DE JOODSE IDENTITEIT IN DE RECENTE NEDERLANDSTALIGE JEUGDLITERATUUR - KLAARTJE DE BOECK “What is the Jew?...What kind of unique creature is this whom all the rulers of all the nations of the world have disgraced and crushed and expelled and destroyed; persecuted, burned and drowned, and who, despite their anger and their fury, continues to live and to flourish.”1 Leo Tolstoy stelt in “What is the Jew?” de universele vraag naar de identiteit van de Jood. Het is een vraag waar in het verleden al veel inkt over gevloeid is maar waarop iedereen een eenduidig antwoord moet schuldig blijven. Hoe blijft een identiteit van een volk dat over de hele wereld is uitgewaaierd standhouden? En welk element is zo krachtig dat het hen steeds opnieuw naar hun Beloofde Land drijft ? Is het hun God, de kasjroet of het antisemitisme? Wat vaststaat is dat net deze veelzijdige invulling de definitie van de Joodse identiteit zo vaag maakt. Bovendien kunnen we ons de vraag stellen wat de Jood nog van de niet-Jood onderscheidt in een multiculturele samenleving. Het complexe thema heeft in de geschiedenis van de jeugdliteratuur steeds zijn plaats gekregen. Het is dan ook interessant na te gaan hoe de Joodse Identiteit hier vorm krijgt en hoe deze werkzaam is voor de auteur en voor de jonge lezer. Aan de hand van een corpus van acht jeugdboeken die rond dit thema werken proberen we een consistent beeld te vormen. Om de verdere lectuur mogelijk te maken wil ik eerst en vooral een korte mededeling maken bij het gehanteerde corpus. Het corpus bestaat uit zes boeken die zich afspelen tijdens de Tweede Wereldoorlog en waar het element van de Jodenvervolging centraal staat. Ondanks de gelijke thematiek verschillen de boeken sterk in focalisatie (Joods hoofdpersonage versus niet-Joods hoofdpersonage) , setting (Vlaanderen, Nederland, Duitsland, Polen, Amerika) en stijl. In de loop van de tijd heeft de traditionele oorlogsroman al drastische veranderingen ondergaan. Vlak na de Tweede Wereldoorlog verschenen jeugdromans die getekend werden door een sterk naïef zwart-witdenken. Vanaf de jaren zestig en zeventig verschuift dit naar een meer genuanceerde stellingname. Bovendien staat het kind centraler en is er dus meer aandacht voor de lotgevallen van de Joodse kinderen.2 Daarnaast zijn ook nog twee boeken opgenomen die duidelijk illustreren hoe recentelijk de interesse is verschoven van de Tweede Wereldoorlog naar het actuele Joods-Palestijnse conflict. In deze romans is de toonaard nog heel anders omdat het conflict van de Tweede Wereldoorlog minder centraal staat. Zo is Grenzen een mooi voorbeeld om te illustreren hoe de schrijfster steeds schippert tussen een pro-Palestijnse en een pro-Joodse houding. 1 Tolstoy L. 1908. ‘The final resolution’ Jewish World Periodical, p. 189. (http://www.simpletoremember.com/articles/a/quotes) (toegang 18 dec. 2009) 2 Brems H. 2006. Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 19452005. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, p. 81-82. Hoewel het -zoals gezegd- steeds een penibele zaak is om een duidelijke definitie van de Joodse identiteit te geven, doen we er hier toch een gooi naar om zo een klare illustratie te kunnen geven van de verschillende aspecten die aan bod komen in de jeugdliteratuur. Ik onderscheid hierbij een ‘religieuze’, ‘culturele’ en ‘nationale’ identiteit. Deze identiteiten komen naast elkaar aan bod in de jeugdboeken, hoewel één bepaalde identiteit steeds het prominentst aanwezig zal zijn. De Joodse identiteit mag dan al uitgegroeid zijn tot een ruimere ‘culturele identiteit’, aan zijn basis ligt vanzelfsprekend nog steeds het religieuze element. Joden geloven in één god Jahwe en hebben de Thora als geloofsboek. Net als vele andere religies zijn ze door de jaren heen versplinterd in allerlei subgroepen. De meest radicale hiervan zijn de Orthodoxe joden. Joden zullen hun religieuze identiteit dus niet enkel vormen op absolute basis (jood versus niet-jood) maar ook plaatsen op een relatieve schaal van radicaliteit. Ze identificeren zich zelfs vaker met zulke subgroepen waardoor de spanningen hoog kunnen oplopen. In enkele jeugdromans komt ook deze conflictsituatie aan bod. In Grenzen gaat de Joods-Amerikaanse Steve op zoek naar zijn Joodse familie in Jeruzalem. Al snel blijkt dat die familie orthodox is in tegenstelling tot zijn Joodse familie in New-York: “Hij begreep de verkrampte reacties van Simon en Amos niet. Hijzelf was opgegroeid in een heel andere wereld, tussen Joodse mensen die een open geest hadden en zich niet opsloten in een eigen wereld waarin ze zich wentelden in hun grote gelijk.”3 Vanuit deze pure religieuze identiteit is dan een ruimere ‘culturele identiteit’ gegroeid. Het spreekt voor zich dat de religieuze gemeenschap zich ook buiten de specifiek religieuze context zal verbonden voelen en verenigen. Vele van deze elementen gaan weliswaar uit van een Bijbelse oorsprong maar zijn in de loop van de eeuwen een eigen leven gaan leiden. Zo ligt bijvoorbeeld de hele merchandising rond kasjroet in de lijn van wat geschreven staat in de Thora. Het is een religieuze wet die zijn sporen nalaat in de dagelijkse samenleving met koosjere warenhuizen, recepten, restaurants en zelfs McDonalds. In Mosje en Reizele lezen we hoe deze gemeenschapsvorming negatief wordt ervaren door de niet-Joodse buitenwereld of soms zelfs door Joden zelf. Mosje is een Poolse Jood of beter een Joodse Pool. Hij voelt zich geenszins verwant met de Joodse gemeenschap tot hij op een dag in een Joods weeshuis terechtkomt waar ook Joodsorthodoxe kinderen zitten. “Eeuwen en eeuwen wonen ze al hier en geen woord Pools komt uit hun stomme bek! Geen Pools boek hebben ze gelezen, geen Poolse worst gegeten, geen Poolse kleren gedragen. Geen wonder dat ze hier denken: rot maar op! […] Dan denk ik : praat de taal van je land, waarom mag ik niet horen wat ze zeggen? […] En als een vent een maffe jurk wil dragen doet-ie dat maar thuis.” 