Werken met Praktische Economie

advertisement
Werken met Praktische Economie
Praktische Economie, de titel van dit boek, geeft meteen de essentie weer van deze methode:
vanuit de praktijk kennismaken met economie. Je ontdekt dat economie overal om je heen is.
Je gaat economische principes herkennen en inzien dat situaties die verschillend lijken, toch
dezelfde economische logica kennen. Je gaat begrijpen dat economie overal om je heen is en dat
het juist daarom zo’n actief en boeiend vak is.
Werken vanuit concepten
In de economie vormen acht concepten de basis van het vak. Om het vak economie te leren
beheersen, moet je met deze acht basisconcepten goed kunnen omgaan. De acht concepten zijn:
Schaarste, Ruil, Markt, Ruilen over de tijd, Samenwerken en onderhandelen, Risico en informatie,
Welvaart en groei, Goede tijden, slechte tijden.
In elke module van Praktische Economie behandelen we één concept. De concepten Schaarste
en Ruil zijn zo nauw met elkaar verbonden dat deze twee concepten zijn samengevoegd in
de module Schaarste, geld en handel. Het concept Markt is het grootste concept. Dit concept
behandelen we in twee modules.
Praktische Economie bestaat uit de volgende acht modules:
Module
Concepten
Schaarste, geld en handel
Schaarste en Ruil
Vraag en aanbod
Markt
Markt en overheid
Markt
Heden, verleden en toekomst
Ruilen over de tijd
Speltheorie
Samenwerken en onderhandelen
Risico en rendement
Risico en informatie
Economische groei
Welvaart en groei
Conjunctuur en economisch beleid
Goede tijden, slechte tijden
Opbouw Praktische Economie
Hoofdstuk 1
1.1 Tijd is geld
De prijs van tijd
Een module bestaat uit drie of vier
hoofdstukken, opgebouwd rond een
economisch concept.
1.1
Tijd is geld
Produceren kost tijd. In 2014 kostte het autofabrikant Volkswagen bijvoorbeeld één
uur om veertig auto’s van het type Audi A1 te maken. Voor een producent heeft tijd dus
waarde: een bepaalde tijdsduur komt voor hem overeen met een bepaalde productie. Voor
Volkswagen is één uur gelijk aan veertig Audi’s A1.
uit de wetenschap
Consumeren kost ook tijd. Genieten van een pretpark, lekker eten, sporten; het kost
allemaal tijd. Voor een consument heeft tijd dus ook waarde: een bepaalde tijdsduur komt
voor hem overeen met een bepaalde hoeveelheid consumentensurplus.
Elk hoofdstuk bestaat uit:
• Hoofdstukopener
Hier maak je kort kennis met het
onderwerp van het hoofdstuk,
inclusief de Kernbegrippen.
De waarde van vrije tijd
Wat is de waarde van vrije tijd? Economen vragen zich dit al tijden af. Een probleem
dat hierbij speelt, is dat de waarde van tijd af hangt van wat je in die tijd doet. Een uur
waarin je iets leuks doet, is je meer waard dan een uur waarin je iets doet wat je niet
leuk vindt.
Een Noorse en een Amerikaanse econoom van de Universiteit van Maryland hebben
hier wat op gevonden: vraag mensen op het moment dat ze in hun vrije tijd iets leuks
doen naar de waarde van die vrije tijd. Daarvoor selecteerden ze 415 sportvissers
die regelmatig gingen vissen in de Chesapeake Bay. Dit is een rivierengebied aan de
oostkust van de VS. De sportvissers moesten een vragenlijst invullen met daarin de
vraag hoeveel ze ervoor overhebben om een uur te vissen.
Kernbegrippen
Een man die op reis ging, riep zijn dienaren bij zich en gaf het geld dat hij
bezat aan hen in beheer. Aan de een gaf hij vijf talent, aan een ander twee
en aan nog een ander één, ieder naar wat hij aankon. Toen vertrok hij.
Meteen ging de man die vijf talent ontvangen had op weg om er handel
mee te drijven en zo verdiende hij er vijf talent bij. Op dezelfde wijze
verdiende de man die er twee had gekregen er twee bij. Degene die één
talent ontvangen had, besloot het geld van zijn heer te verstoppen: hij
begroef het.
