Het klimaat en mondiale veiligheid na ‘Kopenhagen’ Ook oplossingen voor klimaatverandering hebben implicaties voor internationale veiligheid en bestuur Rob Swart In zijn artikel ‘Klimaatverandering als veiligheidsprobleem’ in Atlantisch Perspectief 1, 2008 geeft Kees Homan een uitstekend overzicht van de relatie tussen de voorspelde gevolgen van klimaatverandering en veiligheid. Homan stelt dat klimaatverandering de internationale stabiliteit en veiligheid kan bedreigen door de toename van falende en fragiele staten, door risico’s voor de mondiale economische ontwikkeling, door verdelingsconflicten tussen veroorzakers en getroffenen van klimaatverandering, door risico’s voor mensenrechten, toename van migratie en de strijd om het Noordpoolgebied. Wel betwijfelt hij in zijn laatste zin de ernst en urgentie van de problematiek door te stellen dat klimaatverandering vooralsnog voor een belangrijk deel een speculatief onderwerp is. Hij gaat hier voorbij aan het feit dat na de laatste rapportage in 2007 van het wetenschappelijke klimaatpanel van de Verenigde Naties, het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), inmiddels ook China en de Verenigde Staten gezwicht zijn voor de toenemende bewijslast, en het probleem erkend hebben. Hoewel het voor velen teleurstellend is dat er geen concrete afspraken over mondiale emissiereducties zijn gemaakt tijdens de klimaattop in Kopenhagen in december van het vorige jaar, kan het feit dat juist de VS en China gezamenlijk met een eindvoorstel zijn gekomen als een belangrijke stap voorwaarts worden gezien, ook al is die vooralsnog volstrekt onvoldoende om klimaatverandering effectief aan te pakken. De aandacht is hiermee internationaal definitief verschoven van de vraag “is er wel een probleem en hoe wordt het veroorzaakt?” naar “welke mogelijkheden hebben we om er iets aan te doen en wie moet dat betalen?” De Adviesraad Internationale Vraagstukken – waarbij Homan als externe deskundige was betrokken – volgt in zijn briefadvies van januari 2009 nog Homans voorzichtige lijn: klimaatverandering is nog zeer controversieel, maar we moeten er serieus over nadenken wat de consequenties voor Defensie zijn, met name bij het optreden van de krijgsmacht bij natuurrampen en crisissituaties.1 Omdat Homan hier een prima overzicht van geeft, ga ik in dit artikel niet in detail in op de verschillende mogelijke gevolgen die klimaatverandering kan hebben voor de internationale veiligheid, maar juist op mogelijke gevolgen van oplossingsrichtingen met betrekking tot (snelle) klimaatverandering voor de internationale verhoudingen en veiligheid. Ontwikkelende kennis over klimaatverandering: sneller en ernstiger risico’s Sinds het eerste rapport van het IPCC in 1990 is de boodschap van dit Panel niet wezenlijk veranderd, maar wel is door toenemend wetenschappelijk onderzoek en waarnemingen de zekerheid over het probleem en de rol van de mens daarin sterk toegenomen. “The unequivocal detection of the enhanced greenhouse effect from observations is not likely for a decade or more” in IPCC‟s eerste rapport in 1990 werd gevolgd door “[t]he balance of evidence suggests a discernible human influence on global climate” in IPCC‟s tweede rapport (1996), en “[w]arming of the climate system is unequivocal, as is now evident from observations of increases in global average air and ocean temperatures, widespread melting of snow and ice, and rising global average sea level” in de vierde rapportage uit 2007. Zijn er misschien twee decennia verspild, waarin de wereld actie zou hebben kunnen ondernemen, maar waarin de wereldeconomie alleen nog maar afhankelijker is geworden van fossiele energiebronnen? In de aanloop naar „Kopenhagen‟ zijn er diverse rapporten verschenen die 1 de kennisontwikkeling sinds 2007 samenvatten.2 Alhoewel de toon varieert van voorzichtig tot alarmerend, zijn de boodschappen in grote lijnen dezelfde: het klimaat lijkt