Werken met Praktische Economie Praktische Economie, de titel van dit boek, geeft meteen de essentie weer van deze methode: vanuit de praktijk kennismaken met economie. Je ontdekt dat economie overal om je heen is. Je gaat economische principes herkennen en inzien dat situaties die verschillend lijken, toch dezelfde economische logica kennen. Je gaat begrijpen dat economie overal om je heen is en dat het juist daarom zo’n actief en boeiend vak is. Werken vanuit concepten In de economie vormen acht concepten de basis van het vak. Om het vak economie te leren beheersen, moet je met deze acht basisconcepten goed kunnen omgaan. De acht concepten zijn: Schaarste, Ruil, Markt, Ruilen over de tijd, Samenwerken en onderhandelen, Risico en informatie, Welvaart en groei, Goede tijden, slechte tijden. In elke module van Praktische Economie behandelen we één concept. De concepten Schaarste en Ruil zijn zo nauw met elkaar verbonden dat deze twee concepten zijn samengevoegd in de module Schaarste, geld en handel. Het concept Markt is het grootste concept. Dit concept behandelen we in twee modules. Praktische Economie bestaat uit de volgende acht modules: Module Concepten Schaarste, geld en handel Schaarste en Ruil Vraag en aanbod Markt Markt en overheid Markt Heden, verleden en toekomst Ruilen over de tijd Speltheorie Samenwerken en onderhandelen Risico en rendement Risico en informatie Economische groei Welvaart en groei Conjunctuur en economisch beleid Goede tijden, slechte tijden Opbouw Praktische Economie Hoofdstuk 1 1.1 Tijd is geld De prijs van tijd Een module bestaat uit drie of vier hoofdstukken, opgebouwd rond een economisch concept. 1.1 Tijd is geld Produceren kost tijd. In 2014 kostte het autofabrikant Volkswagen bijvoorbeeld één uur om veertig auto’s van het type Audi A1 te maken. Voor een producent heeft tijd dus waarde: een bepaalde tijdsduur komt voor hem overeen met een bepaalde productie. Voor Volkswagen is één uur gelijk aan veertig Audi’s A1. uit de wetenschap Consumeren kost ook tijd. Genieten van een pretpark, lekker eten, sporten; het kost allemaal tijd. Voor een consument heeft tijd dus ook waarde: een bepaalde tijdsduur komt voor hem overeen met een bepaalde hoeveelheid consumentensurplus. Elk hoofdstuk bestaat uit: • Hoofdstukopener Hier maak je kort kennis met het onderwerp van het hoofdstuk, inclusief de Kernbegrippen. De waarde van vrije tijd Wat is de waarde van vrije tijd? Economen vragen zich dit al tijden af. Een probleem dat hierbij speelt, is dat de waarde van tijd af hangt van wat je in die tijd doet. Een uur waarin je iets leuks doet, is je meer waard dan een uur waarin je iets doet wat je niet leuk vindt. Een Noorse en een Amerikaanse econoom van de Universiteit van Maryland hebben hier wat op gevonden: vraag mensen op het moment dat ze in hun vrije tijd iets leuks doen naar de waarde van die vrije tijd. Daarvoor selecteerden ze 415 sportvissers die regelmatig gingen vissen in de Chesapeake Bay. Dit is een rivierengebied aan de oostkust van de VS. De sportvissers moesten een vragenlijst invullen met daarin de vraag hoeveel ze ervoor overhebben om een uur te vissen. Kernbegrippen Een man die op reis ging, riep zijn dienaren bij zich en gaf het geld dat hij bezat aan hen in beheer. Aan de een gaf hij vijf talent, aan een ander twee en aan nog een ander één, ieder naar wat hij aankon. Toen vertrok hij. Meteen ging de man die vijf talent ontvangen had op weg om er handel mee te drijven en zo verdiende hij er vijf talent bij. Op dezelfde wijze verdiende de man die er twee had gekregen er twee bij. Degene die één talent ontvangen had, besloot het geld van zijn heer te verstoppen: hij begroef het. Na lange tijd keerde de heer van die dienaren terug en vroeg hen verantwoording af te leggen. Degene die vijf talent ontvangen had, kwam naar hem toe en overhandigde hem nog vijf talent erbij met de woorden: ‘Heer, u heeft mij vijf talent in beheer gegeven, alstublieft, ik heb er vijf talent bij verdiend.’ Zijn heer zei tegen hem: ‘Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar.’ Ook degene die twee talent ontvangen had, kwam naar hem toe en zei: ‘Heer, u heeft mij twee talent in beheer gegeven, alstublieft, ik heb er twee talent bij verdiend.’ Zijn heer zei tegen hem: ‘Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar.’ Nu kwam ook degene die één talent ontvangen had naar hem toe, hij zei: ‘Heer, ik wist van u dat u streng bent en uit angst besloot ik uw talent te begraven; alstublieft, hier heeft u het terug.’ Zijn heer antwoordde hem: ‘Je bent een slechte, laffe dienaar. Had mijn geld dan bij de bank in bewaring gegeven, dan zou ik bij terugkomst mijn kapitaal met rente hebben terugontvangen.’ • • • • • • • • • • • • • • Algemene prijs van tijd Wegingsfactoren Consumentenprijsindex Deflatie Indexcijfer Individuele prijs van tijd Inflatie Intertemporele substitutie Monetair beleid Nominale waarde Prijsindexcijfer Reële waarde Rendement Rente Het blijkt dat gemiddeld genomen een sportvisser een uur vissen net zoveel waard vindt als zestig procent van zijn uurloon. Je zou kunnen bedenken: waarom gaan ze dan niet werken, want dat levert toch meer op? Het antwoord op deze vraag hebben we al in de module Schaarste, geld en handel gezien: bij de afweging werken of vissen moeten ook de kosten van ongerief van werken worden meegerekend. Gemiddeld genomen moet het voor de sportvissers zo zijn dat ze werk doen waarbij het uurloon minus de kosten van ongerief lager zijn dan zestig procent van het uurloon. Want anders zouden ze niet gaan vissen, maar gaan werken. (Bron: McConnell, K.E. & Strand, I. (1981). ‘Measuring the cost of time in recreation demand analysis: an application to sportfishing.’ American Journal of Agricultural Economics 63(1), 153–156.) Tijd is van waarde en heeft daarom een prijs: de rente. De rente die banken rekenen, is voor iedereen gelijk; het is de algemene prijs van tijd. De rente komt tot stand op de vermogensmarkt: de markt waar vraag en aanbod van financieel kapitaal bij elkaar komen. Dit is een abstracte markt; op ieder moment wordt er overal ter wereld financieel kapitaal gevraagd en aangeboden. De hoogte van de rente wordt sterk beïnvloed door de reporente, ook wel refirente genoemd: het rentepercentage waartegen banken geld kunnen lenen bij de centrale bank. De reporente is zodoende de minimale rente waarvoor banken geld uitlenen aan bedrijven en consumenten. (Vrij naar: Bijbelboek Mattheüs, Hoofdstuk 25, vers 14–27) 6 2 Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd Werken met Praktische Economie Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd 7 1.1 Tijd is geld 1.1 1.1 Tijd is geld 1 Produceren kost tijd. In 2014 kostte het autofabrikant Volkswagen bijvoorbeeld één uur om veertig auto’s van het type Audi A1 te maken. Voor een producent heeft tijd dus waarde: een bepaalde tijdsduur komt voor hem overeen met een bepaalde productie. Voor Volkswagen is één uur gelijk aan veertig Audi’s A1. Consumeren kost ook tijd. Genieten van een pretpark, lekker eten, sporten; het kost allemaal tijd. Voor een consument heeft tijd dus ook waarde: een bepaalde tijdsduur komt voor hem overeen met een bepaalde hoeveelheid