4 Wie concrete elementen naar voren haalt van deze cultuur, vervalt al gauw in het construeren van stereotypes. Hoewel dit negatief klinkt, toont Cinnirella aan dat een constructie van een stereotype van een sociale groep niet per definitie onlogisch of pejoratief hoeft te zijn. Ten eerste zijn er teveel individuen in de sociale wereld waardoor gedeelde kennis over één bepaald individu onmogelijk wordt. Ten tweede is het weldegelijk relevant om gelijke eigenschappen toe te kennen aan personen van 3 Seynaeve, K. 2000. Grenzen. Averbode: Averbode, p. 75. 4 Stoffels, K. 1997. Mosje en Reizele. Amsterdam: Querido, p. 36-37. dezelfde sociale groep omdat ze net hetzelfde gedrag vertonen.5 De jeugdliteratuur laat veel van deze elementen met de regelmaat van de klok terugkeren en bevestigt op die manier een stereotiep beeld. Men spreekt in dat geval soms van een maatschappijbevestigend boek. Ze vecht immers de bestaande vooroordelen niet aan. Zo wordt bijvoorbeeld verwezen naar de hoge intelligentiegraad van joden. Whitfield schrijft hierover in zijn essay The jew as wisdom figure: “A reputation for mellow wisdom is among the masks that Jews have been expected – or have sometimes elected – to wear. At least some of them have suggested the power to a tap higher form of knowledge, which the West has sometimes believed would come ex oriente lux, as light from the East.”6 Deze intelligentie is zeer ruim op te vatten. Whitfield geeft in zijn essay voorbeelden van Joodse schrijvers, muzikanten, psychologen, filosofen, artsen, enzovoort. Opvallend is ook dat dit idee van de jood als wijze vaak wordt gekoppeld aan rijkdom. Legendes doen de ronde dat Joden een groot deel van de wereldeconomie in handen zouden hebben. De vraag blijft dan welke grond van waarheid in deze uitspraken schuilt maar de stereotypes zijn alvast verankerd in het Westerse denken. Velen vragen zich af hoe toevallig het is dat Einstein, , Freud, Marx, Mendelssohn , Bob Dylan, Quentin Tarantino en Steve Ballmer (CEO Microsoft) allen Joods zijn. Dit kan verklaren waarom in vele jeugdromans Joodse hoofdpersonages als zeer belezen en muzikaal verschijnen. Ester (Mijn Stilte) , Reizele en Yossel (Mosje en Reizele), Mirjan (Het meisje met de ster) en Nimrod en zijn vader (De smaak van de aarde) bespelen allemaal een muziekinstrument. Viool en piano zijn de instrumenten die het vaakst geassocieerd worden met Joden . In sommige romans lezen we ook gedichten of liedteksten van Joodse schrijvers. In Mijn Stilte lezen we een passage waarin de mythe van de rijke Jood wordt aangehaald op een speelse wijze. Op een dag vertelt de dokter het verhaal van de rattenvanger van Hamelen. In dat verhaal belooft een man een stuiver per kop te betalen voor elke gevangen rat. Spontaan reageren enkele kinderen: “ ‘Die verdient ze goed’ […] ‘Was hij een Jood’?”7 Maar het beeld van “the jew as wisdom figure” wordt nog sterker wanneer het historische personage Janusz Korczak zijn intrede doet. Deze arts en schrijver werd bekend met het weeshuis Dom Sierot, zijn jeugdboeken en pedagogische essays waarvoor hij bekroond werd. Dit brengt ons bij de jeugdliteratuur die immers zelf ook als identiteitsvormend werkt. Joodse jeugdboeken dragen bij tot de vorming van een culturele identiteit. De specifieke Joodse literatuur die lang vóór de Tweede Wereldoorlog in Duitsland bestond, bevestigt dit. Meer dan andere jeugdboeken moesten de Joodse jeugdboeken bijdragen aan een sterk groepsgevoel binnen de Joodse minderheid in Duitsland. 5 Cinnirella M. 1997 ‘Ethnic and National Stereotypes: A Social Identity Perspective.’. C.C. Barfoot (ed.) Beyond Pug’s Tour. National and Ethnic Stereotyping in Theory and Literary Practice. Amsterdam: Rodopi, p. 37-51. 6 Whitfield S. J. 1993. ‘The jew as wisdom figure.’ Modern Judaism, 13.1. 1-24. 7 Vandewijer, I. 2008. Mijn Stilte. Leuven: Davidsfonds, p. 59. “Religious practice, education and literature helped the minority to make the culteral heritage canonical and to affirm the collective memory and thus the unity of the Jewish community in the Diaspora.”8 Tot slot wil ik nog even stilstaan bij wat ik een ‘nationale identiteit’ wil noemen. Er mag dan wel een significant verschil bestaan tussen de Joodse identiteit en de Israëlische identiteit, toch ligt het voor de hand dat deze met elkaar verbonden zijn. Erikson wijst op het belang van deze nieuwe identiteit die kort na de Tweede Wereldoorlog ontstond: “In his new homeland and tilling his very home soil, the “ingathered” Jew was to overcome such evil identities as result from eternal wandering, merchandising en