te veranderen volgens de meer pessimistische scenario‟s van het IPCC. Het bereiken van zogenaamde „tipping points‟, waarbij het klimaatsysteem of onderdelen hiervan in een andere toestand kunnen schieten, wellicht onder invloed van elkaar versterkende terugkoppelingen in het klimaatsysteem, is een onderwerp dat toenemende belangstelling krijgt.3 Bovenop deze mogelijkheid van snelle klimaatverandering komt nog het toenemende inzicht dat ecologische en maatschappelijke systemen kwetsbaarder lijken dan voorheen voorzien. Hoewel scenario‟s van snelle veranderingen dus plausibel zijn, weten we niet precies hoe de mechanismen werken, en daarom kan niet goed worden ingeschat of – en zo ja, wanneer – dergelijke snelle veranderingen zouden kunnen plaatsvinden. De invloedrijke Amerikaanse klimaatwetenschapper Steven Schneider doet toch een poging en stelt dat volgens de IPCCauteurs er meer dan twee derde (66 procent) kans is dat de mondiaal gemiddelde temperatuurstijging in 2100 tussen 1,1 en 6,4oC zal uitkomen.4 Dat betekent dus impliciet dat zij de kans dat de mondiaal gemiddelde temperatuur met meer dan 6,4oC zal stijgen – en dus op hogere breedtegraden als in Europa en de VS aanzienlijk meer, zeg 8-10oC – inschatten op ongeveer 17 procent. 17 procent is een veel hogere kans dan die op andere gebeurtenissen waarvoor mensen een verzekering afsluiten, zo stelt Schneider. De vraag is dan of er in beleid rekening mee moet worden gehouden. Hierover verschillen de inzichten. Waarschijnlijkheden en urgentie Wat betekent de mogelijkheid van een snelle klimaatverandering nu voor internationale veiligheid en bestuur? In de eerste plaats zal de mogelijke versnelling niet van de ene op de andere dag gebeuren, zoals in Hollywoodfilms als The Day after Tomorrow. Het is waarschijnlijk dat de natuurlijke klimaatvariabiliteit over tijdschalen van decennia het „bewijzen‟ van een versnelling sterk zal bemoeilijken, net zoals dat het geval was bij het leveren van voldoende bewijsmateriaal voor klimaatverandering op zich. Voor Nederland is de toekomstige stijging van de zeespiegel relevant: er worden weliswaar steeds hogere waarden genoemd, maar door vertragingen in het klimaatsysteem zullen deze pas over een periode van eeuwen optreden, zodat we nog voldoende tijd hebben om ons hier op voor te bereiden (zie ook kader 1). Grootschalige, snellere gebeurtenissen equivalent aan het gat in de ozonlaag zijn niet uit te sluiten, maar het is waarschijnlijker dat versnelling van klimaatverandering zich zal uiten door toename van de frequentie van „kleinere‟ extreme weersgebeurtenissen, zoals stormen, intense regenval en droogte. De meningen zullen verschillen over de oorzaken van dergelijke gebeurtenissen, en er zal niet in één keer politieke overeenstemming zijn over wat er moet gebeuren. Het is te verwachten dat er tegelijkertijd ook vele andere problemen zullen zijn, die niet of slechts zijdelings te maken hebben met klimaatverandering. Kader 1 Grote zeespiegelstijging op de lange termijn Een van de meest verontrustende bevindingen van de laatste jaren is dat zelfs indien de concentraties van broeikasgassen gestabiliseerd zouden kunnen worden op een niveau dat laag genoeg is om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging tot 2oC (het doel van de Europese Unie dat in Kopenhagen mondiale steun verwierf) beperkt te houden, het zeer waarschijnlijk is dat gedeeltelijke of volledige afsmelting van Groenland niet meer tegen te houden is. Dit komt door vertragingen in het klimaatsysteem. Dit veroorzaakt dan een zeespiegelstijging van 4-6 meter, maar omdat dit waarschijnlijk ten minste een aantal eeuwen in beslag zal nemen, is de urgentie hiervan vooralsnog beperkt. De aanbevelingen van de Deltacommissie hebben al met een maximale zeespiegelstijging van 1,20 m in 2100 rekening gehouden, ongeveer dubbel zo hoog als de bovengrens in de meest recente IPCC2 rapportage, en in