Maandbericht uit Parijs Jan P. ADRIANSENS Landbouwraad Ambassade van België Parijs Vlaamse Vertegenwoordiging LANDBOUWDIENST Jorinde VERPOORTEN Adjunct van de Landbouwraad Vlaamse Vertegenwoordiging 25 Avenue Pierre I de Serbie 75116 PARIJS Tel. (+33) 01 5689 1439 Fax (+33) 015689 1438 GSM (+33) 06 9801 8656 E-mail: [email protected] 28 april 2006 Maandbericht April 2006 Inhoud Korte inhoud en overzicht ................................................................................................... 2-4 Frankrijk .................................................................................................................................. 5 1 LANDBOUWBELEID ........................................................................................................ .5 1.1 Juridische vormen van het landbouwbedrijf ....................................................................... 5 2 PLATTELANDSBELEID ................................................................................................. 12 2.1 Cohesiebeleid .................................................................................................................... 12 3 WHO .................................................................................................................................... 13 3.1 Landbouwonderhandelingen ............................................................................................. 13 3.2 Franse houding landbouwonderhandelingen ..................................................................... 14 3.3 Peter Mandelson in Parijs .................................................................................................. 15 4 PLANTAARDIGE PRODUCTIES ................................................................................. .16 4.1 Coöperaties in Franse tuinbouw en fruitsector .................................................................. 16 4.2 Financiering van PLAN FRUITS et LEGUMES .............................................................. 23 4.3 Pesticiden .......................................................................................................................... 24 5 MILIEU-verwante onderwerpen ...................................................................................... 24 5.1 De groene scheikunde ....................................................................................................... 24 6 DIERZIEKTEN .................................................................................................................. 25 6.1 Vogelgriep: een overzicht ................................................................................................. 25 6.2 Vogelgriep: vergoeding broedeieren ................................................................................. 26 6.2 Vogelpest: versoepeling van de ophokplicht in Bresse ..................................................... 27 7 ANDERE. ............................................................................................................................ 28 7.1 Agri Us Analyse nr.124 (maart 2006) ............................................................................... 28 1 Korte Inhoud Frankrijk 1 LANDBOUWBELEID 1.1 In Frankrijk voorkomende juridische vormen van het landbouwbedrijf Overzicht van de meest gebruikelijke vennootschapsconstructies in de landbouw: GAEC : Groupements Agricoles d'Exploitation en Commun EARL : Exploitations Agricoles à Responsabilité Limitée GFA : Groupements Fonciers Agricoles SCEA : Société Civile d'Exploitation Agricole GIE : Groupement d’Intérêt Economique SARL : Sociétés Anonymes à Responsabilité Limitée SA : Société Anonyme SCL : Société Civile Laitière 2 PLATTELANDSBELEID 2.1 Het Europese Regionale Beleid krijgt een nieuwe naam: Cohesiebeleid. Het platteland dreigt minder middelen te moeten ontwikkelen het met minder te moeten doen. Volgens de Franse Senaat kunnen de nieuwe goedgekeurde Europese beleidsvoorstellen een harde slag betekenen voor de plattelandsontwikkeling. De Europese steunmaatregelen van het Regionale beleid worden niet langer bepaald op basis van geografische criteria. Daardoor zullen de plattelandszones die van het Regionaal Fonds genoten in de toekomst minder middelen ter beschikking krijgen. Hierbij een kort verslag over van de voorstelling van het rapport. 3 WHO 3.1 Landbouwonderhandelingen De Franse landbouwminister organiseerde op 11 april in Parijs een vergadering over de WHO landbouwonderhandelingen. Er waren 17 landen vertegenwoordigd. De meeste landen hadden hun Geneefse vertegenwoordigers afgevaardigd. Voor België was ook dhr. René Poismans van het kabinet Lutgen aanwezig. Hierbij een korte samenvatting. 3.2 WHO en Franse houding landbouwonderhandelingen Weergave van het WHO gedeelte van een gesprek (6-04 ) met dhr Hervé Lejeune. Hervé Lejeune is de “conseiller” van président Chirac op het Elysée voor Landbouw, platteland en middenstand (métiers). 3.3 WHO: Villepin ontmoette op 24-04 Peter Mandelson in Parijs Naar aanleiding van een ontmoeting met de Europese handelscommissaris, Peter Mandelson, herinnerde de Franse Eerste Minister Dominique de Villepin aan het standpunt van Frankrijk in de onderhandelingen met de WTO. 4 PLANTAARDIGE PRODUCTIES 4.1 Coöperaties in Franse tuinbouw en fruitsector Beschrijving en analyse van de juridische vormen van de telersverenigingen in Frankrijk, met vooral aandacht aan manier van samenwerking binnen coöperatieve, verdeling van de winsten onder de leden, belangenverdediging door de coöperatieve van de landbouwersleden,… 2 4.2 Financiering : PLAN FRUITS et LEGUMES Beschrijving van de financiering van het plan “fruits et légumes”. Globaal bedrag: 65 miljoen euro. Dit bedrag bevat eveneens de eind 2005 beloofde steun van 25 miljoen euro subsidies en 25 miljoen euro leningen. 4.3 Pesticiden Op de website van USEU Agric is een goed gedocumenteerd overzicht van de EU pesticidewetgeving terug te vinden: http://useu.usmission.gov/agri/pesticides.html 5 MILIEU-verwante onderwerpen 5.1 De groene scheikunde Als specialist in de productie en verwerking van zetmeel afkomstig van graangewassen, maakt de groep Roquette deel uit van de zes laureaten die door het Agentschap voor Industriële Innovatie (AII) geselecteerd werden. Dit Agentschap trad in werking in juli 2005 op initiatief van de president van de republiek, Jacques Chirac. 6 DIERZIEKTEN 6.1 Vogelgriep: een overzicht 1 Situatie op het terrein 2 Voorzorgsmaatregelen 3 Steunmaatregelen 4 Voorlichting 5 Verkoop van gevogelte 6 AFJA Conferentie met Jeanne Brugère-Picou 6.2 Vogelgriep: vergoeding broedeieren (Steun vogelpestmaatregelen) De vergoeding voor het breken van broedeieren valt onder de economische verliezen. De Franse steunmaatregelen voorzien dat de werkelijke geleden schade zal vergoed worden op voorleggen van bewijsstukken. Ondertussen is voor de voorschottenbetaling een verklaring op eer voldoende. De broedeieren vergoeding is vervat in de 18 miljoen euro die voor de kippen voorzien zijn. Het zijn de regionale diensten die voor de administratieve afhandeling en betalingen instaan. 6.3 Vogelpest: versoepeling van de ophokplicht in Bresse Minister Bussereau heeft op 12 april de versoepeling van de ophokplicht voor de AOC zone in Bresse aangekondigd. 7 ANDERE 7.1 Agri US Analyse nr 124 Edito: bio-ethanol en de nieuwe economie Ontwikkelingslanden: de grote verliezers van de landbouwvrijhandel Akkerbouw: welke marktprijzen in 2006/2007? Landbouwtermijnmarkten: in de greep van financiële belangen Stijging grondprijzen verontrusten landbouwers Steeds minder melkveehouders Biobrandstoffen: beperkte mogelijkheden Amerikaanse grootdistributie mikt op bio Internationale markten en Handelspolitiek 3 Verdubbeling van handel in ethanol Tarwe: In Egypte verliest de US marktaandelen Wereldsuikermarkt: perspectieven Vlees: impact op EU van toegevingen WHO Inkomensverzekering: vragen bij – Goede Landbouwpraktijken zonder financieel risico Arsenicum in Amerikaanse kippen Verzet tegen GGO luzerne Fast Parmesan in de US 4 Volledige inhoud Frankrijk 1 LANDBOUWBELEID 1.1 Juridische vormen van het landbouwbedrijf De verschillende juridische bedrijfsformules hebben meestal de bedoeling om de overdracht bij erfenis en de installatie van jonge ondernemers te vergemakkelijken. Overzicht van de meest gebruikelijke vennootschapsconstructies in de landbouw: GAEC : Groupements Agricoles d'Exploitation en Commun EARL : Exploitations Agricoles à Responsabilité Limitée GFA : Groupements Fonciers Agricoles SCEA : Société Civile d'Exploitation Agricole GIE : Groupement d’Intérêt Economique SARL : Sociétés Anonymes à Responsabilité Limitée SA : Société Anonyme SCL : Société Civile Laitière ====== GAEC Fiscaal interessant, biedt vele voordelen dankzij de transparantie: elke vennoot heeft er dezelfde rechten. Alle vennoten moeten voltijds op het bedrijf werken. Voorts kunnen koppels, getrouwd of niet, geen GAEC vormen. EARL Aanbevolen voor koppels, getrouwd of niet, die geen GAEC kunnen vormen. Het voornaamste nadeel houdt verband met de vennootschapsbelasting. EARL ontvangt niet de voordelen die voorzien zijn voor GAEC. GFA Om hun erfdeel zo goed mogelijk te beschermen, in geval van overlijden of scheiding bijvoorbeeld, kunnen een aantal landbouwers besluiten om de gronden en gebouwen te scheiden van hun bedrijfskapitaal, door bijvoorbeeld een GFA te creëren die de gronden aan een GAEC, EARL of een SCEA verhuurt. SCEA Deze ondernemingsvorm (die vooral wordt toegepast in de wijnbouw) voorziet een grote soepelheid in de kapitaalvorming, daar men er werkende en niet-werkende vennoten kan in onderbrengen. De vennoten kunnen zowel natuurlijke als rechtspersonen zijn. Grote moeilijkheid: alle werkende vennoten-ondernemers moeten op gronden werken die door een SCEA worden gehuurd, hetgeen niet het geval is voor een GAEC of EARL. SARL en SA Deze oplossing wordt vaak, wegens fiscale redenen, aangenomen om gediversifieerde commerciële activiteit parallel met de landbouwactiviteit te kunnen ontwikkelen (toerisme, verwerking en op de markt brengen van landbouwproducten, …). GIE Uitbatingvennootschap: de GIE is bedoeld om de ontwikkeling van de economische activiteit van zijn leden te vergemakkelijken. De winsten gaan NIET naar de GIE.De activiteit moet gebonden zijn aan de economische activiteit van de leden en kan slechts een nevenkarakter 5 ten opzichte van deze betreffen. De GIE kan zonder kapitaalinbreng gevormd worden. Twee of meerdere natuurlijke of rechtspersonen kunnen een groepering van economisch belang voor een bepaalde duur vormen. Hierna een meer uitvoerige beschrijving van de verschillende vormen op basis van Franse juridische teksten. LANDBOUWONDERNEMINGEN Structuren / Statuten Het Franse