III

advertisement
III. Beschrijf
= doorlopende, logisch opgebouwde tekst, voorzien van uitleg:
De ideeën die het Congres van Wenen domineerden (algemeen houden!) (p. 72-80)
Sinds 1789: ontstaan van grondwetten  Praktijk: Europa bleef in 1815 gedomineerd door
grootgrondbezitters en adel (die administratie en leger in handen hielden)
1) conservatisme
- Ancien Regime = rust, want iedereen had een vaste plaats in de maatschappij
 Revoluties = chaos en verwarring
- theoretici: Edmund Burke (“Reflections on the Revolution of France”)
 mensenrechten
 grondwet
 idee van gelijkheid
=> monarchie, voorrang van de adel.
2) liberalisme en nationalisme
- nadruk op de vrijheid (t.o.v. de staat), gelijkheid en vooruitgang ( tradities)
 Adel en kerk
 Ongebreidelde vrijheid (uit vrees voor de arbeiders)
- theoretici: Von Humbuldt, Bentham en J.S. Mill, J. Baptist Say
3) herinnering aan de Franse Revolutie
- conservatieven: liberalisme en revolutie

- progressieven: revolutie
= terreur
= onthoofding van de koning
= vervolging van de priesters
= einde van de tirannie
= vrijheid en ontvoogding
= hoop voor allen
4) herinnering aan de Franse legers en oorlogen
- Franse legers: verspreiders van de gedachte van:
- persoonlijke vrijheid
- juridische gelijkheid
- mensenrechten
 waren tegen de traditie, de rechtmatige en heilige elementen
=> leidt tot haat bij de bevolking, de bevrijders zijn verdrukkers.
5) romantiek
- complex, tijdsgeest met drie hoofdkenmerken:
1. irrationele:
- metafysische
- menselijke verschijnselen
- volksziel
2. nationale
- reactie tegen de vreemde overheerser
3. individualisme
1
6) socialisme
- Gracchus Babeuf: socialisme van de verdeling
- eerste helft van de 19e eeuw: productie en verdeling door en voor de gemeenschap
=> utopisch socialisme => ontstaan van coöperatieve bewegingen
=> initiatieven:
- gemeenschappelijk producerende corporaties
- verbruikers corporatieven
- sociale hervorming: hervormen langs wettelijke weg (christelijke plicht van de
broederlijkheid)
- radicale hervormers:
- marxisme
- anarchisme
=> willen de macht van de elite beperken
De politieke gevolgen van de Eerste Industriële Revolutie in Europa (p. 27-28)
- nieuwe sociale groepen stelden de politieke voorrang van adel en grootgrondbezitters in
vraag en eisten meer macht op. Dit was een geleidelijk proces.
- voor 1850: alleen hoge burgerij belangrijk (meestal waren de middenstanders en arbeiders
wel bondgenoten)
- de burgerij wilde:
1) de traditionele machtsverhoudingen breken
2) staatsmacht naar zich toe trekken => doel: grondwettelijk, parlementair stelsel op
basis van cijnskiesrecht
- grondwettelijk: basis = beginsel van volkssoevereiniteit, gelijkheid van alle
burgers voor de wet.
- parlementair: staatsgezag moet uitgeoefend worden door verkozen
parlementairen.
- censitair: slechts burgers met een bepaald minimuminkomen waren
verkiesbaar en stemgerechtigd => monopolie op het staatsgezag voor de
gegoede burgerij.
3) indien verzekerd van macht => maatregelen treffen in eigen voordeel: o.a. oprichten
van grote zelfstandige afzetmarkten (afschaffen van grenzen en tollen + samenbrengen
van kleine staatjes)
4) economie: ingrijpend beïnvloed door een gunstige handelspolitiek: politiek voor
goedkoop graan => lage lonen, net toereikend voor brood
=> pro vrijhandel + controle over het volume van de import + zelf
handelsverdragen afsluiten
=> anti grootgrondbezitters: omwille van protectionisme
5) verwerven van buitenlandse afzetgebieden (imperialisme, kolonialisme)
=> dragers van de nieuwe economie moesten meester over de staat zijn!
6) afremmen van de arbeidersbeweging
=> tegengaan van de eisen van de arbeiders i.v.m. verbetering van de
levensvoorwaarden (verbod op staking en verbod op oprichting van syndicaten)
=> arbeiders van politieke macht weghouden met behulp van censitair
kiesstelsel.
2
De sociale gevolgen van de eerste Industriële Revolutie in Europa
(p. 25-26)
1) ¾ van de bevolking veranderde van levenswijze en van maatschappelijke positie
2) de bedrijvigheid daalde, de productie en het verhandelen van nijverheidsgoederen nam toe.
3) groei van nieuwe sociale groepen:
- massa fabrieksarbeiders
- middenstand (bedienden en kleinhandelaars)
- burgerij van ondernemers, vennoten en groothandelaars
=> dus: in de 18e en 19e eeuw is de maatschappij in permanente evolutie
4) aangroei van de steden door toestroom van het platteland => chaotisch verloop
5) bepaalde locaties zijn bijzonder geschikt voor nijverheid
=> concentratie => bevolkingstoestroom naar de steden
=> zeer hoge concentraties van fabrieksarbeiders op beperkte oppervlaktes.
=> politieke rol niet in verhouding tot aantal
6) vooral voor arbeiders ingrijpende omschakeling: steden zijn niet aangepast
=> woonkazernes
=> andere voedingswijzen
=> ongezonde werkomstandigheden
=> dwingender werkregelingen
=> individu wordt losgeslagen uit beschermende dorpsgemeenschap en aan zijn lot
overgelaten
=> tewerkstelling van vrouwen en kinderen
=> verstoring van de familietradities en ontwikkeling van specifieke vormen van
solidariteit en overlevingsstrategieën.
7) globale beschouwing van Europa in 1850:
- sociale wijziging overal gelijk, maar snelheid en intensiteit verschillen sterk.
- landbouwbevolking: betekenis van sociale groep verschoof en verzwakte geleidelijk
in west Europa (verschil met oost Europa bleef zeer groot)
- domein op basis van halfvrijen verdween in W-Europa, maar bleef in Rusland, Polen
en Hongarije tot ver in de 19e eeuw.
