nieuwsbrief TAAL & ONDERWIJS september 2010 Taaltoetsen aan het begin van het schooljaar Door Machteld Verhelst, coördinator basisonderwijs van het Centrum voor Taal en Onderwijs Veel leerkrachten starten al vrij snel aan het begin van een nieuw schooljaar met toetsen. Voor scholen en leerkrachten kan het bij de aanvang van belang zijn om, zowel op groeps- als op leerlingniveau, de schoolse taalvaardigheid van de leerlingen in te schatten. Zo kunnen ze zich een beeld vormen van de kloof tussen de vereiste schooltaalvaardigheid en de taalvaardigheid van hun instromende leerlingen. Resultaten op een taaltoets kunnen voor de school een indicatie en een motivatie vormen om gericht aandacht te besteden aan de stimulering van schooltaalvaardigheid van de leerlingen die extra aandacht op dit vlak behoeven, en om een reflectie op te zetten rond een krachtig schooltaalbeleid. Dit artikel staat stil bij de mogelijkheden en beperkingen van evaluatie bij de start van het schooljaar. Wat is het nut van toetsen op dat moment? Waar wil je als leerkracht zicht op krijgen? Hoe evalueer je dan het best? En wat kan je als leerkracht en als schoolteam met deze resultaten doen? Waarom toetsen aan het begin van een nieuw schooljaar? De voornaamste reden waarom leerkrachten hun leerlingen al bij de start evalueren, is omdat ze willen weten 'welk vlees ze in de kuip hebben': ze willen nagaan wat het beginniveau van hun leerlingen is voor bepaalde aspecten van taal. Om een eerste beeld te krijgen op de taalvaardigheid, kunnen leerkrachten screeningsinstrumenten inzetten. Screening op leerlingniveau heeft de functie van een alarmsignaal dat gaat knipperen als leerlingen het minder goed doen, en dat schoolteams alert kan maken op het feit dat sommige leerlingen extra ondersteuning nodig hebben. Een bekend voorbeeld van een beginscreening in het lager onderwijs is SALTO. (te downloaden op de website van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming: Bekijk de pagina met toetsen Met deze toets kunnen schoolteams beoordelen of leerlingen bij het instromen in het eerste leerjaar over voldoende schoolse taalvaardigheid Nederlands beschikken om vlot tot leren te komen. De toets heeft vooral tot doel om laagtaalvaardige leerlingen te identificeren en schoolteams aan te sporen om goed na te denken over de stimuleringsmaatregelen die ze doorheen het eerste leerjaar kunnen nemen om de taalontwikkeling van deze leerlingen extra te bevorderen. Bij SALTO en andere 'gestandaardiseerde' aanvangstoetsen (bv. TAS, TASAN en TIST voor het secundair onderwijs, cf. www.cteno.be), wordt er gewerkt met normen. Normen geven de leerkracht de kans om de waarde van de scores van haar eigen leerlingen in te schatten en ze te vergelijken met prestaties van een veel grotere groep van leerlingen. Screening kan het voordeel bieden dat leerkrachten niet alleen een ‘probleem’ kunnen zien, maar ook een ruw beeld krijgen van de omvang van het probleem (bijvoorbeeld de afstand tussen de gemiddelde prestatie ( = de norm) en de prestatie van bepaalde individuele leerlingen). Taaltoetsen zijn echter slechts een eerste stap in de richting van gerichte, gedifferentieerde ondersteuning van leerlingen van wie via de screening is vastgesteld dat het prestatieniveau op een bepaald moment niet voldoende hoog is. Om het probleem op een efficiënte en effectieve © Centrum voor Taal en Onderwijs nieuwsbrief TAAL & ONDERWIJS september 2010 manier aan te pakken, is het nodig dat de leerkracht ook kwalitatieve en procesmatige informatie verzamelt over het talig functioneren van de leerling. Van product naar proces, van screening naar diagnose Vaak wordt bij toetsing vooral de prestatie van de leerlingen geëvalueerd: het schrijfproduct wordt beoordeeld, de leestaak wordt verbeterd. Dat product is het resultaat van een complex proces en wordt beïnvloed door heel veel verschillende factoren. Misschien heeft de leerling niet goed gepresteerd omdat hij verstrooid was of niet geïnteresseerd in of bekend met het onderwerp? Of begreep hij de instructie niet? Was dit de eerste keer dat de leerling een dergelijke taak moest oplossen? Misschien ging het bij de meeste deelaspecten goed en ging de leerling de mist in bij slechts één specifiek deelstapje, waardoor het hele product eronder leed? Inzicht krijgen in het proces dat resulteerde in het product, kan