landbouwministerie waarborgt de controle van de landbouwstructuren in de CDOA. Het ministerie bepaalt de individuele en collectieve juridische vormen van de ondernemingen (individuele onderneming, groeperingen, coöperatieve vormen of vennootschappen). Het Ministerie organiseert de verenigingen en groeperingen van boeren en de toepassing van de overeenkomsten tussen eigenaars en boeren (pachtstatuut en andere overeenkomsten). Het begeleidt boeren in moeilijkheden door de toepassing van procedures van minnelijke schikking, herstelplannen, en zelfs faillissement. *********** GAEC : een familiestructuur De landbouwgroepering van gemeenschappelijke exploitatie (GAEC) is een burgerlijke vennootschap die toelaat gemeenschappelijk werk uit te voeren aan vergelijkbare voorwaarden als bij familie-exploitaties. Zo moeten alle vennoten aan de gemeenschappelijke uitvoeringswerkzaamheden deelnemen, alsmede aan de verantwoordelijkheden van de bedrijfsleiding. Hun aantal is beperkt, net zoals dat van de werknemers. Deze familie-exploitaties genieten van de volgende voordelen: - de aansprakelijkheid van de vennoten is beperkt tot twee keer het kapitaalaandeel van één ieder; - elke vennoot behoudt het individuele statuut van bedrijfsleider op economisch en sociaal vlak en behoudt bijgevolg de rechten en voordelen die hieruit voortvloeien (leningen, subsidies, vergoedingen, levering van gecontingenteerde producten, sociale regeling); - toewijzing van toelagen en specifieke leningen aan de GAEC-constructie; - bijzondere voordelen op economisch, fiscaal en sociaal vlak. GAEC is echter onderworpen aan strikte regels wat betreft de oprichting en de werking. Elke afwijking ten aanzien van het fundamentele doel moet vermeden worden. Dit betreft de oprichting van familie-exploitaties. Deze exploitaties zijn met name gebonden aan de voorafgaande goedkeuring en de controle van een departementaal comité van GAEC’s, dat nauwgezet toeziet op de toepassing van de criteria. Landbouwgroeperingen van Gemeenschappelijke Exploitatie (GAEC) DEFINITIE De Landbouwgroepering van Gemeenschappelijke Exploitatie (GAEC) is een burgerlijke vennootschap van personen dat de landbouwers die vennoot zijn toestaat gemeenschappelijk werk uit te voeren aan vergelijkbare voorwaarden als bij familie-exploitaties. OPRICHTING · Doel : 6 GAEC-constructies beogen de gemeenschappelijke valorisatie van de bedrijven van de landbouwers die vennoot zijn. Een ander mogelijk doel is de gemeenschappelijke verkoop van de producten van de vennoten. Les GAEC « totaux » hergroeperen de exploitaties van de vennoten volledig, terwijl les GAEC « partiels » slechts bepaalde activiteiten van deze vennoten hergroeperen. · Duur : De duur is vastgelegd in de statuten. · Vennoten : Tussen 2 tot 10 vennoten. Het gaat alleen om meerderjarige natuurlijke personen, met landbouw als hoofdactiviteit; een echtpaar of twee personen die als man en vrouw leven kunnen geen GAEC vormen waarvan zij de enige vennoten zouden zijn. · Maatschappelijk kapitaal: Vast of veranderlijk (minimum: 1.500 euro. Verdeeld in sociale aandelen van dezelfde nominale waarde, gelijk aan of hoger dan 7,5 euro). · Inbreng: De inbreng gebeurt in kapitaal of in een inbreng anders dan kapitaal en goederen (“apports en industrie”1). Bij de inbreng van kapitaal gebeurt de toewijzing van overdraagbare aandelen onder statutaire voorwaarden: - ofwel contant; - ofwel in natura: roerende of onroerende goederen, de vennoot kan ofwel het eigendom, ofwel het vruchtgebruik overbrengen aan GAEC. Bij de inbreng anders dan kapitaal en goederen, die gebaseerd is op een bijzondere bevoegdheid van de vennoot, gebeurt de toewijzing in onoverdraagbare aandelen die niet bijdragen tot kapitaalvorming. FORMALITEITEN -Opstellen van de statuten. Het ontwerp moet naar het Secretariaat van het Comité voor Departementale Goedkeuring (“Secrétariat du Comité Départemental d'Agrément” of “DDAF”) gestuurd worden en moet voorzien zijn van een aantekening die de werkingsvoorwaarden van de groepering aangeeft. Er is ook een departementale goedkeuring vereist door een comité van vertegenwoordigers van de bedrijfstak en het bestuur. Tegen deze beslissingen kan beroep aangetekend worden, dit binnen de twee maanden, voor een nationaal goedkeuringscomité dat zich binnen de drie maanden die op de aantekening van het beroep volgen, moet uitspreken. Na goedkeuring gebeurt de opstelling van de definitieve statuten per onderhandse of authentieke akte. -Registratie van de aktes van oprichting, de aktes betreffende de toename van het kapitaal van een GAEC of de aktes met betrekking tot de transformatie van een landbouwvennootschap in een GAEC en de voltooiing van de formaliteiten betreffende de wettelijke openbaarheid. -Inschrijving in het Handels - en Vennootschapsregister (“Registre du Commerce et des Sociétés”). -Verzending naar het Secretariaat van het Comité voor Departementale goedkeuring BIJZONDERHEDEN: DE VENNOTEN Hun statuut: 1 Les apports en industrie : Contrairement aux apports en numéraire et aux apports en nature, ils ne consistent pas en l’apport d’un bien. Par un apport en industrie, on apporte à une société ses connaissances techniques, son travail, ses services, un savoir-faire… 7 De vennoten met kapitaalinbreng blijven of worden bedrijfsleiders en genieten van het statuut van landbouwer in economisch, sociaal en fiscaal opzicht (artikel L 323-13 van de “code rural”. De vennoten met een inbreng anders dan kapitaal en goederen (“apports en industrie”) hebben het fiscale statuut van bedrijfsleider en het sociale statuut van werknemer. Hun verplichtingen: Alle vennoten moeten op gelijke wijze aan het werk en het beleid van de groepering deelnemen: werk waarvoor zij een maandelijkse vergoeding ontvangen die minstens gelijk is aan een SMIC (“salaire minimum interprofessionnel de croissance”) maar niet meer bedraagt dan zes SMIC’s. Een vennoot die boer is kan de gronden die hij huurt ter beschikking stellen aan GAEC, maar hij moet wel de eigenaar verwittigen via een aangetekende brief met bericht van ontvangst. Een vennoot die pachter is daarentegen, kan zijn gronden slechts met het akkoord van de eigenaar ter beschikking stellen aan GAEC. DE WERKING Een GAEC-constructie moet de kenmerken van een familie-exploitatie aannemen. De groepering wordt beheerd door één of meer zaakvoerders die onder de vennoten gekozen worden, ofwel volgens de statuten ofwel door collectieve beslissing van de vennoten. De vennoten nemen deel aan de vergaderingen waar zij over stemrecht beschikken. De statuten geven aan hoe de stem van elke vennoot berekend wordt, rekening houdend met zijn hoedanigheid als vennoot, zijn deelname aan het werk en het aantal kapitaalaandelen dat hij bezit. In het algemeen wordt het coöperatieve principe toegepast: "1 mens = 1 stem". Het aantal werknemers dat tot GAEC wordt toegelaten mag niet hoger zijn dan het aantal werknemers dat normaal gezien in familie-exploitaties wordt aangenomen. AANSPRAKELIJKHEID Behoudens een speciale bepaling, zijn de vennoten de schuldeisers een maatschappelijke schuld ter waarde van maximum twee keer hun aandelenkapitaal verschuldigd. De vennoot met inbreng anders dan kapitaal en goederen, is gehouden als de kleinste inbrenger van kapitaal. Jegens derden is de aansprakelijkheid van elke vennoot onbeperkt.. STATISTISCHE GEGEVENS In 2000 bestonden er in Frankrijk 41.475 GAEC-constructies. - December 2004. Het landbouwbedrijf met beperkte aansprakelijkheid (EARL) Dit is een vorm van burgerlijke landbouwvennootschap: BIJZONDERHEDEN · Het kan een éénmanszaak zijn. Een landbouwer kan zijn beroepsactiviteit isoleren door alleen voor zichzelf een EARL te op te richten met beoging van de valorisatie van zijn onderneming. Aldus zullen de bedrijfsgoederen die bestemd zijn voor de exploitatie en die het bedrijfskapitaal vormen, gescheiden worden van de persoonlijke goederen van de landbouwer. · De aansprakelijkheid is beperkt. Hun aandeel in het verlies is beperkt tot het kapitaal dat zij zelf hebben ingebracht. KENMERKEN · Doel De uitoefening van een landbouwactiviteit in de zin van het artikel L 311-1 van “de code rural”, anders gezegd, hoofdzakelijk "de activiteiten overeenstemmend met de beheersing en de exploitatie van een dierlijke of plantaardige biologische cyclus waarbij één of meerdere etappes doorlopen worden die noodzakelijk zijn voor het verloop van deze cyclus". 8 · Vennoten Hun aantal kan variëren van 1 tot 10 – het moeten meerderjarige natuurlijke personen zijn. Er zijn twee soorten vennoten: 1. De vennoten die ondernemer zijn - zij nemen werkelijk deel aan de exploitatiewerkzaamheden, - zij zijn in de meerderheid en moeten meer dan 50% van de kapitaalaandelen in handen hebben, - zij alleen kunnen zaakvoerder van E.A.R.L. zijn 2. De gewone vennoten met inbreng van kapitaal Zij dragen bij tot de vorming van het maatschappelijk kapitaal, dat minimaal 7.500 euro bedraagt. Het maatschappelijk kapitaal is vast of veranderlijk. De inbreng van natura wordt geëvalueerd door een commissaris, behalve indien de vennoten anders beslissen. Dit laatste kan wanneer de inbreng in natura minder dan de helft van het kapitaal vertegenwoordigt en als geen enkele inbreng in natura meer dan 7.500 euro bedraagt. · Oppervlakte De oppervlakte moet kleiner zijn dan 10 keer de minimale oppervlakte (“la surface minimum d'installation” of “SMI”), die op departementaal niveau is vastgelegd. De gronden kunnen aan de vennootschap of aan een werkende vennoot verhuurd worden, ingebracht in kapitaal of beschikbaar gesteld door de werkende vennoten. · De fiscale regeling: betaling van 230 euro ( eenmalige taks) voor de inbreng van onroerende goederen uitgevoerd in zuivere en eenvoudige vorm, dit voor: E.A.R.L. éénmanszaak of familiezaak; E.A.R.L. éénmanszaak: de vennoot is onderworpen aan de inkomensbelasting in het kader van landbouwwinsten; E.A.R.L. meerdere familieleden (gevormd tussen personen met verwantschap in rechtstreekse lijn, tussen broers en zusters alsook tussen hun echtgenoten): de vennoten zijn gebonden aan de inkomensbelasting. E.A.R.L met meerdere leden die geen familie zijn: vennootschapsbelasting. · De sociale regeling Op een E.A.R.L. wordt de sociale zekerheidsregeling voor de landbouw toegepast als het bedrijf minstens gelijk is aan evenveel keer 0,5 SMI als dat de vennootschap werkende vennoten telt. Deze drempel wordt echter verlaagd met 20% wanneer E.A.R.L tussen een echtpaar gevormd wordt. De aanslagvoet van de bijdragen die de werkende vennoten van een E.A.R.L voor zichzelf en eventueel voor hun echtgenoot en gezinsleden verschuldigd zijn, wordt gelijk verdeeld onder deze vennoten, behalve als de statuten een deelname in de winsten voorzien volgens verschillende