Samenvatting blok 4 TAAL groep 5 Ademloos De astronaut Het doel (van de reis) Erven Het gebrek aan Het geldstuk Glimmen Het heelal De hiel In verwachting De kers De komeet Het koord De leeuwentemmer Naderen Omhelzen Opsteken (de wind) Het optreden De opvolger (plaatsvervanger) De orkaan Het podium De ruimte Schatrijk Tevergeefs De troon Verheugd Verzameling Volwassene Wal Woest Zonder adem. Erg stil en met veel interesse ergens naar kijken. Iemand die met een raket in de ruimte reist. Het eindpunt / waar je graag naar toe wilt. Een gift ontvangen wanneer iemand overlijdt. Ergens weinig/tekort van hebben. De munt. Is een betaalmiddel. Schitteren, glinsteren, schijnen, stralen. Ruimte waarin de aarde, planeten en sterren zich bevinden. De achterste deel van je voet. Zwanger zijn. Een rode vrucht met een steeltje en een pit. Een stuk steen dat met hoge snelheid door. het heelal raast. Een stuk touw. Iemand die in het circus met de leeuwen werkt. Iets komt dichterbij. Je armen om iemand heen slaan. De wind wordt steeds harder en heviger. Voor een groep mensen iets laten zien. Iemand die de baan/functie van iemand anders overneemt. Een heftige storm/ heel erg hard wind. Een verhoogde vloer in een ruimte/zaal waar mensen een spel/toneelstuk op kunnen voeren. Het heelal. Heel veel geld hebben/ heel rijk zijn. Zonder resultaat. De stoel van de koning of koningin. Heel erg blij zijn / niet kunnen wachten op… Spullen die bij elkaar horen. Iemand die 21 jaar of ouder is. De plek waar een boot aanlegt. Heel erg boos. Woorden kun je onthouden door woordparen te maken. Bijvoorbeeld met een woord dat hetzelfde betekent of met een woord dat het tegengestelde betekent. Woest – kwaad (betekent hetzelfde) De ruimte – het heelal (betekent hetzelfde) De volwassene – het kind (betekent het tegenoverstelde) Als je praat dan spreek je niet altijd hetzelfde. Er is verschil in: - hard en zacht - snel en langzaam - hoog en laag Blinden gebruiken brailleschrift. Brailleletters bestaan uit puntjes. Sommige puntjes liggen wat hoger. Daardoor kunnen blinden de letters voelen. Op een ansichtkaart schrijf je een kort bericht. Je kunt bijvoorbeeld schrijven: - Waar je bent - Wat je doet - Wat je vindt Met een woordkaart kun je een woord beter onthouden. Op een woordkaart staan: - woorden - zinnen - tekeningen Als je spreekt, maak je soms gebaren. Dat doe je om duidelijk te maken wat je wilt zeggen. Van twee zinnen kun je één zin maken. Je gebruikt daarvoor verbindingswoorden. Bijvoorbeeld: en, maar, of, want. E-mail (je zegt iemeel) is computerpost. Je verstuurt het van de ene computer naar de andere. Bij Aan: schrijf je waar je e-mail naartoe moet. (het e-mailadres) Bij CC: typ je de adressen van mensen die de e-mail ook mogen lezen. Bij Onderwerp: typ je waar je e-mail over gaat. In een e-mail schrijf je wat je wit zeggen/vragen. Woorden kun je op veel manieren onthouden. Je kunt: 1. Een tekening maken 2. Een woordpaar maken 3. Een woordkaart maken 4. Een zin schrijven 5. Een woordweb maken 6. Een raadsel bedenken Bovenaan een brief schrijf je voor wie hij is. Onderaan schrijf je jouw naam. Meestal wil je met een brief iets regelen of vertellen. Je schrijft: - wat je wilt zeggen - wat je wilt vragen Een brief stuur je bijvoorbeeld naar: - de ouders van school - de burgemeester - de sportclub - je favoriete zanger