De koningen van Rome Numa Pompilius Numa Pompilius was een eenvoudig en godvrezend man die woonde in het land der Sabijnen in de stad Cures. Hij dacht veel na over de goddelijke en menselijke dingen en zijn hart was van nature op het goede gericht. Door nadenken, geduld en de wijze lessen van het leven was het nog meer veredeld. Numa Pompilius was niet langer overgeleverd aan zijn begeerten en hield zich ver van gewelddadigheid. Ware mannelijkheid bestond voor hem uit het beheersen van de hartstochten in de ziel en zich laten leiden door het verstand. Hij had alle pracht en praal uit zijn huis verwijderd en leefde eenvoudig en dienstbereid voor iedereen. Wie hem bezocht om raad en bijstand kon die bij hem altijd vinden. En hoewel hij stil en teruggetrokken leefde, had zijn roem zich over het hele land verspreid. Tatius, die samen met Romulus regeerde, had hem zelfs zijn enige dochter tot vrouw geschonken. Met deze Tatia leefde Numa ver van het drukke leven in Rome. In het dertiende jaar van hun huwelijk stierf Tatia en Numa trok zich toen terug uit de stad en leefde voortaan op het platteland. Daar zwierf hij eenzaam door de heilige wouden en luisterde naar de natuur. Hij verbleef vaak in een dal waar in de nabijheid van een grot een bron ontsprong. In dat stille oord sprak hij tot de goden en daar verscheen hem vaak de godin Egeria, de godin van de bron, en sprak met hem. Zij onderwees hem in alle goddelijke dingen en zo werd Numa een verlicht mens. Toen Romulus gestorven was namen de honderd wijze mannen van de stad Rome voor één jaar de regering waar totdat een nieuwe koning gevonden zou zijn. Het volk wilde al snel een nieuwe koning, want zij wilden niet geregeerd worden door zovelen. Toen de naam van Numa Pompilius werd genoemd als opvolger van Romulus durfde niemand een andere kandidaat te voor te dragen want niemand was zo wijs als hij. Men stuurde afgezanten naar Numa om hem te vragen koning van Rome te worden. Numa was al veertig jaar en het was niet eenvoudig hem te overtuigen. Hij had al die jaren in rust en eenzaamheid geleefd en voelde niets voor het leven in het krijgshaftige Rome. Hij sprak: "Ik zou mij slechts belachelijk maken, want ik zou slechts aandringen op verering van de goden. Wat jullie in mij loven, zijn geen eigenschappen van een heerser. Rome heeft een krachtige, vurige koning nodig, want oorlog en wapengeluk zijn voor het volk van Rome een tweede natuur geworden. Ieder weet dat Rome zijn grondgebied wil vergroten en andere volken wil onderwerpen, ik zou rechtvaardigheid en vredelievendheid prediken, terwijl jullie om een aanvoerder vragen." De afgezanten antwoordden: "Uw aanwezigheid zal een einde maken aan onenigheid en oorlog." De afgezanten en zijn vrienden drongen er bij hem op aan de kroon te aanvaarden, maar Numa weigerde. Hij vroeg de goden om raad en zij stuurden een vlucht heilige vogels om hem te kennen te geven dat hij moest aanvaarden wat men hem aanbood. Hij nam het besluit en ging met de afgezanten mee naar Rome, waar de inwoners hem met gejubel onthaalden. Het volk en de senaat begeleidden hem naar het forum, waar hij het woord nam. Hij vroeg het volk of zij hem gehoorzaam wilden volgen, zij antwoordden met gejuich. Toen moesten de goden hun toestemming geven. Numa werd naar het kapitool gebracht en moest daar op een steen plaats nemen en naar het zuiden kijken terwijl zijn hoofd werd bedekt met een doek. Aan zijn linkerzijde zat de opperpriester van Rome, die tot de goden bad en met zijn staf een deel van de hemel aanduidde waarin het teken van de goden moest verschijnen. Hij nam de staf in zijn linkerhand en legde de rechterhand op het voorhoofd van Numa. Hij sprak: "Vader Jupiter, moet deze Numa Pomilius wiens hoofd ik beroer koning worden van Rome? Geef ons een teken aan de hemel als antwoord." Het volk wachtte in doodse stilte op het plein voor het kapitool en keek gespannen naar de lucht. De