verhoudingen. Elke werkende vennoot kan rekenen op de uitkeringen van de sociale zekerheid van niet- loontrekkende landbouwers (ziekteuitkeringen, invaliditeitsuitkering, pensioen). Statistische gegevens. In het jaar 2000 waren er in Frankrijk ongeveer 55.925 EARL’s. GFA : De Landbouwstructuur GFA (“Le Groupement foncier agricole”) is een bijzondere burgerlijke vennootschap die ontworpen werd om gronden en gebouwen samen te brengen en om de eenheid van het bedrijf behouden. Deze structuur wordt voornamelijk binnen de familie gebruikt om de grondsamenhang te behouden die de onderbouw van de exploitatie vormt. De GFA geniet van fiscale voordelen wanneer de goederen die deel uitmaken van het patrimonium op lange termijn verpacht worden (gedeeltelijke vrijstelling van successierechten en van ISF of “l’Impôt de Solidarité sur la Fortune”). Het is voornamelijk met het oog hierop 9 dat deze vennootschapsformule gecreëerd werd. Maar het is eveneens mogelijk om de goederen rechtstreeks te valoriseren: het voordelige belastingstelsel op de landbouwpacht (lange termijn) is dan niet van toepassing, maar er zijn wel andere, niet-onbelangrijke voordelen mogelijk: - vrijstelling van de mutatierechten op de inbreng van onroerende goederen belast met een passiva ten laste van de Groupement Foncier Agricole of GFA; - voordelige regeling op de overdrachten van de aandelen die slaan op een onverdeelde inbreng, die is voor de overlevende echtgenoten of rechthebbenden kosteloos. Er zijn echter vier beperkingen: 1 - de GFA is verplicht om de inbreng van onroerende goederen en de rechten op onroerende goederen te beperken tot deze die rechtstreeks verband houden met de landbouw 2 – de totale oppervlakte van één en dezelfde groepering is beperkt tot 15 keer de SMI (minimale oppervlakte); 3 – de GFA is verplicht om een vennoot die onroerende goederen van de groepering uitbaat, als statutaire zaakvoerder te benoemen; 4 – de GFA is verplicht om in de statuten een clausule op te nemen die bepaalt dat de ontbindingsbeschikkingen slechts na het aflopen van een termijn van 18 maanden in werking kunnen treden na de betekening van deze beslissingen aan de statutaire zaakvoerder. SCEA De SCEA heeft minimale beperkingen: De burgerlijke landbouwvennootschap SCEA (“Société Civile d'Exploitation Agricole”) is een gewone vennootschap van gemeenschappelijk recht, die aan de regels van het Burgerlijke Wetboek (“code civil”) onderworpen is. Het aantal vennoten, de bedrijfsvoering en de winstdeling vallen onder de statuten die door de vennoten bepaald werden, binnen de regels van gemeenschappelijk recht. De vennoten kunnen rechtspersonen zijn, en hoeven zelfs geen landbouwer te zijn. De SCEA-constructie kan zowel de onroerende goederen van haar patrimonium exploiteren, als het patrimonium dat zij huurt. In beide gevallen moet zij de regelgeving op de landbouwstructuren naleven. Door vennoot te worden, verliezen de landbouwers hun individueel statuut van bedrijfsleider tegenover de fiscale en sociale stelsels. De vennoten zijn onbepaald aansprakelijk dit verhoudingsgewijs tot hun aandeel in het kapitaal maar zonder solidariteit voor de schulden van de vennootschap. Wat zijn de voordelen voor een landbouwer - wijnbouwer om een SCEA op te richten? 1 de S.C.E.A. maakt het mogelijk de drie essentiële taken van de wijnbouwer te scheiden: de exploitatie, de wijnbereiding en de commercialisering van zijn producten; 2 de S.C.E.A. maakt het mogelijk de gronden van de andere bedrijfs-elementen te scheiden. Deze scheiding maakt het enerzijds mogelijk om de problematiek omtrent de ondeelbaarheid te vermijden, en anderzijds helpt zij op originele wijze de problemen oplossen op het gebied van de overdracht van exploitatierechten. Waarom deze vennootschapsvorm kiezen, wat maakt deze vorm beter dan een andere? De formaliteiten en kosten bij de oprichting van een S.C.E.A. zijn eenvoudig en kleiner in vergelijking met die van de kapitaalvennootschappen, van het type SA of SARL, of zuivere landbouwvennootschappen zoals GAEC of EARL. Affectio Societatis speelt een bepalende rol. De S.C.E.A. richt zich meer tot het tot het waarmaken van een gemeenschappelijke exploitatie dan op de zoektocht naar externe kapitalen. 10 Zijn er nog andere beslissingscriteria? Ja, men moet ook rekening houden met het belastingstelsel, het economische statuut, het statuut van de directie van de S.C.E.A. en met de aansprakelijkheid van de vennoten. Ondanks het feit dat de S.C.E.A. eenvoudig op te richten valt, zijn er ook beperkingen en nadelen. Op vlak van de oprichting, dringt zich de vraag op over de professionele meerwaarde. De integrale inbreng van een wijnbouwexploitatie door een bedrijfsleider in een S.C.E.A., heeft de stopzetting van de activiteit van de inbrenger tot gevolg. De BTW aangiften moeten gebeuren bij het ontvangstkantoor van de belastingen (“la Recette des Impôts”). Ook moet bij het opstellen van de statuten de overdrachtsprocedure van de aandelen en het stemrecht van de vennoten gepreciseerd worden. Tenslotte is het wenselijk, om tot een succesvolle S.C.E.A. te komen, om de grootste zorg te besteden aan de opstelling van de statuten en aan de aanpassing van deze statuten aan elk bijzonder geval. SCL a) Het doel van de “Société Civile Laitière” is het volledig samenbrengen van de uitsluitende zuivelproductieactiviteiten van de vennoten. Dit betekent dat een gemeenschappelijk melkatelier uitgebaat wordt. Onder de zuivelproductieactiviteit verstaat men het autonome en werkelijke beheer van het geheel van landbouwactiviteiten die bijdragen tot de productie van melk en tot de commercialisering ervan, met name de verhandeling van de melk, de veevoederbevoorrading voor de dieren van de melkexploitaties en het beheer van de biologische cyclus van het melkvee, met inbegrip van de vervangingen. De vennootschap kan bovendien de verwerking en de rechtstreekse verkoop van zuivelproducten beogen; b) De vennootschap beschikt niet over gronden, in welke hoedanigheid dan ook, met uitzondering van de percelen waar de gebouwen, die noodzakelijk zijn voor de zuivelproductie, gevestigd zijn; c) De vennootschap bestaat uitsluitend uit vennoten die melk produceren, titularissen van melkquota. Deze kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen zijn, op voorwaarde dat deze laatsten minstens één vennoot hebben die zich aan de exploitatie wijdt en dat deze of bovengenoemde vennoten meer dan 50% van de representatieve aandelen van het maatschappelijk kapitaal in handen hebben; d) De vennoten die natuurlijke personen zijn moeten minder dan 65 jaar oud zijn; bij de vennoten, rechtspersonen, moet minstens één werkende vennoot aan deze voorwaarde voldoen; e) Elke vennoot is exclusief betrokken bij de vennootschap waar hij alle melkquota overbrengt waarover hij beschikt. Dezelfde verplichting is van toepassing op de vennoten die rechtspersoon zijn; f) Elke vennoot neemt persoonlijk en werkelijk aan de werking van de vennootschap deel, zonder zich te beperken tot het bestuur en het toezicht van de exploitatie. In het geval van vennoten die rechtspersoon zijn, wordt er aan deze verplichting door minstens één van de werkende vennoten voldaan. Teneinde het volledig samenbrengen van de uitsluitende zuivelproductieactiviteiten te realiseren wordt er een maximumafstand tussen het productieatelier en de zetel van de exploitaties van de vennoten bepaald. Deze afstand wordt vastgelegd door de prefect na advies van de departementale landbouworiëntatiecommissie (“la commission départementale d'orientation de l'agriculture”). Evenwel kan deze afstand nooit meer bedragen dan 30 kilometer; 11 g) Elke vennoot wijdt een minimale oppervlakte aan de productie van veevoeder, noodzakelijk voor de voeding van de veestapel. Deze oppervlakte wordt vastgelegd in functie van de melkquota die hij bij de groepering heeft ingebracht. Deze minimale oppervlakte wordt bepaald door de prefect, na advies van de departementale landbouworiëntatiecommissie rekening houdend met de plaatselijke gebruiken. GIE : “groupement d’intérêt économique” Uitbatingvennootschap: de GIE is bedoeld om de ontwikkeling van de economische activiteit van zijn leden te vergemakkelijken. De winsten gaan NIET naar de GIE. De activiteit moet gebonden zijn aan de economische activiteit van de leden en kan slechts een nevenkarakter ten opzichte van deze betreffen. De GIE kan zonder kapitaalinbreng gevormd worden. Twee of meerdere natuurlijke of rechtspersonen kunnen een groepering van economisch belang voor een bepaalde duur vormen. Bijlage : Niet vertaalde Franse wettekst uit het Wetboek van Koophandel – beschikbaar op de dienst 2 PLATTELANDSBELEID 2.1 Het Europese Regionale Beleid krijgt een nieuwe naam: Cohesiebeleid. Het platteland dreigt minder middelen te moeten ontwikkelen het met minder te moeten doen. Volgens de Franse Senaat kunnen de nieuwe goedgekeurde Europese beleidsvoorstellen een harde slag betekenen voor de plattelandsontwikkeling. De Europese steunmaatregelen van het Regionale beleid worden niet langer bepaald op basis van geografische criteria. Daardoor zullen de plattelandszones die van het Regionaal Fonds genoten in de toekomst minder middelen ter beschikking krijgen. (RAPPORT D'INFORMATION fait au nom de la délégation du Sénat à l'aménagement et au développement durable du territoire sur la réforme de la politique régionale européenne, par M. Jean FRANÇOIS-PONCET et Mme Jacqueline GOURAULT) Hierbij een kort verslag over van de voorstelling van het rapport. Toen het Europees Parlement formeel de begroting voor de periode 2007-2013 goedkeurde, stelde de Franse Senaat een Informatierapport voor over het nieuwe Europese regionale beleid. De voorstelling was een gelegenheid om het te verwachten effect van de nieuwe beleidsvoorstellen van Brussel te evalueren op hun weerslag voor op het Franse platteland. Jean François-Poncet, de voorzitter van de informatiecommissie en senator van Lot-etGaronne, wijst erop dat at het gros van de steunmaatregelen van het EU Europese regionale beleid, naar de tien nieuwe EU-lidstaten gaat als gevolg van de toetreding. Het regionale beleid wordt het belangrijkste Europese geïntegreerde beleid en dit beleid, met 40% van de kredieten, wordt belangrijker dan het gemeenschappelijke landbouwbeleid in de volgende programmering 2007-2013. Frankrijk zou 12,7 miljard euro van de geplande 308 miljard moeten ontvangen. Dat betekent een daling van 25% vergeleken met de periode 2000-2006. Jean François-Poncet wil echter niet aan doemdenken doen. Hij oordeelt dat de enveloppe van belang blijft en dat de situatie met minder middelen misschien een pedagogische waarde zal hebben: de beschikbare middelen zullen efficiënter aangewend worden. Jacqueline Gourault, de tweede rapporteur van het verslag, stelde dat de schok (25% snoei in de middelen) zonder veel problemen kan opgevangen kan worden. 