Na lange tijd keerde de heer van die dienaren terug en vroeg hen
verantwoording af te leggen. Degene die vijf talent ontvangen had, kwam
naar hem toe en overhandigde hem nog vijf talent erbij met de woorden:
‘Heer, u heeft mij vijf talent in beheer gegeven, alstublieft, ik heb er vijf
talent bij verdiend.’ Zijn heer zei tegen hem: ‘Voortreffelijk, je bent een
goede en betrouwbare dienaar.’ Ook degene die twee talent ontvangen
had, kwam naar hem toe en zei: ‘Heer, u heeft mij twee talent in beheer
gegeven, alstublieft, ik heb er twee talent bij verdiend.’ Zijn heer zei
tegen hem: ‘Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar.’
Nu kwam ook degene die één talent ontvangen had naar hem toe, hij zei:
‘Heer, ik wist van u dat u streng bent en uit angst besloot ik uw talent
te begraven; alstublieft, hier heeft u het terug.’ Zijn heer antwoordde
hem: ‘Je bent een slechte, laffe dienaar. Had mijn geld dan bij de bank
in bewaring gegeven, dan zou ik bij terugkomst mijn kapitaal met rente
hebben terugontvangen.’
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Algemene prijs van tijd
Wegingsfactoren
Consumentenprijsindex
Deflatie
Indexcijfer
Individuele prijs van tijd
Inflatie
Intertemporele substitutie
Monetair beleid
Nominale waarde
Prijsindexcijfer
Reële waarde
Rendement
Rente
Het blijkt dat gemiddeld genomen een sportvisser een uur vissen net zoveel waard vindt
als zestig procent van zijn uurloon. Je zou kunnen bedenken: waarom gaan ze dan niet
werken, want dat levert toch meer op? Het antwoord op deze vraag hebben we al in de
module Schaarste, geld en handel gezien: bij de afweging werken of vissen moeten ook
de kosten van ongerief van werken worden meegerekend. Gemiddeld genomen moet het
voor de sportvissers zo zijn dat ze werk doen waarbij het uurloon minus de kosten van
ongerief lager zijn dan zestig procent van het uurloon. Want anders zouden ze niet gaan
vissen, maar gaan werken.
(Bron: McConnell, K.E. & Strand, I. (1981). ‘Measuring the cost of time in recreation demand analysis: an
application to sportfishing.’ American Journal of Agricultural Economics 63(1), 153–156.)
Tijd is van waarde en heeft daarom een prijs: de rente. De rente die banken rekenen,
is voor iedereen gelijk; het is de algemene prijs van tijd. De rente komt tot stand op
de vermogensmarkt: de markt waar vraag en aanbod van financieel kapitaal bij elkaar
komen. Dit is een abstracte markt; op ieder moment wordt er overal ter wereld financieel
kapitaal gevraagd en aangeboden.
De hoogte van de rente wordt sterk beïnvloed door de reporente, ook wel refirente
genoemd: het rentepercentage waartegen banken geld kunnen lenen bij de centrale bank.
De reporente is zodoende de minimale rente waarvoor banken geld uitlenen aan bedrijven
en consumenten.
(Vrij naar: Bijbelboek Mattheüs, Hoofdstuk 25, vers 14–27)
6
2
Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd
Werken met Praktische Economie
Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd
7
1.1 Tijd is geld
1.1
1.1 Tijd is geld
1
Produceren kost tijd. In 2014 kostte het autofabrikant Volkswagen bijvoorbeeld één
uur om veertig auto’s van het type Audi A1 te maken. Voor een producent heeft tijd dus
waarde: een bepaalde tijdsduur komt voor hem overeen met een bepaalde productie. Voor
Volkswagen is één uur gelijk aan veertig Audi’s A1.
Consumeren kost ook tijd. Genieten van een pretpark, lekker eten, sporten; het kost
allemaal tijd. Voor een consument heeft tijd dus ook waarde: een bepaalde tijdsduur komt
voor hem overeen met een bepaalde hoeveelheid consumentensurplus.
uit de wetenschap
• Theorie
Paragrafen met theorie en economische
contexten. Hierbij onderscheiden we twee
speciale rubrieken:
• Uit de wetenschap:
vraagstukken en discussies in de
economische wetenschap;
• In context:
economische onderwerpen in de praktijk.