- middenstand en van burgerij: politieke betekenis groeide sneller dan die van de
arbeiders.
3
De Evolutie in 1815-1830 in Frankrijk (p. 83-84/93-94)
1815: Verdrag van Verdun: herstel Ancien Régime (situatie 1789)
- nederlaag van Napoleon bij Waterloo => einde van de oorlogsdreiging
- grenzen +- herleid naar de situatie van voor 1789
- verlies kolonies + zware boete
- herstel van de Bourbons: Louis XVIII (verlichte grondwet en parlement)
- versteviging van de buurstaten
- annexatie Nice door Piëmont (+Genua)
- oprichting neutraal Zwitserland
- Pruisen kreeg Rijnland en West-Falen
- vorming van het Koninkrijk der Nederlanden
Louis XVIII: optreden van de koning stond centraal
- naar buiten toe: herstel van het Ancien Régime
- maar hij aanvaardde een grondwet en behield een republikeinse administratieve
inrichting.
- voerde een parlement in, naar Engels model:
 Chambre de Pairs (adel, door de koning anagesteld)
 Chambre de Députés (verkozen via censitair stemrecht)
=> aanvankelijk bestond er een zeker evenwicht
 lagere burgerij bleef rustig
 hoge burgerij liet zich gelden
 adel en grootgrondbezit waren verzwakt maar bedrijvig in
administratie en magistratuur
 gegoede plattelandsbevolking: zelf gronden gekocht
=> vanaf 1820: offensief:
 perscensuur
 controle universiteiten
 wijziging kieswet (rijken dubbel stemrecht)
 ondersteuning van 5-voudige alliantie ( liberalen)
=> versterking ultraroyalisme en conservatisme
Charles X: nog drastischer tegen de liberalen
- herwaardering van de kerk
- weigerde zich te onderwerpen aan de parlementaire meerderheid
=> in 1827: liberale overwinning, maar geen liberale regering
=> in 1830: sterke liberale overwinning
 Charles X ontbond het parlement, wijzigde het kiesstelsel en schafte de
persvrijheid af
=> 1830: Revolutie!
Revolutie van 1830: Juli-omwenteling
- afzetting van Charles X
- oprichting van parlementaire monarchie (koning Louis-Philippe)
- kiezerskorps bleef beperkt, de kiescijns werd wel verlaagd, maar er bleef een sterke
oligarchie van de rijksten bestaan
4
De evolutie in 1815-1830 in Groot-Brittannië (p. 82-83/94)
1815: Congres van Wenen
- versteviging van de heerschappij ter zee en in de kolonies
- zette traditionele politiek verder: Balance of Powers tussen de Europese
mogendheden bespelen => stuurde aan op bondgenootschappen met de Nederlanden,
Portugal en Napels
Binnenland
- politiek leven draaide rond de machtsverwerving en machtstoebedeling
- door de ziekte van de koning werd de monarchie ondermijnd en het staatsbeleid
kwam in handen van de ministers en het parlement: Tories  Whigs
- aanvankelijk sympathie voor Franse ideaal, maar die stemming sloeg om na de
terechtstelling van Louis XVI
- de Tories kwamen aan de macht => voor 1815
- uitzonderingswetten tegen arbeidersverenigingen (verbod op politieke
agitatie)
- vrijhandelszone met de VS => na 1815: overproductie => crisis
- kolossale oorlogsschulden => belastingen stijgen, in- en uitvoerverbod op
graan (= Corn Laws) => leven wordt duurder en de lonen dalen
=> protest van de arbeiders en ondernemers + oppositie van drie grote groepen:
Dissenters, katholieken en Ieren (reden: enkel staatsburgerschap voor
Anglikanen)
=> arbeiders + drie groepen + Whigs: eisen politieke hervorming (wijziging
van parlementair systeem, invoering algemeen kiesrecht en wijziging
graanwetten)
- Tories blijven lang aan de macht dankzij corrupt kiessysteem (rotten
boroughs), maar door de druk moeten ze uiteindelijk wel hervormen.
Buitenland:
- Vijfvoudige Alliantie: Engeland, Pruisen, Rusland, Frankrijk, Oostenrijk
- aanvankelijk tegen Frankrijk, later tegen liberale opstanden
- door de verdrijving van de liberalen uit Spanje door Frankrijk vreesde
Engeland dat Frankrijk in Spanje een te grote invloed zou krijgen.
- Engeland keerde zich tegen de Alliantie
- reageerde niet op de liberale opstanden in C en Z Amerika (economische
reden: afzetmarkt)
- koos de kant van de Griekse liberalen tegen de Turken
=> groot prestige van Engeland bij liberalen
=> Griekenland eest Turkse vazalstaat, vanaf 1820 onafhankelijk.
=> Engeland bekwam wat het wou: de ineenstorting van de Alliantie.
Revolutie van 1830
- nederlaag Tories
- vreedzame machtsovername door de liberale (verbetering van, maar nog lang geen
ideaal kiesstelsel)
5
De evolutie in het Habsburgse Rijk in 1815-1830 (p. 84-86/94)
1815: Congres van Wenen
- oprichting van de Deutsche Bund waartoe ook Oostenrijk behoorde
=> ondervoorzitterschap van Oostenrijks keizer Frans I
- kreeg een aantal vroegere bezittingen terug (o.a. Salzburg, Tirol)
- kreeg compensaties: Galicië (Polen), Illyriche Provincie (Slovenen en Kroaten) en
stukken van Noord-Italië.
Poging tot centralisatie van Frans I => verzet
Tegenstellingen:
- taal: - erflanden: Duits
- Bohemen: Slovaaks
- Hongarije: Hongaren, Ruthenen, Slaven, Kroaten, Slovenen
- Galicië: Polen, Wit Russen, Oekraïners, Italianen
- sociaal: Duitssprekenden = elite, maar géén numerieke meerderheid
- Hongaarse adel: veel macht, wezen de Duitse supprematie af
Conservatisme van Josef II en Leopold
- verlichte despoten
- Metternich: tegen liberalisme en nationalisme => tegen zelfbeschikkingsrecht
- spionagenetwerk: tegen verspreiding van westerse ideologieën
- controle van universitaire instellingen
- keizerlijke bureaucratie strak in de hand gehouden
=> tot 1830 onderdrukking van de liberale opstanden
Duitse ruimte
- Franse overheersing op uiteenlopende wijze ondergaan: Napoleon verving staatjes
door Rijnbond. In sommige: afschaffing van feodaliteit of invoering Code civil of
inbeslagname kerkelijke goederen.