opperpriester bestudeerde de hemel en toen verschenen de vogels die het verlangde teken brachten: de goden gaven hun toestemming! Numa's eerste regeringsdaad was het ontslaan van de driehonderd jongemannen die de lijfwacht van Romulus hadden gevormd. Toen begon hij aan zijn opgave om de door wapengeweld gestichte stad om te vormen tot een stad waar vrede heerste. Hij sloot verbonden met alle omliggende staten en die algehele vrede bande elk gevaar voor Rome uit. Alleen door een langdurige vrede kon hij de harten der Romeinen verzachten, die door het soldatenleven waren verhard en verwilderd. Numa liet in Rome twee tempels bouwen: een voor de godin Fides, de godin van de trouw, en een voor de god Janus, de god van de tijd. Hij verzocht het volk Fides boven alles te vereren en te onthouden dat een gegeven woord even heilig was als een eed. In de tempel van Fides werden geen dieren geofferd, want de koning wilde geen onnodig bloedvergieten, alleen fruit, granen en gebak werden aan haar geofferd. Van de tempel van Janus bleven de poorten gesloten en moesten dat blijven zolang er vrede heerste. Als de poorten gesloten waren hield Janus de oorlogsgod Mars in de tempel vast en kon deze zijn schrik en vrees niet verspreiden over het omringende land. Eenmaal geopend beduidde dat dat Rome op voet van oorlog verkeerde. Gedurende de lange regering van Numa Pompilius bleven de poorten altijd gesloten! De grenzen van het rijk liet Numa aangeven door grenspalen die gewijd waren aan Terminus de god van de begrenzing. Het land liet hij opnieuw verdelen onder de arme burgers en leerde hen te werken op het land, zoals hij ook altijd had gedaan. Geen andere levenswijze dan die van de boer wekt zo sterk het vredesgevoel in de mens en maakt hem toch sterk om in geval van nood zijn bezit te beschermen. Het overige volk van de stad verdeelde Numa naar hun handwerk in groepen. Zo waren er aparte groepen voor: muzikanten, goudsmeden, timmerlui, wevers, ververs, schoenmakers, smeden, pottenbakkers, bakkers, slagers en handelaren. Iedere groep kreeg zijn eigen wetten en godesdienst. Door deze wijze besluiten dichtte zich de kloof tussen de Romeinen en de Sabijnen en werden zij één volk. Numa Pompilius voerde ook een nieuwe kalender in die gebaseerd was op de maan. Omdat het maanjaar niet gelijk loopt met het zonnejaar voerde hij om de twee jaar een extra maand in van 22 dagen, die na februari kwam. De maand januari werd gewijd aan de god van de voorbijgaande tijd: Janus. Alle godsdienstige handelingen en feesten werden opnieuw geordend, evenals de priester- klasse. Numa gaf hen nieuwe gewaden en eretekens en voortaan heetten zij Pontifex, wat 'bruggebouwer' betekent. Boven alle priesters stond de Pontifex Maximus, de opperpriester, die tevens plaatsvervanger van de koning was. Op de plaats waar het heilige vuur van de godin Vesta brandde liet Numa een ronde tempel bouwen, die het wereldal verbeeldde. Het vuur werd dag en nacht bewaakt door de priesteressen van Vesta. Zij moesten maagd zijn en dienden de godin tot hun dertigste levensjaar. Zij stonden in hoog aanzien en als een van hen het tempelgebied verliet werd zij voorafgegaan door een lictor die de roedenbundel en een bijl droeg ten teken van haar waardigheid. In de tempel van vesta werd ook het heilige schild bewaard dat van de hemel viel toen Numa de goden om bijstand vroeg ten tijde van een epidemie. Het volk van Rome werd door de wijze maatregelen van Numa Pompilius een vredelievend volk dat de goden vereerde. Trouw en geloof heersten in Rome en ieder eerbiedigde de wetten. De vijanden van Rome, die Rome nooit als stad maar als legerplaats hadden beschouwd, werden overtuigd van de vredelievende bedoelingen van de stad en behielden de vrede met haar inwoners. In het middelpunt stond de koning die als een bron van vrede werkte op iedere inwoner. De stad bloeide en de goden waren haar goedgezind. Numa regeerde 