lijn met recente hogere voorspellingen, inclusief het afsmelten van Groenland. Voor armere landen met laaggelegen delta‟s, zoals Bangladesh, zijn dergelijke zeespiegelstijgingen al in deze eeuw veel bedreigender. Beleidsopties bij snelle klimaatveranderingen Het is de afgelopen decennia heel moeilijk gebleken om internationaal overeenstemming te bereiken over maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen over de komende decennia alleen al in de rijke landen te verminderen. Indien de klimaatverandering zou versnellen, zou dat aan de ene kant misschien een extra stimulans zijn om het mondiale emissiebeperkingsakkoord dat er in Kopenhagen niet van gekomen is, alsnog te sluiten en uit te voeren. Anderzijds zou de combinatie met andere urgente problemen er ook voor kunnen zorgen dat men zich juist nog meer gaat richten op het eigenbelang op de korte termijn. En wat ook een steeds groter punt van conflict zou kunnen worden, zijn de verschillen van inzicht over wat de beste oplossing is – snellere klimaatveranderingen vereisen veelal drastische en dus controversiële oplossingen. Want wat zijn de mogelijkheden? Die zijn in principe in vier groepen in te delen:5 het drastisch versnellen van de vermindering van emissies van broeikasgassen; eenmaal in de atmosfeer gebrachte broeikasgassen er weer uithalen; de stralingsbalans van de atmosfeer beïnvloeden; en als die drie oplossingen niet werken of gekozen worden: aanpassing aan de onvermijdelijke gevolgen. Al deze oplossingen hebben gevolgen voor internationale veiligheid en bestuur. Drastische emissiebeperkingen De eerste optie, het drastisch verminderen van broeikasgasemissies door fossiele brandstoffen, is alleen mogelijk door het versneld omvormen van het wereldenergiesysteem, waarbij enorme economische en politieke belangen spelen die het wereldtoneel al lange tijd domineren. Met name de realisatie van alternatieve economische mogelijkheden voor de vaak instabiele olie- en gasleveranciers in het Midden-Oosten speelt hierbij een sleutelrol. Is het waarschijnlijk dat aanwezige olie-, gas- en kolenvoorraden in de grond gelaten worden? Door de toepassing van het opvangen en opslaan van CO2 („Carbon Capture and Storage‟, CCS) kan de vermindering van fossiel energieverbruik nog even vertraagd worden. Dat CCS op maatschappelijke weerstand kan rekenen, blijkt uit de recente gebeurtenissen in Barendrecht, waar de plaatselijke bevolking op emotionele wijze uiting gaf aan haar (terechte of onterechte) angsten voor onder hun huizen opgeslagen CO2. In een klimaatnoodsituatie kan de publieke opinie ten opzichte van controversiële technieken (CCS, kernenergie) veranderen. Maar mogelijk kan zonne-energie een belangrijk alternatief vormen: een aantal Duitse bedrijven maakte in 2009 een formele start om op grote schaal zonne-energie uit de Sahara beschikbaar te maken voor Europa.6 Ook hier gaat het echter om deels instabiele landen. Een potentieel snelle manier om emissies te verminderen is verder het veranderen van de energievraag door gedragsverandering of economische structuurveranderingen. In een noodsituatie kan de overheid hierbij een dwingende rol spelen – zoals die momenteel in een democratische samenleving niet realistisch is als er geen crisissituatie wordt gevoeld. Het overheidsingrijpen bij het bankwezen gedurende de financiële en economische crisis laat zien dat in noodsituaties overheidsmaatregelen mogelijk zijn die kort tevoren nog ondenkbaar waren. Als verschillende landen verschillende oplossingsrichtingen kiezen, heeft dit consequenties voor bijvoorbeeld energieprijzen, en dus voor internationale relaties. De militaire sector zelf kan trouwens ook een bijdrage leveren aan de vereiste emissiebeperkingen (zie kader 2). 