- hertekening van de Duitse ruimte door Congres van Wenen: Deutsche Bund met 39
vorstendommen, grondwet, maar zonder uniforme structuur
=> de staatjes waren onderling compleet verschillend.
Buitenlandse politiek: Vijfvoudige Alliantie
- verdediging van conservatisme
- Oostenrijk verdreef de liberalen uit Napels en Piëmont
Revolutie van1830
- opstanden worden onderdrukt
- wetgeving op pers, vereniging en vreemdelingen wordt strenger
- slechts een aantal geheime organisaties blijft bestaan
6
De evolutie in 1815-1830 in de Italiaanse Staten (p. 87-88/94)
1815: Congres van Wenen
- toepassen legitimiteitbeginsel: vrijwel alle staten worden in hun vroegere macht hersteld,
behalve Genua (=> Piëmont) en Venetië (=> Oostenrijk)
- controle van Habsburg want: Habsburgse vorsten in Parma, Maderna en Toscane
- enige onafhankelijke staat: Piëmont Sardinië
Italiaanse Ruimte
- onderging tijdens Franse bezetting fundamentele veranderingen:
- Napoleon maakte de noord Italiaanse vorstendommen één
- hij schafte de feodaliteit af
- reorganiseerde het onderwijs en wetenschappelijk leven (Toscaans werd
onderwijstaal) en voerde de Franse rechtspraak in.
- ambtenaren en officieren voor Napoleon; burgerij, volksmassa en geestelijkheid
tegen Napoleon, grootgrondbezitters houden zich afzijdig.
Liberale opstanden
- ontwikkeling van geheime genootschappen (Carbonari)
- regionaal: geen eenheid, vooral burgerij
- tegen elke vreemde overheersing
- niet voor eenmaking
- 1820: revolutie in koninkrijk de beide Siciliën (Napels) => afdwingen van de
grondwet.
- 1821: revolutie ook in Piëmont
- opstandjes worden gemakkelijk neergeslagen
Interventie in de Vijfvoudige Alliantie
Oostenrijk kreeg opdracht de liberalen uit Napels en Piëmont te verdrijven en Oostenrijk
volbracht deze opdracht behoorlijk.
De revolutie van 1830
- opstanden tegen het Habsburgse absolutisme (o.l.v. Carbonari)
- verjaging van de vorsten uit Parma, Maderna en Romagne
- opstanden miste brede volkssteun => werden door Oostenrijkse troepen uiteengedreven
7
De evolutie in 1815-1830 in de Deutsche Bund (p. 87/94)
1815: Congres van Wenen
- 39 staten overgehouden:
- Zuiden:
4 koninkrijken (saksen, Beieren, Württemberg en Baden)
- Noorden:
verbrokkeld + Pruisen
- Pruisen kreeg Rijnland en 2/5 van Polen
- Rusland kreeg grootste deel van Polen
- Oostenrijk kreeg Galicië
- oprichting van Deutsche Bund: 34 soevereine vorsten en 4 vrije steden
- Rat o.l.v. keizer van Oostenrijk + Bundesversamlung (Parlement)
=> gezag van de Bund bleef zeer beperkt, iedereen bleef +- zelfstandig
- aandrang tot uitvaardigen van een grondwet, maar geen uitwerking van een uniforme
structuur => grote verschillen op staatsrechterlijk gebied, aard van de parlementen,
bevoegdheden, kiesomschrijvingen en kiessystemen.
1830: revolutie
Opstootjes georchestreerd door intellectuelen en universiteitsstudenten, werden moeiteloos
neergeslagen.
8
De evolutie in 1830-1848 in Frankrijk (p. 97/99-100)
1830: Juli omwenteling
- afzetting Charles X
- oprichting van een parlementaire monarchie (koning Louis Philippe)
- oligarchie van de allerrijksten
Na 1830: groeiende binnenlandse tegenstellingen
- economische achterstand => zeer langzaam evoluerende politiek
- de adel schoof Louis Philippe steeds meer aan de kant en concentreerde zich op de uitbating
van haar gronden.
- macht aan de notabelen: elite uit de gegoede klasse die het gemaakt hadden als handelslui of
nijveraars en een domein op het platteland hadden om te rentenieren
=> leverden de magistratuur, ambtenarij, volksvertegenwoordigers, … (vullen een
machtsvacuüm op)
=> schakel tussen de agrarische en industriële maatschappij
=> veelheid van burgerlijk agrarische baronieën lagen aan de basis van het
immobilisme van de regering
- parlement: strijd tussen de zeer gegoede burgerij (Guizot) en de minder gegoede burgerij
(Thiers)
=> afwisselend aan de macht (1840-1843: Guizot; zeer conservatief)
=> oppositie van zowel republikeinen als Bourbons
=> behalve de zeer gegoeden hunkerde iedereen naar verandering
Internationaal: redelijk windstil in Europa
tot 1840: goede relaties met Engeland: ze steunden de liberale kandidaat voor de troon uit
vrees voor de Oost Europese mogendheden (tipten op conservatieve kandidaten) => in Spanje
en portugal wonnen de liberalen => constitutioneel censitair parlement
1840: conflict met Engeland: Egypte crisis => Frankrijk werd voor schut gezet, MAAR
uiteindelijk worden de relaties toch hersteld.
- Toch is er ook een breuk door de Spaanse huwelijken. (Franse prinsen x Spaanse koningin
en opvolgster) => Engeland ontstemd.
9
De evolutie in 1830-1848 in Groot-Brittannië (p. 97-99)
1830: Revolutie
- democratische nederlaag van de Tories => vreedzame machtsovername door de liberalen.
=> verbetering van het kiesstelsel, maar nog niet ideaal.
vanaf 1830: Groeiende binnenlandse tegenstellingen
- economische bloei, maar de lonen bleven laag.