consumentensurplus. uit de wetenschap • Theorie Paragrafen met theorie en economische contexten. Hierbij onderscheiden we twee speciale rubrieken: • Uit de wetenschap: vraagstukken en discussies in de economische wetenschap; • In context: economische onderwerpen in de praktijk. Opdrachten Tijd is geld De waarde van vrije tijd Lees de inleiding van het hoofdstuk. Een geldbedrag kun je vergroten door het op een spaarrekening te zetten. a Welke tweede manier geeft de tekst om het aantal talenten in de loop van de tijd te vermeerderen? b Leg uit hoe het sparen van geld bij een bank nuttig kan zijn voor de economie in een land. c Lees bron 1. Waarom verbiedt de islam dat je rente ontvangt of betaalt? d Lees bron 2. Past deze bron beter bij de inleiding van het hoofdstuk of bij bron 1? Verklaar je antwoord. Bron 1 Wat is de waarde van vrije tijd? Economen vragen zich dit al tijden af. Een probleem dat hierbij speelt, is dat de waarde van tijd af hangt van wat je in die tijd doet. Een uur waarin je iets leuks doet, is je meer waard dan een uur waarin je iets doet wat je niet leuk vindt. In Nederland ontstaat steeds meer behoefte aan islamitische banken. Moslims kunnen namelijk niet goed hun geld lenen bij een Nederlandse bank. Dat komt doordat het volgens de islam niet juist is om rente te vragen of te betalen over een lening. Geld verdienen mag alleen door ergens voor te werken of door iets te verkopen. Het Arabische woord voor rente is Riba. Riba kun je het best vertalen met woekerrente. In de tijd van Mohammed vroegen handelaars namelijk hoge rentes voor leningen, waardoor veel mensen in de armoede raakten. Een Noorse en een Amerikaanse econoom van de Universiteit van Maryland hebben hier wat op gevonden: vraag mensen op het moment dat ze in hun vrije tijd iets leuks doen naar de waarde van die vrije tijd. Daarvoor selecteerden ze 415 sportvissers die regelmatig gingen vissen in de Chesapeake Bay. Dit is een rivierengebied aan de oostkust van de VS. De sportvissers moesten een vragenlijst invullen met daarin de vraag hoeveel ze ervoor overhebben om een uur te vissen. (Vrij naar financieel.infonu.nl) Bron 2 Het blijkt dat gemiddeld genomen een sportvisser een uur vissen net zoveel waard vindt als zestig procent van zijn uurloon. Je zou kunnen bedenken: waarom gaan ze dan niet werken, want dat levert toch meer op? Het antwoord op deze vraag hebben we al in de module Schaarste, geld en handel gezien: bij de afweging werken of vissen moeten ook de kosten van ongerief van werken worden meegerekend. Gemiddeld genomen moet het voor de sportvissers zo zijn dat ze werk doen waarbij het uurloon minus de kosten van ongerief lager zijn dan zestig procent van het uurloon. Want anders zouden ze niet gaan vissen, maar gaan werken. De rijkste 1,3 procent van de Nederlanders heeft zo’n 40 procent van het privévermogen in handen. De Franse econoom Thomas Piketty legt uit waarom: ‘Het rendement op vermogen is hoger dan de groei van het totale inkomen in een land. Daardoor stijgt de ongelijkheid. Anders gezegd: mensen met veel spaargeld en ander vermogen worden steeds rijker in verhouding tot de rest van de bevolking. Rijkdom heeft daarmee de vervelende neiging zich te concentreren in de handen van een select gezelschap.’ (Vrij naar groene.nl) (Bron: McConnell, K.E. & Strand, I. (1981). ‘Measuring the cost of time in recreation demand analysis: an 2 application to sportfishing.’ American Journal of Agricultural Economics 63(1), 153–156.) 