43 jaar over Rome en toen hij gestorven was kwamen alle koningen van naburige staten om hem te eren. Bij zijn begrafenis brachten zij erekransen namens alle volken. De priesters begeleidden zijn baar gevolgd door alle inwoners van de stad die hun koning beweenden alsof hun eigen vader werd begraven. De strijdbare Tullus Hostilius De opvolger van Numa was een Romein, Tullus Hostilius, een man vol energie en eerzucht, in alles het tegenbeeld van zijn voorganger. Hij was even strijdlustig als zijn voorganger vredelievend was geweest. Hij was zelfs nog oorlogszuchtiger dan Romulus en stelde alles in het werk om de Romeinen weer een strijdbaar volk te maken. Het duurde niet lang of de poorten van de tempel van Janus stonden wagenwijd open. Rome was in oorlog met hun eigen moederstad Alba Longa. De aanleiding was een futiliteit, maar voldoende aanleiding voor Tullus. Wat was er gebeurd? Een inwoner van Rome en een van Alba Longa beschuldigden elkaar van beroving. Tullus trok meteen partij voor de Romein en stuurde afgezanten naar Alba Longa. Zij eisten daar van de koning genoegdoening. Tegelijk arriveerden er gezanten in Rome uit Alba Longa. Zij werden door Tullus zo hoffelijk ontvangen dat zij bijna vergaten waarvoor zij waren gekomen. De terugkeer van de Romeinse gezanten schudde hen echter weer wakker, want Tullus zond hun huiswaarts met een oorlogsverklaring. Hij had zijn zin, Rome maakte zich op voor de strijd! Beide koningen verzamelden hun legers en marcheerden naar het slagveld. Net voor aanvang van de slag stierf de Albaanse koning plotseling en zijn plaats werd ingenomen door een dictator, Mettius. Deze vroeg een onderhoud met Tullus en toen hij voor de koning verscheen sprak hij: "Majesteit, hier staan twee broedervolken tegenover elkaar, bereid om elkaar te lijf te gaan. Wie van beiden als overwinnaar uit de strijd zal komen weten enkel de goden. Wij sterfelijken weten echter dat uiteindelijk noch de Romeinen noch de Albanen de vruchten van een overwinning zullen plukken. De echte overwinnaars zullen de Etrusken zijn, die wachtten aan de overzijde van de Tiber. Onze zwakheid is hun kracht en één ding is zeker: deze strijd zal ons beiden verzwakken. Als ons geschil niet anders is te beslechten dan door een strijd, het zij zo, maar laat het dan een strijd zijn die ons niet verzwakt. Laat de uitslag van die strijd beslissen over de vraag welk van beide volken zal heersen over het andere." Een goedkeurend gemompel van zowel Romeinen als Abanen was zijn deel en Tullus zag de redelijkheid van dit voorstel wel in. Er werd besloten de strijd te laten beslissen door een gevecht tussen vrijwilligers. Het toeval wilde dat in beide legers een drieling aanwezig was. In het Albaanse leger de broeders Curatius en bij de Romeinen de gebroeders Horatius. Zij zouden elkaar op leven en dood bevechten en zo de strijd beslechten. Met een offer werd de afspraak bezegeld en beide aanvoerders zwoeren een dure eed dat de laatste overlevende zijn vaderstad de overwinning zou bezorgen. Daarop werden de voorbereidingen voor de strijd getroffen. Een rechthoekige ruimte werd afgepaald en aan de korte zijden stelden de drietallen zich op. Rond het veld stonden de soldaten, ongewapend en in doodse stilte. Een kort signaal klonk en de strijd begon. Dicht naast elkaar kwamen de drie Horatiërs het strijdperk opgelopen en gingen de drie Curiatiërs tegemoet, die ook naast elkaar optrokken. Alleen het stampen van hun soldatenlaarzen klonk over het veld, toen zij elkaar naderden. Plots ging het dreigende stappen over in een wilde ren en onder luid gejoel van aanmoedigingen botsten de zes op elkaar. In een oogwenk waren de zes mannen gehuld in een stofwolk, waaruit het wapengekletter luid opklonk. In de dichte kluwen was niet te onderscheiden wie aan de winnende hand was. De soldaten schreeuwden hun kameraden toe, alsof hun stemmen konden bijdragen aan de overwinning. Minutenlang