- naast de liberale en nationale, won nu ook de sociale beweging aan kracht.
- politisering van de arbeidswereld: vooral gericht op directe materiële verbetering, niet op
transformatie van de maatschappij; geen theoretische onderbouw:
- luddisme (impulsieve vormen van verzet)
- Trade – Unionism(soort vakbonden, vielen uiteen door boycot van de werkgevers)
- coöperatieve (consumptie) verenigingen (vooral gericht op consumptie)
- Chartisme van de Working Men’s Association
=> sterke interne tegenstellingen
- zeer vroeg (1833) stemmen van sociale wetten (ivm kinderarbeid, slavernij)
- ingegeven door politiek opportunisme: liberalen steunen arbeiders: zij hadden
immers een bondgenoot nodig in de strijd tegen de graanwetten.
- conservatieven reageren door hervormingen zelf door te voeren ( afdwingen)
- Anti Corn Law Association (1846): strijd tegen de invoerrechten op graan
=> vrijhandel wordt ingevoerd, industriëlen groeien, adel neemt af in rijkdom.
Buitenland: relatief rustig
- Europa was verdeeld in twee blokken: oost en west, met uiteenlopende economische,
politieke, sociale en ideologische instellingen
- vorming van nieuwe Oost-Europese Alliantie: Frankrijk en Engeland steunden steeds de
liberale kandidaat voor de troon uit vrees voor Oost Europese mogendheden (tipten op de
conservatieve kandidaat)
- crisis van 1840: Frankrijk en Egypte  Soedan en Syrië, Turkije
=> inname van Soedan en Syrië => Engeland kwam Turkije te hulp => nadelig
verdrag voor Egypte => Frankrijk voor schut
- breuk tussen Frankrijk en Engeland door Spaanse huwelijken.
10
De evolutie in 1830-1848 in Habsburgse Rijk (p. 100-101)
1830: Revolutie
- zware repressies tegen liberale opstanden + verstrenging van de wetgeving op drukpers,
verenigingen en vreemdelingen.
- slechts enkele geheime organisaties met erg tegenstrijdige objectieven bleven bestaan en
werden door de regering tegen elkaar uitgespeeld.
Groeiende binnenlandse tegenstellingen
Kanselier Metternich had het voor het zeggen omdat keizer Ferdinand I de staatszaken aan
hem overliet. => zijn politiek contrasteerde fel met zijn economische opvattingen:
=> conservatief  modern (spoorwegen, wegenbouw, aantrekking
buitenlandse investeringen, grondlegger van de staatsbank)
=> zijn economische politiek beïnvloedde de politieke verhoudingen
- lagere burgerij in Bohemen: rijker
=> privileges van de Duitstalige elite worden in vraag gesteld
- grondaristocratie: wantrouwend t.o.v. bureaucratie en Weens
centralisme.
Internationaal: problemen in de Duitse ruimte
Pruisen: stimuleerde de eenmaking van Duitsland
=> slaagde erin een klein-Duits Zollverein te laten installeren (zonder Oostenrijk)
=> tot stand komen van een klein-Duits geheel o.l.v. Pruisen
=> Oostenrijk verloor zijn macht over de Deutsche Bund
De evolutie in 1848 in Groot-Brittannië (p. 111)
De revolutie van 1848 ging aan Engeland voorbij wegens de verdeeldheid onder de arbeiders,
de kiesrechthervorming, het afschaffen van de graanwetten en het succes van de
industrialisatie. De troebelen beperkten zich aldus tot de optocht van de chartisten en tot een
opstand in Ierland, die mislukte.
11
De evolutie in 1848 in het Habsburgse Rijk (blz. 103-104/106-108/110)
De revolutie
Habsburgse keizer stond voor sociale, liberale en nationale eisen
- Hongarije: Kossuth eisen grotere autonomie en een grondwet voor de Hongaren
- latere revolutionairen:
- persvrijheid
- ministriële verantwoordelijkheid
- gelijkheid voor de wet
- godsdienstvrijheid
- afschaffing van de fiscale
uitzonderingsmaatregelen en heerlijke plichten
- stichten van een jury
- stichten van een nationale Hongaarse bank
- vertrek van vreemde troepen
- eenmaking van Hongarije met Transsylvanië
=> Wenen gaf toestemming aan Hongarije om regering te vormen
- Tsechië (Praagse liberale burgerij)
- vroege grondwet, autonomie van Bohemen en erkenning van historische
rechten (eenmaking Bohemen, Moravië en Silezië tot +- Tsjechië)
- Neder-Oostenrijk (Wenen), (vooral ambachtarbeider => gewelddadig)
- meer politieke rechten
- afschaffing van de censuur
- instelling van een jury
- bekendmaking van de rechterlijke procedure
=> keizer beloofde persvrijheid en grondwet + verkozen gemeentelijk bestuur
ipv koninklijke vertegenwoordiging
- Italiaanse bezittingen
- verdrijving van de oostelijke troepen te Milaan en Venetië
- Parma en Modena joegen de hertogen op de vlucht
- Koning Karel-Albert van Piëmont Sardinië stelt zich ah hoofd van de heilige
strijd  paus Pius IX : tegen de opstand
=> wie wordt de eenmaker?
=> militaire nederlaag voor de koning
- Mazzini had ondertussen Rome ingepalmd en er een republiek uitgeroepen.
=> de paus vlucht en doet een beroep op conservatieve hoven van Europa
=> hierdoor verloor hij alle krediet bij de nationalisten.
12
De evolutie in 1830-1848 in de Italiaanse staten (p. 101-102)
1830: revolutie
- omwentelingen onder leiding van de Carbonari tegen het Habsburgse absolutisme
=> in Parma, Modena en Romagna worden de vorsten verjaagd
- de opstandelingen misten echter de brede volkssteun en werden door de Oostenrijkse
troepen uiteengedreven.
Nationale beweging onder leiding van Mazzini
- naast de liberale beweging werden nu ook de nationale populair
- vanaf 1831 nam Mazzinin zich voor Italië één te maken en om te vormen tot een sociaalvooruitstrevende republiek.
