Les 1

advertisement
Les 1.7 Wervelkolom en ruggenmerg (leereenheid 5 AM)
Opdracht 1 over de wervelkolom
Beschrijf hoeveel wervels zijn er vanelk soort en beschrijf de onderlinge verschillen van die
soorten wervels.
De wervelkolom bestaat uit 33 of 34 wervels (vertebrae) die door tussenwervelschijven en
gewrichten met elkaar verbonden zijn:
o 7 cervicale wervels (C1 t/m C7):
 grote diameter van het ruggenmerg en grot wervelgat
 klein wervellichaam
 opening in de dwarsuitsteeksels: voor de a. vertebralis
 de 1e cervicale wervel (atlas) heeft geen doornuitsteeksels. De atlas is een
ringvormige wervel zonder wervellichaam. In plaats van gewrichtsuitsteeksels
zien we boven op de ring 2 gewrichtsvlakken voor de achterhoofdsknobbels
en onder op de ring 2 gewrichtsvlakken voor de facetgewrichten met de
draaier (axis). Aan de binnenzijde van het voorste gedeelte van de atlas
bevindt zich een uitsparing die overspannen wordt door een dwars verlopend
ligament. Uitsparing en ligament vormen een ronde opening bekleed met
hyalien kraakbeen.
 overige cervicale wervels hebben een groot en gevorkt doornuitsteeksel.
o 12 thoracale wervels (Th1 t/m Th12):
 Gemiddelde diameter van het ruggenmerg en gemiddeld wervelgat
 Gemiddeld wervellichaam
 De lange doornuitsteeksels zijn schuin naar beneden gericht
 Aan de zijkanten en op het voorvlak van de processus transversi zitten
gewrichtsvlakken van de gewrichten met de ribben
o 5 lumbale wervels (L1 t/m L5):
 Kleine diameter van het ruggenmerg en klein wervelgat
 Groot wervellichaam
 De uitsteeksels zijn verhoudingsgewijs groot
 Het doornuitsteeksel is plat en wijst vrijwel recht naar achteren
o 5 sacrale wervels (S1 t/m S5), die vergroeid zijn tot het heiligbeen (os sacrum)
 Een wigvormig botstuk met 4 paar karakteristieke openingen. Door deze
openingen lopen de spinale zenuwen.
 Doornuitsteeksels zijn nauwelijks aanwezig
 Aan de zijkanten van het os sacrum vinden we de oorvormige
gewrichtsvlakken van de gewrichten met heupbeenderen. Deze met hyalien
kraakbeen beklede gewrichtsvlakken hebben een onregelmatig oppervlak.
o 4 of 5 staartbeenwervels (coccygeale wervels) die vergroeid zijn tot het staartbeen
(oscoccygis). In het staartbeen eindigt het wervelkanaal. Het staartbeen heeft een
geringe bewegingsmogelijkheid tov het heiligbeen.
Beschrijf welke krommingen er fysiologisch in het wervelkolom zitten.
Fysiologische krommingen in de wervelkolom:
o Lordose: een bolle kromming naar ventraal:
 Cervicale lordose
 Lumbale lordose
o Kyfose: een holle kromming naar dorsaal:
 Thoracale kyfose
 Sacrale kyfose: promotorium
o Functionele scoliose: zijwaartse kromming; compensatie van de ruggenwervel om
evenwicht te bewaren.
Benoem alle onderdelen van een wervel,zodat je die ook in een plaatje kunt herkennen.(blz 388)
Onderdelen van een wervel:
o Wervellichaam (corpus vertebrae)
o Wervelboog (arcus vertebrae)
o Wervelgat (foramen vertebrale)
o Wervelkanaal (canalis vertebrale)
o Doornuitsteeksel (processus spinosus)
o 2 dwarsuitsteeksels (processus transversus)
o 4 gewrichtsuitsteeksels (processus articulares)
1
atlas
axis
<<< cervicale lordose
<<< thoracale kyfose
<<< lumbale lordose
<<< sacrale kyfose (promotorium)

2
Beschrijf hoe de afzonderlijke wervels verbonden zijn tot een wervelkolom.