12 Beide rapporteurs zijn bezorgd over de nieuwe beschikkingen voor het beheer van de regionale fondsen.Voortaan worden de kredieten voor het regionale beleid, dat tegenwoordig Cohesiebeleid genoemd wordt, niet meer toegekend in functie van geografische criteria, maar in functie van thematische criteria. De voorbehouden zonering is verdwenen. De steun wordt verstrekt op basis van gerichte doelstellingen en kan op een gans land betrekking hebben. De doelstellingen zijn bepaald in de zogenoemde “Lissabonstrategie” (groei van de economie, werkgelegenheid, innovatie en duurzame ontwikkeling). Versnippering van middelen moet vermeden worden. Een eerste gevolg van deze verandering zal zijn is dat de gebieden die van deze communautaire steun genoten, voornamelijk de plattelandszones die dikwijls het ver verwijderde platteland zijn, in de toekomst minder middelen ter beschikking zullen krijgen. François-Poncet drukte ook de vrees uit dat de Lissabonstrategie meer kans heeft om in stadsagglomeraties uitgewerkt te worden dan op het platteland. Steden hebben immers betere mogelijkheden om projecten uit te werken dan de plattelandszones. Om de versnippering en het inefficiënt gebruik van een aanzienlijk deel van de beschikbare steunbedragen te verhinderen, stelt het senaatsverslag voor om ambitieuze projecten uit te werken. Het rapport roept eveneens de plaatselijke bestuurders van het platteland op om blijk te geven van veel verbeeldingskracht bij de ontwikkeling van nieuwe activiteiten en de verspreiding van de uitwerking van innoverende experimenten en om de ontwikkeling van nieuwe activiteiten te vergemakkelijken. 3 WHO 3.1 Landbouwonderhandelingen De Franse landbouwminister organiseerde op 11 april in Parijs een vergadering over de WHO landbouwonderhandelingen. Er waren 17 landen vertegenwoordigd: Frankrijk, België, Oostenrijk, Spanje, Griekenland, Italië, Ierland, Litouwen, Slovenië, Roemenië, Portugal, Luxemburg, Finland, Cyprus, Duitsland, Hongarije, Polen. De meeste landen hadden hun Geneefse vertegenwoordigers afgevaardigd. Voor België was ook dhr. René Poismans van het kabinet Lutgen aanwezig. Hierbij een korte samenvatting. In zijn inleiding en slotbemerkingen wees Frankrijk erop dat de vergaderingen van de zogenaamde G14 tot 17 de bedoeling hebben om de commissie positief te ondersteunen in de onderhandelingen die kunnen gevoerd worden. De huidige gang van zaken, officiële nieuwe toegevingen en ook officieuze min of meer gekende en uitgelekte toegevingen, vraagt echter een grote waakzaamheid. Het salamiseren van de onderhandelingen, met telkens nieuwe toegevingen, roept vele vragen op. In de akkoorden van Hongkong bekomen toegevingen aan de EU, evenwicht in de toegevingen en reciprociteit van de afbouw van uitvoersteun, blijken verdwenen uit de aan gang zijnde onderhandelingen waar alleen nog een “driehoek” - industriële goederen, markttoegang en interne steun- aan bod komt. Dat zonder evenwicht tussen de verschillende sectoren enerzijds en intern tussen de verschillende componenten van het EU landbouwbeleid een uiteindelijk akkoord niet tot de mogelijkheden behoort, is een vaststelling die door de meeste tussenkomsten bevestigd werd. Voor de aanwezige landen was het ook niet duidelijk hoe de commissie intern in Europa een arbitrage zal kunnen maken indien de voorliggende toegevingen werkelijkheid zouden worden. Er was ook een verregaande eensgezindheid om erop te wijzen dat toegevingen of aanpassingen in de groene doos niet kunnen omdat de 13 onderhandelingen tot doel (zouden moeten) hebben de handelsverstorende maatregelen weg te werken. Het gebrek aan transparantie bij de Europese officiële en officieuze toegevingen werd ook algemeen betreurd. Frankrijk bevestigde dat de Franse ambassadeurs in de verschillende Europese hoofdsteden de betrokken Ministers van Buitenlandse Zaken uitvoerig gebrieft hebben over de Franse bezorgdheid. U zal zonder twijfel hierover door de Belgische minister van BZ uitvoerig uitleg gekregen hebben. Frankrijk maakt zich zorgen over het verloren gaan van meer dan 500.000 arbeidsplaatsen in de Europese landbouw en agro-industrie zonder (noemenswaardige) compensatie Nog dit: de Finse vertegenwoordiger deelde mee dat de Braziliaanse onderhandelaar aan de Finse minister bevestigd had dat het niet in de Braziliaanse bedoeling lag toegevingen te doen op industrieel vlak voor Europese landbouwtoegevingen die er sowieso toch moeten komen omwille van de interne Europese situatie in verband met de landbouwfinanciering. Mijn conclusie en die van velen: de huidige Doha-ronde zal veel arbeidsplaatsen kosten aan de Europese agro-industrie, de economische kost wordt niet gecompenseerd door een verhoogde “welfair” en de minst ontwikkelde landen zullen andermaal niets uit de brand slepen , integendeel. De vertegenwoordigers vonden de vergadering zeer nuttig, ook al omdat het gehele pakket landbouwproblemen globaal aan bod kwam 3.2 Franse houding landbouwonderhandelingen Hierbij de weergave van het WHO gedeelte van een gesprek (6-04 ) met dhr Hervé Lejeune. Hervé Lejeune is de “conseiller” van président Chirac op het Elysée voor Landbouw, platteland en middenstand (métiers). WHO onderhandelingen Wat het standpunt van de Belgische diplomatieke onderhandelaars betreft is het steller dezes opgevallen dat de diplomaten hoofdzakelijk handelen volgens het principe van “zo spoedig mogelijk de landbouwonderhandelingen kwijt geraken en zoveel mogelijk toegeven”. Er waren uitspraken van VLD (op het VLD congres ) en daarna van VLD ministers. Franse standpunt WHO onderhandelingen Er is op dit ogenblik niets veranderd in het Franse standpunt (binnen onderhandelingsmandaat en evenwichtig). Dhr Lejeune merkte op dat in heel wat landen het officiële discours verschilt van de in de wandelgangen uitgesproken wensen. Dhr. Lejeune stelde uitdrukkelijk dat het onderhandelingsmandaat van de Europese onderhandelaars ruimte laat voor enige soepelheid ook in de landbouwonderhandelingen. Voorwaarde is wel dat de afgesloten akkoorden passen binnen het gekende kader van het hervormde landbouwbeleid en evenwichtig zijn. De afspraken van de regeringsleiders dat de EU hervormingsakkoorden (landbouw) gelden tot 2013, zullen niet in vraag worden gesteld. Een nieuwe hervorming is tot dan onbespreekbaar. Wat evenwichtig betekent is ondertussen voldoende gekend. Dhr. Lejeune herhaalde de gekende Franse argumentatie: Op dit ogenblik is Europa alleen verliezer en verliezer op alle vlakken. Met de Europese concessies in de landbouwsector van oktober 2005, en zonder de suikerhervorming, verliest Europa op termijn minstens 500.000 arbeidsplaatsen, waarvan ongeveer 80.000 in Frankrijk (gegevens van Europese studie, bevestigd door afzonderlijke Franse simulaties). Bovenop het verlies aan arbeidsplaatsen komt er nog de zuivere 14 economische kost door het verlies van economische activiteiten. Anderzijds is er op het vlak van de diensten, industrie en andere sectoren geen enkele compenserende maatregel in het vooruitzicht. Het Amerikaanse discours over mogelijke Amerikaanse concessies is ongeloofwaardig omdat er geen bereidheid is bij het Congres om concessies te aanvaarden. Ook van Brazilië, India en andere landen valt weinig tot niets te verwachten. De wending die de huidige ronde genomen heeft maakt dat de onderhandelingen totaal nutteloos zijn. De ontwikkelingslanden zullen nog grotere verliezers zijn dan Europa ten voordele van enkele grote ondernemingen in "pays émergents" en van ontwikkelde landen uit het zuidelijk halfrond. Meer en meer landen zijn zich hiervan bewust. Wat betreft het aantal (%) sensibele douanetarieflijnen is niet het % lijnen belangrijk maar wel de inhoud en de mogelijke toepassing van de vrijwaringclausule. Het vastleggen van enkele lijnen voor gevoelige producten zal de parallelle invoer en de ongecontroleerde invoer toch niet tegenhouden. Er zijn voorbeelden genoeg die bewijzen dat de controles aan de Europese grenzen vlot te omzeilen zijn.... Tot zover de achtergrond van de Franse afwijzing van de huidige gang van zaken bij de WHO. Over wat de kost voor België en Vlaanderen zal zijn aan arbeidsplaatsen en economische activiteit (agrovoedingssector), heerst er tot nu toe een verbazende stilte, waarom en waardoor? 3.3 Villepin ontmoette op 24-04 Peter Mandelson in Parijs Naar aanleiding van een ontmoeting met de Europese handelscommissaris, Peter Mandelson, herinnerde de Franse Eerste Minister Dominique de Villepin aan het standpunt van Frankrijk in de onderhandelingen met de WTO. De minister verwees nog eens naar zijn “grote waakzaamheid inzake landbouwkwesties en de strikte eerbiediging van de integriteit van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zoals het in 2003 hervormd werd”, gaf Matignon in een communiqué aan. Hij uitte eveneens “zijn bezorgdheid over het feit dat er geen vooruitgang werd geboekt betreffende de markttoegang van de industrie- en dienstensectoren in de grote opkomende landen. Deze markten zijn belangrijk voor de Franse en Europese ondernemingen". Peter Mandelson verklaarde na afloop van de samenkomst in Matignon dat hij “tegen de zomer” een akkoord hoopt te bereiken over de verlaging van de douanerechten binnen de WTO. Hij bevestigde opnieuw, zoals hij reeds vrijdag in Helsinki had gedaan, dat zo'n overeenkomst niet vóór eind april bereikt moet worden, zoals oorspronkelijk voorzien was. "Maar ik blijf vastberaden om efficiënt en intensief te onderhandelen om dit akkoord tegen de zomer te bereiken”, verklaarde de Europese commissaris. "Wij zullen dit akkoord bereiken, of het nu vóór de zomer is of op om het even welke ander moment, als wij ons niet beperken tot een vooruitgang op landbouwgebied maar als wij ook grondig werk maken van de andere sectoren die deel uitmaken van de onderhandelingen: de industriële goederen, de diensten, de versterking van de regels voor de wereldhandel ", voegde hij eraan toe. "Premier de Villepin en ik zijn van mening dat Europa een billijk en gul voorstel deed met het oog op een akkoord. In ruil verwachten wij billijke aanbiedingen” van de andere actoren in de onderhandelingen, drong Peter Mandelson aan. "Wij hebben betere aanbiedingen nodig van 15 onze partners om het evenwicht te bereiken dat ons absoluut noodzakelijk lijkt voor het succes van de onderhandelingen" zei hij. Geen van beide gaf in het publiek commentaar op het sine die afgelasten van de voorziene ministerraad door Lamy. 4 PLANTAARDIGE PRODUCTIES 4.1 Coöperaties in Franse tuinbouw en fruitsector Beschrijving en analyse van de juridische vormen van de telersverenigingen in Frankrijk, met vooral aandacht