=> stichtte de Jong-Europese beweging: verbond van Italiaanse, Duitse en Poolse
republikeinsnationale bewegingen (1834)
=> aantal opstanden in Europa, maar zonder succes
MAAR: 2 nieuwe kandidaat eenmakers melden zich aan:
- koning van Piëmont-Sardinië = Risorgimento
- paus: neowelfisme => Paus Pius XI ging door als liberaal
13
De evolutie in 1830-1848 in de Deutsche Bund (p. 101)
1830: revolutie
Opstootjes zijn georchestreerd door intellectuelen en universiteitsstudenten.
Ze werden moeiteloos neergeslagen.
De groeiende eenmakinggedachte onder leiding van Pruisen.
- vanaf 1830 begon de koning van Pruisen te denken aan de eenmaking van Duitsland
=> conflict met Oostenrijk
=> kreeg de steun van voorstanders van klein-Duitsland (- Oostenrijk)
 voorstanders van groot-Duitsland (+ Oostenrijk)
=> eerste concrete realisatie in het Zollverein (tolunie)
=> hoopte daarmee economische macht te verwerven om politiek doel te
financieren + hulp aan de landbouw
(ongewilde bijeffecten: geboortecijfer + wijziging sociale verhoudingen tussen
platteland en steden
- Zuid-Duitse staten waren tegen de eenmaking
=> Beieren, Württemberg en Saksen zochten toenadering tot elkaar en vormden een
blok van Zuid-Duitse staten. Zij sloten eveneens een tolunie af.
=> 1828: 3 verschillende tolunies werkzaam in Deutsche Bund. Oostenrijk hoorde
nergens bij omdat het weigerde zijn niet-Duitse gebieden erbij te betrekken en het zelf
zijn rijk niet wilde opdelen (een stuk lag binnen een ander stuk buiten de tolunie).
=> 1834: vorming van het Zollverein (25 Duitse staten), aansluiting van twee andere
tolunies bij Pruisen.
=> klein-Duits economisch geheel zonder inwendige grenzen o.l.v. Pruisen.
=> stimulans voor het streven naar Duitse eenmaking op politiek en institutioneel vlak.
14
De evolutie in 1848 in Frankrijk (p. 103/105/111)
De opstand: februari 1848
- Frankrijk gaf het signaal: Parijse ordekrachten weigerden een straatmanifestatie neer te
slaan.
- oppositie had geen moeite om bredere volkslagen te mobiliseren
=> front van gematigde liberalen, republikeinen, sociaal-radicale niet-stemgerechtigde
kleinburgers en arbeiders.
=> dwongen Louis-Philippe tot troonsafstand + riepen de republiek uit en stelde een
voorlopige regering aan: vrijheid van pers, vereniging, godsdienst. Algemeen
stemrecht voor mannen.
- onmiskenbare socialistische dimensie:
- arbeider werd minister
- Commission pour les travailleurs = ministerie van arbeid
- sociale wetgeving
- decreet van 25 februari 1848 :
- arbeiders mochten zich verenigen in vakverenigingen.
- regering verplicht tot oprichten ateliers nationaux
- algemene instemming met de revolutie: macht en overwicht van de rijken namen af.
Reactionaire/conservatieve bewegingen: voorjaar 1848
- Voorlopige regering was niet in staat de economische crisis aan te pakken + algemeen
stemrecht had niet het gehoopte effect: bij de verkiezingen van april werden de socialisten van
de kaart geveegd.
=> progressisten worden uit de regering gezet en hun leiders worden gevangen
genomen.
=> climax van het conflict naar aanleiding van de ateliers nationaux:
afschaffing  behoud omwille van de voorbeeldfunctie voor de nieuwe maatschappij.
=> de ateliers werden gesloten + gewelddadige confrontatie
=> einde van de sociale revolutie maar niet de liberale!
- liberale revolutie:
- nieuwe grondwet
* grote bevoegdheid voor de president
* algemeen stemrecht
* waarborg voor de vrijheden
* erkenning van de ministeriële verantwoordelijkheid
- december: presidentsverkiezingen => Louis-Napoleon
- 1844: parlementsverkiezingen => conservatieven van het platteland overvleugelen de
radicalen van de steden.
- door de volksraadpleging werd Louis Napoleon keizer Napoleon III
=> democratische verkiezing van een nieuwe dictator.
Uiteindelijk resultaat
- koning geruild tegen keizer
- algemeen stemrecht en grondwet behouden maar aan beperkingen onderworpen
- enkele zeer rijken hadden voordeel bij de revolutie
- liberalisering leidde tot verdere proletarisering, politisering van de arbeiders.
15
De evolutie in 1848 in de Italiaanse staten (p. 109)
Revolutie
- januari 1848: opstanden Napels en Koninkrijk der beide Siciliën
- Milaan en Venetië: verdrijving van de Oostenrijkse troepen
- Parma en Modena: verjaging van de hertogen
- koning Albert-Albert van Sardinië schaarde zich aan de zijde van de revolutie
= eenmaker van Italië
 Paus Pius IX
=> militaire nederlaag
- Mazzinini maakte van de gelegenheid gebruik om Rome in te palmen en er een republiek in
te stellen.
- de paus vluchtte en deed een beroep op conservatieve hoven => verloor krediet bij
nationalisten en liberalen.
Repressie
- pauselijke staten worden door Frankrijk heroverd en aan de paus terug geschonken
- Oostenrijks leger herstelde overal (behalve in Piëmont) de orde en de harde repressie;
onderdrukking van Napels, Modena, Venetië, Lombardije en Parma
- Karel Albert deed onder druk van Oostenrijk troonsafstand => zoon Victor Emmanuel II
wordt koning, maar weigerde de grondwet toe te passen.
=> keizer kon in Piëmont de liberale en democratische beweging niet afremmen, Victor
Emmanuel II groeide uit tot potentiële eenmaker en idool van de nationalisten.
16
De evolutie in 1848 in de Deutsche Bund (p. 104-105/108-109)
Revolutie
- de revolutie wordt gedragen door de middenklasse, de lagere burgerij en de intellectuelen
- spontaan protest => verraste vorsten of patriciërs gingen op de eisen in:
- vrijheid van pers
- vrijheid van vereniging
- recht op de vorming van vertegenwoordigende lichamen
=> zelfs de koning van Pruisen zwichtte en beloofde vrijheid van pers, een parlement,
grondwet en ministeriële verantwoordelijkheid
=> in zeer korte tijd haalde de burgerij haar slag thuis.