intellectualizing and was to become whole again in body and mind as well as in nationality.”9 Een vleugje van dit natiegevoel vinden we terug in de jeugdromans De smaak van de Aarde en Grenzen: twee verhalen die zich afspelen in de naoorlogse periode en in de nieuwe staat Israël. In het eerste boek draait het verhaal rond Gershona, een Joods meisje dat in hetzelfde jaar als de Joodse staat geboren is. Israël is nog volop in opbouw en er heerst een sfeer van voortgangsoptimisme en bouwwoede. Gershona’s grootvader die uit Amerika komt, kijkt wantrouwig toe: “Hij reikte precies naar de plek waar ik mijn rugzak had neergelegd en droeg die naar binnen. ‘Hij is heel zwaar,’ zei opa. ‘Wat sleep je met je mee, stenen? Is het dat wat je in het land van Israël leert, hoe je het zo snel mogelijk moet opbouwen? De hele dag hoor ik ze bouwen.”10 Maar ook onder de kinderen is de vorming van de nieuwe staat een favoriet gespreksonderwerp. Net als Gershona’s grootvader komt ook Nimrod naar de nieuwe staat. “ ‘Jammer dat we geen koning hebben,’ zei ik. ‘In heel Tel Aviv is geen enkel huis te vinden dat er als een kasteel uitziet,’ zei Nimrod. ‘Geen koning ter wereld zou in een nieuwbouwwijk willen wonen. Koningen hebben hun eisen.’11 In Grenzen wordt een geschiedenis van de jonge staat verteld aan de hand van twee gelijklopende familieverhalen. De Joodse en de Palestijnse standpunten worden tegenover elkaar afgewogen en we krijgen inzicht in het ontstaan en de groei van het conflict tussen beide bevolkingsgroepen. Nu we een vaag beeld hebben over wat de Joodse identiteit precies inhoudt, mag het duidelijk zijn dat die niet steeds onproblematisch is. De Joden en in casu de Joodse hoofdpersonages voelen zich door de identiteit beperkt, verdrukt of zelfs in het eenvoudigste geval ‘anders’. In bijna alle boeken uit het corpus wordt het Joodse personage op een bepaald moment met zijn identiteit geconfronteerd. Een paar 8 Völpel A. 2005. ‘Religion, German Jewish Childern’s and Youth Literature and modernity.’ Jan De Maeyer, Hans-Heino Ewers, Rita Ghesquière, Michel Manson, Pat Pinsent & Patricia Quaghebeur (eds.) Religion, Childern’s literature and Modernity in Western Europe 1750-2000. Leuven : Leuven University Press, p. 111. 9 Erikson E.H. 1968. Identity Youth and Crisis by Erik H. Erikson. New York: Norton, p. 193-194. 10 Semel N. 2000. De smaak van de aarde. Baarn: Fontein, p. 24. 11 Semel N. 2000. De smaak van de aarde. Baarn: Fontein, p. 80. voorbeelden tonen dit aan. In De Schuilplaats getuigt Joanna Reiss in het personage van Annie hoe ze plots van de ene dag op andere heel anders werd bekeken. “Toen we naar huis liepen vroeg ik Rachel waarom hij dat had gedaan – naar ons spuwen. Omdat we joden zijn, zei ze. Maar hij was toch geen Duitser, en hoe wist hij dat we joden zijn? Vroeg ik. We zien er anders uit, antwoordde ze, donkerder.[…] Als ik thuis was, ging ik eens kijken hoe anders ik eruitzag.” 12 Omdat kinderen nog volop identiteit ontwikkelen wordt “identity confusion” dan ook beschouwd als een “developmental disturbance.”13 Dit kan leiden tot “de keuze voor een negatieve identiteit”14 Dit zien we gebeuren in Mosje en Reizele. Mosje die zich niet helemaal verwant voelt met de Joodse gemeenschap, neemt steeds meer afstand van zijn identiteit en neemt uiteindelijk zelfs een andere naam aan. “Ik ben Marek, en ik doe een boodschap voor een Joodse jongen die ik ooit gekend heb en die Mosje heette. Ik heb er niets mee te maken.”15 Sommige jeugdboeken over Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog zoomen hier in op de Jodenster die alle Joden kregen opgespeld. De Jodenster lijkt op het eerste gezicht misschien een onschuldig stuk stof maar de gevolgen voor de identiteitsvorming zijn desastreus. Zelfs wie niet twijfelt aan de eigen identiteit of er zich op geen enkele wijze voor schaamt, voelt zich gestigmatiseerd wanneer zijn identiteit op zo een expliciete wijze wordt aangegeven. Uiteraard was het vooral de dreiging die van de Nazistische Duitsers uitging, die ervoor zorgde dat de Jood zich niet comfortabel voelde bij het dragen van de ster. “ ‘Het is een schande!’ riep ik spontaan, omdat ik dacht dat ze zich schaamde of dat ze boos was. ‘Het is nooit een schande om de ster van David te dragen, Mieke,’ zei ze. ‘Zoals het evenmin een schande is om je kruisje te dragen.’ ‘Vind je het dan goed dat je die ster moet dragen?,’ vroeg ik. Ze aarzelde. ‘Nee, ik geloof niet dat het goed is,’ zei ze.”16 We zien dat Mieke zich als niet-Joods kind absoluut niet bewust is van deze stigmatisering. Iets gelijkaardigs lezen we in The boy with the striped pyjamas. Met het spel van de focalisatie is John Boyne erin geslaagd om de oorlog door kinderogen weer te geven. Net omdat Bruno zich niet bewust is van de symboliek van het teken, wordt de tragiek van het verhaal nog aangescherpt. Het is bovendien interessant om te zien hoe Bruno het teken wel associeert met een groepsverbindend element maar er geen concrete betekenis kan aan hechten. Hij voelt zich uitgesloten en heeft een sterke wil om bij de ‘groep’ van Shmuel te raken terwijl hij zich niet bewust is van de gevolgen die dat zou meebrengen. 12 Reiss, J. 2005. De schuilplaats. Amsterdam: Querido. p. 12. 13 Erikson E.H. 1968. Identity Youth and Crisis by Erik H. Erikson. New York: Norton. p. 166. 