3 CO2-verwijdering De tweede optie, het uit de atmosfeer halen van broeikasgassen (met name CO2) kent verschillende varianten. Er zijn „natuurlijke‟ manieren, zoals de aanplant van bossen, die ook nu al in de klimaatonderhandelingen worden meegenomen. Dat kan heel grootschalig – het is zelfs voorgesteld om de woestijnen van de wereld met ontzilt zeewater te bevloeien.7 CO2 kan ook uit de atmosfeer gehaald worden door de zogenaamde „biologische pomp‟ in de oceanen te versterken met ijzer of andere voedingsstoffen. Er zijn hiertoe al tests uitgevoerd en bedrijven opgericht die hopen hiermee „koolstofcredits‟ te verwerven. De effectiviteit op de langere termijn is vooralsnog niet aangetoond, en inmiddels heeft bezorgdheid over de mogelijke effecten op mariene ecosystemen geleid tot een internationaal moratorium in het kader van het Biodiversiteitsverdrag en de Londen-Conventie. Andere opties zijn de vastlegging van koolstof door algen, via het in de bodem brengen van „biochar‟ (een tussenproduct van biomassaverbranding), of via versnelde verwering van mineralen zoals olivijn. Zelfs is voorgesteld om onder meer via „kunstmatige bomen‟ CO2 op te vangen in de buitenlucht. Veel van dergelijke technieken zijn het tekentafelstadium nog niet gepasseerd, en om CO2 op voldoende grote schaal uit de atmosfeer te halen zijn met de huidige stand van kennis grote hoeveelheden energie of oppervlakte nodig, die sommige varianten vooralsnog weinig efficiënt maken en vragen kunnen oproepen met betrekking tot de nationale soevereiniteit. Zakenman Richard Branson heeft met zijn „Earth Challenge‟ een prijs uitgeloofd van 25 miljoen euro voor het beste idee om CO2 uit de atmosfeer te halen, en op het moment van schrijven van dit artikel waren er meer dan 800 ideeën ingeleverd. Mogelijk zitten hier nieuwe, veelbelovende plannen bij. Beïnvloeden van de stralingsbalans De derde optie is het beïnvloeden van de stralingsbalans van de atmosfeer (in jargon: „solar radiation management‟). Dit wordt evenals de vorige optie vaak „geo-engineering‟ genoemd en is wellicht het meest controversieel. Aanvankelijk zijn er vooral in Noord-Amerika ideeën ontwikkeld. De toename van de urgentie van het klimaatprobleem heeft de aandacht voor dergelijke technieken de laatste tijd snel doen toenemen. Een greep uit de suggesties: reflectoren in de ruimte of aerosol-injecties in de stratosfeer om een deel van de zonnestraling af te vangen; het verstrooien van zeewater in de onderste lagen van de atmosfeer om de vorming van witte wolken te bevorderen; of het lichter maken van het aardoppervlak, bijvoorbeeld bij woestijnen, landbouwgewassen of stedelijke gebieden. Sommige van deze opties, zoals injectie van stof in de stratosfeer (een eerder idee dat weer door Nobelprijswinnaar Paul Crutzen als laatste redmiddel onder de aandacht is gebracht), worden door economen als goedkoop beoordeeld, hetgeen hun aantrekkelijkheid vergroot.8 Deze economen houden echter over het algemeen geen rekening met de mogelijke schade, die zeer reëel is. Hoewel deze opties namelijk wel de mondiaal gemiddelde temperatuur kunnen temperen, zijn de gevolgen voor regionale klimaataspecten – zoals neerslag – onvoorspelbaar: het middel zou erger kunnen zijn dan de kwaal. Ook wordt de verzuring van de oceanen door het toenemende CO2-gehalte van de atmosfeer met deze opties niet opgelost. Ten slotte zou met deze technieken doorgegaan moeten worden totdat de concentraties in de atmosfeer zijn gestabiliseerd op een voldoende laag niveau; als deze „noodkoeling‟ zou worden uitgezet, zouden anders de broeikasgasconcentraties ondertussen aanzienlijk zijn toegenomen – hetgeen tot een sterk versnelde opwarming zou leiden! „Solar radiation management‟ roept vele ethische vragen op: mogen wij het klimaat bewust beïnvloeden, en zo ja, wie bepaalt dan wat het ideale klimaat is? Vormt het geen „moral hazard‟ zodat we minder aan matiging gaan doen? Mogen wij dergelijke acties ondernemen 4 als de onzekerheden zo groot zijn? Is het acceptabel als het door een klein aantal bedrijven of landen wordt gedaan zonder