Doodbloeden van de liberale en nationale beweging
Redenen:
- nationaal-juridisch probleem: burgerij wou ontwerp voor eenmaking van Duitsland
(cfr. Al-Duitse parlement)
=> algemeen stemrecht speelde niet in het voordeel van de progressisten, want
de massa wilde een Konservative Revolution
=> parlement had geen eigen financiën, leger of administratie
=> liet oude vorstendommen voortbestaan
- grote meerderheid pleitte voor monarchie
=> wie moest dan die monarch worden?
=> parlement besloot alleen Duits-Oostenrijk op te nemen
MAAR: Habsburgse keizer weigerde de kroon en wou de niet Duitse gebieden
niet afstaan; OOK de Pruisische koning weigerde de kroon
=> twisten en uiteendrijven door soldaten
- reactionaire trekjes van de revolutie
- oprichting van gezellencongressen van ambachtslieden tegen de proletarisering van
de middenklasse.
- oprichting van Algemeen Duits Arbeiderscongres door de industriearbeiders als
tegenhanger van het parlement
=> burgers zochten toenadering tot de vorsten
=> met behulp van leger: ontbinding van de parlementen, opschorting van de
grondwet.
=> koning van Pruisen (Frederik Wilhelm IV) vaardigde zelf een grondwet uit
met twee kamers:
- Herrenhaus (door de koning benoemd)
- Landtag (verkozen door ingewikkeld 3klassen kiesrecht)
=> grootgrondbezitters en hoge burgerij kregen de macht toegespeeld
+ vormde een Enfurter Parlement boven nieuwe beperkte Duitse Bond
onder zijn leiding.
=> Oostenrijk maakte dit ongedaan en herstelde het absolutisme
=> deutsche Bund van 1815 herleefde, alles bleef bij het oude.
Later: herinnering aan revolutie bleef lang levendig
+ in militaire kringen groeide het besef dat een nationale eenheid niet noodzakelijk door
linkse krachten tot stand diende te komen.
17
De evolutie in het Habsburgse Rijk in 1848
Reactionaire bewegingen
- afkondiging van een grondwet (door de keizer) voor de Erflanden:
- tweekamerstelsel, cijnskiesrecht en vetorecht voor de keizer
- MAAR: niet voor Hongarije
=> autonoom karakter van Hongarije wordt afgewezen
=> andere naties en de radicale Wenenaars wezen grondwet af, eisten Algemeen
Stemrecht en 1 Kamer => wierpen barricades op.
=> bang van de linkse koers en uit bescherming van het zakenleven distantieerde de
burgerij zich van de revolutionaire koers
- hofkringen zochten alternatieven; kernprobleem: hoe federale structuur ontwerpen,
gebaseerd op historische rechten, zonder nationaal gevoel van subnationalisten te kwetsen.
=> er was slechts weinig tijd: ondertussen was de Deutsche Bund (nationalisten) de
eenmaking al aan het realiseren.
=> Hongarije eiste +- onafhankelijkheid (liberale burgerij + kleine adel)
=> maar weigerde zelf onafhankelijkheid te verlenen aan de eigen minoriteiten!
=> verzet in Kroatië (riep onafhankelijkheid uit, stelde legereenheden ter beschikking
van de Habsburgse keizer) + Slovenen, Roemenen, Serviërs drongen aan op
verzelfstandiging.
=> confrontatie: breuk Wenen  Budapest
- in Wenen was er een revolutionaire regering o.l.v. Kossuth
- De Zuid Slaven braken met Budapest en keken naar Wenen.
juli 1848: voorstel nieuwe grondwet door het Parlement
=> afkeuring van de keizer => ontbinding van het parlement
=> aristocratie + bureaucratie + Kerk  Revolutie
=> Het leger: - dreef het Panslavisch congres in Praag uiteen
- versloeg Italiaans Lombardije en Piëmont
- minder vlotte onderwerping van Wenen
=> verkiezingen in het voordeel van de machthebbers door distantie van platteland en
burgerij van de revolutie.
december 1848: nieuwe keizer Frans Josef => nieuwe grondwet:
- gelijke wetten voor alle Habsburgse onderdanen ( Hongarije en Bohemen)
- elke natie eenzelfde parlement
- overkoepelend parlement met kamer (door de naties aangesteld) en tweede kamer
(volgens censitair stemrecht), keizer deed benoemingen van ministers e.d. en had een
absoluut vetorecht.
- MAAR: de regering was de controle over Hongaarse weerstand kwijt
april 1849: revolutie
=> Hongaarse parlement roept Hongarije uit tot een onafhankelijke natie.
=> Frans Josef riep hulp in van Rusland
=> verplettering Kossuth’s leger + harde repressie
- Piëmont: liberale beweging bleef voortbestaan
- Bohemen: alle politieke, sociale en nationale toegevingen worden ingetrokken, ondanks de
pro-Habsburgse gevoelens van de Tsjechen.
18
De algemene gevolgen van de revolutiegolf van 1848 (p. 110-112)
*Oost-Europa: zeer diepgaande veranderingen
- boeren:
- afschaffing van de feodaliteit (geen slavernij meer)
=> toegenomen tevredenheid => keizersgezindheid
- bleven arm, maar waren vrij => emigratiebeweging
- grootgrondbezitters kwamen in bezit van enorme kapitalen door de verkoop van
gronden => investeringen en speculaties.
- lagere adel: veramde; onvoldoende grondbezit om verlies werkkrachten te
compenseren.
*Habsburgse Rijk: herverovering van de macht
- Piëmont: bleef liberaal, Victor Emmanuel II
- Bohemen: alle toegevingen worden opnieuw ingetrokken
- Hongarije: zeer strenge repressie: politiek toezicht, censuur, geen verkiezingen,
opdringen van het Duits door o.a. Bach Huzaren (vonden echter niet echt een sociale
basis) => zijn ook voor een centraal bestuur:
- afbouw van de feodale wereld
- juridische reorganisatie
=> slagen er niet in om van het Habsburgse Rijk een industriestaat te maken
(kapitaaltekort)
- 1855: Concordaat met de kerk (die machtige privileges krijgt)
- driegend failliet: leningen in het buitenland en uitbuiting van Italiaanse bezittingen.