14 Erikson E.H. 1968. Identity Youth and Crisis by Erik H. Erikson. New York: Norton. p. 172. 15 Stoffels, K. 1997. Mosje en Reizele. Amsterdam: Querido. p. 145. 16 Heylen, M. 1994. Het meisje met de ster. Antwerpen : Standaard. p. 71. “ ‘And the one day things started to change,’ he continued. ‘I came home from school and my mother was making armbands for us from a special cloth and drawing a star on each one. Like this.’ Using his finger he drew a design in the dusty ground beneath him. [illustratie van davidster][…] ‘My father wears one too,’ said Bruno. ‘On his uniform. It’s very nice. It’s bright red with a black-and-white design on it.’ Using his finger he drew another design in the dusty ground on his side of the fence. [illustratie van een swastika] ‘Yes but they’re different, aren’t they?’ said Shmuel. ‘No one’s ever given me an armband,’ said Bruno. ‘But I never asked to wear one,’ said Shmuel. ‘All the same,’ said Bruno, ‘I think I’d quite like one. I don’t know which one I’d prefer though, your one or father’s”17 In wat volgt gaan we na welke effecten beoogd worden met de constructie van een identiteit in de jeugdliteratuur. We bekijken achtereenvolgens hoe die werkt voor de auteur en voor de jonge lezer. Het lijdt geen twijfel dat een groot deel van de oorlogsliteratuur en traumaliteratuur (waartoe ongeveer alle boeken uit het gekozen corpus behoren) gebaseerd is op concrete getuigenissen of persoonlijke verhalen. Vele schrijvers hebben zulke verhalen horen vertellen of waren er zelf bij betrokken. Het is ten allen tijde wel belangrijk om omzichtig om te springen met die concrete biografische informatie en geen overhaaste conclusies te trekken. Om verkeerde conclusies uit te sluiten geven sommige auteurs dan ook zelf een verklaring over de concrete aanleiding of het beoogde doel van hun boek. Zo bespaart Joanna Reiss ons de denkoefening door op het einde van haar roman De Schuilkelder zelf te link te leggen naar haar persoonlijke ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. “Dit boek gaat over mijn leven, of beter gezegd over een deel ervan, het deel dat zich afspeelde in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. In dit boek ben ik teruggekeerd naar de jaren waarin ik een kind was, joods en daarom ongewenst, en toen ik me voor de Duitsers moest schuilhouden.”18 Dit soort boeken werkt vaak als een soort genezingsproces : ze helpen de auteur de gruwelijke ervaring te verwerken. Hierbij kan de identiteitsconstructie helpen de “verloren identiteit” te herstellen of verdrukte identiteit te legitimeren. Daarnaast bieden ze ook een soort compensatie voor een verloren kindertijd. Dit verklaart waarom in de schuilkelder enkele thema’s regelmatig terugkeren. Zo beschrijft Reiss meerdere malen de lange kleurloze dagen waarop ze zich verveelt, geen lichaamsbeweging heeft en niet naar school kan omdat ze opgesloten zit. Minder parallel lopen de gelijkenissen tussen het hoofdpersonage Gershona en de auteur Nava Semel in het jeugdboek De smaak van de aarde. Beiden zijn geboren en groeiden op in de jonge staat Israël (Tel Aviv) al is de schrijfster (°1958) wel acht jaar jonger dan haar fictieve personage dat geboren werd in 1946. Het vraagt dus niet veel verbeeldingskracht om De smaak van de aarde als een gedeeltelijk autobiografische roman te lezen. Het ligt voor de hand dat de thematiek van haar boeken geïnspireerd is door haar persoonlijk leven. Als dochter van twee joden die de Holocaust overleefden is het niet moeilijk te begrijpen dat Semel een zekere interesse toont voor de Joodse 17 Boyne, J. 2007. The boy in the striped pyjamas. London: Black Swan. p. 126-127. 18 Reiss, J. 2005. De schuilplaats. Amsterdam: Querido. p. 5. kwestie. Toch moeten we ons behoeden voor een intentional fallacy daar Semel nergens expliciet een verwijzing maakt naar haar eigen leven. Auteurs die minder direct met de gruwel geconfronteerd zijn, hebben een heel andere motivatie om zo’n traumaliteratuur te schrijven. Ze zijn vaak heel plots geïnspireerd geraakt door de thematiek en voelen een sterke drang om daarover een boek te schrijven. Ze wijzen vaker op het belang van de herinnering. Ze willen de herinnering aan de minder mooie momenten in onze geschiedenis levendig houden bij jongere generaties en hen zo behoeden om dezelfde fouten te maken. De boeken krijgen daardoor vaker een informatief karakter. In interviews met jeugdauteurs lezen we hoe ze ertoe kwamen dergelijke boeken te schrijven. Katrien Seynaeve getuigt: "Ze denkt niet dat het te maken heeft met een voorkeur, wel met iets waardoor je getroffen wordt en dat je niet meer loslaat. ‘Vrede nu? was een gevolg van mijn verblijf in Israël. Ik voelde die enorme spanning aan, wou daar iets over schrijven. Dat was geen eenvoudige opdracht natuurlijk. Ik moest afstand nemen, de problemen van zowel de Joden als de Palestijnen trachten te begrijpen...’”19 Ook Karlijn Stoffels verduidelijkt haar doeleinden met het schrijven van haar roman: “Stoffels, stond in een recensie, brengt het weeshuis van dokter Korczak weer tot leven. Ze was daar blij mee. 