Hoe zijn de afzonderlijke wervels verbonden tot de wervelkolom:
o De wervelboog (arcus) sluit aan de achterkant op het wervellichaam aan en omsluit
het wervelgat (foramen vertebrale). Alle wervelgaten boven elkaar vormen het
wervelkanaal (canalis vertebralis). Van opzij gezien is het gedeelte van de wervelboog
dat aansluit op het wervellichaam betrekkelijk smal. Daardoor ontstaat er tussen
opeenvolgende wervelbogen een opening: foramen intervertebrale.
o Het kraakbeen van de tussenwervelschijven (discus intervertebralis) is vergroeid met
de corpussen van de wervels. De discus bestaat uit:
 Anulus fibrosis (1)
 Nucleus pulopsus (2)
o Door middel van ligamenten:
 Ligamentum interspinalia (a): tussen de doornuitsteeksels
 Ligamentum flavum (b): zijn uitgespannen tussen een gedeelte van de
wervelbogen.
 Ligamentum longitudinale anterior c1 en posterior c2: lopen over de gehele
lengte van de wervelkolom voor en achter langs de wervellichamen. Ze zijn
verbonden met de wervellichamen en de tussenwervelschijven. Ze remmen
de retro- en anteflexie en beschermen de tussenwervelschijven.
 Ligamentum intertransversaria (d): tussen de dwarsuitsteeksels
 Ligamentum supraspinale (e): een lang ligament over de doornuitsteeksels
van C1 t/m L5.
b
a
C1
C2
Let op: er zijn 7 cervicale
wervels en 8 cervicale
zenuwen!!
3
Opdracht 2 over het ruggenmerg
Beschrijf precies de ligging van het ruggenmerg en wat eruit het ruggenmerg ontspringt.
Ligging van het ruggenmerg:
 In het wervelkanaal gelegen ,strekt zich uit van het achterhoofdsgat (foramen magnum) van de
schedel tot L1-L2.
Wat ontspringt zich uit het ruggenmerg:
 zowel linksvoor en achter als rechtsvoor en achter ontspringt een kaarsrechte rij zenuwbundels
die met het ruggenmerg in verbinding staan.
Leg uit wat een ruggenmergsegment is en wat een dermatoom en een myotoom is.
 Ruggenmergsegment: het deel van het ruggenmerg waar 1 (gepaarde) spinale zenuw ontspringt.
 Dermatoom: de door één segment sensibel geïnnerveerde huid.
 Myotoom: de door één segment geïnnerveerde motorische eenheden in spieren.
Beschrijf waar de plexussen zitten en hoe dat is ontstaan.
Plexus cervicalis: voor de spieren in het hoofdhalsgebied.
Plexus brachialis: voor de spieren in de armen.
Plexus cervicobrachialis: ontstaan bij hergroepering van de zenuwen bij het uitstulpen van de armpjes.
Plexus lumbo-sacralis: voor de spieren in het been. Ontstaan bij hergroepering van de zenuwen bij het
uitstulpen van de beentjes.
Beschrijf en benoem alle onderdelen van een doorsnede door het ruggenmerg, zowel van
grijze als van witte stof
4
Benoem de verschillende banen en mogelijke routes binnen het ruggenmerg
De verschillende banen en mogelijke routes binnen het ruggenmerg:
 In de strengen in de witte stof bevinden zich gemyeliniseerde axonen in bundels: banen
(tractus). De banen lopen in verticale richting.
 Direct tegen de vlinderfiguur aan lopen de korte banen: vezels van schakelneuronen die de
verbindingen vormen tussen dicht boven of onder elkaar gelegen ruggenmergsegmenten.
o Een cellichaam met dendrieten ligt bv in de grijze stof van segment L5. Via de korte
banen kunnen ruggenmergsegmenten met elkaar samenwerken. Informatie wordt
doorgegeven, activiteit wordt gecoördineerd.