- industriearbeiders: numeriek en politiek betekenisloos
*Duitse ruimte: herinnering aan de nationale eenmaking bleef lang levendig
=> militaire hofkringen begonnen te beseffen dat nationale eenheid niet exclusief
linkse aangelegenheid is.
=> hadden smaak van algemeen stemrecht en grondwet geproefd.
*Rusland: enige staat die niet getroffen werd door liberale en nationale bewegingen
=> de tsaar hielp met plezier elke revolutie neerslaan
=> prestige steeg aan alle conservatieve hoven.
*Engeland en België: bleven rustig
België: verlaging kiescijns, opheffing zegelbelasting en enkele machtsbeknottende regelingen
ten opzichte van Koning Leopold I
*Frankrijk
- keizer ipv koning, behoud van Algemeen stemrecht, maar aan restricties
onderworpen.
- lage burgerij = de grote verliezer
- zeer rijken (klein aantal) hadden zeer grote winsten kunnen boeken.
Algemeen
- communistisch spookbeeld
- kerkelijke partij koos voor conservatieven en machthebbers
=> vervreemding van de burgers, arbeiders en de liberale beweging.
19
De relatie Pruisen-Duitsland na de eenmaking van het Duitse Rijk (p.151-154)
- het keizerrijk was geen eenheidsstaat, maar een federale bondsstaat, waarvan Pruisen één
van de “Länder” was.
- de Pruisische koning, Wilhelm I (later Wilhelm II), was eveneens de Duitse keizer.
- de kanselier van het keizerrijk (tot 1890: Bismarck) was in de praktijk, en dus NIET
volgens de grondwet, ook minister-president van Pruisen.
=> hij zat de Bundesrat voor (die samengesteld was door de vorsten), maar maakte
geen deel uit van de Reichstag
- tot 1878 waren de ministers van Pruisen ook staatssecretarissen van het keizerrijk.
- In de Bundesrat (machtigste kamer) had Pruisen bijna 1/3 van de stemmen.
=> de dynamiek van de Bundesrat hing dus af van Pruisen.
- Institutioneel wordt er bewust nogal vaag gedaan over de bevoegdheden, de grenzen van de
macht…
- cultureel en sociaal: Pruisische Junkers waren overdreven vertegenwoordigd in de
administratie en het leger
=> erecodes, anti-socialistisch, militaristisch, anti-zionistisch, …
=> Kulturkamph: protestantse meerderheid in Pruisen
- Pruisen was in economisch opzicht, in omvang en in bevolkingsaantal de grootste
deelstaat => dat overgewicht door Bismarck verankerd in de Pruisische grondwet.
- ambtenarenkorps (op militaire leest geschoeid): Pruisische afkomst heeft voorrang.
20
De rol van Duitsland in de Frans-Britse rivaliteit in het Middellandse zeegebied (laatste
kwart 19e eeuw) (p.199-201)
De Frans-Duitse vijandschap beheerste het Europees politiek toneel van de laatste kwart
van de 19de eeuw.
* Na de Franse nederlaag tijdens de Frans-Duitse oorlog, de val van Napoleon III en
de eenmaking van het Duitse keizerrijk had Bismarck zij doel bereikt.
Hij probeerde bijgevolg de aandacht af te leiden van het gevoeligste punt van de
Frans-Duitse relaties: de annexatie van de Elzas door Duitsland. Bismarck wilde de
Fransen militaire belangstelling verplaatsen naar een ander punt (liefst buiten Europa)
en hoopte zich zo te kunnen opwerpen als scheidsrechter van de onvermijdelijke
belangenconflicten tussen Frankrijk en Groot-Brittannië die in Afrika zouden ontstaan.
* De Franse republiek probeerde ondertussen eerherstel te vinden onder de vorm van
koloniale expansie.
1) 1878: Congres van Berlijn:
- Groot-Brittannië slaagt er in zijn positie in het Middellandse Zeebekken te versterken
=> moet Frankrijk daarvoor compensatie geven: Tunesië (maakt zich financieel
onafhankelijk van Frankrijk)
Omwille van de Britse en Italiaanse belangen in Tunesië wachtte Frankrijk nog
tot 1881 met de militaire onderwerping van het land
=> opstanden in Tunis
=> Tunesië wordt pas in 1883 een Frans protectoraat
2) het tweede conflict waarmee Bismarck zich inliet, was met betrekking tot Egypte. Dat was
door opeenvolgende leningen zijn feitelijke onafhankelijkheid verloren en onder Frans-Britse
controle gekomen.
MAAR: in 1881 opstand
=> Frankrijk en Engeland komen tussen beide
=> Frankrijk valt af door regeringscrisis
=> Engeland stelt orde op zaken (met steun van Duitsland)
=> G.B. werd de facto bestuurder van Egypte
=> Frankrijk zoekt compensatie voor de uitgebreide Britse invloedssfeer
=> koloniale initiatieven
=> door geografische redenen kwam Frankrijk hierbij vooral in aanvaring met
Groot-Brittannië
Duitsland concentreerde zich op andere gebieden en wist dat Groot-Brittannië
dit zou toestaan in ruil voor het terugtrekken van het Duitse leger uit Egypte.
=> Bismarck bereikte zijn doel: Frankrijks gevoel van nationale eenheid en militaire
energie richtte zich voortaan op Afrika.
21
Diverse facetten van de toenemende westerse invloed in China (einde 19e – begin 20e
eeuw) (p. 220-222)
1) opiumoorlog (1842)
- China  Groot-Brittannië
- verdrag waarbij alle havens worden opengesteld voor Britse handel en waarbij
Hongkong aan G.B. wordt afgestaan.
- Mantsjoe dynastie verplicht om enige toegang te verlenen aan westen (Rusland)
2) machtsgreep van de Taiping dynastie (poging)
Mantsjoes deden beroep op GB en hielden zo de troon
MAAR: enorme toename van de Britse invloed.
=> China wordt voortaan de speelbal van de westerse mogendheden
=> men kan hierin twee fazen onderscheiden.