'Dat is toch een van de redenen waarom je zo'n boek schrijft. Om op de een of andere manier de dood te verslaan.'”20 Terwijl de identiteitsconstructie therapeutisch werkt voor de auteur, werkt ze heel anders voor de jonge lezer. Naast de informatieve functie die we al terloops aanhaalden in de vorige paragraaf, speelt hier vooral de maatschappelijke en morele functie van de literatuur een rol. In tegenstelling tot de volwassen lezer, zit de jonge lezer zelf nog volop in een ontwikkelingsfase van zijn identiteit. Erikson beschrijft deze ontwikkeling in vijf fasen. In een eerste fase is het kind zich nauwelijks bewust van zijn identiteit, de baby en de moeder zijn als het ware één. Langzaamaan koppelt het kind zich los van de moeder en wordt de wil om autonoom te zijn groter. Het kind ziet een duidelijk verschil tussen de persoon die hijzelf is en zijn moeder. Hij wijst hier herhaaldelijk op met woordjes ‘ik’ , ‘jij’, ‘mijn’, ‘jou’. Rond de leeftijd van drie jaar wordt die identiteit concreter ingevuld. Zo wordt het kind zich bewust van zijn geslacht (phallic stage) en van de wijdere wereld rond zich (school). In de lagere school groeit het sociale bewustzijn wanneer het kind leert samenspelen en delen met andere kinderen. Bovendien ziet het kind steeds beter zijn plaats in de ruimere maatschappij en deelt deze op in categorieën volgens beroep, ras of leeftijd. “It is at this point that the wider society becomes significant to the actuality of child by admitting him to roles preparatory to the actuality of technology and economy. Where he finds out immediately, however, that the color of his skin or the background of his parents rather than his wish and will to learn are the factors that decide this worth as a pupil or apprentice.”21 19 Stuckens, T. 1988. ‘Katrien Seynaeve : een wolk als afscheid : De eenzaamheid van een meisje dat weet dat ze gaat sterven’ De Standaard 24-09-1988. 20 De Klerck, H. 1997. 'Als ik het schrijf ben ik veertien'. De Volkskrant 29-08-1997. 21 Erikson E.H. 1968. Identity Youth and Crisis by Erik H. Erikson. New York: Norton p. 124. De vijfde fase, de puberteit, is voor vele adolescenten een periode van identiteitsverwarring. Meer dan voordien hecht men belang aan het behoren tot één groep, zoekt men lichtende voorbeelden en idolen. Op deze leeftijd ontwikkelen vele jongeren ook idealen maar kunnen ze ook zeer discriminerend zijn ten opzichte van de anderen die verschillen in ras of culturele achtergrond.22 Selman koppelt vervolgens aan deze evolutie van Erikson de houding die het kind aanneemt ten opzichte van de ander. “Tussen 3-6 jaar blijven kinderen gebonden aan hun eigen perspectief. In de leeftijdsgroepen van 5 tot 9 jaar wordt het besef duidelijk dat anderen een ander perspectief hebben. […] In de leeftijdsfase tussen 7 en 12 jaar leert het kind reflecteren zowel over het eigen perspectief als over dat van de ander. Tussen 10 en 15 jaar leert men zich steeds beter verplaatsen in het andere perspectief. De tiener kan zich losmaken van de onmiddellijke context en zoekt via vergelijking naar het standpunt van de buitenstaander, de objectieve derde. Vanaf 14 jaar groeit ook het inzicht in de impact van de culturele en sociale context die mee het perspectief van een individu inkleurt.”23 De jeugdliteratuur speelt handig in op deze groeiende gedifferentieerde perspectiefname. Waar kleuterboekjes zich vooral richten op verhaaltjes uit de herkenbare omgeving van het kind, zullen tienerboeken steeds vaker inspelen op situaties uit een andere tijd, omgeving of cultuur. Ze doen in toenemende mate beroep op het inlevingsvermogen van het kind. Het is dan ook niet verwonderlijk dat oorlogsliteratuur en traumaliteratuur zich richten op een doelgroep vanaf 10 jaar en dat sommige boeken zoals The boy in the striped pyjamas ook graag gelezen worden door volwassenen. Om een maximale inleving mogelijk te maken zal de auteur enkele handige strategieën toepassen. Daarbij is het belangrijk dat er een evenwicht ontstaat tussen herkenbare elementen en elementen die nieuw zijn voor het kind. Teveel herkenbare elementen kunnen door het kind als saai worden ervaren, teveel nieuwe elementen kunnen een te grote onherkenbaarheid scheppen. In beide gevallen kan dit tot gevolg hebben dat het kind de lectuur staakt. Jauss spreekt in dit verband over “de ‘verwachtingshorizon’ waarin naast de socioculturele component, vooral de linguïstische en literaire component belangrijk zijn.”24 Deze achtergrondkennis (vooroordelen en opvattingen over de maatschappij) zorgt ervoor dat jeugdboeken anders gelezen worden door het kind dan door de ouder en daardoor ook vaak anders beoordeeld. Om de herkenbaarheid van het boek te vergroten kiezen de meeste schrijvers voor een kind als hoofdpersonage en een setting waar steeds elementen uit de kinderwereld naar voor komen. Het hoofdpersonage gaat naar school, speelt met vriendjes, maar wordt ook geconfronteerd met pesten en probeert los te groeien van zijn ouders. Anderzijds worden er ook elementen ingelast die voor het kind onbekend kunnen zijn. Dit zijn de elementen die uiteindelijk bij de jonge lezer cruciaal zijn om vernieuwde kennis en sociale bewustwording te scheppen. Selman en Lobron halen daarnaast het belang aan van de evolutie van het verhaal waarbij één moment cruciaal is. Dit is het moment waarop een personage (meestal het hoofdpersonage) zich bewust wordt van de andersheid van een ander personage. De 22 Erikson E.H. 1968. Identity Youth and Crisis by Erik H. Erikson. New York: Norton p. 91-141. 