Opdrachten
Tijd is geld
De waarde van vrije tijd
Lees de inleiding van het hoofdstuk. Een geldbedrag kun je vergroten door het op een
spaarrekening te zetten.
a Welke tweede manier geeft de tekst om het aantal talenten in de loop van de tijd te
vermeerderen?
b Leg uit hoe het sparen van geld bij een bank nuttig kan zijn voor de economie in
een land.
c Lees bron 1. Waarom verbiedt de islam dat je rente ontvangt of betaalt?
d Lees bron 2. Past deze bron beter bij de inleiding van het hoofdstuk of bij bron 1?
Verklaar je antwoord.
Bron 1
Wat is de waarde van vrije tijd? Economen vragen zich dit al tijden af. Een probleem
dat hierbij speelt, is dat de waarde van tijd af hangt van wat je in die tijd doet. Een uur
waarin je iets leuks doet, is je meer waard dan een uur waarin je iets doet wat je niet
leuk vindt.
In Nederland ontstaat steeds meer behoefte aan islamitische banken. Moslims
kunnen namelijk niet goed hun geld lenen bij een Nederlandse bank. Dat komt doordat
het volgens de islam niet juist is om rente te vragen of te betalen over een lening.
Geld verdienen mag alleen door ergens voor te werken of door iets te verkopen. Het
Arabische woord voor rente is Riba. Riba kun je het best vertalen met woekerrente. In de
tijd van Mohammed vroegen handelaars namelijk hoge rentes voor leningen, waardoor
veel mensen in de armoede raakten.
Een Noorse en een Amerikaanse econoom van de Universiteit van Maryland hebben
hier wat op gevonden: vraag mensen op het moment dat ze in hun vrije tijd iets leuks
doen naar de waarde van die vrije tijd. Daarvoor selecteerden ze 415 sportvissers
die regelmatig gingen vissen in de Chesapeake Bay. Dit is een rivierengebied aan de
oostkust van de VS. De sportvissers moesten een vragenlijst invullen met daarin de
vraag hoeveel ze ervoor overhebben om een uur te vissen.
(Vrij naar financieel.infonu.nl)
Bron 2
Het blijkt dat gemiddeld genomen een sportvisser een uur vissen net zoveel waard vindt
als zestig procent van zijn uurloon. Je zou kunnen bedenken: waarom gaan ze dan niet
werken, want dat levert toch meer op? Het antwoord op deze vraag hebben we al in de
module Schaarste, geld en handel gezien: bij de afweging werken of vissen moeten ook
de kosten van ongerief van werken worden meegerekend. Gemiddeld genomen moet het
voor de sportvissers zo zijn dat ze werk doen waarbij het uurloon minus de kosten van
ongerief lager zijn dan zestig procent van het uurloon. Want anders zouden ze niet gaan
vissen, maar gaan werken.
De rijkste 1,3 procent van de Nederlanders heeft zo’n 40 procent van het privévermogen
in handen. De Franse econoom Thomas Piketty legt uit waarom: ‘Het rendement op
vermogen is hoger dan de groei van het totale inkomen in een land. Daardoor stijgt de
ongelijkheid. Anders gezegd: mensen met veel spaargeld en ander vermogen worden
steeds rijker in verhouding tot de rest van de bevolking. Rijkdom heeft daarmee de
vervelende neiging zich te concentreren in de handen van een select gezelschap.’
(Vrij naar groene.nl)
(Bron: McConnell, K.E. & Strand, I. (1981). ‘Measuring the cost of time in recreation demand analysis: an
2
application to sportfishing.’ American Journal of Agricultural Economics 63(1), 153–156.)
3
4
5
Tijd is van waarde en heeft daarom een prijs: de rente. De rente die banken rekenen,
is voor iedereen gelijk; het is de algemene prijs van tijd. De rente komt tot stand op
de vermogensmarkt: de markt waar vraag en aanbod van financieel kapitaal bij elkaar
komen. Dit is een abstracte markt; op ieder moment wordt er overal ter wereld financieel
kapitaal gevraagd en aangeboden.