 In de voorstreng en tegen de korte banen in de zijstreng lopen de afdalende (descenderende)
banen. Deze bevatten axonen van de uit de hersenen afkomstige piramidale en
extrapiramidale banen. Via deze motorische (efferente) banen worden commando’s
doorgegeven aan de motorische voorhoorncellen
o Naar caudaal neemt het aantal afdalende banen af; steeds vallen banen die hoger
gelegen lichaamsgebieden van efferente innervatie voorzien.
 In de achterstreng en tegen de afdalende banen in de zijstreng verlopen de opstijgende
(ascenderende) banen. Ze bevatten axonen van de uit de achterhoorn afkomstige sensibele
banen. Via deze sensorische (afferente) banen wordt informatie afkomstig uit de huid, de
ingewanden en het bewegingsapparaat doorgegeven aan de grote hersenen, de kleine
hersenen, de tussenhersenen en de hersenstam.
 Lichaamsgebieden met een fijne gevoeligheid hebben uitvoerige bedrading nodig. In de
achterwortels en de achterhoorns zal dus voor deze gebieden relatief veel plaats ingenomen
worden door de bijhorende neurieten en de schakelneutronen waarmee deze synapteren.
Vanuit de achterhoorns vertrekken vanzelfsprekend een even groot aantal opstijgende vezels
als ‘bedrading’ naar hogere niveau’s.
 Naar craniaal neemt het aantal opstijgende banen toe, aan de reeds lager gelegen
lichaamsgebieden afkomstige opstijgende banen worden de banen uit hoger gelegen
gebieden toegevoegd. Ook als gevolg hiervan neemt de gemiddelde omvang van het
ruggenmerg naar craniaal toe.
 Uitgaande van de afferente (sensibele) vezels die via de achterhoorn het ruggenmerg
binnenkomen dienen ten minste 4 hoofdroutes onderscheiden te worden:
o Homolateraal horizontaal: via de grijze stof van de achterhoorn op de motoneuronen
in de homolaterale voorhoorn: hierbij kunnen geen, 1 of meer schakelneuronen
betrokken zijn.
o Heterolateraal horizontaal: via de grijze stof van de achterhoorn op de motoneuronen
van de heterolaterale voorhoorn: hierbij zijn schakelneuronen betrokken.
o Homolateraal opstijgend: de vezels schakelen via de achterhoorn direct over op de
homolateraal gelegen achterstrengen en geven informatie via opstijgende banen door
aan de hersenen. Er vindt wel een kruising van de mediaanlijn plaats maar dan op
een hoger niveau. Deze weg wordt vervolgd door een bepaald gedeelte van de
sensibiliteit, namelijk de tastzin, de drukzin, de vibratiezin en de informatie uit het
bewegingsapparaat.
o Heterolateraal opstijgend: de vezels kruisen vanuit de achterhoorn de mediaanlijn en
geven de informatie via de opstijgende banen in de zijstreng door aan de hersenen.
Deze weg wordt gevolgd door een ander gedeelte van de sensibiliteit, namelijk de
pijnzin en de temperatuur.
 Uitgaande van de afdalende (motorische) banen dienen tenminste 2 routes onderscheiden te
worden:
o Homolateraal afdalend: de vezels hebben de mediaanlijn ter hoogte van de
hersenstam gekruist en volgen de afdalende banen. Aangekomen in het betreffende
segment schakelen ze homolateraal over op de motoneuronen. Men spreekt van
piramidebanen. Deze verzorgen de fijne motoriek.
o Heterolateraal afdalend: de vezels volgen de afdalende banen. Aangekomen in het
betreffende segment kruisen ze eerst de mediaanlijn en schakelen dan over op de
heterolateraal gelegen motoneuronen. Men spreekt van extrapiramidale banen. Deze
verzorgen de grove motoriek.