heel wat bijkomende informatie opleveren en kan veel stof bieden voor een betere ondersteuning van de leerling. Men gaat dan van screening gepersonaliseerde, handelingsgerichte diagnose. Bij diagnose tracht men gedetailleerder te achterhalen hoe de leerling presteerde op allerlei deelaspecten van de taak en welke factoren (onder andere emotionele, cognitieve, talige, sociale, motivationele factoren) de prestatie hebben beïnvloed. Om ervoor te zorgen dat evaluatie scherpe aanduidingen geeft over de manier waarop de leerling beter kan worden ondersteund en hoe het onderwijs aan kracht kan winnen, is het aangewezen dat een schoolteam de taalontwikkeling van leerlingen BREED opvolgt. De evaluatie moet na het moment van de screening sterk ‘verbreed’ worden met andere evaluatietechnieken zoals observatie, interactieve mediatie, portfolio, zelfevaluatie door de leerling e.a. (zie www.taalbeleid.org voor een aantal voorbeelden voor het basisonderwijs). Een school die àl haar leerlingen gelijke onderwijskansen wil bieden, maakt werk van brede evaluatie. Het is belangrijk om hierover op teamniveau te overleggen. De insteek voor een dergelijk teamoverleg over evaluatie is dan: “hoe kunnen we er als schoolteam voor zorgen dat àlle kinderen over de verschillende klassen heen breed geëvalueerd worden, zodat meer leerlingen komen tot meer leren?”. Wat evalueren? Omdat taal zo’n complex verschijnsel is, kunnen leerkrachten veel verschillende aspecten van taalontwikkeling in kaart brengen. Wanneer leerkrachten moeten kiezen welk evaluatiesysteem ze willen inzetten, moeten ze zich afvragen in welke mate dat daadwerkelijk nagaat hoe goed de leerlingen op weg zijn om de cruciale doelstellingen op het vlak van taal te halen. De ontwikkelingsdoelen of eindtermen voor hun onderwijsniveau zijn daarbij richtinggevend. De decretale eindtermen stellen functionele taalvaardigheid centraal: het is vooral belangrijk wat leerlingen met taal kunnen doen, eerder dan wat ze over taal weten. Leerlingen moeten zich tijdens evaluatiemomenten dan ook als competente taalgebruikers kunnen laten zien. Dat betekent dus ook dat gegevens verzameld en beoordeeld moeten worden die in kaart brengen wat leerlingen met taal kunnen doen, en dat voor de tekstsoorten en taaltaken die in de eindtermen worden beschreven. Voor de onderwijsondersteunende functie van een beginscreening kan een gedetailleerd inzicht in verschillende aspecten van taalvaardigheid van leerlingen erg behulpzaam zijn. Taalontwikkeling verloopt immers zelden éénduidig: sommige leerlingen kunnen goed begrijpend lezen, maar zijn wat minder spreekvaardig. Anderen kunnen goed spellen, maar vertonen een matige functionele schrijfvaardigheid. Nog anderen halen goede punten voor taal, maar zijn niet erg gemotiveerd voor dit domein. Leerkrachten die verschillende aspecten van taalvaardigheid in kaart brengen en opvolgen, kunnen hun taalondersteuning fijnmaziger op de behoeften en het profiel van individuele leerlingen toesnijden. Ook voor de leerling zelf kan een gedetailleerd inzicht in de eigen vaardigheid tonen waaraan hij/zij zelf meer aandacht moet besteden, maar ook zichtbaar maken wat hij/zij al goed doet en goed kan en zo het zelfvertrouwen versterken. © Centrum voor Taal en Onderwijs nieuwsbrief TAAL & ONDERWIJS september 2010 Hoe toetsen? Goede toetsen voldoen aan een aantal voorwaarden. Ze moeten ten eerste valide zijn: de toets moet echt meten wat hij pretendeert te weten. In de eerste plaats moet er taalvaardigheid gemeten worden. De test moet zoveel mogelijk uitsluiten dat leerlingen ‘slecht’ scoren om redenen die niets met hun taalvaardigheid te maken hebben. Zo mag er niet teveel een beroep worden gedaan op de kennis van de wereld van de leerlingen. Leerlingen die minder rijke en gevarieerde ervaringen hebben opgedaan, mogen niet benadeeld worden. Directe, integratieve toetsen, en met name toetsen die rechtstreeks schooltaalvaardigheid meten, blijken het meest geschikt te zijn. Met 'direct' wordt bedoeld dat de opdracht die de leerling in de taak moet uitvoeren in grote mate aansluit bij wat hij of zij in dezelfde reële taalgebruikssituatie zou moeten doen. De vaardigheid wordt op een directe manier en dus zonder een omweg getoetst. Met ‘integratief’ wordt bedoeld dat leerlingen verschillende vaardigheden en kennis moeten combineren, zoals ook in