aan manier van samenwerking binnen coöperatieve, verdeling van de winsten onder de leden, belangenverdediging door de coöperatieve van de landbouwers-leden,… In Frankrijk zijn er drie reeksen verenigingen: - de “ organisations de producteurs” of telersverenigingen, - de “ interprofessions” of “filières”-bedrijfschappen - de “ coöperatieven”. Het is een gemeenplaats in het landbouweconomische discours om te stellen dat de verbetering van economische organisatie van de landbouwsector een middel is om het inkomen van de sector te verbeteren. Met economische organisatie van de sector worden dan de drie reeksen verenigingen bedoeld. Deze bijdrage is gearticuleerd rond de volgende punten: 1 - Franse landbouwwet 2006 2 - Juridische vormen en Analyse 3 - Op het terrein 4 - Belangenverdediging 1 - Franse landbouwwet 2006 De nieuwe Franse landbouworiëntatiewet 2006 voorziet een reeks maatregelen voor de verbetering van de economische organisatie van de sector. De wet voorziet de volgende aanpassingen: Wat betreft de producentenorganisaties (art. 53) beogen de maatregelen die in de nieuwe landbouwwet staan de economische macht van de producenten te vergroten. Hierbij wordt rekening gehouden met het recht op mededinging en de communautaire bepalingen. Er worden meerdere voorbeelden beschouwd die kunnen voldoen aan de specificiteiten en beperkingen van de verschillende sectoren: ļ· ļ· ļ· Producentenorganisaties mét overdracht van eigendomsrecht, of ze nu wel of niet over de status van landbouwcoöperatie beschikken; Producentenorganisaties zonder overdracht van eigendomsrecht, met technische materiële middelen of mensen, maar die niet interveniëren in de commercialisering; Producentenorganisaties zonder overdracht van eigendomsrecht, die in het kader van een mandaat, interveniëren in de commercialisering van de producten van hun leden, tegen een overdrachtsprijs bepaald door het mandaat. De wet voorziet eveneens in een versterking van filières/bedrijfschappen (art. 53). Hun interventies strekken zich uit tot verschillende nieuwe domeinen, of het nu gaat over de kennis 16 van de markten en de anticipatie op de marktontwikkelingen, of hun bijdrage aan de implementatie van een collectieve aanpak ten einde de risico’s te beperken. De wet machtigt de bedrijfschappen tot het uitwerken van typecontracten (art. 53). Deze dienen als richtlijn voor het tot stand brengen van beschikkingen die de afzetmogelijkheden van de producenten en de bevoorradingen van hun kopers moeten vrijwaren, dit door middel van een contractuele verbintenis. Bovendien bevestigt landbouworiëntatiewet nogmaals de essentiële rol van coöperatieve landbouwverenigingen (art. 58 en 59), onbetwistbare partners van de Franse landbouwers. Deze verenigingen spelen een belangrijke rol in de bescherming van de plattelandswerkgelegenheid, in het dynamisme van de voedingsmiddelenindustrie en de verdediging van de economische belangen van de producenten. Om die reden voorziet de wet in de oprichting van de Hoge Raad voor landbouwcoöperatie, met de bedoeling dat de raad een ordenende rol in de coöperatieve sector zal uitoefenen. Deze Hoge Raad zal een raadgevende functie hebben en een functie van reflectie en prospectieve oriëntatie ten gunste van de sector, zowel op strategisch als op economisch vlak en inzake regelgeving. De Hoge Raad zal eveneens belast worden met de erkenningen van de landbouwcoöperaties. De wet maakt het beheer van het sociaal kapitaal van de landbouwcoöperaties meer dynamisch, met name door de verdeling van winstbetalingen onder de vorm van sociale aandelen die genieten van een uitstel van belastingheffing. Deze bepaling beoogt een grotere deelname van de leden aan het vennootschapsleven van de coöperatie en wil deze laatste aantrekkelijker maken voor nieuwe generaties landbouwers. 2 -Juridische vormen en Analyse Producentenorganisaties, filières, en coöperaties zijn sui generis vennootschappen waarop meestal volgens de statuten de coöperatieve wetgeving van toepassing is. SICA’s (sociétéanonyme- d'intérêt collectif agricole) kunnen als een vorm van coöperatie beschouwd worden. De bepalingen in de statuten laten SICA’s toe om van de fiscale voordelen van coöperaties gebruik te maken zonder gebonden te zijn aan een reeks andere coöperatieve beperkingen. In de fiscale wetgeving worden sicas gewoonlijk samen met landbouwcooperatieven vermeld. Het hangt van de inhoud van de staturen af of ze als echte coöperatieve erkend worden. Het moge duidelijk zijn dat de vele aanverwante vormen een goede samenwerking van de echte coöperaties niet vergemakkelijkt. (I) Statuten en activiteiten van de landbouwcoöperaties De landbouwcoöperaties (ook de unies) worden over het algemeen als vennootschappen sui generis gekenmerkt. Zij hebben noch de kenmerken van een commerciële noch van een civiele onderneming maar zijn onderworpen aan een bijzondere juridische regeling gecodificeerd in de Code Rural boek V, titel II. Concreet beantwoorden de landbouwcoöperaties aan de volgende eigenschappen: - het zijn vennootschappen met veranderlijk kapitaal (art L. 521-2), hetgeen toelaat om permanent nieuwe leden te integreren en om het vertrekken/verdwijnen van vroegere leden te verwerken, - zij werken in een territoriaal afgebakende gebied dat door het ministerie wordt bekrachtigd, In principe is het verboden om verrichtingen met of voor andere landbouwers te doen dan met deze die hun bedrijfszetel in deze territoriale zone hebben; een delocalisatie is niet mogelijk. 17 - in principe zijn coöperaties gebonden door exclusiviteitregels waardoor coöperatieven slechts met hun vennoten verrichtingen mogen (art L. 521-3 [b] ) doen. De Code rural staat afwijkingen toe: verrichtingen met derden die niet aangesloten zijn mogelijk maar beperkt tot maximum 20 % van de omzet (art L. 522-5); - inzake fiscaliteit genieten de landbouwcoöperaties van een belastingvrijstelling voor de vennootschapsbelasting, maar enkel voor de verrichtingen met hun leden. - elke coöperatie duidt in haar statuten het voorwerp(zie voetnoot 1) van haar activiteiten aan. De statuten waarvan het ministerie van Landbouw een aantal typestatuten beschikbaar heeft, worden door het landbouwministerie gehomologeerd. Over het algemeen kunnen de coöperatieven in twee grote categorieën landbouwcoöperaties opgedeeld worden (zie voetnoot 2): de coöperaties die „productie/verwerking“ en de coöperaties de „handel“of verhandelen als voorwerp hebben. Bij de coöperaties die voor de handel bedoeld zijn , varieert de toegevoegde waarde, die voor het product gegenereerd of verkregen wordt aanzienlijk in functie van de sectoren. Het op de markt brengen (met bijhorende marktprospectie) maakt deel uit van de voornaamste taken van de coöperaties, of het nu om ruwe producten, verkoopsklare of verwerkte producten gaat. De coöperaties zijn aldus belangrijke marktoperatoren die in eigen naam en onafhankelijk ten opzichte van hun leden opereren. Merken en labels zijn eigendom de coöperaties zelf of van hun dochterondernemingen en niet van de bedrijven van de vennoten. Dienstencoöperaties (type 6) vormen hierop een uitzondering, zij doen niet aan productverhandeling. (II) Juridische en economische verbanden tussen de landbouwcoöperaties en hun leden Meestal is de inbreng van de landbouwers dubbel: een kapitaalinbreng bij de aankoop van aandelen, in functie van de belangrijkheid van hun inbreng in de activiteit van de coöperatie, als aanbrengers van grondstoffen en/of kopers van intrants (voetnoot 3). De coöperatie en de leden onderhouden dus een dubbele relatie: kapitaal en economisch. Volgende kenmerken worden onderlijnd: Het coöperatielid is allereerst een vennoot/aandeelhouder van de coöperatie, die zich voor een bepaalde periode verbonden heeft. Het engagement is variabel en beperkt zich in werkelijkheid meestal van drie tot vijftien jaar, al naar gelang het product dat door de coöperatie wordt behandeld, (zie voetnoot 4). Bij het verstrijken van de verbintenis, kan het coöperatielid zich ofwel uit de coöperatie terugtrekken, ofwel erin blijven. Hij kan de verbintenis verlengen met „een periode van gelijke duur of een periode die maximaal vijf jaar bedraagt“. De realiteit is dat er een zeer grote stabiliteit in de betrekking tussen de leden en hun coöperatie vastgesteld wordt . Er zijn zeer weinig vertrekkenden. De Code Rural (art. R. 524-20) en de typestatuten(art 46 en 47) regelen de toewijzing en de bestemming van de exploitatieresultaten. Na de toewijzingen aan de verplichte en facultatieve reserves, worden de winsten vervolgens aan een niet beschikbare reserve toegewezen. . De vennoten kunnen nooit aanspraak maken op de reserves. De wet voorziet dat bij ontbinding van een coöperatie de reserves aan een andere coöperatie toegewezen worden. De coöperaties kunnen ook interest betalen aan de aandelen, ristorno’s aan de vennoten kunnen betaald worden volgens de evenredigheid van de verrichtingen die tussen de coöperatie en haar leden werden gerealiseerd en desgevallend kunnen dividenden afkomstig van de participaties in dochtermaatschappijen uitbetaald worden. 18 De leden, die de eigenaars van de coöperatie zijn, kunnen juridisch echter van geen enkele blokkeringsmacht gebruik maken bij strategische beslissingen. De coöperaties werken volgens het principe „één persoon/één stem“, met een mogelijke weging van de stemmen (art L. 524-4 van de Code Rural). De weging wordt bepaald door het belang van de activiteiten of de kwaliteit van de verplichtingen en niet in functie van het aandelenkapitaal . Er is een beperking: eenzelfde vennoot kan niet over meer dan een twintigste (=5%) van de aanwezige of vertegenwoordigde stemmen beschikken. In de praktijk wordt de weging weinig bij de coöperaties gebruikt maar vaker bij de unies. Rekening houdend met deze elementen, kan men vaststellen dat geen enkel lid, alleen het blokkeringsrecht op strategische beslissingen van de coöperatie kan uitoefenen. Daarentegen is het wel mogelijk dat verschillende vrij machtige vennoten gemeenschappelijke belangen verdedigen (de coöperatieleden zijn tegelijkertijd medeaandeelhouders, klanten en leveranciers van de coöperatie) binnen de gemeenschappelijke onderneming die de coöperatie is en die een relatief sterke onderlinge afhankelijkheid tussen de landbouwer (zie voetnoot 5) en de coöperatie is (zie voetnoot 6) veronderstelt. De vergoeding van de producten die aan de coöperatie werden geleverd werd lange tijd bepaald door de zgn. regel „van de gemiddelde prijs“ dwz. voor gelijke kwaliteit en gelijke hoeveelheid worden gelijke prijzen betaald“. Met de verschillen in valorisatie van de producten bij de verwerking hanteren coöperaties nu enigszins gedifferentieerde prijzen. Bepaalde coöperaties hanteren bijzondere