De hoogte van de rente wordt sterk beïnvloed door de reporente, ook wel refirente
genoemd: het rentepercentage waartegen banken geld kunnen lenen bij de centrale bank.
De reporente is zodoende de minimale rente waarvoor banken geld uitlenen aan bedrijven
en consumenten.
Lees Uit de wetenschap ‘De waarde van vrije tijd’. Stel: de vissers waarderen het
ongerief van werken op € 10 per uur. Vanaf welk uurloon kiezen zij voor werken in
plaats van vissen?
Waarom wordt rente de algemene prijs van tijd genoemd?
Waarom dalen de bestedingen van consumenten als de algemene prijs van tijd stijgt?
Lees bron 3.
a Hoeveel procent was de reporente van de ECB voordat zij de rente met
0,10 procentpunt verlaagde?
b Hoeveel procent is de reporente verlaagd in september?
c Leg uit hoe de ECB met het verlagen van de algemene prijs van tijd de bestedingen
in Europa wil stimuleren. Vul bij stap I en II de ontbrekende woorden in en maak
het antwoord af met stap III en IV.
I De ECB verlaagt de …A….
II De consumentenbanken kunnen …B… geld lenen bij de ECB.
III …
IV …
De paragrafen bevatten verder Bronnen en
Markeerpunten en sluiten af met Opdrachten.
Bron 3
• Toepassen
In dit onderdeel pas je het geleerde uit
de theorie toe op andere economische
contexten.
Rente daalt alsmaar verder
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft in september 2014 de rentetarieven aangepast.
Het belangrijkste rentetarief van de ECB, de reporente, is 0,10 procentpunt verlaagd
naar 0,05%. De depositorente is eveneens met 0,10 procentpunt verlaagd. Dit
rentetarief bedraagt vanaf 10 september –0,20%.
7
Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd
8
Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd
Toepassen
Toepassen
27
Gebruik bron 19. Op deze markt zijn vijf aanbieders van en vijf vragers naar geld
actief.
a Welke persoon heeft de hoogste individuele prijs van tijd?
b Zijn de spaarders de vragers of de aanbieders van geld?
c Welke vier personen bieden euro’s aan bij een rente van 6%?
d Wie vraagt euro’s bij een rente van 6%?
e Laat met een berekening zien dat er bij een rente van 6% een aanbodoverschot is
van € 350.
f Onderzoek bij welke rente er evenwicht is tussen vraag en aanbod op deze markt.
Verklaar je antwoord met een berekening.
Bron 19 Aanbieders en vragers op de vermogensmarkt.
Aanbieders
Jan-Peter
Deng
Aangeboden
hoeveelheid
euro’s
Minimale
rente
waarbij
de euro’s
aangeboden
worden
Vragers
50
5,0%
Marijke
200
3,5%
George
Gevraagde
hoeveelheid
euro’s
Maximale
rente
waarbij
de euro’s
gevraagd
worden
100
4,5%
100
6,0%
Fatima
100
4,0%
Juan
50
5,0%
Nicholas
100
7,0%
Barack
200
5,5%
Angela
100
6,0%
Özal
100
4,0%
28
29
• Begrippen & Samenvatting
De module sluit af met Begrippen &
Samenvatting, waarin je alle gemarkeerde
begrippen uit de tekst aantreft met uitleg en
waarin de theorie uit de hoofdstukken kort
en bondig is samengevat.
Bron 20
Toepassen
In 2014 daalde de inf latie tot bijna 0%. Economen waarschuwden zelfs voor def latie.
De banken pasten hun rentepercentages aan deze ontwikkeling aan en verlaagden de
rente bij sparen en lenen.
Een deel van de Nederlanders profiteerde van deze ontwikkeling, een deel ondervond
de nadelige gevolgen van deze voor Nederland relatief zeer lage inflatie.
a Leg uit waarom de rente daalt als de inf latie daalt.
b Leg in de volgende gevallen uit of de bewuste personen voordeel of nadeel hebben
van een zeer lage inflatie.
I Laura en Rob hebben in 2007 een lening afgesloten van € 240.000 tegen een
vast rentepercentage van 6% en een looptijd van dertig jaar.