hield het geschreeuw aan, zonder dat duidelijk werd wie aan de winnende hand was. Toen veranderde het gebrul aan Albaanse kant in vreugdekreten: twee Horatiërs lagen dood op de grond, de drie Curiatiërs stonden nog overeind. De laatste Horatius maakte zich los uit de kluwen en rende weg. De strijd leek beslist: één tegen drie. Wat voor kans had Horatius nog tegen deze overmacht? Op een afstand keek hij naar zijn tegenstanders. De drie kwamen in beweging om met de laatste tegenstander af te rekenen. Horatius sloeg op de vlucht, hij rende over de lange zijde van het strijdperk en bleef zijn drie tegenstanders gemakkelijk voor. Zij waren dan wel niet gedood, maar wel degelijk gewond. Eén van hen kon de andere twee niet meer bijhouden en raakte achterop. Slechts één van de drie leek nog fit genoeg om Horatius in te halen. Langzaam maar zeker nam de afstand tussen beide af. Horatius bleef staan, hijgend en schijnbaar aan het eind van zijn krachten. De eerste Curiatiër naderde hem van achteren, hief zijn zwaard op en wilde toeslaan. Plotseling draaide Horatius zich om en stak toe; De Albaan smakte dood tegen de grond. Horatius rende op de tweede af en sloeg hem met één houw naar de Hades en de derde was al zo uitgeput dat hij hem enkel de genadeslag hoefde te geven. "Twee broeders heb ik aan de goden van de onderwereld geofferd, nu volgt de derde en in alle eeuwigheid zal Rome heersen over Alba." Met die woorden sloeg Horatius toe en bracht zo de overwinning naar Rome. Tarquinius Priscus Na de regering van de strijdbare Tullus Hostilius, die het gebied van Rome aanzienlijk uitbreidde, werd Ancus Martius koning. Hij was een kleinzoon van Numa Pompilius en toonde zich net als zijn grootvader een beter koning dan veroveraar. Tijdens zijn regering vestigde zich een zekere Lucumo met zijn vrouw in Rome. Lucumo's vader was afkomstig uit Korinthe, maar had zich om politieke redenen in Tarquinii gevestigd. Tarquinii was een belangrijke Etruskische stad. Demaratus had aldaar een nieuw thuis gevonden en trouwde met een Etruskische. Uit het huwelijk werd een zoon geboren: Lucumo. Hij was weliswaar zoon van een etruskische en was in Tarquinii geboren, toch werd hij door de inwoners als een halve vreemdeling beschouwd. Lucumo was echter een eerzuchtig man en kon het niet verdragen dat hij ten bate van een echte Etrusk ten achter werd gesteld, als het er op aan kwam. Na de dood van zijn vader besloot hij Tarquinii in te ruilen voor Rome: een stad met onbegrensde mogelijkheden voor iemand met genoeg eerzucht! Lucumo en Tanaquil, zijn vrouw, vertrokken naar Rome en juist wilden zij de stad binnenrijden, toen er iets merkwaardigs gebeurde. Een adelaar die al een tijdje boven hun hoofden had gecirkeld, dook plots omlaag en scheerde vlak over hun hoofden. In zijn duikvlucht greep hij de hoed van Lucumo's hoofd, vloog er in een wijde kring mee weg en kwam vervolgens in een hernieuwde duikvlucht terug, om de hoed op het hoofd van Lucumo te plaatsen. Daarop verhief de vogel zich hoog in de lucht en verdween uit het zicht. Lucumo bleef sprakeloos staan, maar Tanaquil raakte helemaal opgewonden van het gebeuren. Zij bezat het vermogen om de vlucht van vogels te lezen. Dit vermogen tot het verklaren van voortekenen bezaten alle vrouwen bij de Etrusken. Zij maakte haar man duidelijk dat dit een groots voorteken was, want de adelaar was een koninklijke vogel en bode van de koning van de hemelen. De oppergod zelf had Lucumo aangewezen om tot grote hoogten te stijgen. Vervuld van deze grote gedachten reden de beide nieuwe inwoners van Rome de stad binnen. De voorspelling vervulde zich al snel. Lucumo werd een welgesteld man en liet een groot huis bouwen. Hij nam een nieuwe naam aan: Lucius Tarquinius. Hij werkte hard, toonde vele talenten en kon bovendien goed met mensen omgaan. Hij maakte daarmee vele vrienden en werd zelfs een vriend van de koning, die graag van