internationale controle? Mogen we zelfs wel onderzoek doen omdat we de opties dan op de agenda zetten, waar ze dan moeilijk weer van af te krijgen zijn? De meningen over dergelijke vragen zijn zeer verschillend, hetgeen tot internationale spanningen zou kunnen leiden. De milieubeweging is over het algemeen sterk tegen deze opties. In de VS heeft John Holdren, een belangrijke adviseur van president Obama, daarentegen gesteld dat verder onderzoek gewenst is; plannen voor een onderzoeksprogramma zijn in vergevorderde staat. Een uitgebreide evaluatie van „geoengineering‟ door de gerespecteerde Royal Society in het Verenigd Koninkrijk beveelt ook verder onderzoek aan. Er is veel belangstelling voor deze „technofix‟ van het klimaatprobleem in militaire kringen. Landen als de Verenigde Staten en China hebben een lange geschiedenis in pogingen het weer te beïnvloeden. Zoals James Fleming in zijn publicatie „The Climate Engineers‟ stelt: het is vrijwel onmogelijk om je voor te stellen dat de wereldmachten de verleiding kunnen weerstaan om de militaire toepassingen te onderzoeken van technieken die het klimaat beïnvloeden.9 Radicale aanpassing Als het niet zou lukken om klimaatverandering af te remmen via de reductie van emissies of het anderszins verlagen van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer, en tegelijkertijd de risico‟s van „solar radiation management‟ als te groot worden ingeschat, dan blijft er geen andere optie over dan ons aan te passen. Homan heeft al aangegeven wat de gevolgen van „gewone‟ klimaatverandering zouden kunnen zijn voor de internationale veiligheid. Versnelling van de klimaatverandering zou de ernst en urgentie van de gevolgen versterken, en via veranderde waterbeschikbaarheid en landbouwproductiviteit effecten hebben op prijzen van voedsel en bij kunnen dragen aan regionale conflictsituaties en vluchtelingenstromen. Er is wel geschat dat het aantal aan milieufactoren gerelateerde vluchtelingen zou kunnen groeien van 24 miljoen rond de eeuwwisseling tot 50 miljoen rond 2050, 200 miljoen halverwege de eeuw en meer dan 700 miljoen aan het einde van de eeuw.10 Omdat klimaatverandering slechts een van de vele redenen is waarom mensen besluiten hun spullen te pakken, zijn dergelijke schattingen zeer speculatief. Desalniettemin zijn er ook vanuit klimaatperspectief diverse suggesties gedaan om met dergelijke ontwikkelingen om te gaan. Frank Bierman van de Vrije Universiteit stelt een speciaal vluchtelingenprotocol van het Klimaatverdrag voor, terwijl anderen migratie niet als mislukte aanpassing zien, maar als een internationaal te organiseren proces om crisissituaties in kwetsbare gebieden te voorkómen. Al in 2001 verzocht de regering van Tuvalu, een extreem laag gelegen eiland in de Stille Oceaan, eerst Australië en later NieuwZeeland om in verband met de zeespiegelstijging de gehele bevolking op te nemen – vooralsnog zonder succes. De Duitse Wetenschappelijke Adviesraad voor Mondiale Veranderingen (WBGU) suggereerde een lastenverdelingsregeling voor klimaatvluchtelingen, of een quotasysteem, gerelateerd aan de broeikasgasemissies van een land.11 Kader 2 Bijdragen van militaire operaties aan klimaatverandering – en aan oplossingen Militaire operaties dragen zelf ook bij aan klimaatverandering, vooral via brandstofverbruik. Emissies moeten in principe volgens VN-richtlijnen worden gerapporteerd in nationale rapportages, maar omdat ze soms verstopt zijn in het brandstofverbruik van bredere sectoren of niet allemaal worden gerapporteerd vanwege vertrouwelijkheid, is de totale omvang van deze emissies niet precies bekend.12 Het Amerikaanse leger heeft zich wel 5 voorgenomen om zijn „carbon bootprint‟ te verminderen, door de emissies van CO2 in 2015 met 30 procent te verminderen.13 In 2025 zou 25 procent van het militaire energieverbruik in de VS door vernieuwbare bronnen gedekt moeten worden. Dit levert niet alleen