23 Ghesquière, R. 2009. Jeugdliteratuur in perspectief. Leuven/Den Haag : Acco p. 80. 24 Ghesquière, R. 2009. Jeugdliteratuur in perspectief. Leuven/Den Haag : Acco p. 104. auteur hoopt dat deze “flash of insight”25 wordt overgedragen op de jonge lezer die zich op dat moment al geïdentificeerd heeft met het personage. Lobron en Selman namen Freedom summer als hun studieonderwerp en schreven hierover: “Listening to Freedom summer, some children share the same flash of insight that Joe experiences in the story. For them, listening to the story is like hearing a symphony that changes from a major key to minor in a single chord. In one moment they are enjoying a light-hearted story about two boys who like to swim together during their summer vacation. In the next moment, their world is turned upside down.” 26 Ter illustratie haal ik enkele passages aan uit het corpus waar deze ‘flash of insight’ op mooie wijze is ingebracht. Een eerste voorbeeld vinden we in Alan en Naomi , het verhaal van een Amerikaanse jongen die bevriend raakt met een Joods meisje. Voor Alan is de Tweede Wereldoorlog ver van zijn bed. In New York merken ze niets van de oorlog tenzij wat ze via de radio te horen krijgen. Wanneer Alan echter beetje bij beetje Naomi’s verhaal te horen krijgt, lijkt de oorlog plots heel erg dichtbij. “En weer had Alan dat spookachtige gevoel dat hij al eens een meisje zoals zij [Naomi] had gezien of gekend. Met net zulke grote ogen. Een glimp van een beeld flitste door hem heen. Het had iets te maken met de nazi’s. Iets met het samendrijven van joden door nazi’s. […] Hij had het nieuws in de bioscoop gezien; het nieuws waar zijn vader moest om huilen. […] Het kon Naomi niet geweest zijn; het was in Warschau gebeurd, in Polen. En toch was het Naomi. Alan had het gevoel dat het nieuws nu hier gebeurde, zich hier afspeelde, in New York.” Nog mooier is het voorbeeld in The boy with the striped pyjamas. De roman doet het verhaal van Bruno, zoontje van een SS-commandant, en Shmuel, een Joodse jongen in een concentratiekamp. Wanneer Bruno op zoek gaat naar het volkje dat achter de prikkeldraad woont, komt hij in contact met Shmuel. Ze weten nauwelijks wat er boven hun hoofden gebeurt en vooral Bruno begrijpt niet waarom hij zijn vriend niet bij hem thuis kan uitnodigen en waarom Shmuel steeds verhindert dat Bruno bij hem komt. Die onbereikbaarheid wordt doorheen het hele verhaal mooi gesymboliseerd door de prikkeldraad. Op een dag vindt Bruno Shmuel terug in zijn keuken terwijl hij glaasjes wast. Wanneer Bruno hem vraagt wat hij daar doet, antwoordt Shmuel dat hij de glaasjes moet wassen omdat hij dunne vingers heeft. “ ‘Our hands’ he said ‘They’re so different. Look !’ The two boys looked down at the same time and the difference was easy to see. Although Bruno was small for his age, and certainly not fat, his hand appeared healthy and full of life. […] Shmuel’s hand, however, told a very different story. ‘How did it get like that?’ he asked. ‘I don’t know,’ said Shmuel. ‘It used to look more like yours, but I didn’t notice it changing. Everyone on my side of the fence looks like this now.’ Bruno frowned. He thought about the people in the striped pyjamas and wondered what was going on at Out-With and whether it wasn’t a very bad idea if it made people look so unhealthy. None of it made any sense to him.”27 25 Lobron, A. & Selman, R. 2007. ‘The interdependence of social awareness and literacy instruction.’ The Reading Teacher. 60.6, p. 529. 26 Lobron, A. & Selman, R. 2007. ‘The interdependence of social awareness and literacy instruction.’ The Reading Teacher. 60.6, p. 529. 27 Boyne, J. 2007. The boy in the striped pyjamas. London: Black Swan. p. 167-168. Toch verloopt deze ‘flash of insight’ niet altijd even onproblematisch. Vele kinderen gaan voorbij aan dit cruciale element en missen de ervaring van de sociale bewustwording. Via een vraaggesprek met de jonge lezer wordt duidelijk dat kinderen het fragment verschillend interpreteren. Selman en Lobron onderscheiden daarbij een laag, een middelmatig en een hoog niveau van bewustwording van de sociale kwesties. Kinderen uit de eerste groep zullen steeds verklaringen proberen te vinden die gebaseerd zijn op concrete voorbeelden uit hun leefwereld en slagen er helemaal niet in de sociale problematiek bloot te ontwaren. Kinderen uit de tweede groep kunnen aantonen dat het sociale onrecht in dit geval ontstaat door het verschil van ras maar in tegenstelling tot de derde groep kunnen ze niet aantonen wie de bron van dit sociaal onrecht is. Kinderen uit het laagste niveau kunnen hun inzicht wel vergroten door een vraaggesprek met ouders, leerkrachten of andere kinderen. Door gerichte vragen te stellen, kunnen kinderen alsnog tot een sociaal bewustzijn komen. Daarbij is het van primordiaal belang dat de identificatie met het hoofdpersonage steeds opnieuw wordt geëxpliciteerd. Een andere hindernis voor een correcte interpretatie en sociaal inzicht kan ontstaan wanneer de historische context te onherkenbaar wordt. Toch gaan Selman en Lobron ervan uit dat dit niet het cruciaal pijnpunt is. “At First, we thought that the inexperience with the