zijn diensten gebruik maakte. Al na enkele jaren behoorde hij tot de invloedrijkste mannen van Rome. In het testament van de koning werd hij genoemd als voogd over diens minderjarige kinderen. Toen Ancus Martius na een regering van 24 jaar stierf, stonden de Romeinen voor de vraag of ze Tarquinius moesten benoemen tot voogd en voor enige tijd de regering over dragen of dat zij hem werkelijk tot koning moesten kiezen. De oudste zoon van Martius was nog te jong om te voorspellen wat hij voor man zou worden en met Tarquinius wist men waar men aan toe was. Dus kozen de Romeinen voor de meest praktische oplossing en werd Tarquinius koning van Rome. De Romeinen hadden alle reden tevreden te zijn met die keuze: de regering van Tarquinius bracht grote voorspoed en de paar oorlogen die uitgevochten moesten worden eindigden in klinkende overwinningen. Vele steden sloten zich vrijwillig bij Rome aan. Op een keer kondigde de koning aan dat hij van zins was enige belangrijke vernieuwingen aan te brengen in de organisatie van het leger. Een zekere Attus Navius, een augur, meldde de koning echter dat dit voorgenomen besluit in strijd was met de wil der goden. Een augur kon in de vlucht der vogels de wil der goden lezen en was in dienst van de goden als priester. Voor elke belangrijke beslissing werden zij geraadpleegd. Hoewel Tarquinius zelf door de vlucht van een vogel was voorbestemd voor grote daden, twijfelde hij aan de juistheid van het orakel. Hij vroeg aan Attus: "Meent gij werkelijk dat ge onfeilbaar kunt weten wat de goden wel of niet mogelijk of geoorloofd vinden?" "Zo is het heer!" antwoordde hem Attus. De koning dacht een ogenblik na en zei toen: "Kunt gij mij ook zeggen of dat wat ik op het ogenblik denk mogelijk is of niet?" De augur nam zijn staf en bakende daarmee een cirkel aan de hemel af. Enkele minuten lang keek hij strak naar die plek aan de hemel om te zien welke vogels in de cirkel vlogen en vanwaar zij kwamen. Toen sprak hij: "Wat u denkt is inderdaad mogelijk." "Welaan dan", sprak de koning, "Ik vroeg mij af of het mogelijk is deze slijpsteen door te snijden met een scheermes. Volgens de vlucht van uw vogels is dat dus mogelijk, ga uw gang." Hij overhandigde Attus een scheermes en wachte toen af. Attus zei niets, nam het scheermes aan, trad op de slijpsteen toe en met een achteloze beweging, zonder enige inspanning sneed hij de slijpsteen in tweeën. Vanaf die dag stonden de augoren in nog hoger aanzien bij de koning. Geen senaatsbesluit werd genomen, geen wet afgekondigd, geen volksvergadering bijeengeroepen, zonder vooraf door middel van de augoren de goden om toestemming te vragen. Servius Tullius Rome breidde zijn gebied onder Tarquinius steeds verder uit en stad na stad werd bij het groeiende Rome ingelijfd. De Romeinen behandelden de overwonnen steden met mildheid en na een periode van dienstbaarheid werd aan de burgers van de overwonnen steden het Romeins burgerschap verleend. Zo verging het ook de burgers van het stadje Corniculum. Na de verovering van die plaats werd het de plaatselijke vorstin toegestaan in Rome haar bevalling af te wachten. Haar gemaal was gesneuveld in de strijd om zijn stad en zij stond er dus alleen voor. Zij werd verzorgd in het huis van Tarquinius en daar bracht zij ook haar zoon ter wereld. Enige dagen na de geboorte werd het paleis opgeschrikt door brand. Koningin Tanaquil ontdekte dat de wieg van de pasgeborene in brand stond. Toen ze echter toesnelde om het kind te redden zag ze dat het kind rustig sliep terwijl de vlammen om hem heen speelden. Het kind scheen ongedeerd te kunnen doorslapen terwijl de vlammen rond zijn hoofd lekten. De met water toegesnelde dienaren werden weggestuurd en het kind mocht niet worden gewekt. Het vuur doofde korte tijd later vanzelf en toen het kind ontwaakte was het volkomen ongedeerd. Tanaquil wist dat dit een bijzonder voorteken was en vertelde het haar gemaal. "Dit