reële taalgebruikssituaties vereist wordt. Naast valide moeten evaluaties ook gebruiksvriendelijk en efficiënt zijn: er mag met andere woorden niet te veel tijd en energie aan verloren gaan. Tot slot moeten de toetsen betrouwbaar zijn: een meting heeft een hoge betrouwbaarheid als leerlingen bij een (onmiddellijke) hermeting dezelfde score zouden halen. Andere kenmerken (die ook bijdragen aan de betrouwbaarheid) van goede toetsen zijn de volgende: - Motiverend: de toetstaak nodigt de leerling uit om taal te willen gebruiken. De inhoud sluit aan bij de leefwereld van de leerlingen, is interessant en wekt belangstelling. - In een veilige sfeer: de leerlingen voelen zich op hun gemak, ze voelen zich niet bedreigd. Zeker bij jonge leerlingen mag de impact van toetssituaties op hun welbevinden niet onderschat worden. - Duidelijke instructies: de instructies zijn zeer helder. De leerling krijgt precies te horen wat hij moet doen. De taal die in de instructies wordt gebruikt, vormt geen extra drempel. Op www.taalbeleid.org staat een kijkwijzer voor goede toetsvragen. - Vertrouwde taak: de leerling is vertrouwd met de aard van de taak. Als het toch een redelijk nieuwe taak is voor sommige leerlingen, kan er best eerst met een oefenitem gewerkt worden. - Objectieve beoordeling: de prestatie van de leerling is objectief en makkelijk te scoren. - Voldoende toetsitems: er worden meerdere reacties van de leerling verwacht, zodat niet alles afhangt van één of twee opgaven. En wat met de resultaten? De gegevens over de taalvaardigheid van de leerling die op basis van de evaluatie verkregen wordt, geven in eerste instantie informatie aan de leerkracht maar ook aan de leerlingen zelf (en hun ouders) en collega’s van het schoolteam (bv. zorgcoördinator). Bij de verbetering van toetsen springen fouten en minpunten vaak letterlijk in het oog. Overschakelen naar een groene pen in plaats van een rode, verandert daar weinig aan. Binnen goede evaluatie is er ook bewust aandacht voor het benadrukken van de sterktes van de leerling, de positieve punten, de talenten. Leerkrachten kijken best na hoe de verschillende leerlingenscores zich ten opzichte van elkaar verhouden. Op basis hiervan kunnen ze nagaan of taalvaardigheid een structureel probleem is in de klas, dan wel een individueel probleem van enkele leerlingen. Door goed te evalueren op welke punten leerlingen uitvallen, kan de school domeinen op het spoor komen waaraan ze in haar onderwijsaanbod meer aandacht moet besteden, of waarbinnen ze actie zou moeten ondernemen om de kwaliteit van de leeromgeving te verhogen. De resultaten zijn dus in de eerste plaats onderwijsondersteunend. Ondersteunen betekent echter niet per se dat er geremedieerd moet worden, of dat de minder vaardige leerlingen in homogeen zwakke groepen bij elkaar gezet worden. Het is vooral van belang om een taalrijke en krachtige leeromgeving te creëren: leerlingen worden taalvaardiger door taal te gebruiken om een motiverend en levensecht doel te bereiken, en dat in een positieve, veilige omgeving waarin ze © Centrum voor Taal en Onderwijs nieuwsbrief TAAL & ONDERWIJS september 2010 voldoende en gericht (talig) ondersteund worden. Als dat in heterogene groepen gebeurt, leren leerlingen ook van elkaar. Acties op klasniveau zullen pas het verhoopte effect opleveren op langere termijn wanneer zij ondersteund worden door een effectief taalbeleid en een doordachte aanpak op schoolniveau. Acties op klas- en schoolniveau kunnen niet los van elkaar staan, maar versterken elkaars effect. Er zijn verschillende acties op klas- en leerlingniveau mogelijk om taalvaardigheid te stimuleren. We verwijzen hiervoor naar de reeks handboeken over Taalbeleid (Van den Branden, 2010; over secundair onderwijs: binnenkort te verschijnen). Bronnen Colpin, M., S. Gysen, K. Jaspaert, R. Heymans, K. Van den Branden & M. Verhelst (2006), Studie naar de wenselijkheid en haalbaarheid van de invoering van centrale taaltoetsen in Vlaanderen in functie van gelijke onderwijskansen. Leuven: K.U.Leuven, Centrum voor Taal & Onderwijs. Ramaut, G., Roppe, S., Verhelst, M. & R. Heymans (2007), SALTO. Screeningsinstrument Aanvang Lager Onderwijs Taalvaardigheid. Leuven: K.U.Leuven, Centrum voor Taal & Onderwijs. Van den Branden, K. (2010), Handboek Taalbeleid Basisonderwijs. Leuven: ACCO. © Centrum voor Taal en Onderwijs