Zowel voor de opstijgende als de afdalende banen geldt; de linkerhersenhelft verzorgt de
rechterlichaamshelft en de rechterhersenhelft verzorgt de linkerlichaamshelft. Als de mediaanlijn niet
gekruist wordt ter hoogte van de uittreding, dan gebeurt het op supraspinaal niveau.
5
Beschrijf de functies van het ruggenmerg.
Functies van het ruggenmerg:
o Verbinding tussen de verschillende ruggenmergsegmenten via de korte banen. Hierdoor
kan samenhangende informatie die op verschillende segmenten aankomt aan elkaar
gekoppeld worden.
o Via het ruggenmerg wordt het contact met de hogere centra gelegd en omgekeerd. Het
gaat daarbij respectievelijk om de opstijgende en de afdalende banen.
o Het ruggenmerg verzorgt de verbindingen met de periferie, zowel afferent (sensorisch) als
efferent (motorisch) van de spinale zenuwen.
Opdracht 3 over de ruggenmergsvliezen en de liquor cerebrospinalis
Beschrijf de vliezen die rondom het ruggenmerg gelegen zijn en geef van elk wat kenmerken.
Van buiten naar binnen:
 Dura mater (harde hersenvlies):
Stevig leerachtig vlies, beschermende functie. In de schedel is de dura vergroeid met het periost
(beenvlies) aan de binnenzijde van de schedelbeenderen, zodat het vlies stevig verankerd is. In
het wervelkanaal is deze van de wervels gescheiden door de epidurale ruimte
 Arachnoidea (spinnenwebvlies):
Ligt tegen de dura mater aan en heeft talrijke dunne bindweefselverbindingen met de pia mater.
Door deze bouw zijn de hersenen als het ware zwevend opgehangen. De ruimte tussen de
bindweefselverbindingen noemt men subarachnoïdale ruimte.
 Pia mater (zachte hersenvlies):
Zeer dunne laag bindweefsel die uitermate rijk gecapillariseerd is; (vaatvlies) Het vaatvlies is nauw
verbonden met de hersenen en ruggenmerg en het volgt alle groeven van het oppervlak. Vanuit
de pia mater lopen de bloedvaten het zenuwweefsel in die het voorzien van voedingsstoffen en
zuurstof.
Beschrijf precies waar de liquor cerebrospinalis zich bevindt in de wervelkolom.
In de subarachnoïdale ruimte, liquor wordt geproduceerd in de plexus choroideus(= netwerk van
bloedvaatjes in de wand van het ventrikelsysteem. Door een drietal openingen (foramina) in de wand
van de vierde ventrikel stroomt de liquor naar de subarachnoïdale ruimte. Hier circuleert de liquor
verder totdat ze weer wordt opgenomen in het bloedbaan. Dat gebeurt vanuit speciale vlokachtige
vormsels (granulaties) van de arachnoïdia die in de durasinus uitstulpen.
Een kleiner gedeelte van de liquor wordt in veneuze capillairen opgenomen bij de uittredeplaatsen van
de spinale zenuwen.
Leg uit waar een lumbale punctie word gedaan en waarom daar.
Onder niveau L3 want daar weet je zeker dat het ruggemerg geëindigd is.
Geef aan de totale hoeveelheid en de functies van de liquor.
De totale hoeveelheid is 150 ml.
Functies:
 Beschermende functie voor het centrale zenuwstelsel. het zenuwstelsel hangt als het ware in het
vocht en vangt zo schokken en stoten op.
 Voorziet het omringende zenuwweefsel van voedingsstoffen en neemt afvalstoffen op.
 Transportfunctie voor stoffen met een pijnstillende werking, de endorfinen.
beschrijf precies alle lagen waar doorheen geprikt wordt vanaf de huid tot aan de epidurale
ruimte. en dan ook tot aan de spinale ruimte.
1. huid
2. subcutis
3. ligamentum supraspinale
4. ligamentum interspinale
5. ligamentum flavum
6. epidurale ruimte
7. dura mater
8. arachnoidea
9. subarachnoideale ruimte gevuld met liquor.
6
Download