3) Russisch Japanse oorlog (1904-1905)
Rusland sloot een verdrag met China omtrent een aantal gebieden
=> protest van Japan => Japan versloeg Russische leger
4) uitbreiding van de invloedssfeer: verkavelingplan
Uitgewerkt door Duitsland: pachtcontracten voor Europese mogendheden met
toelating om de gebieden militair bezet te houden en economisch uit te baten.
5) Bokseropstand (1900)
Opstand van de Chinese bevolking tegen deze verschillende buitenlandse
invloedsferen
=> nationalistisch, antiwesters, religieus gemotiveerd
=> keizerin koos kant van de bevolking
=> neergeslagen door westerse coalitie
=> Westen legde voortaan ongestoord haar wensen op.
6) Revolutie 1911-1912
Hervormers uit het zuiden o.l.v. Soen Jatsen  Mantsjoe dynastie
=> val van de dynastie
=> Soen Jatsen wilde China m.b.v. westers kapitaal moderniseren
=> wordt in 1911 tot president verkozen
TOCH: grote cohesie o.a. door geloof in kracht eigen beschaving.
(andere indeling mogelijk: zie cursus pagina 221-222; links -?-)
22
De voornaamste kenmerken van het fascisme
(p. 268-270)
1) anti-intellectualistisch/antirationeel
- tegen allesoverheersende rol van de ratio, voor gevoelskrachten en het instinct.
- voornaamste waarden: daad en doeltreffendheid
- aandacht voor de ceremonie, decorum, parades, muziekkorpsen, …
2) verhevigd nationalisme
- bij alle partijen (winnaars, verliezers)
- bepaald door de reactie op Versailles of door de vrees voor aanslagen op de nationale
integriteit.
- veel aanhangers onder de traditionele beschermers van de natie (vb. militairen)
3) antiparlementaristisch
- wortelde in de gebrekkige wijze waarop het democratische model functioneerde
- vooral middengroepen en burgerij vreesden voorgoed tot een minoriteit te blijven
- fascisme verwierp verkiezingen en politieke partijen, beweerde te steunen op
spontane samenwerking en stelde dat verkiezingen de tegenstellingen aanscherpen.
4) antiliberalistisch
- individu heeft geen individuele rechten, enkel diegenen die de maatschappij hem
verleent
=> onderwerping aan en integratie in de groep
=> eenheid van het volk rond partij en chef
- aanval op de traditionele vrijheden, want deze ondermijnen de samenhorigheid
=> censuur
=> concentratiekampen
5) idee van gelijkheid werd verworpen
liberalisme  elite, leiderschap en autoritaire partij
6) géén teruggrijpen naar vroeger
- geen herstel van de vroegere macht van de koning en bevoorrechte elite
- geen verantwoording in de traditie
- niet denkbaar zonder de Franse revolutie: beriep zich op het volk => Führer prizip
- woordgebruik verwees naar de industriële maatschappij
=> fascisme krijgt kracht van beneden
* Belangrijk onderscheid cliënteel van fascistische partij voor en na de crisis.
23
Het systeem van economische exploitatie in koloniaal Afrika (p. 208-212)
1) Eerste uitgangspunt: “de kolonie mag niets kosten”
Sinds 1815 werd het principe van fiscale autonomie en financiële zelfredzaamheid van de
kolonies gehuldigd
Tot het einde van de koloniale periode was het, behoudens enkele uitzonderingen, zo goed als
uitgesloten dat de gelden van het moederland in de administratieve structuur van de kolonie
werden geïnvesteerd. De kolonies moesten zelfbedruipend zijn, d.w.z. geen geld van het
moederland naar de kolonie, maar wel omgekeerd.
De opbouw van een fiscaal apparaat in de gekoloniseerde gebieden was dus een absolute
noodzaak en cruciaal voor het overleven van het machtsapparaat.
Maar, in de meeste gebieden in Afrika waren opgebouwd uit rurale zelfvoorzienende
samenlevingen. Er was dus nauwelijks iets dat belast kon worden om de koloniale staat van
inkomsten te voorzien. De rurale kolonies waren nauwelijks gemonetariseerd en de
handelsrelaties waren zeer beperkt. De koloniale staat loste het inkomstenprobleem op door
een hoofdelijke taks te heffen op de Afrikaanse bevolking. Elke Afrikaan moest op geregelde
tijdstippen een som afdragen aan de koloniale staat. Aanvankelijk in nature, later cash.
De voordelen van dit systeem waren veelvuldig:
- de Afrikanen konden door loonarbeid geld verdienen
(verkoop van landbouwproducten op de markt of aan exportbedrijven/arbeid in mijnen
of op koloniale plantages)
- proletarisering van de boeren
- monetarisering van de rurale economieën
=> de Afrikaanse arbeid werd geforceerd in kanalen die inkomsten zouden genereren
voor de staat.
In absolute cijfers was de hoofdelijke belasting verre van voldoende op het koloniale apparaat
te betalen. Verplichte arbeid was dan een bijkomende manier om op uitgaven te besparen,
evenals exportheffingen.
2) Tweede uitgangspunt: “de kolonie moet opbrengen”
Ook exportheffingen brengen geld in het laatje. De boeren produceren aan een lagere prijs dan
de wereldmarktprijs, en de handel wordt gecontroleerd door grote commerciële Europese
bedrijven. Zo wordt de winst uit de intercontincentale handel niet geïnvesteerd maar
weggesluisd naar Europa.
In deze koloniale periode werden de Afrikaanse mijnwerkers geconfronteerd met de brutale
exploitatiemethodes van het kapitalisme. De artisanale ontginning maakte plaats voor de
grootschalige mijnexploitaties. De mijnbouw gebeurde ondergronds, hoewel de Afrikanen
daar niet vertrouwd mee waren, want het moest voor hen in de eerste plaats eenvoudig
renderen. De staat schuwde de verplichte arbeid, de georganiseerde arbeidsmigratie niet, om
werkkrachten voor de mijnen te voorzien. Zij hadden dan ook af te rekenen met hoge
mortaliteitsratio’s en grote sociale transformaties. De winsten werden zonder uitzondering
naar Europa gesluisd.
24
Download