3 4 5 Tijd is van waarde en heeft daarom een prijs: de rente. De rente die banken rekenen, is voor iedereen gelijk; het is de algemene prijs van tijd. De rente komt tot stand op de vermogensmarkt: de markt waar vraag en aanbod van financieel kapitaal bij elkaar komen. Dit is een abstracte markt; op ieder moment wordt er overal ter wereld financieel kapitaal gevraagd en aangeboden. De hoogte van de rente wordt sterk beïnvloed door de reporente, ook wel refirente genoemd: het rentepercentage waartegen banken geld kunnen lenen bij de centrale bank. De reporente is zodoende de minimale rente waarvoor banken geld uitlenen aan bedrijven en consumenten. Lees Uit de wetenschap ‘De waarde van vrije tijd’. Stel: de vissers waarderen het ongerief van werken op € 10 per uur. Vanaf welk uurloon kiezen zij voor werken in plaats van vissen? Waarom wordt rente de algemene prijs van tijd genoemd? Waarom dalen de bestedingen van consumenten als de algemene prijs van tijd stijgt? Lees bron 3. a Hoeveel procent was de reporente van de ECB voordat zij de rente met 0,10 procentpunt verlaagde? b Hoeveel procent is de reporente verlaagd in september? c Leg uit hoe de ECB met het verlagen van de algemene prijs van tijd de bestedingen in Europa wil stimuleren. Vul bij stap I en II de ontbrekende woorden in en maak het antwoord af met stap III en IV. I De ECB verlaagt de …A…. II De consumentenbanken kunnen …B… geld lenen bij de ECB. III … IV … De paragrafen bevatten verder Bronnen en Markeerpunten en sluiten af met Opdrachten. Bron 3 • Toepassen In dit onderdeel pas je het geleerde uit de theorie toe op andere economische contexten. Rente daalt alsmaar verder De Europese Centrale Bank (ECB) heeft in september 2014 de rentetarieven aangepast. Het belangrijkste rentetarief van de ECB, de reporente, is 0,10 procentpunt verlaagd naar 0,05%. De depositorente is eveneens met 0,10 procentpunt verlaagd. Dit rentetarief bedraagt vanaf 10 september –0,20%. 7 Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd 8 Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd Toepassen Toepassen 27 Gebruik bron 19. Op deze markt zijn vijf aanbieders van en vijf vragers naar geld actief. a Welke persoon heeft de hoogste individuele prijs van tijd? b Zijn de spaarders de vragers of de aanbieders van geld? c Welke vier personen bieden euro’s aan bij een rente van 6%? d Wie vraagt euro’s bij een rente van 6%? e Laat met een berekening zien dat er bij een rente van 6% een aanbodoverschot is van € 350. f Onderzoek bij welke rente er evenwicht is tussen vraag en aanbod op deze markt. Verklaar je antwoord met een berekening. Bron 19 Aanbieders en vragers op de vermogensmarkt. Aanbieders Jan-Peter Deng Aangeboden hoeveelheid euro’s Minimale rente waarbij de euro’s aangeboden worden Vragers 50 5,0% Marijke 200 3,5% George Gevraagde hoeveelheid euro’s Maximale rente waarbij de euro’s gevraagd worden 100 4,5% 100 6,0% Fatima 100 4,0% Juan 50 5,0% Nicholas 100 7,0% Barack 200 5,5% Angela 100 6,0% Özal 100 4,0% 28 29 • Begrippen & Samenvatting De module sluit af met Begrippen & Samenvatting, waarin je alle gemarkeerde begrippen uit de tekst aantreft met uitleg en waarin de theorie uit de hoofdstukken kort en bondig is samengevat. Bron 20 Toepassen In 2014 daalde de inf latie tot bijna 0%. Economen waarschuwden zelfs voor def latie. De banken pasten hun rentepercentages aan deze ontwikkeling aan en verlaagden de rente bij sparen en lenen. Een deel van de Nederlanders profiteerde van deze ontwikkeling, een deel ondervond de nadelige gevolgen van deze voor Nederland relatief zeer lage inflatie. a Leg uit waarom de rente daalt als de inf latie daalt. b Leg in de volgende gevallen uit of de bewuste personen