regels voor de vaststelling van de prijzen, die in een intern reglement bepaald zijn. In de praktijk spreken de leden met de coöperatie de prijzen niet af of doen de leden het slechts binnen de algemene regels die in het internreglement worden bepaald. Het merendeel van de aangehaalde elementen die de landbouwcoöperaties beschrijven, hun statuten, hun werking en relaties die zij met de leden onderhouden zijn in ruime mate van toepassing op de unies van coöperaties, die „coöperaties van coöperaties“ of coöperaties van tweede graad zijn, in zoverre zij geen rechtstreekse betrekking met de landbouwers hebben. Deze zijn eigenlijk bij hun oprichting gemeenschappelijke dochtermaatschappijen van de stichtende coöperaties en werken volgens dezelfde principes (zie voetnoot 7) (rechtspersoonlijkheid, ministeriële goedkeuring, modaliteiten van besluitvorming) en behandelen dezelfde materies. Deze unies betekenen vaak een eerste stap naar een sterkere integratie, en in bepaalde gevallen, naar een zuivere en eenvoudige fusie van de stichtende coöperaties. Er bestaat dus een betrekkelijk sterke en stabiele juridische (kapitalistische en contractuele) en economische band tussen de leden en de coöperaties zoals ook tussen de coöperaties en hun unies. Voetnoot 1. Er zijn typestatuten voorzien voor zes activiteiten-categorieën. Drie behandelen de economische band tussen de coöperaties en hun leden: meest voorkomend is het type 1 verzamelen-verkopen (type 1, met een eigendomsoverdracht van het verzamelde product); de bevoorrading (type 5) en de diensten (type 6). De drie andere categorieën zijn van organisatorische aard type 2: coöperatie voor gezamenlijk gebruik, wordt zeer weinig toegepast; type 3: coöperatie met onderafdelingen, als de geografische omvang en spreiding belangrijk is; 19 type 4: coöperatie voor de graangewassen, waar de betrekkingen met ONIC bepaald zijn. De coöperaties kunnen ofwel uitsluitend tot één type behoren ofwel ook verschillende types in één coöperatie samenbrengen. Het geheel van de behandelingen die de producten ondergaan kunnen op uitvoerige wijze in de statuten opgelijst worden. Coöperaties van type 1 kunnen slaan op één of meerdere handelingen: de producten zonder enige verandering verkopen; ze opslaan en vervolgens verkopen inspelend op de marktsituatie; opslaan en conditioneren en verpakken en verkopen; onmiddellijke verwerking of verwerking door dochtermaatschappijen. (Voetnoot 2) art R. 521-1 van de code bepaalt geeft een algemene bepaling van de onderwerpen van de coöperaties (a) „de productie verzekeren en/of begeleiden, afzet en verkoop of uitvoer organiseren, waarborgen of vergemakkelijken. Het betreft landbouwproducten uitsluitend afkomstig van de bedrijven van de vennoten coöperatieleden die ofwel zonder enige behandeling, onmiddellijk of na opslag, ofwel na conditionering of verwerking aan de cooperatie geleverd worden (b) „de bevoorrading van hun enige vennoten coöperatieleden met groepsaankopen waarborgen door de producten, de installaties, de machines en werktuigen en de dieren te verschaffen noodzakelijk voor hun exploitaties. Dit omvat eveneens dat zij alle vereiste producten kunnen vervaardigen en aanmaken, zoals de mengvoeders voor vee of meststoffen voor de bemesting. Ook de reparatie en het onderhoud van de machines en landbouwwerktuigen behoren tot de onderwerpen. (c) „enkel aan de vennoten coöperatieleden en voor het exclusieve gebruik op hun landbouw-bedrijven kunnen coöperaties alle diensten leveren die noodzakelijk zijn voor deze exploitaties zoals materiaal ter beschikking stellen, landbouwmachines, onderhoudsmiddelen en reparatiemateriaal…“. (Voetnoot 3) artikel L. 521-3 (a) van de code bepaalt welke ondernemingen aanspraak kunnen maken op de benoeming coöperatie. Het betreft enkel de vennootschappen waarvan de statuten de verplichting voorziet voor elk coöperatielid om de diensten van de vennootschap voor een bepaalde duur te gebruiken en om daarbij een kapitaalaandeel te betalen in functie en verhouding tot de bijdrage aan de omzet…“. Als vennoot, is het lid trouwens hoofdelijk verantwoordelijk voor het dubbele van het bedrag van zijn inbreng (art L. 526-1 van de code rural). (Voetnoot 4) er is geen enkele juridische verplichting om van een coöperatie lid te worden. Ook wanneer een landbouwondernemer van een coöperatie lid wordt, is hij niet verplicht om aan te sluiten en de coöperatie te gebruiken voor het geheel van zijn producties noch voor de aankopen en noden van zijn bedrijf. (Voetnoot 5) de landbouwers die lid worden van een coöperatie, verbinden zich ertoe om een belangrijk deel van hun productie te leveren. Voor deze producten, zijn de landbouwers voor het op de markt brengen van hun product afhankelijk van de coöperatie. (Voetnoot 6) bevoorradingsverplichting. De coöperaties kunnen zich slecht op een beperkte manier buiten hun leden bevoorraden. In de praktijk is het niveau van de inbreng van de leden afhankelijk van de activiteitsector. Aldus is de totale inbreng de regel in de melksector en bij contractuele productie om de industriële verwerkingscentra te bevoorraden. Globale leveringsplicht bestaat ook bij de coöperaties die als producentenorganisatie worden erkend, vooral in de wijnsector, groenten en fruit en in bij de vleesproducties. De totale leveringsplicht is daarentegen minder in de akkerbouwsector toegepast. (Voetnoot 7) Unies hebben geen afgebakend territoriaal district. 20 3 Op het terrein A De Franse coöperaties Oorspronkelijk werden de meeste coöperaties opgericht om de schaalvoordelen te benutten die samenaankoop en samenverkoop meebrengen. Die coöperaties waren voornamelijk gespecialiseerd in de gezamenlijke aankopen, het groeperen en het op de markt brengen van landbouwproducten. Na verloop van tijd hebben de coöperaties zich snel op de diensten stroomafwaarts van de productie gericht, om te proberen de toegevoegde waarde van de verwerking ook binnen het producentencircuit te houden. Op heden heeft bijna 45% van de coöperaties een industriële activiteit als hoofdactiviteit die ondergebracht is in een dochteronderneming die niet noodzakelijk een coöperatief statuut heeft (filialisering). Parallel met de ontwikkeling van hun industriële diensten, ontwikkelen de coöperaties merken en labels waarmee een nationale en internationale herkenning nagestreefd wordt. Daaraan worden aanzienlijke investeringen gewijd. De vermelde filialisering heeft als gevolg dat bij de hoofdactiveit waar toegevoegde waarde gecreëerd wordt niet langer of niet altijd de coöperatieve gedachte primeert. Het globale Franse coöperatielandschap (SICA’s inbegrepen) in de Franse agrarische sector had in 2004 een zakencijfer van 77 miljard euro (filialen inbegrepen). Gegevens over het Franse landbouwcooperatieve landschap zijn te vinden op de website van de Confédération française de la coopération agricole of Coop d France. http://www.cooperation-agricole.coop/sites/cfca/ B Groenten en Fruitsector In Frankrijk is de filièreorganisatie voor de groenten en fruitsector Interfel. ( http://www.interfel.com/ ) De statuten van Interfel zijn in bijlage toegevoegd. Interfel groepeert de volgende federaties, verenigingen en coöperaties uit de groenten en fruitsector: Producenten zijn vertegenwoordigd door : FELCOOP : Fédération Française de la Coopérative fruitière, légumière et horticole FNPF : Fédération Nationale des Producteurs de Fruits FNPL : Fédération Nationale des Producteurs de Légumes FEDECOM : Fédération des Comités Economiques de Bassins, vertegenwoordigt 8 regionale productiebassins : - Comité de Bassin Basse Normandie - Comité de Bassin Bretagne - Comité de Bassin Nord - Comité de Bassin Val de Loire - Comité de Bassin Grand Sud Ouest (BGSO) - Comité de Bassin Nord Est (ESTIFEL) - Comité de Bassin Rhône Méditerranée (BRM) ( http://www.brmfl.com/ ) 10.000 producenten in 116 OP - Comité de Bassin Corse Ditributie is vertegenwoordigd door : ANEEFEL : Association Nationale des Expéditeurs et Exportateurs de Fruits et Légumes. UNCGFL : Union Nationale du Commerce de Gros en Fruits et Légumes. UNFD : Union Nationale des syndicats de Détaillants en Fruits, Légumes et Primeurs. FCD : Fédération des entreprises du Commerce et de la Distribution. 21 Geassocieerde verenigingen zonder stemrecht : AFIDEM : Association Française Interprofessionnelle pour la Transformation des Fruits et Légumes à Destinations Multiples BIN : Bureau National Interprofessionnel de la Noix BIK : Bureau Interprofessionnel du Kiwi CSIF/FFIFL : Chambre Syndicale des Importateurs Français de Fruits et Légumes/ Fédération Française des Importateurs de Fruits et Légumes ANIAIL : Association Nationale Interprofessionnelle de l’Ail CILVERPUY : Comité Interprofessionnel de la Lentille Verte du Puy Producentenverenigingen : In Frankrijk is er een wildgroei van PO gekomen. Hoeveel er precies zijn is niet duidelijk omdat er voortdurend verdwijnen en nieuwe bijkomen. Naar schatting zijn er tussen de 750 en 1000 PO. De communautaire regelgeving heeft onvoldoende de erkenningscriteria voor de PO aangegeven. Zo werden vele PO gecreëerd enkel om centen van operationele programma's op te strijken. Hierdoor is er een wildgroei in het aantal PO opgetreden (in Frankrijk) wat tot een grotere concurrentie tussen de PO kan leiden en de samenwerking bemoeilijkt. Het gebrek aan coördinatie op een regionale schaal, grotere problemen om de productie gemeenschappelijk te organiseren en een groter risico van versnippering van het aanbod dat eigenlijk in een federatie kan samengebracht worden, zijn hiervan de gevolgen, wat de aankoopcentrales uiteindelijk goed uiytkomt doordat ze de producenten tegen elkaar kan uitspelen. De PO zelf halen weinig voordeel uit hun organisatie. Er zijn vele wetgevingsteksten toepasselijk op de PO. Het uitwerken van de operationele programma’s blijkt bijzonder ingewikkeld want er zijn grote verschillen in de interpretaties die bestaan tussen de vele controle instanties, zowel nationaal als communautair. Controles kunnen aldus bepaalde acties weer ter discussie stellen ook al werden die eerder door DDA en door de nationale bevoegde commissie aanvaard. Fiscale problemen in verband met de toepassing van BTW op de operationele fondsen, de bijdragen en de acties zijn er legio. Het Franse ministerie heeft dus werk op de plank om tot de oorspronkelijke bedoeling van de hervorming van 1996 terug te keren en de producentenorganisaties de hun toegewezen rol toe te bedelen. Coöperaties Overzicht van de coöperaties in de Franse groenten en fruitteeltsector. FELCOOP is de overkoepelende organisatie (federatie) van de Franse Fruit en groentecoöperatieven. Bij Felcoop zijn een driehonderdtal coöperaties aangesloten. Samen hebben ze meer dan 35.000 aangesloten leden die ongeveer 10.000 arbeiders voltijds tewerkstellen en 27.000 seizoensarbeiders. Samen hadden zij een zakencijfer van 4,1 miljard Euro. Marktaandelen van de coöperaties In waarde Vers fruit 35% verse groenten 25% aardappelen 15% In gewicht Perziken en nectarines aardbeien appelen 23% 35% 43% 22 wortelen tomaten 59% 65% Verwerkte producten -conserven in gewicht fruit op siroop 10% pruimen 60% champignons in conserven 85% groenten in conserven 10% 4de gamma 45% diepvriesgroenten 10% Diepvriesfruit 10% 4 Belangenverdediging De belangenverdediging in de Franse landbouwcoöperatieve wereld wordt waargenomen door de Federaties, voor de tuinbouw ( groenten en fruit) zijn dat de FNPF : Fédération Nationale des Producteurs de Fruits en deFNPL : Fédération Nationale des Producteurs de Légumes die samen met de FELCOOP de standpunten van de sector verdedigen. De jaarverslagen van bedoelde Federaties behandelen o.m. de belangenverdediging. Indien daar belangstelling voor is kan de dienst die jaarverslagen aanvragen. Bijlage: Statuten Interfel – beschikbaar op de dienst. 