II Chris is gepensioneerd. Hij heeft een vast pensioen van € 2.000 per maand.
III Timo heeft in 2011 een erfenis van € 120.000 voor tien jaar op een
spaardeposito vastgezet tegen 5% rente.
Rien en Kitty wonen in 2016 tien jaar in een huurhuis aan de Amstelse Kade. Kitty
klaagt over de jaarlijkse stijging van de huur. Kitty (in 2016): ‘Het is niet normaal
meer. Alles wordt duurder, dat is logisch. Maar de huurprijzen gaan in Nederland veel
sneller omhoog dan de andere prijzen van wat we kopen. In 2010 betaalden we € 550
huur. Nu, in 2016 is dat € 800. Dat is toch niet normaal meer?’
a Bekijk bron 20. Klopt de stelling van Kitty in 2016 dat de huurprijzen meer zijn
gestegen dan de andere prijzen van goederen en diensten? Verklaar je antwoord.
b Is de huurprijs bij Rien en Kitty in de periode 2010-2016 in verhouding meer of
minder gestegen dan de gemiddelde huurprijs in bron 20?
Kitty (in 2016): ‘Naast de hoge huurprijs daalt ook de waarde van ons spaargeld.
In 2010 hadden we € 5.000 zes jaar vastgezet tegen 3% rente. Nu krijgen we € 5.970
uitgekeerd. Maar de reële waarde van dit spaargeld is gedaald.’
c Heeft Kitty gelijk met haar bewering over de ontwikkeling van de reële waarde van
haar spaargeld? Verklaar je antwoord.
d Was de reële rente tussen 2010 en 2016 positief of negatief? Verklaar je antwoord.
24
30
Lees bron 21 en bekijk bron 22.
a Maak de zinnen economisch correct.
In de EU-landen was de gemiddelde koopkracht van het loon in 2011 …A…. Aan
onderhoud van de woning gaf een gemiddeld Belgisch huishouden …B… aan
hotels, cafés en restaurants. De prijzen van communicatie waren in België in 2005
ten opzichte van het basisjaar …C….
Kies uit:
bij A: gedaald / gelijk gebleven / gestegen;
bij B: evenveel uit als / meer uit dan / minder uit dan;
bij C: gedaald / gelijk gebleven / gestegen.
b Gebruik bron 22. Leg uit, zonder een berekening te maken, dat de
gezondheidsindex in 2005 gelijk was aan de CPI in 2005.
c Gebruik bron 22 en lees bron 23. Bereken de gezondheidsindex 2011, met 2004 als
basisjaar.
d Geef met behulp van de getallen in bron 23 een verklaring voor de klacht van de
werknemers van de softwareproducent.
• Naar het examen
In Naar het examen vind je opgaven op
eindexamenniveau. Met deze opgaven
combineer je verschillende concepten
binnen een context, zoals dat ook tijdens het
eindexamen gebeurt.
De sociale partners in België verschillen van mening over de koppeling van de lonen.
De werkgeversorganisaties willen de lonen ontkoppelen van de prijsontwikkelingen,
maar de vakbonden willen de koppeling handhaven. Tijdens een overleg ontstaat de
volgende discussie tussen een woordvoerster van de werkgeversorganisaties en een
woordvoerder van de vakbonden:
Woordvoerster van de werkgevers: ‘Afschaffing van de koppeling zal, bij
gelijkblijvende arbeidsproductiviteit, leiden tot behoud van werkgelegenheid.’
Woordvoerder van de vakbonden (werknemers): ‘Handhaving van de koppeling
kan, juist nu we in een economische crisis zitten, bijdragen aan het behoud van
werkgelegenheid in België. Ik zal u uitleggen hoe dat zit… ’
e Schrijf het vervolg van de uitspraak van de woordvoerder van de vakbonden.
Gebruik ongeveer veertig woorden.
Bron 21
Een blik in het Belgische verleden…
In 2011 was de algemene prijsstijging in België 3,5 procent. Dat was hoger dan het
gemiddelde van 2,2 procent in de Europese Unie (EU). Door de economische crisis
waren de nominale lonen in de EU-landen gemiddeld gelijk gebleven. In België was dat
niet het geval, omdat de meeste lonen, pensioenen en sociale uitkeringen gekoppeld
zijn aan de gezondheidsindex. Dit is een prijsindexcijfer dat gebaseerd is op de
consumentenprijsindex (CPI), maar dat geen rekening houdt met prijsontwikkelingen
van alcoholhoudende dranken, tabak, benzine en diesel.
Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd
Hoofdstuk 1 • De prijs van tijd
25
Digitale leeromgeving
Een belangrijk onderdeel van Praktische
Economie is de digitale leeromgeving.
Alle modules zijn ook volledig digitaal te
bestuderen, waarbij je bovendien gebruik
kunt maken van de Rekentrainer om je
rekenvaardigheden te oefenen. Na elk
bestudeerd hoofdstuk maak je de bijbehorende
Test jezelf om een indruk te krijgen van je
beheersing van de theorie. Aan het einde van
de module maak je in de Examentrainer de
toets met uitgebreide eindexamenvragen.
Naar het examen
Naar het examen
Naar het examen kun je ook in uitgebreidere vorm in de digitale leeromgeving maken.
Examenopdrachten combineren vaak onderwerpen uit verschillende modules, zoals in
opdracht 2: ruilen over de tijd past bij deze module, collectieve goederen en externe
effecten zijn in de module Markt en overheid behandeld.
2
Examens geven vaak een bedachte context waarbinnen behandelde begrippen een plaats
krijgen. Zo schetst opdracht 1 de oudedagsvoorziening in een fictief land, waarbij de
begrippen ‘omslagstelsel’ en ‘kapitaaldekkingsstelsel’ worden gebruikt.
1
In een land is de financiering van de oudedagsvoorziening op twee manieren
geregeld: een basisuitkering op grond van de Ouderdomswet (OW) die direct uit
de ontvangen middelen wordt betaald en een pensioenuitkering die door een
pensioenfonds op basis van de opbrengst van belegde premies wordt verstrekt.
In 2017 wordt naar aanleiding van een rapport van het DI (Demografisch Instituut)
dat tot 2050 een toenemende vergrijzing voorspelt, een discussie gevoerd over de
betaalbaarheid van de OW. Drie partijen geven in hun partijprogramma hun ideeën
weer (bron 1).
De overheid verdedigt de investering door te wijzen op de positieve externe effecten
die de treinverbinding met zich meebrengt. Daardoor ontvangt de overheid op
termijn ook weer extra belastinginkomsten. Critici zijn het daar niet mee eens. Een
criticus: ‘Ik zie andere externe effecten van treinverkeer die vooral leiden tot extra
overheidsuitgaven.’
c Geef een voorbeeld van een positief extern effect als gevolg van de
overheidsinvestering die in de toekomst voor extra belastinginkomsten zorgt.
d Verdedig de mening van de criticus met een voorbeeld.
Bron 1
I Partij Geld voor Werk (PGW)
•
•
Geen belastinggeld meer naar OW-uitkeringen.
Ingangsleeftijd voor de OW in twee stappen omhoog van 65 naar 67 jaar. In 2024
gaat de ingangsleeftijd omhoog naar 66 jaar en in 2036 naar 67 jaar. De leeftijd
waarop pensioenuitkeringen in mogen gaan, moet hieraan worden gekoppeld.
II Groen Rechts (GR)
Vanaf 2018 elk jaar de ingangsleeftijd voor de OW met één maand verhogen totdat
de ingangsleeftijd op 67 jaar ligt.
III Partij voor Gelijkheid (PVG)
•
•
•
De OW vervangen door een Algemeen Basisinkomen voor Ouderen (ABO).
Ouderen moeten langer aan het werk blijven.
De ingangsleeftijd voor de ABO-regeling wordt 63 jaar. Vanaf die leeftijd ontvangt
iedereen ABO. Het ABO bedraagt op die leeftijd de helft van de huidige OWuitkering van € 1.050 per maand voor een alleenstaande. Daarna stijgt het ABO
gelijkmatig, totdat de uitkering op de dag dat iemand 70 jaar wordt, gelijk is aan
de huidige OW-uitkering.
a
Wordt er in dit land bij de financiering van de oudedagsvoorziening (gedeeltelijk)
gebruikgemaakt van een omslagstelsel? Verklaar je antwoord.
b Wordt er in dit land bij de financiering van de oudedagsvoorziening (gedeeltelijk)
gebruikgemaakt van een kapitaaldekkingsstelsel? Verklaar je antwoord.
