Taal Blok 4 - Jozefschool Hillegom

advertisement
Samenvatting blok 4 TAAL groep 5
Ademloos
De astronaut
Het doel (van de reis)
Erven
Het gebrek aan
Het geldstuk
Glimmen
Het heelal
De hiel
In verwachting
De kers
De komeet
Het koord
De leeuwentemmer
Naderen
Omhelzen
Opsteken (de wind)
Het optreden
De opvolger (plaatsvervanger)
De orkaan
Het podium
De ruimte
Schatrijk
Tevergeefs
De troon
Verheugd
Verzameling
Volwassene
Wal
Woest
Zonder adem. Erg stil en met veel interesse ergens
naar kijken.
Iemand die met een raket in de ruimte reist.
Het eindpunt / waar je graag naar toe wilt.
Een gift ontvangen wanneer iemand overlijdt.
Ergens weinig/tekort van hebben.
De munt. Is een betaalmiddel.
Schitteren, glinsteren, schijnen, stralen.
Ruimte waarin de aarde, planeten en sterren zich
bevinden.
De achterste deel van je voet.
Zwanger zijn.
Een rode vrucht met een steeltje en een pit.
Een stuk steen dat met hoge snelheid door.
het heelal raast.
Een stuk touw.
Iemand die in het circus met de leeuwen werkt.
Iets komt dichterbij.
Je armen om iemand heen slaan.
De wind wordt steeds harder en heviger.
Voor een groep mensen iets laten zien.
Iemand die de baan/functie van iemand anders
overneemt.
Een heftige storm/ heel erg hard wind.
Een verhoogde vloer in een ruimte/zaal waar mensen
een spel/toneelstuk op kunnen voeren.
Het heelal.
Heel veel geld hebben/ heel rijk zijn.
Zonder resultaat.
De stoel van de koning of koningin.
Heel erg blij zijn / niet kunnen wachten op…
Spullen die bij elkaar horen.
Iemand die 21 jaar of ouder is.
De plek waar een boot aanlegt.
Heel erg boos.
Woorden kun je onthouden door woordparen te maken. Bijvoorbeeld met een woord dat hetzelfde
betekent of met een woord dat het tegengestelde betekent.
Woest – kwaad (betekent hetzelfde)
De ruimte – het heelal (betekent hetzelfde)
De volwassene – het kind (betekent het tegenoverstelde)
Als je praat dan spreek je niet altijd hetzelfde.
Er is verschil in:
- hard en zacht
- snel en langzaam
- hoog en laag
Blinden gebruiken brailleschrift. Brailleletters bestaan uit puntjes. Sommige puntjes liggen wat hoger.
Daardoor kunnen blinden de letters voelen.
Op een ansichtkaart schrijf je een kort bericht. Je kunt bijvoorbeeld schrijven:
- Waar je bent
- Wat je doet
- Wat je vindt
Met een woordkaart kun je een woord beter onthouden. Op een woordkaart staan:
- woorden
- zinnen
- tekeningen
Als je spreekt, maak je soms gebaren. Dat doe je om duidelijk te maken wat je wilt zeggen.
Van twee zinnen kun je één zin maken. Je gebruikt daarvoor verbindingswoorden.
Bijvoorbeeld: en, maar, of, want.
E-mail (je zegt iemeel) is computerpost.
Je verstuurt het van de ene computer naar de andere.
Bij Aan: schrijf je waar je e-mail naartoe moet. (het e-mailadres)
Bij CC: typ je de adressen van mensen die de e-mail ook mogen lezen.
Bij Onderwerp: typ je waar je e-mail over gaat.
In een e-mail schrijf je wat je wit zeggen/vragen.
Woorden kun je op veel manieren onthouden.
Je kunt:
1. Een tekening maken
2. Een woordpaar maken
3. Een woordkaart maken
4. Een zin schrijven
5. Een woordweb maken
6. Een raadsel bedenken
Bovenaan een brief schrijf je voor wie hij is.
Onderaan schrijf je jouw naam.
Meestal wil je met een brief iets regelen of vertellen.
Je schrijft:
- wat je wilt zeggen
- wat je wilt vragen
Een brief stuur je bijvoorbeeld naar:
- de ouders van school
- de burgemeester
- de sportclub
- je favoriete zanger
Download