voordeel of nadeel hebben van een zeer lage inflatie. I Laura en Rob hebben in 2007 een lening afgesloten van € 240.000 tegen een vast rentepercentage van 6% en een looptijd van dertig jaar. II Chris is gepensioneerd. Hij heeft een vast pensioen van € 2.000 per maand. III Timo heeft in 2011 een erfenis van € 120.000 voor tien jaar op een spaardeposito vastgezet tegen 5% rente. Rien en Kitty wonen in 2016 tien jaar in een huurhuis aan de Amstelse Kade. Kitty klaagt over de jaarlijkse stijging van de huur. Kitty (in 2016): ‘Het is niet normaal meer. Alles wordt duurder, dat is logisch. Maar de huurprijzen gaan in Nederland veel sneller omhoog dan de andere prijzen van wat we kopen. In 2010 betaalden we € 550 huur. Nu, in 2016 is dat € 800. Dat is toch niet normaal meer?’ a Bekijk bron 20. Klopt de stelling van Kitty in 2016 dat de huurprijzen meer zijn gestegen dan de andere prijzen van goederen en diensten? Verklaar je antwoord. b Is de huurprijs bij Rien en Kitty in de periode 2010-2016 in verhouding meer of minder gestegen dan de gemiddelde huurprijs in bron 20? Kitty (in 2016): ‘Naast de hoge huurprijs daalt ook de waarde van ons spaargeld. In 2010 hadden we € 5.000 zes jaar vastgezet tegen 3% rente. Nu krijgen we € 5.970 uitgekeerd. Maar de reële waarde van dit spaargeld is gedaald.’ c Heeft Kitty gelijk met haar bewering over de ontwikkeling van de reële waarde van haar spaargeld? Verklaar je antwoord. d Was de reële rente tussen 2010 en 2016 positief of negatief? Verklaar je antwoord. 24 30 Lees bron 21 en bekijk bron 22. a Maak de zinnen economisch correct. In de EU-landen was de gemiddelde koopkracht van het loon in 2011 …A…. Aan onderhoud van de woning gaf een gemiddeld Belgisch huishouden …B… aan hotels, cafés en restaurants. De prijzen van communicatie waren in België in 2005 ten opzichte van het basisjaar …C…. Kies uit: bij A: gedaald / gelijk gebleven / gestegen; bij B: evenveel uit als / meer uit dan / minder uit dan; bij C: gedaald / gelijk gebleven / gestegen. b Gebruik bron 22. Leg uit, zonder een berekening te maken, dat de gezondheidsindex in 2005 gelijk was aan de CPI in 2005. c Gebruik bron 22 en lees bron 23. Bereken de gezondheidsindex 2011, met 2004 als basisjaar. d Geef met behulp van de getallen in bron 23 een verklaring voor de klacht van de werknemers van de softwareproducent. • Naar het examen In Naar het examen vind je opgaven op eindexamenniveau. Met deze opgaven combineer je verschillende concepten binnen een context, zoals dat ook tijdens het eindexamen gebeurt. De sociale partners in België verschillen van mening over de koppeling van de lonen. De werkgeversorganisaties willen de lonen ontkoppelen van de prijsontwikkelingen, maar de vakbonden willen de koppeling handhaven. Tijdens een overleg ontstaat de volgende discussie tussen een woordvoerster van de werkgeversorganisaties en een woordvoerder van de vakbonden: Woordvoerster van de werkgevers: ‘Afschaffing van de koppeling zal, bij gelijkblijvende arbeidsproductiviteit, leiden tot behoud van werkgelegenheid.’ Woordvoerder van de vakbonden (werknemers): ‘Handhaving van de koppeling kan, juist nu we in een economische crisis zitten, bijdragen aan het behoud van werkgelegenheid in België. Ik zal u uitleggen hoe dat zit… ’ e Schrijf het vervolg van de uitspraak van de woordvoerder van de vakbonden. Gebruik ongeveer veertig woorden. Bron 21 Een blik in het Belgische verleden… In 2011 was de algemene prijsstijging in België 3,5 procent. Dat was hoger dan het gemiddelde van 2,2 procent in de Europese Unie (EU). Door de economische crisis waren de nominale lonen in de EU-landen gemiddeld gelijk gebleven. In België was dat niet het geval, omdat de meeste lonen, pensioenen en sociale uitkeringen gekoppeld zijn aan de gezondheidsindex. Dit is een prijsindexcijfer dat gebaseerd is op de consumentenprijsindex (CPI), maar dat geen rekening houdt met prijsontwikkelingen van alcoholhoudende dranken, tabak, benzine en diesel. Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd 25 Digitale leeromgeving Een belangrijk onderdeel van Praktische Economie is de digitale leeromgeving. Alle modules zijn ook volledig digitaal te bestuderen, waarbij je bovendien gebruik kunt maken van de Rekentrainer om je rekenvaardigheden te oefenen. Na elk bestudeerd hoofdstuk maak je de bijbehorende Test jezelf om een indruk te krijgen van je beheersing van de theorie. Aan het einde van de module maak je in de Examentrainer de toets met uitgebreide eindexamenvragen. Naar het examen Naar het examen Naar het examen kun je ook in uitgebreidere vorm in de digitale leeromgeving maken. Examenopdrachten combineren vaak onderwerpen uit verschillende modules, zoals in opdracht 2: ruilen over de tijd past bij deze module, collectieve goederen en externe effecten zijn in de module Markt en overheid behandeld. 2 Examens geven vaak een bedachte context waarbinnen behandelde begrippen een plaats krijgen. Zo schetst opdracht 1 de oudedagsvoorziening in een fictief land, waarbij de begrippen ‘omslagstelsel’ en ‘kapitaaldekkingsstelsel’ worden gebruikt. 1 In een land is de financiering van de oudedagsvoorziening op twee manieren geregeld: een basisuitkering op grond van de Ouderdomswet (OW) die direct uit de ontvangen middelen wordt betaald en een pensioenuitkering die door een pensioenfonds op basis van de opbrengst van belegde premies wordt verstrekt. In 2017 wordt naar aanleiding van een rapport van het DI (Demografisch Instituut) dat tot 2050 een toenemende vergrijzing voorspelt, een discussie gevoerd over de betaalbaarheid van de OW. Drie partijen geven in hun partijprogramma hun ideeën weer (bron 1). De overheid verdedigt de investering door te wijzen op de positieve externe effecten die de treinverbinding met zich meebrengt. Daardoor ontvangt de overheid op termijn ook weer extra belastinginkomsten. Critici zijn het daar niet mee eens. Een criticus: ‘Ik zie andere externe effecten van treinverkeer die vooral leiden tot extra overheidsuitgaven.’ c Geef een voorbeeld van een positief extern effect als gevolg van de overheidsinvestering die in de toekomst voor extra belastinginkomsten zorgt. d Verdedig de mening van de criticus met een voorbeeld. Bron 1 I Partij Geld voor Werk (PGW) • • Geen belastinggeld meer naar OW-uitkeringen. Ingangsleeftijd voor de OW in twee stappen omhoog van 65 naar 67 jaar. In 2024 gaat de ingangsleeftijd omhoog naar 66 jaar en in 2036 naar 67 jaar. De leeftijd waarop pensioenuitkeringen in mogen gaan, moet hieraan worden gekoppeld. II Groen Rechts (GR) Vanaf 2018 elk jaar de ingangsleeftijd voor de OW met één maand verhogen totdat de ingangsleeftijd op 67 jaar ligt. III Partij voor Gelijkheid (PVG) • • • De OW vervangen door een Algemeen Basisinkomen voor Ouderen (ABO). Ouderen moeten langer aan het werk blijven. De ingangsleeftijd voor de ABO-regeling wordt 63 jaar. Vanaf die leeftijd ontvangt iedereen ABO. Het ABO bedraagt op die leeftijd de helft van de huidige OWuitkering van € 1.050 per maand voor een alleenstaande. Daarna stijgt het ABO gelijkmatig, totdat de uitkering op de dag dat iemand 70 jaar wordt, gelijk is aan de huidige OW-uitkering. a Wordt er in dit land bij de financiering van de