4.2 Financiering : PLAN FRUITS et LEGUMES Globaal bedrag: 65 miljoen euro. Dit bedrag bevat eveneens de eind 2005 beloofde steun van 25 miljoen euro subsidies en 25 miljoen euro leningen. 65 miljoen = 40 miljoen “crédits” + 25 miljoen leningen Communicatie – nationaal - 2,5 miljoen euro Communicatie –voor uitvoer -1,5 miljoen euro Communicatie - crisisperioden- 2 miljoen euro Interfel- restructuration première mise sur le marché -0,6 miljoen euro Actions de Fond Politique de modernisation du verger : 10 miljoen euro Aides conjoncturelles : 17,5 miljoen euro waarvan - 6 miljoen euro voor overbruggingskredieten, - 10 miljoen euro tussenkomsten sociale lasten, - 1,5 miljoen euro aides bancaires Bedrijven in moeilijkheden kunnen belastingsvrijstellingen aanvragen en bekomen.(2,5 miljoen euro) Voor bedrijfsstopzetting is een uitzonderlijke tussenkomst van 8 miljard euro voorzien waaraan 5,4 miljoen euro kan toegevoegd worden voor tussenkomst vervroegd oppensioenstellen. 23 Twee evaluaties van de steunmaatregelen zijn voorzien: eind juli 2006 – situatie producten eind september – situatie sector. 4.3 Pesticiden Op de website van USEU Agric is een goed gedocumenteerd overzicht van de EU pesticidewetgeving al of niet geharmoniseerd terug te vinden. http://useu.usmission.gov/agri/pesticides.html 5 MILIEU-verwante onderwerpen 5.1 De groene scheikunde Het project BioHub van de groep Roquette2 werd geselecteerd door het Agentschap voor Industriële Innovatie (l’Agence de l’innovation industrielle). Als specialist in de productie en verwerking van zetmeel afkomstig van graangewassen, maakt de groep Roquette (6 000 werknemers waarvan 3 500 in Frankrijk, en met een omzet van 2 miljard euro) deel uit van de zes laureaten die door het Agentschap voor Industriële Innovatie (AII) geselecteerd werden. Dit Agentschap trad in werking in juli 2005 op initiatief van de president van de republiek, Jacques Chirac. De toezichtsraad van het Agentschap kende een subsidie toe van 22 miljoen euro (M€) en een terug te betalen voorschot van 21 M€ in zes jaar voor het bioraffinaderijproject van 98 M€, BioHub gedoopt, dat voorgesteld werd door de groep Roquette. Laatstgenoemde wil nieuwe industriële chemische filières oprichten om afgeleide producten te verkrijgen die de producten van de petrochemische sector zullen vervangen (bijvoorbeeld, plastieken flessen of de ontwikkeling een wegbedekking die minder giftig en gemakkelijker hanteerbaar is dan teer). BioHub wil deze nieuwe materialen op industriële schaal produceren, in plaats van op experimentele schaal zoals nu nog het geval is. De vereiste industriële investeringen zouden op termijn meer dan 900 M€ bedragen. Binnen nu en zes jaar wil de groep Roquette, via BioHub, jaarlijks 1,3 Mt (d.w.z. 160 000 hectaren) graangewassen verwerken. Om deze nieuwe chemische filières op te kunnen richten, die geen gebruik maken van aardolie, zal de onderneming zich met grote Franse (Arkema) of Europese vennootschappen verenigen (DSM). Deze vennootschappen worden ondersteund door Franse en Europese onderzoekslaboratoria. Het Agentschap voor Industriële Innovatie, opgericht in 2005 en geleid door Jean-Louis Beffa, president-directeur-generaal van Saint Gobain, vormt "de belangrijkste spil van het nieuwe industriebeleid van Frankrijk". Dit Agentschap is belast met de evaluatie en opvolging van alle programma's die het worden voorgelegd. Voor de periode 2006-2007 is het AII voorzien van een budget van 2 miljard euro. Deze fondsen worden toegekend aan grote ondernemingen die innoverende industriële projecten voorstellen, waarbij ze zich aansluiten bij KMO’s en laboratoria. 2 De grootste industriële vestiging van Roquette bevindt zich in Lestrem (het noorden van Frankrijk). Bron: http://www.roquette.fr/fr/heart.htm 24 6 DIERZIEKTEN 6.1 Vogelgriep: een overzicht 1 Situatie op het terrein: vogelpest 2 Voorzorgsmaatregelen 3 Steunmaatregelen 4 Voorlichting 5 Verkoop van gevogelte 6 AFJA Conferentie met Jeanne Brugère-Picou 1 Situatie op het terrein-Vogelpest - Na de bevestiging van een H5N1 besmetting in een kalkoenbedrijf van Versailleux (Dombes –AIN) op 24-03-06 zijn er geen andere bedrijven besmet. De onmiddellijke oorzaak van de besmetting blijft onbekend. Een rapport van AFSSA wijst op de insleep van een externe besmetting. De oorzaak wordt derhalve gezocht in het onvoorzichtig aanvaarden van mediabelangstelling. Persmensen die verslaggeving over de eerste dode en besmette dieren verzorgden hebben uitgebreid het bedrijf bezocht en erover gerapporteerd vooraleer de besmetting er uitbrak. -In AIN werden op 26-03 bij nog meerdere dode ganzen (16 in totaal) H5N1 vastgesteld. -Nog in AIN werd op 2 maart H5N1 bevestigd bij een dode reiger, een wilde eend en een dode gans. - In de Bouches du Rhône werd op 4 maart bij een dode wilde eend H5N1 vastgesteld. - Op 21-03 werd opnieuw een besmette dode eend in AIN (Divonne les Bains) gevonden. 2 Voorzorgsmaatregelen - Ophokplicht op gans het Franse grondgebied ofwel mesures equivalentes (sedert 16 februari). - Inenting is enkel mogelijk bij het ontbreken van ophokmogelijkheden -Zones de protection (3km) rond besmettingshaard of vindplaats dode en besmette vogel, -zone de surveillance (10 km) Op 17 maart, 21 dagen na de ontsmetting van het getroffen kalkoenbedrijf werden de beperkingen op verkoop en transport in AIN opgeheven. Voorzorgsmaatregelen blijven van kracht rond vindplaatsen van dode dieren. 3 Steunmaatregelen Zie rapportering en EU landbouwraad Franse steun: http://www.agriculture.gouv.fr/spip/IMG/pdf/com_mesures_avicoles_030306_-_b.pdf Labels kunnen ook bij ophokken in deze crisisperiode behouden blijven. Europese steun: hogere uitvoerrestitutie. Steun voor herstructurering sector wordt onderzocht. 4 Voorlichting Grootscheepse campagne: Coördinatie bij CIV en MAP van S’informer pour mieux consommer. Zie spotjes en boodschappen op http://www.civ-viande.org 5 Verkoop van gevogelte De vele promoties in de handel hebben de voorbije weken de verbruikers aangezet om gevogelte te kopen. Ook het afwezig blijven uit het nieuws van de vogelpest heeft de 25 negatieve perceptie gemilderd. Andere maatschappijproblemen hielpen de nieuwsmedia aan voldoende mediavoer waardoor de verkoop weer normaal geworden is. Volgens het secodippanel daalden in Februari de aankopen van gevogelte gemiddeld met 8,5%. Voor kalkoen daalde het verbruik met 20%. De aankopen van gelabelde kippen steeg daarentegen met 11% tegenover 2005. Het lijkt erop dat het prijseffect het negatieve beeld en de fobieën gemakkelijk neutraliseert als het gevogelte tenminste voorhanden is. Wat betreft de prijs ligt de prijsvorming voor gelabelde kippen amper hoger dan voor gewone kippen. In Rungis werd 1,5 euro/kg betaald voor gelabelde kippen of ongeveer dezelfde prijs als voor gewone. Normaal is de prijs van gewone kip 40 à 50% lager dan van de gelabelde kip. Voor de reformekippen is de situatie dramatisch. Die kippen zijn onverkoopbaar. Het sluiten van de uitvoermogelijkheden heeft voor grote voorraden gezorgd. Nochtans wil de sector de voorraden (voorlopig) niet ruimen omdat gehoopt wordt op een spoedige heropening van vele markten en dan moeten er kippen voorhanden zijn. Het ophouden van reforme kippen in de bedrijven stelt dan weer de herbevolking van de stallen met jonge kippen uit. 6 Conferentie Jeanne Brugère-Picou Prof. Jeanne Brugère-Picoux, professor in Alfort en spécialiste voor épizotien, gaf een conferentie voor de landbouwjournalisten op 3 april. Zij stelde onomwonden dat de seizoentrek van de vogels niet alleen verantwoordelijk was voor de besmettingen. De besmettingen in Frankrijk en Duitsland bij de wilde vogels zijn het gevolg van de recente koudegolf. Die heeft ervoor gezorgd dat de vogels van Noord Europa en Rusland naar minder koude oorden trokken en het virus meebrachten. Zij gelooft ook niet dat het virus op korte termijn zal muteren en een pandemie veroorzaken. De gekende dodelijke besmettingen zijn alle terug te brengen tot zeer nauw contact met besmet gevogelte. De trekvogels hebben zeker een rol gespeeld in de verspreiding van het virus, maar die rol is beperkt gebleven. De verspreiding van het virus volgt veel meer de handelsroutes. In Nigeria is de besmetting het gevolg van de invoer van Chinese gevogeltevlees dat voor China een betaalmiddel is voor de ingevoerde Nigeriaanse petroleum. In Rusland zijn de besmettingen vooral gelokaliseerd bij de stations van de trans-Siberische spoorlijn. In Turkije zijn de besmettingshaarden te vinden langs de handelsweg AnkaraIstanbul. 6.2 Vogelgriep: vergoeding broedeieren (Steun vogelpestmaatregelen) De vergoeding voor het breken van broedeieren valt onder de economische verliezen. De Franse steunmaatregelen voorzien dat de werkelijke geleden schade zal vergoed worden op voorleggen van bewijsstukken. Ondertussen is voor de voorschottenbetaling een verklaring op eer voldoende. De broedeieren vergoeding is vervat in de 18 miljoen euro die voor de kippen voorzien zijn. Het zijn de regionale diensten die voor de administratieve afhandeling en betalingen instaan. Over de nationale steunmaatregelen was er in de maand maart niets nieuws te melden. In maart werd duidelijk dat ook regionale steun mogelijk is. Een overzicht van de steunmaatregelen werd in maart gegeven. Sedert de voorbije de herfst (2005) heeft het landbouwministerie maatregelen genomen om op een aangepaste wijze op de gezondheids- en economische situatie van de pluimvee sector te reageren. Vanaf november, werd een informatiecampagne met stimulering van het gevogelteverbruik met de sector uitgewerkt. Het was de bedoeling om het verbruik van gevogelte weer op gang te helpen brengen met het oog op de eindejaarsfeesten. 