knaapje is voorbestemd een licht te zijn voor ons huis als dat met duisternis wordt gedreigd. Het is blijkbaar de wil der goden dat wij hem zelf opvoeden en in ere houden," zo sprak zij tot Tarquinius. Zo groeide Servius Tullius op als aangenomen zoon van de koning van Rome en hij toonde zich die eer meer dan waardig. De eigen kinderen van Tanaquil en Tarquinius konden niet wedijveren met zijn koninklijke houding. Al snel was hij de vertrouweling en raadgever van de koning en ook zijn schoonzoon. Iedereen in Rome was het eens met deze gang van zaken en zag in hem de logische troonopvolger. Iedereen behalve de twee zonen van de vorige koning Ancus Martius. Zij vormden het centrum waarrond zich allen verzamelden die ontevreden waren over Tarquinius en zijn bestuur. Het was geen grote groep, want weinigen hadden iets te klagen over de koning. Alleen boeren en herders hadden wel eens reden ontevreden te zijn, want in hun ogen besteedde de koning teveel aandacht aan de stad en te weinig aan het platteland en zijn bewoners. Tarquinius werd oud en zijn leven liep ten einde. Alles wees erop dat Servius Tullius zijn opvolger zou worden, hoewel de koning dat nog niet officieel bekend had laten maken. Toen namen de zonen van Ancus hun toevlucht tot een laatste redmiddel: zij besloten Tarquinius te vermoorden en hoopten in de verwarring daarna de macht te kunnen grijpen. Op een ochtend verschenen er twee herders voor de rechterstoel van de koning, zogenaamd om een geschil te laten beslechten. Terwijl de ene zijn verhaal deed, naderde de ander onopvallend tot vlak bij de koning. Deze luisterde vol aandacht naar de klager en koesterde niet de minste argwaan. Plotseling trok de herder een bijl onder zijn kleed tevoorschijn en deelde een dodelijke slag uit op het hoofd van Tarquinius. Door het doortastende optreden van Tanaquil bleef paniek uit, waarop de beide moordenaars eigenlijk hadden gehoopt. Zij nam het heft in handen en liet de zieltogende koning naar zijn vertrekken brengen. Artsen werden ontboden en het paleis werd hermetisch afgesloten en door soldaten bewaakt. Servius Tullius werd bij Tanaquil gebracht en zij sprak: "Nu is het ogenblik gekomen, waarop de hemelse vlam die in de wieg om jouw hoofd speelde tot een vlam moet worden in je hart. Aanvaardt de taak waarvoor de goden je zelf hebben uitgezocht. Volg mij." Zij ging hem voor naar het balkon, waaronder een grote menigte burgers ongerust wachtte op nieuws over hun koning. Tanaquil deelde het volk mee dat de koning weliswaar gewond was, maar niet gedood. Zijn wens was dat het volk tot hij weer de regeringsmacht op zich kon nemen Servius zou gehoorzamen. Het volk accepteerde Servius als voorlopig plaatsvervanger van Tarquinius en de moordenaars begrepen dat zij gefaald hadden. Toen enige dagen later bekend werd gemaakt dat de koning was gestorven werd Servius zonder officieel tot zijn opvolger te zijn benoemd de nieuwe koning. Hij vervulde die taak zo goed dat een volksvergadering hem enige tijd later tot koning koos. Mucius Scaevola De periode in de geschiedenis van Rome dat de stad werd bestuurd door koningen, kwam tot een abrupt einde met de verjaging van Tarquinius Superbus. Deze zocht een veilig heenkomen bij Lars Porsenna, de koning der Etrusken. Lars Porsenna belegerde Rome in een poging de heerschappij van Tarquinius Superbus te herstellen. Het beleg duurde lang en in Rome ondernam men pogingen Porsenna uit de weg te ruimen. Hieronder een gedeelte van dit verhaal van de hand van Titus Livius. Het beleg duurde onverminderd voort en Porsenna bleef hopen dat hij de stad door hongersnood zonder strijd zou veroveren, toen Caius Mucius, een adelijke jongeling, van mening dat die schande door een grootse en vermetele daad moest worden afgewend, besloot in de legerplaats van de vijand binnen te dringen. Hij vond het onwaardig dat het Romeinse volk, toen het slaafs onderworpen was aan