De ingreep van GR start in 2018, die van de PGW pas in 2027. Toch denkt de PGW dat
haar plan uiteindelijk meer besparing oplevert dan het plan van GR.
c Welke argument kan de PGW gebruiken bij de verdediging dat haar plan meer
bespaart dan het plan van GR?
Volgens de PVG heeft haar voorstel naast een gunstige invloed op de
overheidsfinanciën, ook een positief effect op de deelname aan betaalde arbeid door
ouderen.
d Leg uit op welke manier het ABO de deelname aan betaalde arbeid door de
leeftijdsgroep 63-65 jaar zou kunnen stimuleren, gelet op de vraagzijde van de
arbeidsmarkt.
88
Naar het examen
De overheid van een land wil een snelle treinverbinding (STV) tussen de twee
grootste steden van het land. Volgens de overheid is dit goed voor de economische
ontwikkeling van het land en de twee steden in het bijzonder.
Het bedrijf Spoor&Weg (SW) maakt bekend met de overheid een contract gesloten
te hebben. SW gaat de railinfrastructuur ontwikkelen, bouwen en na oplevering
gedurende dertig jaar beheren, voor in totaal € 3 miljard.
a Leg uit dat de investering in de nieuwe treinverbinding een voorbeeld is van ruilen
over de tijd.
b Is een snelle treinverbinding een goed voorbeeld van een collectief goed? Verklaar
je antwoord.
Op het examen kan een berekening gevraagd worden waarbij je een bepaald percentage
een aantal jaar moet doorrekenen. Bijvoorbeeld: wat is het spaarbedrag na tien
jaar als je eenmalig € 500 stort en tien jaar lang 2% rente krijgt? Het antwoord:
€ 500 × 1,0210 = € 500 × 1,219 = € 609,50. In opdracht 3 is een soortgelijke berekening
nodig.
3
In een Zuid-Amerikaans land bedroeg de inf latie drie jaren achter elkaar 30% per
jaar. Econoom Jongmans maakt zich zorgen over de geldgroei in dat land. Hij stelt
dat door een te snelle geldgroei de inf latie stijgt en het vertrouwen in de nationale
geldeenheid verloren kan gaan, met negatieve gevolgen voor de economie.
a Welke waarde van de munt daalt als gevolg van prijsstijgingen van goederen en
diensten in het land?
A de nominale waarde van de munt
B de intrinsieke waarde van de munt
C de interne waarde van de munt
b Laat met een berekening zien dat de totale prijsstijging bijna 120% bedraagt als
het land drie jaar achtereen prijsstijgingen van 30% per jaar heeft.
c Bestudeer onderstaande uitleg en vul bij A en B de juiste getallen in.
Na drie keer 30% inf latie per jaar is de totale inf latie dus (bijna) 120%. Als gevolg
van een totaal inf latiepercentage van 120% kun je met hetzelfde geldbedrag 55%
minder producten kopen. Dit kun je uitrekenen met de volgende hulpzinnetjes:
– Eerst kocht je met € 100 Ò 100 producten van € 1.
– De producten van € 1 zijn na drie jaar 120% duurder geworden.
€ 1 + 120% = € 2,20.
– Na 120% inf latie kun je met dezelfde € 100 nog maar € 100 / € 2,20 =
(afgerond) …A… producten kopen.
– De koopkracht van € 100 is dus van 100 producten naar …A… producten
gedaald.
– Dat is een daling van (afgerond) …B…%.
– Dit percentage is de geldontwaarding. Consumenten kunnen minder kopen met
dezelfde hoeveelheid geld: het geld wordt minder waard.
d Bereken de geldontwaarding in procenten als de prijzen in een land met 50%
stijgen. Gebruik de hulpzinnetjes bij opdracht c.
Naar het examen
Wij wensen je een boeiende en uitdagende tijd
met Praktische Economie!
De samenstellers
89
Werken met Praktische Economie
3
Download