26 Er werden uitzonderlijke maatregelen voor fiscale en sociale steun voor producenten en verwerkers afgesproken met Jean-François COPE , de Franse minister “délégué” voor het budget. Uitzonderlijk worden ook de kosten voor de gedeeltelijke werkloosheid door de overheid ten laste genomen (Gérard LARCHER, Minister délégué voor Arbeid). Voor de producenten is een regeling voorzien die de schadevergoeding voor een vrijwillige productiebeperking compenseert. Deze schadevergoeding kan echter niet vroeger bepaald worden dan op het einde van de huidige opfokperiode van het gevogelte (3 maanden?). De steunmaatregelen voor de veehouders zullen dus slechts vanaf april betaald kunnen worden. Dit werd ook met de sector overeengekomen. Voorschotten zullen echter op basis van eenvoudige “verklaringen op de eer” aan de pluimveehouders betaald worden (de verdeling van de eerste schijf steungelden -25 miljoen euro voor de pluimveehouder. 18 miljoen euro gaat naar de vergoeding van de leegstand en de schadevergoeding voor de verminderde afzetmogelijkheden van de broeders en eendagskuikens. 3 miljoen euro is voorzien voor de verlichting van de sociale en interestlasten, 3 miljoen euro gaat naar de bedrijven in de geblokkeerde zone in AIN. 1 miljoen wordt in reserve gehouden voor een eventuele correctie van bovenvermelde bedragen. De 18 miljoen euro worden opgesplitst in 10 miljoen euro voor de kippen en 8 miljoen euro voor de kalkoenen en ander gevogelte. De verdeling per regio gebeurde op basis van de gespecialiseerde bedrijven. Bedrijven met een specialisatie van 25% komen in aanmerking.) Wat betreft de steunmaatregelen voor de verwerkende sector, werd een schema opgesteld na afspraak met de operatoren. De Franse eerste Minister kondigde die maatregel aan op 28-02. Daarover werd vergaderd met de bedrijven op 23, 25, 27 en 28 februari. Het plan werd op 28 februari aan Europese Commissie voorgelegd zoals vereist door de communautaire wetgeving De eerste betalingen zullen in de week van 6 maart plaatsvinden. In totaal werd een eerste envelop van meer dan 63 miljoenen euro vrijgemaakt die volledig voor eind april verdeeld zal worden. 6.3 Vogelpest: versoepeling van de ophokplicht in Bresse Minister Bussereau heeft op 12 april de versoepeling van de ophokplicht voor de AOC zone in Bresse aangekondigd. De minister deed de aankondiging bij het uitrijken van de Landbouwpersprijs in antwoord op een vraag van aanwezige journalisten. Benevens de ophokplicht die nog steeds geldt voor het ganse Franse grondgebied, golden er strengere ophokmaatregelen in het departement Ain waar de eerste besmette wilde vogels en ook het besmette kalkoenbedrijf aangetroffen werd. Met de versoepeling wordt teruggekeerd naar de situatie die bestond vóór het vaststellen van de vogelpest. Concreet gaat het om “versoepeling van de ophokplicht” onder bepaalde voorwaarden. De versoepeling slaat op een minder strenge afzondering, buiten de beschermingszones. De maatregel zou binnen een tiental dagen moeten ingaan. De minister wees er op dat het verbruik van gevogelte nog altijd 10% lager ligt dan het normale verbruik wat crisismaatregelen nodig maakt. Dominique Bussereau zei ook dat de Europese ministerraad op 25 april zich over maatregelen om aan de crisis het hoofd te bieden zou moeten uitspreken. Het betreft maatregelen voor opslag, aanpassing van de minimis bedragen, de drempel waarboven de goedkeuring van de Commissie nodig is voor het verlenen van nationale steun voor de landbouwers. Dominique Bussereau heeft de belofte die de Franse premier op het FNSEA congres in Metz deed, bevestigd. De premier beloofde in 27 Metz dat er bijkomende steun voor de pluimveehouders zou komen als het nodig is en dat er centen hiervoor zullen beschikbaar zijn. Gevraagd naar verdere regeringsacties (na het debacle van de CPE) wees de minister op de afhandeling van de toeslagrechten. Hij kondigde ook een veralgemeend consultatie-initiatief aan als voorbereiding op “Assises de l’Agriculture”. De Assises zullen in de herfst plaatsvinden in de schoot van de CES (Conseil Economique et Social). De Assises moeten het mogelijk maken om op enkele maanden van de presidentsverkiezing ideeën voor het landbouwbeleid te preciseren. 7 ANDERE 7.1 Agri US Analyse nr 124 Edito: bio-ethanol en de nieuwe economie Ontwikkelingslanden: de grote verliezers van de landbouwvrijhandel Akkerbouw: welke marktprijzen in 2006/2007? Landbouwtermijnmarkten: in de greep van financiële belangen Stijging grondprijzen verontrusten landbouwers Steeds minder melkveehouders Biobrandstoffen: beperkte mogelijkheden Amerikaanse grootdistributie mikt op bio Internationale markten en Handelspolitiek Verdubbeling van handel in ethanol Tarwe: In Egypte verliest de US marktaandelen Wereldsuikermarkt: perspectieven Vlees: impact op EU van toegevingen WHO Inkomensverzekering: vragen bij – Goede Landbouwpraktijken zonder financieel risico Arsenicum in Amerikaanse kippen Verzet tegen GGO luzerne Fast Parmesan in de US Samenvatting Edito: bio-ethanol en de nieuwe economie Bio-ethanol wekt de belangstelling van kapitaalkrachtige en rijk geworden internet en pcgoeroes. Bill Gates en anderen investeren miljoenen dollars in biobrandstoffen. Ontwikkelingslanden: de grote verliezers van de landbouwvrijhandel De Carnegie Endowment for International Peace (CEIP) heeft in een studie de effecten van de verwachte WHO resultaten berekend. De studie gebruikt betere technieken en parameters dan een gelijkaardige studie van de Wereldbank. De resultaten tonen duidelijk aan dat de ontwikkelingslanden de grote verliezers zijn van een vrijmaken van de landbouwhandel maar ze zouden de grote winnaars kunnen zijn van het vrijmaken van de handel in industriële goederen. Akkerbouw: welke marktprijzen in 2006/2007? USDA verwacht, als gevolg van zaaicijfers in de USA en van de evolutie op de wereldmarkten, dat maïsprijzen sterk zullen stijgen en dat sojaprijzen onder druk zullen staan. 28 Landbouwtermijnmarkten: in de greep van financiële belangen De prijzen van de landbouwproducten op de termijnmarkten worden niet meer langer bepaald door de gewone vraag en aanbod-dynamieken, maar door de activiteit en manipulaties van financiële fondsen die massaal tussenkomen op deze markten. De grote multinationale ondernemingen die vroeger op deze markten tussenkwamen voor de reële aankopen van hun grondstoffen zijn overgegaan op andere technieken om hun risico’s te beheersen. Daarenboven is het gedeelte van de kost van de grondstof in de creatie van toegevoegde waarde verwaarloosbaar in de prijs van het eindproduct. Stijging grondprijzen verontrusten landbouwers Hogere grondprijzen drukken op het landbouwinkomen door hogere kostprijzen die ook de concurrentiepositie beïnvloeden. De landbouwsteun van de overheid is een van de mindere oorzaken, maar de grootste invloed komt van de belastingwet die de meerwaarden, gerealiseerd op dure gronden in verstedelijkte en peri-urbane gebieden (woonverkavelingen), vrijstelt van belastingen als indien de meerwaarden opnieuw in landbouwgrond geïnvesteerd worden. Steeds minder melkveehouders Sedert 1992 is het aantal melkveehouders in de USA gehalveerd. Per jaar bedraagt de daling ongeveer 4%. In dezelfde periode (92-05) is het aantal melkkoeien met 7% verminderd. Het gemiddelde aantal melkkoeien per bedrijf bedraagt 140 voor de USA. In het Westen van de USA zijn er gemiddelde 670 melkkoeien op een bedrijf, tegenover 85 in de vroegere traditionele melkstaten van het Noordoosten en de Mid-Wwest. Biobrandstoffen: beperkte mogelijkheden Zelfs een sterke verhoging van de productie van biobrandstoffen zal weinig veranderen aan de energie-afhankelijkheid van de USA. Amerikaanse grootdistributie mikt op bio Walmart wil het aanbod bioproducten verdubbelen. De bioboeren vrezen de prijsdruk die de keten kan uitoefenen door in te voeren uit Brazilië en China. Verdubbeling van handel in ethanol Brazilië is goed voor 93% van de uitvoer van ethanol in de wereld ( 23 miljoen Hl op 24,7). Een verdubbeling van de wereldhandel wordt verwacht tegen 2015. Europa wordt nettoinvoerder van ethanol als gevolg van een grotere stijging van in het verbruik dan van in de productie. Tarwe: In Egypte verliest de US marktaandelen Amerikaanse tarwe is te duur. Egypte koopt meer in Frankrijk, Rusland en Australië. Wereldsuikermarkt: perspectieven De suikerprijzen zullen de komende jaren stijgen als gevolg van de stijgende vraag in de OL, de vermindering van de suikerproductie in de EU en een grotere omzetting van suiker in ethanol o.a. in Brazilië. Vlees: impact op EU van toegevingen WHO Een Ierse studie gerealiseerd in samenwerking met FAPRI wordt besproken. (Ondertussen is al bekend dat de invloeden van de mogelijke WHO akkoorden in de studie sterk onderschat zijn). 29 Inkomensverzekering: vragen bij – In de aanloop naar de nieuwe Amerikaanse Landbouwwet krijgen de oogst- en inkomensverzekeringen grote aandacht. Het artikel wijst erop dat de kostprijs van dergelijke verzekeringen sterk onderschat is en duurder zal kosten dan de bestaande ondersteunende maatregelen. Nvdr: In de aanloop naar de nieuwe Amerikaanse landbouwwet is het wellicht goed erop te wijzen dat ook in de aanloop naar de 2002 Farm Bill, de verzekeringen getipt waren om de bestaande steunmaatregelen te vervangen. Dat dit niet gebeurde zou toch een teken aan de wand moeten zijn voor wie in de EU verzekeringen als alternatief voor steun naar voren schuiven. Goede Landbouwpraktijken zonder financieel risico In verschillende Amerikaanse staten worden boeren vergoed voor mindere opbrengsten als gevolg van een verminderd gebruik van meststoffen en pesticiden. De vergoedingen worden betaald door American Farmland Trust, dat gefinancierd wordt door privé-firma’s, verenigingen en verschillende overheden. Arsenicum in Amerikaanse kippen Een IATP studie toont aan dat in veel Amerikaanse kippen arsenicum voorkomt. De residunormen voor arsenicum dateren nog (zoals vele andere normen) van 40 jaar geleden. Ondertussen is het kippenvleesverbruik verdubbeld en zouden de normen moeten herzien worden. Wie veel kippenvlees eet van bepaalde bedrijven krijgt gegarandeerd teveel arsenicum op zijn bord. Verzet tegen GGO luzerne Het CSF ( Center for Food Safety) heeft aan een Californische federale rechtbank gevraagd om de toelating die USDA gaf voor GG-luzerne (glyphosaattolerant) op te schorten tot USDA een goed milieu- effectenrapport gerealiseerd heeft. Fast Parmesan in de US Kraft Foods heeft een techniek ontwikkeld om kazen versneld te laten verouderen of op kortere termijn bepaalde karakteristieken te ontwikkelen. Het FDA heeft Kraft de toelating gegeven om de kaas als parmesan-kaas op de markt te brengen. 30