historical context would be the predominant barrier to students’ comprehension of the story. However, something as small as an unfamiliar vocabulary word can derail their comprehension”.28 Het mag duidelijk zijn dat de auteur moeilijke of specifieke woorden niet bewust gaat vermijden, wel hebben ze er zo elk hun eigen methodes voor om ermee om te gaan. Het is interessant om even te bekijken welke woordenschat i.v.m. oorlog en Jodendom terugkeert in de acht jeugdromans en hoe de auteur deze voorstelt. In Alan en Naomi haalt Myron Levoy verschillende woorden aan zoals Hitler, nazi’s, concentratiekamp, Gestapo, Jodenster, deportatie, Goebbels, Göring, Roosevelt, verzetsmensen, Pessach, sjoel, … Sommige van deze woorden, waarvan de auteur verwacht dat de jonge lezer ze niet zal begrijpen, worden impliciet uitgelegd in dialoogvorm. “ ‘Drinkt je vader soms of zo iets?’ ‘Mijn vader? Nee, ik geloof dat mijn vader nog nooit iets gedronken heeft, behalve dan misschien de wijn met Pesach.’ ‘Wat is Pesach?’ ‘Een feestdag, omstreeks Pasen. Toen trokken de joden uit Egypte.’ ‘O… En drinken mensen dan wijn? Nou, dat is een prima feestdag? Hoeveel flessen drinken ze dan?’ ‘Ze drinken een beetje op Seideravond. Dat is een soort feest. Zo iets als Dankdag, ja zo iets. Wij gaan meestal naar mijn grootouders. Zoals jij waarschijnlijk met Pasen doet.’”29 Van een heel andere aard is Mijn stilte , het verhaal van een Joods pools meisje in het weeshuis van Korczak. In dit boek worden heel typische woorden als Zion, Shalom, Diaspora, tsimmus, galle, hummus, Talmoed, Rabbi, hasidische literatuur, thora, Jom Kipoer, Joshua, Golgotha, Synagoge, Jona vermeld. Anders dan in Alan en Naomi worden 28 Lobron, A. & Selman, R. 2007. ‘The interdependence of social awareness and literacy instruction.’ The Reading Teacher. 60.6, p. 529. 29 Levoy, M. 1989. Alan en Naomi. Amsterdam : Querido. p. 52. de meeste van deze woorden niet verder verklaard. Bovendien heeft het boek een sterk literair karakter door een associatieve schrijfstijl, inlassingen van Bijbelse verzen en dagboekfragmenten. Dit doet vermoeden dat het boek door vele jonge lezers misschien niet gesmaakt zal worden en meer als een soort van cross-overroman beschouwd kan worden. Katrien Seynaeve gaat in Grenzen nog anders te werk. Ze voegt aan het begin van de roman enkele geografische kaarten en een woordenlijst bij die de lectuur van het boek moeten vergemakkelijken. Het boek krijgt hierdoor een zeer informatief karakter. “Haganah : illegale, militaire organisatie van joden voor de oprichting van de staat Israël in 1948 Hamas: fundamentalistische islamitische groepering Houmous : pasta van erwten Intifada: ‘stenen opstand van Palestijnen tegen Israëlische bezetting Jom Kippoer: Grote Verzoendag ”30 De vraag blijft maar of ondanks al deze pogingen van jeugdauteurs, deze literatuur wel degelijk bijdraagt aan een morele bewustwording. In 2001 werd er een empirisch onderzoek ingesteld dat de relevantie van deze literatuur kon ondersteunen. Schultz, Barr en Selman confronteerden enkele 14-jarige scholieren met literatuur en films over de Holocaust maar organiseerden ook lezingen met slachtoffers die de Holocaust overleefden. Na enkele weken trokken ze conclusies uit hun onderzoek en toetsten deze aan hun ontwikkelingsmodel. “The theoretical model is an analysis of social development, defined as the growth of the capacity to co-ordinate—or take perspective on—the relation between the self’s and others’ points of view”31 Een algemene conclusie was dat het Facing History programma wel degelijk bevorderlijk was voor sociale bewustwording. Jongeren vertoonden een groeiende maturiteit in sociale relaties, hun racistische houdingen namen af en hun bekrompen etnische gevoel werd kleiner. Opvallend was wel dat meisjes en jongens verschillende reacties vertonen. Dit onderzoek is een mooi voorbeeld van wat Levinas’ theorie ons een halve eeuw eerder al vertelde. We kunnen de Ander maar ten volle begrijpen wanneer deze zich direct aan ons voorstelt, wanneer je door de Ander wordt ‘aangesproken’. De jeugdliteratuur maakt hier deze aanspreking mogelijk. Het Ik zal de Ander in zijn anderszijn herkennen en erkennen. Enkel op deze manier kan er een sociale relatie van medemenselijkheid ontstaan. De cirkel wordt helemaal rond wanneer we denken dat Levinas zelf tot dit inzicht is gekomen door zijn persoonlijke geschiedenis. Ook hij was Joods en één van de overlevenden van de Holocaust. Met zijn werk Totalité et Indifini probeerde hij zijn publiek te bereiken en op te roepen tot deze sociaal-ethische houding. Deze moraliserende literatuur wordt helaas niet altijd goed ontvangen. Ingarden wijst op het feit dat zo’n literatuur zijn literariteit of stijlgevoel zou verliezen. 30 31 Seynaeve, K. 2000. Grenzen. Averbode: Averbode. p. 4. Schultz, L.H., Barr, D.J. & Selman, R.L. 2001. ‘The value of developmental approach to evaluating character development programmes: An outcome study of facing history and ourselves.’ Journal of moral education. 