kostenbesparing, maar ook voordelen op. In oorlogssituaties is het een enorm voordeel om minder afhankelijk te zijn van de aanvoer van brandstof, waarvan de kosten hoog en de aanvoerlijnen kwetsbaar kunnen zijn. Door gebruik te maken van zonneenergie en andere duurzame bronnen, en door het energieverbruik te beperken door de energie-efficiëntie zo groot mogelijk te maken, kan niet alleen de „carbon bootprint‟ verminderd worden, maar ook de veiligheid van de militairen vergroot. Gezien de ruime financiële middelen van de defensie-industrie kunnen uit deze ontwikkelingen ook spin-offs voor civiele energietechnologie worden verwacht. Internationale bestuurlijke consequenties van snelle klimaatverandering Alle mogelijke opties brengen vragen met zich mee met betrekking tot de bestuurlijke aanpak. Om conflicten te voorkomen zouden bij voorkeur stappen moeten worden voorbereid om een snelle klimaatverandering op ordelijke, internationaal gecoördineerde wijze aan te pakken. Naast het VN-Klimaatverdrag zijn er diverse verdragen die een deel van de oplossingen in beschouwing zouden kunnen nemen. Bemesting van de oceanen is al besproken in het kader van het Verdrag van Londen en de Biodiversiteitsconventie. Het regionale Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (CLRTAP) en het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag zouden in kunnen gaan op de injectie van zwavel-aerosolen in de stratosfeer. Voor weersbeïnvloeding zou het „Environmental Modification Techniques‟verdrag afgestoft kunnen worden, en voor de meest speculatieve optie van reflectoren in de ruimte het „Outer Space‟-verdrag. Deze twee verdragen uit de tijd van de Koude Oorlog hebben primair een militair toepassingsgebied. Een nieuw mondiaal atmosfeerverdrag of andere nieuwe mechanismen zijn denkbaar. Maar je kunt je ook afvragen of multilaterale mechanismen, die gericht zijn op tijdrovende consensusvorming, geleidelijke besluitvorming en unanieme goedkeuring van besluiten, de meest voor de hand liggende manier zijn om een klimaatcrisis aan te pakken. Het feit dat in Kopenhagen de 192 deelnemende landen er niet in geslaagd zijn om concrete mondiale emissiereducties af te spreken, is hiervan een goed voorbeeld. Het is waarschijnlijker dat zich coalities van publieke en private partijen zullen vormen, vergelijkbaar met de „coalitions of the willing‟ bij militaire of humanitaire interventies na 1990 waarover de Veiligheidsraad geen overeenstemming kon bereiken. Zulke coalities zouden veel effectiever kunnen zijn dan multilaterale mechanismen, maar er zouden vraagtekens bij de democratische controle van de besluitvorming kunnen worden gezet. Een mogelijk interessante bron voor ideeën is het Internationale Energieprogramma waarin industrielanden afspraken hebben gemaakt om assertief te kunnen reageren op oliecrises via strategische reserves van 60 dagen en, indien noodzakelijk, vermindering van de olievraag. Ook is interessant te constateren dat de klimaattop in Kopenhagen nieuwe samenwerkingsrelaties tussen landen liet zien, zoals tussen de nieuwe „G2‟, de Verenigde Staten en China, met een belangrijke additionele rol voor de nieuwe economieën India, Brazilië en Zuid-Afrika. Europa zal rekening moeten houden met deze nieuwe machtsconstellaties. Ook is het is te verwachten dat er met betrekking tot de voorkeur voor bepaalde oplossingen grote verschillen van inzichten zullen blijven bestaan tussen Europa, met het accent op het voorzorgbeginsel en multilaterale consensusvorming, en de Verenigde Staten, met het accent op kosten-batenafwegingen, concurrentie en assertief optreden in kleinere coalities. 