Evolutie, brein en gedrag - VU-dare

advertisement
288
Harald Merckelbach
Lex Bouter
Evolutie, brein en
gedrag
Het gemoed van menig psycholoog lijdt
onder een regelmatige inventarisatie
van de vakliteratuur. De maandelijkse
stortvloed aan nieuwe bevindingen,
mislukte replicaties en mini-theorieen
ondergraaft het overzicht. Het ontbreekt
aan goed uitgewerkte en vooral breed
toepasbare theorieen die in staat zijn de
overdaad aan empirie te structureren. In
zijn boek Tranen van de krokodil ondemeemt Vroon een poging enige orde
te schepen in de chaos van psychologische en biologische kennis. Dat is een
niet te miskennen verdienste.
De gedachte die in Vroons boek als
ordenend principe dienst doet, komt
hierop neer: de menselijke hersenen
zijn evolutionair gezien een staaltje van
haastig stapelwerk. Ze bestaan uit drie
lagen die een arbeidsverdeling kennen.
Zo verzorgt het reptielenbrein oftewel
de hersenstam reflexmatig gedrag, heeft
het zoogdierenbrein oftewel het limbische systeem de hand in emoties, en
stuurt het evolutionair jongste en meest
geavanceerde hersengebied oftewel het
neocortex hogere denkprocessen. Tegelijkertijd is het echter droevig gesteld
met de coOrdinatie tussen dit neurofysiologisch trio. "In het dagelijks leven is
er een voortdurende wedijver tussen de
drie systemen. Zij jagen hun eigen belangen na en hebben slechts matig contact met elkaar. Er is zelfs vaak ruzie in
de familie in ons hoofd. Wij worden
overvallen door instinctieve reacties en
emotionele impulsen", aldus Vroon (p.
170). Dat de fylogenetisch oude hersenstam en limbische hersenen het menselijk functioneren vergaand beInvloeden,
illustreert Vroon aan de hand van de
Bespreking van:
Piet Vroon, Tranen van de krokodil. Over de te snelle evolutie van onze hersenen. Baarn: Ambo, 1989, f 39,50.
BOEKEN
meest uiteenlopende verschijnselen. Fobieen, rituelen, roken, de post-lunch
dip, bepaalde aspecten van paniek en
depressie, maken volgens de auteur
duidelijk dat de intelligente neocortex
het nogal eens moet afleggen tegen de
wat meer 'dierlijke' van de hersenen.
De in de leken-psychologie gekoesterde illusie dat de mens een unitair centrum van besluitvorming is
moet, aldus Vroon, worden ingewisseld
voor het idee dat de mens een schizofysiologisch en daarmee schizopsychologisch produkt is. Met dit thema en de
boeiende manier waarop het uitgewerkt
wordt, biedt Vroon de lezer veel stof tot
nadenken. Maar het een en ander prikkelt ook tot tegenspraak en nodigt uit
tot het plaatsen van kanttekeningen. Zo
is een essentiele aanname in Vroons
boek dat er een strikte correlatie bestaat
tussen evolutionaire datum en psychologische functie van een hersenlaag. Dit
nu is een aanvechtbaar standpunt (Dimond, 1980). Er bestaat bijvoorbeeld
uitgebreide literatuur over de cruciale
rol van de thalamus (een subcorticale
'oude' hersenstructuur) in diverse taalfuncties. En het omgekeerde geldt ook:
de aanwijzingen dat de 'jonge' neocortex regulerend optreedt bij emoties (het
domein van het limbische systeem volgens Vroon) en zelfs bij reflexieve oogknipperingen (het domein van de hersenstam volgens Vroon) stapelen zich
op (Bear, 1983). Men kan tegenwerpen
dat het hier gaat om de remmende dan
wel activerende invloed van hogere
(e.g. lagere) neurologische echelons op
produkten van lagere (c.q. hogere)
echelons. Een dergelijke redenering zou
evenwel juist pleiten voor het bestaan
van een tamelijk hechte communicatie
tussen de diverse echelons, en dat is
precies wat Vroon ter discussie wenst te
stellen.
