Z=zinsbegrip (2.1) D=denkrelaties (2.2) P= passieve woordenschat (6.1) Arrangementenkaart SO Arrange ment 1 zeer intensief 2 intensief 3 basis Niveau leerlijn P3 P6 Zb: zinsbouw (1.2) A: actieve woordenschat (6.2) O: omschrijven (6.3) Groep: O.A (Leeftijd: 4 t/m 7 jaar) Leerlijn: mondelinge taal Concreet leerdoel Leerlijnen Plancius Leerlijnen Plancius Methode en materialen en organisatie Domein Communicatie Domein Communicatie 1 Z: Begrijpt losse woorden. D: Wijst twee identieke voorwerpen aan als er vier voorwerpen liggen P: Wijst de juiste persoon aan als een bepaalde naam wordt genoemd (mamma, pappa) Zb: Gebruikt tweewoordzinnen (Tom drinken, Sanne spelen) A: Kijkt naar een voorwerp als een ander het woord die zegt en naar het voorwerp wijst Fototaal, Schatkist, prentenboeken en voorleesboeken 1 Z: Begrijpt losse woorden. D: Wijst twee identieke voorwerpen aan als er vier voorwerpen liggen P: Wijst de juiste persoon aan als een bepaalde naam wordt genoemd (mamma, pappa) Zb: Gebruikt tweewoordzinnen (Tom drinken, Sanne spelen) A: Kijkt naar een voorwerp als een ander het woord die zegt en naar het voorwerp wijst Fototaal, Schatkist, prentenboeken en voorleesboeken 2 Z: Begrijpt twee- en driewoordzinnen. D: Herkent de kleuren rood, geel, blauw, groen Wijst aan of een voorwerp groot of klein is P: Wijst bij het benoemen van 20 verschillende woorden het juiste voorwerp aan. Kent ja/nee/goed/fout. Zb: Maakt driewoordzinnen in tegen-woordige tijd met onderwerp en werkwoord (hoeft nog niet altijd correct) (Erik spelen niet) A: Benoemt 10 woorden met onder-steuning van concreet materiaal (picto’s, foto’s) 2 Z: Begrijpt twee- en driewoordzinnen. D: Herkent de kleuren rood, geel, blauw, groen Wijst aan of een voorwerp groot of klein is P: Wijst bij het benoemen van 20 verschillende woorden het juiste voorwerp aan. Kent ja/nee/goed/fout. Zb: Maakt driewoordzinnen in tegen-woordige tijd met onderwerp en werkwoord (hoeft nog niet altijd correct) (Erik spelen niet) A: Benoemt 10 woorden met onder-steuning van concreet materiaal (picto’s, foto’s) Kraaienest arrangementen mei 2013 Fototaal, Schatkist, prentenboeken en voorleesboeken Toetsing (wanneer/hoe?) leertijd 3 Z: Begrijpt vijfwoordzinnen Begrijpt zinnen met tijdsaanduidingen als vanochtend, vanmiddag, vanavond D: Wijst aan of een voorwerp (het)zelfde, anders of verschillend is Wijst aan wat er niet bij hoort bij voorwerpen met grote waarneembare verschillen P: Reageert op begrippen die de leerkracht aanleert (zeg: rode auto en de leerling rijdt de rode auto in de garage) Zb: Gebruikt de ontkenning niet A: Gebruikt zelfstandige naamwoorden en werkwoorden O: Beschrijft één duidelijk kenmerk bij een concreet voorwerp, een handeling of een gevoel (kleur, grootte, boos, blij, etc.) 4 4/5 extra 4 Z: Begrijpt zinnen met aanduidingen als eerste, laatste, volgende D: Begrijpt eenvoudige afspraken en regels P: Wijst verschillende voorwerpen en handelingen aan waar een klein verschil tussen zit (bekers met meer en minder vloeistof, hogere en lagere tafel) Zb: Maakt vierwoordzinnen A: : Gebruikt nieuw geleerde woorden in zinnen. O: Benoemt één functioneel aspect van een bekend woord (het rijdt, het is eetbaar, etc.) Z: Begrijpt zinnen met aanduidingen als eerste, laatste, volgende D: Begrijpt eenvoudige afspraken en regels P: Wijst verschillende voorwerpen en handelingen aan waar een klein verschil tussen zit (bekers met meer en minder vloeistof, hogere en lagere tafel) Zb: Maakt vierwoordzinnen A: Gebruikt nieuw geleerde woorden in zinnen O: Benoemt één functioneel aspect van een bekend woord (het rijdt, het is eetbaar, etc.) 5 Z: Begrijpt zinnen met tijdsaandui-dingen als vandaag, gisteren, morgen D: Legt een logische reeks van drie plaatjes in tijdopbouw op goede volgorde P: Raadt woorden bij een omschrijving met een aantal kenmerken Zb: Maakt zinnen met een voltooid deelwoord (ik heb gefietst) A: Gebruikt nieuwe woorden in gesprekken met bekenden O: Benoemt drie aspecten van een bedoeld woord (het is groen, rond en je kunt het eten) 6 Z: Begrijpt zinnen met aanduidingen als wanneer en erna (eerst mag Stan, jij mag erna) D: Legt een logische reeks van vier plaatjes in tijdopbouw op volgorde P: Herkent of woorden wel of niet passen in een logisch verhaal Zb: Maakt vijfwoordzinnen A: Vraagt om verduidelijking van de betekenis van een woord O: Omschrijft een concreet woord, zodat een ander het plaatje vindt (in een reeks foto’s wordt het juiste woord door een ander gevonden) Kraaienest arrangementen mei 2013 Fototaal, Schatkist, prentenboeken en voorleesboeken Kraaienest arrangementen mei 2013