koningen, nimmer door een oorlog of vijand belegerd was, maar dat datzelfde volk, nu het in vrijheid leefde, ingesloten werd door diezelfde Etruriërs, wier legers het dikwijls had verslagen. De senaat keurde zijn plan goed; hij verborg een dolk onder zijn kleed en ging op weg. Toen hij in het kamp was gekomen, bleef hij staan dicht bij de zetel van de koning, te midden van een dichte menigte. Toevallig werd er soldij uitbetaald aan de soldaten; behalve de koning zat daar de schrijver des konings, ongeveer gelijk gekleed, die druk bezig was en tot wie de soldaten zich in het algemeen wendden. Mucius, die niet durfde vragen wie van beiden Porsenna was, opdat hij door zijn onbekendheid met de koning zich niet zou verraden, trad op hem toe, naar wie het noodlot hem lokte en doodde de schrijver in plaats van de koning. Hij maakte zich uit de voeten door zich een weg te banen door de verschrikte menigte met zijn bloedige dolk, maar de trawanten van de koning snelden toe op het geschreeuw, grepen hem en sleurden hem terug naar de zetel van Porsenna; daar stond hij, ook toen temidden van zo grote bedreigingen nog meer vreeswekkend dan bevreesd. Hij sprak: "Ik ben een Romeins burger; mijn naam is Caius Mucius. Als vijand heb ik een vijand willen doden. Mijn moed om te sterven is nu niet geringer dan zo even mijn moed om te doden; dapper te handelen en dapper te lijden, dat is Romeins. En ik ben niet de enige die deze plannen tegen u koestert; achter mij staat een lange rij van mannen die streven naar dezelfde eer. Wapen u dus, als gij dat wilt, tegen dit gevaar, dat ge uur voor uur zult moeten vechten voor uw leven en een zwaard en een vijand zult aantreffen in de ingang van uw koningstent. Die oorlog verklaren wij u, wij, de jeugd van Rome. Vrees geen veldslag, geen strijd. Het gaat tussen u alleen en één tegenstander, telkens opnieuw." De koning, ontbrandt in toorn en door het gevaar verschrikt, beval met dreigende stem hem in de vlammen te werpen, als hij niet terstond verklaarde op wat voor gevaarlijke hinderlagen hij in zijn raadselachtige woorden doelde. Maar Mucius sprak: "Zie koning, zo kunt ge begrijpen, hoe weinig het lichaam waard is voor hen die grote roem voor ogen hebben"; en meteen stak hij zijn rechterhand in de brandende offerhaard en liet zijn hand verschroeien met een geestkracht, als was alle gevoel voor pijn hem vreemd. De koning, verbijsterd door dit wonder, sprong op van zijn zetel en gaf bevel de jongeman van het altaar weg te trekken en sprak tot hem; "Ga heen! Ge hebt een daad gewaagd, vijandiger tegen uzelf dan tegen mij. Ik zou u gelukwensen met uw moed, als die moed pal stond voor mijn vaderland. Nu onthef ik u van de straf die het oorlogsrecht mij voorschrijft; ik laat u van hier gaan, vrij en ongedeerd." Mucius antwoordde, als wilde hij de weldaad belonen: "Omdat dapperheid ook door u wordt geëerd, zult ge door een gunst van mij verkrijgen, wat ge met uw bedreigingen niet hebt bereikt. Luister dus: wij, driehonderd man, de edelsten van de Romeinse jeugd, wij hebben samengezworen op u op deze manier te lijf te gaan. Ik heb het eerste lot getrokken; de overigen, naarmate het lot een ieder aanwijst, zullen - elk op zijn tijd - voor u verschijnen, net zolang totdat de fortuin u tot onze prooi heeft gemaakt." Mucius, die later wegens het verlies van zijn rechterhand de bijnaam Scaevola, d.i. de Linkse, verkreeg, keerde naar Rome terug, weldra gevolgd door gezanten van Porsenna. Zo diep was deze onder de indruk van het gevaar waaruit slechts het toeval en de vergissing van zijn belager hem voor de eerste keer hadden gered, en zozeer beangstigde hem het vooruitzicht van de strijd om zijn leven, die hij even vaak moest doorstaan als er samenzweerders waren, dat hij uit eigen beweging vredesvoorwaarden aan de Romeinen aanbood. Tevergeefs probeerde hij in de voorwaarden op te nemen het herstel van het koningsschap van de Tarquinii.