30.1 p. 3-27. “Moraliserende of belerende literaire geschriften verliezen juist een deel van hun aantrekkingskracht omdat hun verhaal slechts een constructie is die een theoretisch idee wil verkondigen” 32 Ingarden is niet de enige die ons hierop wijst. Sinds enkele decennia is de kloof tussen esthetiek en ethiek in de literatuur gegroeid en het blijft tot op heden een populair punt voor discussie binnen de literatuurwetenschap. Ibsch beschrijft hoe deze vernieuwde visie zijn sporen achterlaat in de representatie van de Holocaust. Het gaat om een radicale voorstelling die met de tijd zijn scherpe kantjes verliest en op zoek gaat naar nieuwe mogelijkheden. Hiervoor kunnen enkele verklaringen aangehaald worden. Na een generatie van getuigenschrijvers volgt er één van schrijvers die als kinderen of kleinkinderen het verhaal van hun voorouders vertellen. De autobiografische en documentaire literatuur maakt plaats voor een meer vrije invulling van het holocaustverhaal. “Het blijkt dat de jongere generatie schrijvers de overgang van de mimesis naar de poësis heeft voltrokken.”33 Daarnaast heeft de nieuwe postmodernistische visie ook deze oorlogsliteratuur gekleurd. De kleine geschiedenissen vervangen dé grote geschiedenis. En toch ligt net hier het cruciale probleem van de onverzoenbaarheid van de holocaustliteratuur en het postmodernisme. “Zoals ‘licht’ alleen kenbaar is tegen de achtergrond van ‘donker’, is een klein verhaal alleen te begrijpen tegen de achtergrond van een groter verhaal.”34 Het lijkt er bovendien op dat ook het linguïstisch determinisme niet valt te rijmen met de Holocaust. Want als we enkel nog geloven in de linguïstische realiteit hoe moeten we dan een buitentalige realiteit zoals de Holocaust daarbinnen plaatsen. Deze postmodernistische switch brengt dus zijn eigen gevolgen mee voor de Holocaustliteratuur wat de moraal betreft. “De literaire verwerking van deze historische gebeurtenissen is in de context van de postmoderne poëtica in ieder geval geen expliciete en eenduidige morele les. Er wordt integendeel een grote inspanning van de lezers geëist om de ethische relevante stellingnames in hun postmoderne ambiguïteit en vervreemding te verwerken. Een opvallende asymmetrie tussen de intentie en de receptie van het literaire werk kan het gevolg zijn en lezers zullen eerder met vragen achter blijven dan met antwoorden.”35 Nadat ik de acht jeugdboeken gelezen had, leek het corpus op het eerste gezicht zeer heterogeen. De thematiek was weliswaar gelijk maar de uitwerkingen waren zeer divers. De geschiedenis is nu eenmaal niet iets monogaams maar een verzameling van kleine geschiedenissen. Elk jeugdboek nam zo zijn kleine geschiedenis als uitgangspunt. Daarenboven drukte ook elke schrijver zijn eigen stempel op zijn jeugdboek. Ze pasten hun boek aan aan hun specifieke doelgroep, kozen een eigen persoonlijke stijl en waren 32 Ghesquière, R. 2009. Jeugdliteratuur in perspectief. Leuven/Den Haag : Acco p. 25. 33 Ibsch. E. 1999. ‘Esthetiek en ethiek in literatuur en literatuurwetenschap. Het einde van een wederzijdse ontkenning?’. P. Mooren, H. van Lierop-Debrauwer en A. de Vries (eds.) Morele verbeelding: Normen en waarden in de jeugdcultuur. Bijdragen aan het gelijknamige symposium gehouden op 20 januari 1999 aan de Katholieke Universiteit Brabant. Tiburg: Tilburg University Press p. 127. 34 Idem. p. 128. 35 Idem. p. 128. bovendien getekend door hun eigen achtergrond. Ondanks deze zeer uiteenlopende reeks van boeken, heb ik getracht om toch enkele gelijke tendensen in het geheel te ontwaren. Eerst en vooral is er in elk boek sprake van een zekere identiteitsvorming van de Joodse gemeenschap. Bewust of onbewust zal de schrijver de stereotypen bevestigen of er zich van afzetten. Enerzijds scheen het me eerder toe dat al te radicale meningen uitbleven om het al complexe identiteitsbeeld niet nog ingewikkelder te maken. Anderzijds moeten schrijvers zich heel erg bewust zijn van de doorslaggevende invloed die ze uitoefenen. Het kind is immers nog volop stereotypen aan het ontwikkelen. Boeken kunnen dus een meer cruciale invloed hebben dan wat vaak gedacht wordt. Algemeen heb ik drie soorten identiteit onderscheiden : de religieuze, culturele en nationale identiteit. Deze komen naast elkaar voor en keren soms met dezelfde voorbeelden terug. Op basis van dat beeld, toonde ik verder ook aan dat de Joodse identiteit niet steeds onproblematisch is. Zeker tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Joodse identiteit als stigma gepercipieerd. In wat volgde ging ik nog verder in op de drie belangrijkste functies die met deze identiteitsvorming werden beoogd. Ten eerste sprak ik over de therapeutische functie die werkzaam is voor de Joodse schrijver. Hierbij werkt schrijven als een soort genezingsproces. Ten tweede wees ik op de informatieve functie die bij kinderen de herinnering aan de oorlog moet blijven garanderen. En ten slotte onderscheiden we ook nog de maatschappelijke en morele functie. Deze is opnieuw bedoeld voor de jonge lezer en is misschien nog de belangrijkste van de drie. De schrijver doet immers appel aan de jonge lezer om een denkproces op gang te brengen en hieruit de nodige conclusies te trekken. Met allerlei literaire trucs probeert hij de jonge lezer te stimuleren en te helpen om de verhaallijn te doorgronden. Toch blijft het steeds afwachten of de boodschap niet ergens tussen lectuur en bewustwording blijft hangen en of teveel trucs het literaire kunstwerk niet aantasten. - Door Klaartje De Boeck -