oudedagsvoorziening (gedeeltelijk) gebruikgemaakt van een omslagstelsel? Verklaar je antwoord. b Wordt er in dit land bij de financiering van de oudedagsvoorziening (gedeeltelijk) gebruikgemaakt van een kapitaaldekkingsstelsel? Verklaar je antwoord. De ingreep van GR start in 2018, die van de PGW pas in 2027. Toch denkt de PGW dat haar plan uiteindelijk meer besparing oplevert dan het plan van GR. c Welke argument kan de PGW gebruiken bij de verdediging dat haar plan meer bespaart dan het plan van GR? Volgens de PVG heeft haar voorstel naast een gunstige invloed op de overheidsfinanciën, ook een positief effect op de deelname aan betaalde arbeid door ouderen. d Leg uit op welke manier het ABO de deelname aan betaalde arbeid door de leeftijdsgroep 63-65 jaar zou kunnen stimuleren, gelet op de vraagzijde van de arbeidsmarkt. 88 Naar het examen De overheid van een land wil een snelle treinverbinding (STV) tussen de twee grootste steden van het land. Volgens de overheid is dit goed voor de economische ontwikkeling van het land en de twee steden in het bijzonder. Het bedrijf Spoor&Weg (SW) maakt bekend met de overheid een contract gesloten te hebben. SW gaat de railinfrastructuur ontwikkelen, bouwen en na oplevering gedurende dertig jaar beheren, voor in totaal € 3 miljard. a Leg uit dat de investering in de nieuwe treinverbinding een voorbeeld is van ruilen over de tijd. b Is een snelle treinverbinding een goed voorbeeld van een collectief goed? Verklaar je antwoord. Op het examen kan een berekening gevraagd worden waarbij je een bepaald percentage een aantal jaar moet doorrekenen. Bijvoorbeeld: wat is het spaarbedrag na tien jaar als je eenmalig € 500 stort en tien jaar lang 2% rente krijgt? Het antwoord: € 500 × 1,0210 = € 500 × 1,219 = € 609,50. In opdracht 3 is een soortgelijke berekening nodig. 3 In een Zuid-Amerikaans land bedroeg de inf latie drie jaren achter elkaar 30% per jaar. Econoom Jongmans maakt zich zorgen over de geldgroei in dat land. Hij stelt dat door een te snelle geldgroei de inf latie stijgt en het vertrouwen in de nationale geldeenheid verloren kan gaan, met negatieve gevolgen voor de economie. a Welke waarde van de munt daalt als gevolg van prijsstijgingen van goederen en diensten in het land? A de nominale waarde van de munt B de intrinsieke waarde van de munt C de interne waarde van de munt b Laat met een berekening zien dat de totale prijsstijging bijna 120% bedraagt als het land drie jaar achtereen prijsstijgingen van 30% per jaar heeft. c Bestudeer onderstaande uitleg en vul bij A en B de juiste getallen in. Na drie keer 30% inf latie per jaar is de totale inf latie dus (bijna) 120%. Als gevolg van een totaal inf latiepercentage van 120% kun je met hetzelfde geldbedrag 55% minder producten kopen. Dit kun je uitrekenen met de volgende hulpzinnetjes: – Eerst kocht je met € 100 Ò 100 producten van € 1. – De producten van € 1 zijn na drie jaar 120% duurder geworden. € 1 + 120% = € 2,20. – Na 120% inf latie kun je met dezelfde € 100 nog maar € 100 / € 2,20 = (afgerond) …A… producten kopen. – De koopkracht van € 100 is dus van 100 producten naar …A… producten gedaald. – Dat is een daling van (afgerond) …B…%. – Dit percentage is de geldontwaarding. Consumenten kunnen minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld: het geld wordt minder waard. d Bereken de geldontwaarding in procenten als de prijzen in een land met 50% stijgen. Gebruik de hulpzinnetjes bij opdracht c. Naar het examen Wij wensen je een boeiende en uitdagende tijd met Praktische Economie! De samenstellers 89 Werken met Praktische Economie 3