Taal groep 7 blok 4 de evenaar denkbeeldige lijn die horizontaal over het midden van de aarde loopt internationaal in verschillende landen het jaargetijde het seizoen de keerkring breedtecirkel tussen de evenaar en de noord- of zuidpool de kruin het bovenste topje van je hoofd nationaal in 1 land het noordoosten noordoostelijke richting of streek plaatselijk het was op een bepaalde plaats de poolcirkel denkbeeldige lijn vlakbij de noord- en zuidpool het zuidwesten zuidwestelijke richting of streek het aandenken voorwerp dat je herinnert aan iets de bas man met lage zangstem de benodigdheden wat je nodig hebt het bestuur groepje mensen die de leiding hebben het commentaar wat je ergens van vindt dierbaar wat je heel erg belangrijk vindt de directrice vrouwelijke directeur de lieveling wie je het liefst vindt de president voorzitter of hoofd van een republiek de puree tot pap geperste of gewreven aardappelen, tomaten enz. de acteur toneel- of filmspeler de atlete vrouw die aan atletiek doet de autocoureur bestuurder van een raceauto de basketballer iemand die aan basketbal doet de musical een toneelstuk of film met liedjes en dansen de regisseur leider van toneelopvoeringen, film- en televisieopnamen de repetitie de oefening de tennisster vrouw die aan tennis doet de turnster vrouw die turnt de volleybalster vrouw die aan volleybal doet Woorden kun je onthouden met een woordpad. Op een woordpad zet je woorden in een bepaalde volgorde. De pijlen geven de volgorde aan. Bijvoorbeeld wat eerst komt en wat daarna. Of je gebruikt een woordpad om woorden met elkaar te vergelijken. Bij het woordpad kun je een zin of een tekst schrijven en een tekening maken of een plaatje zoeken. Je hebt dan een woordkaart gemaakt. Woorden kun je ook onthouden met een woordpodium. Met een woordpodium geef je aan wat op de eerste, tweede en derde plaats komt. Bij het podium kun je een zin schrijven en een tekening maken of een plaatje zoeken. Je hebt dan een woordkaart gemaakt. Als je uitleg geeft, kun je dat met gebaren doen. Als je een uitleg doet met gebaren, voer je ze langzaam en duidelijk uit. Als je iets uitlegt, kun je je stem op verschillende manieren gebruiken. Als je vertelt, maak je gebruik van spreekpauzes. Dan zeg je even niets. Bijvoorbeeld om een verhaal spannender te maken of om de luisteraar de tijd te geven om alles te begrijpen. Een zin in de gebiedende wijs is een bevel of een goede raad. In zo’n zin staat geen onderwerp. Meestal klinkt het dwingend. Vaak staat er een uitroepteken achter de zin. In een meningtekst schrijf je wat jouw mening is. Je schrijft ook waarom je iets vindt. Dat noem je argumenten. Een meningtekst herken je aan woorden als ik vind of volgens mij. In een doetekst schrijf je op hoe je iets moet doen. Je doet dat stap voor stap. Met een actietekst wil je bereiken dat mensen iets gaan doen. In een actietekst staan vaak werkwoorden zoals: koop, geef, bestel, kies, protesteer. In oud taalgebruik zie je vaak werkwoordsvormen als; neme, leve, hore, moge. Het werkwoord eindigt dan meestal op een –e. je zag deze vormen vooral in kookboeken. Meestal geven ze een wens, aansporing of aanwijzing weer. Als je iets ontkent,zeg je dat het niet zo is. In een ontkennende zin staat bijvoorbeeld dat je iets niet doet, niet wilt of niet weet. In een zin kun je de ontkenning aangeven met de woorden niet, nooit en geen. In een zin kunnen ontkennende woorden staan zoals: niets, niemand en nergens. Sommige delen van een woord geven een ontkenning aan: ontwennen, onmogelijk en zorgeloos.