6 Het is te hopen dat de bovenbesproken noodmaatregelen bij een snelle klimaatverandering nooit nodig zullen zijn, maar het lijkt een goede beslissing om ze desalniettemin in een vroeg stadium te onderzoeken. Het is beter om over 20 jaar te kunnen zeggen dat we achteraf ten onrechte hebben nagedacht over dergelijke maatregelen, dan dat we moeten concluderen dat we niet klaar waren voor een klimaatverandering die door wetenschappers al voor de eeuwwisseling werd voorzien. Dr. ir. R.J. Swart is als onderzoeker en projectmanager verbonden aan het Team Earth System Science and Climate Change Group van Wageningen University and Research Centre. 1. De AIV bracht in januari 2009 briefadvies nr. 14 uit: Klimaatverandering en veiligheid, volgend op het eerdere advies, nr. 62 van november 2008: Klimaat, energie en armoedebestrijding. Eind 2009 werd een analyse verwacht van een Interdepartementale Projectgroep van de Ministeries van Defensie, Financiën, Binnenlandse Zaken, Justitie en Buitenlandse Zaken in het kader van het Project Verkenningen: Houvast voor de krijgsmacht van 2020 (“drijvende kracht Klimaat”). 2. Een greep uit de updates van het IPCC-rapport 2007: H.-M. Füssel, An Updated Assessment of the Risks from Climate Change Based on Research Published since the IPCC Fourth Assessment Report, Climatic Change 2009, UNEP, 2009; Climate Change 2009: Science Compendium, UNEP, Nairobi; C. Richardson, W. Steffen et al., Synthesis Report. Climate Change Congress on Global Risks, Challenges and Decisions, Copenhagen University, 2009; W. Steffen, Climate Change 2009: Faster Change and More Serious Risks, Australian Government, Department of Climate Change; News in Climate Science and Exploring Boundaries, Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), 2009; I. Allison, N.L. Bindoff et al., The Copenhagen Diagnosis, 2009: Updating the World on the Latest Climate Science, The University of New South Wales Climate Change Research Centre (CCRC), Sydney (Aus.). 3. T. Lenton, H. Held et al., „Tipping Element's in the Earth's Climate System‟, Proceedings of the National Academy of Sciences of the USA, 2008, 105: 1786-1793; E. Kriegler, J.W. Hall et al., „Imprecise Probability Assessment of Tipping Points in the Earth System‟, Proceedings of the National Academy of Sciences of the USA, 2009, 10.1073/pnas. 0809117106; A. Kattenberg, G. Verver, Exploring the Boundaries of Climate Change. A Review of Thirteen Climate Eventualities, KNMI, De Bilt, 2009; M. Scheffer, Critical Transitions in Nature and Society, Princeton Studies in Complexity, Princeton University Press. 4. S. Schneider, „Geoengineering: Could We or Should We Make it Work?‟, Philosophical Transactions of the Royal Society A, 2008, 366: 3843-3862. 5. News in Climate Science and Exploring Boundaries. A Policy Brief on Developments since the IPCC AR4 Report in 2007, PBL/KNMI/WUR, 2009, en achtergrondrapport: R. Swart, N. Marinova et al., Policy Options to Respond to Rapid Climate Change, Wageningen UR, Alterra, Wageningen, 2009. 6. Zie www.desertec.org/en/concept/: The DESERTEC Concept. For Global Water, Energy and Climate Security. 7. L. Ornstein, I. Aleinov, D. Rind, ‟Irrigated Afforestation of the Sahara and Australian Outback to End Global Warming‟, Climatic Change, 2009, via www.springerlink.com/content/55436u2122u77525/. 8. S. Barrett, „The Incredible Economics of Geoengineering‟, Environmental Resource Economics jrg. 39, 2008, pp. 45-54; J.E. Bickel, L. Lane, An Analysis of Climate Engineering as a Response to Climate Change, Björn Lomborgs Copenhagen Consensus on Climate, 2009. 9. J. Fleming, „The Climate Engineers‟, Wilson Quarterly, 2007. 10. K. Warner, Migration: Adaptation or Failure to Adapt? Findings from a Global Empirical Study, Climate Change Conference, Kopenhagen, 12 maart 2009. 11. The Future Oceans – Warming Up, Rising High, Tuning Sour, WBGU (Duitse Wetenschappelijke Adviesraad voor Mondiale Veranderingen), Berlijn, 2006. 12. A. Michaelowa, T. Koch, „Military Emissions, Armed Conflicts, Border Changes and the Kyoto Protocol‟, Climatic Change jrg. 50, nr. 4, september 2001. 13. C. Todd Lopez: „Army Aims to Reduce Greenhouse Gases, “Carbon Bootprint” „, www.army.mil. 7