Een tweede kanttekening betreft
Vroons wetenschapstheoretisch liberalisme. Hij gebruikt de drie echelons in
het brein ook om de hoofdstromingen
in de psychologie te typeren en de
daarbij horende wetenschapstheoretische uitgangspunten. Het behaviorisme
is grosso modo geldig, voor zover het
betrekking heeft op reflexief gedrag van
de hersenstam, de psychoanalyse weet
lets te berde te brengen over de emoties
van het limbische systeem en de cognitieve psychologie richt zich op denkprocessen in de neocortex. Vroon
schijnt ervan uit te gaan dat de in deze
drie stromen gehanteerde onderzoeksmethoden alle nuttige kennis (op een
gelimiteerd terrein) opleveren. "All have won prices" dus. Maar gemeten naar
de maatstaven voor fatsoenlijk onderzoek is de psychoanalyse een mislukt
researchprogramma dat eigenlijk niet
meer mee mag doen in serieuze discussies. Iets soortgelijks geldt voor de creationisten in de biologie (Ruse, 1982).
Desalniettemin behandelt Vroon ze als
serieuze gesprekspartners. Tolerantie
streelt de mens, maar het is de vraag of
de psychologische theorievorming er
wat mee opschiet.
Het derde en meest belangrijke
punt van kritiek betreft Vroons veelvuldig beroep op klassiek Darwinistische
De Psycholoog juni 1990
scenario's. Die scenario's hebben vaak
iets willekeurigs. Neem Vroons evolutionaire verklaring voor het feit dat bij
angst-relevante woorden (dood etc.)
een relatief lange aanbiedingstijd nodig
is voordat ze herkend worden: "Wie
een roofdier op zijn pad treft, kan zich
(...) maar beter stilhouden. Dat gaat samen met inactiviteit van de cortex" (p.
161). Die inactiviteit zou, als we Vroon
mogen geloven, op haar beurt er toe
leiden dat angst-relevance woorden pas
'laat' worden herkend. Maar, zo vraagt
men zich af, is de kans niet erg klein dat
een roofdier zo'n groot object als een
ham° sapiens— ook al is die niet actief —
over het hoofd ziet? Kan die home sapiens niet beter wegrennen? En hoe is
het mogelijk dat angst-patienten juist
veel aandacht besteden aan angst-relevante woorden? Het probleem dat zich
289
hier manifesteert bestaat eigenlijk hier
uit: het toeschrijven van een evolutionaire functie aan gedrag biedt op zich
geen afdoende verklaring voor dat gedrag (zie bijv. ook Furedy, 1989). Functionalistische interpretaties van gedrag,
teleologische verklaringen ("de evolutie
streeft een doel na") en norrnatieve uitspraken (zie ondertitel van Vroons
boek) liggen dicht bij elkaar en worden
ook bij Vroon nogal eens door elkaar
gehaald.
Bovenstaande kritiekpunten nemen niet weg dat Vroons boek de moeite waard is. De bewonderswaardige belezenheid waarmee hij 'grote vragen'
benadert in combinatie met zijn controversiele standpunten en eclectische
redeneertrant, doen bij tijd en wijle denken aan de 'metabletische' aanpak van
J.H. van den Berg.
Literatuur
Bear, D.M. (1983). Hemispheric specialization
and the neurology of emotions. Arch. of
Neural., 40, 195-202.
Dimond, S.J. (1980). Neuropsychology. A textbook of systems and psychological functions of the human brain. London:
Butterworth.
Furedy, J.J. (1989). On approaches to explaining cardiovasculair reactivity. Toward explanations that explain. Psychophysiol, 26,
482-484.
Ruse, M. (1982). Darwinism defended: A guide
to the evolution controversies. London, Addison-Wesley.
Dr. H. Merckelbach is functieleerpsycholoog en Dr. L. Bouter is bioloog
en epidemioloog. Beiden zijn werkzaam
bij de faculteit Gezondheidswetenschappen van de Rijksuniversiteit
Limburg.
Download