CURSSUS 2014-2015 1) C In een schakeling

advertisement
Uitwerking LES 22
1) C
N –CURSSUS
2014-2015
In een schakeling, bestaande uit een batterij en twee in serie geschakelde weerstanden,
moet de stroom door de weerstanden gemeten worden.
Wat is de juiste schakeling?
A) schakeling 3 ( dit is de plaats om de spanning te meten over R)
B) schakeling 2 ( dit is de plaats om de spanning te meten over beide weerstanden of U)
C) schakeling 1 (juist,een ampèremeter staat altijd in serie geschakeld)
2) C
De meest gebruikte impedantie van kunstantennes voor VHF is:
A) 100Ω
B) 25 Ω
C) 50Ω ( juist, zowel de coaxkabel, antennes als alle apparatuur is meestal 50Ω)
3) C
De belangrijkste component van een breedband -kunstantenne is een:
A) draadgewonden weerstand ( draag gewonden is feitelijk een spoel)
B) luchtspoel (spoel veranderd de weerstand t.g.v. een veranderende frequentie)
C) niet–inductieve weerstand (voorwaarde is een frequentie onafhankelijke weerstand)
Zowel een capaciteit als een inductie heeft een frequentie afhankelijke weerstand en dus
moet de dummyload –kunstantenne- een zuiver Ohmse weerstand zijn – met vaste waarde.
4) B
Een belasting is aangesloten op een spanningsbron.
Wat is de juiste plaats voor een spanningsmeter waarmee we de klemspanning van de
spanningsbron willen meten?
A) in serie met de belasting (dit is de plaats van een A meter voor de belastingstroom)
B) parallel aan de belasting (juist, spanning meet je parallel over een component)
C) in serie met de spanningsbron ( hier meet je de totale stroom die er loopt)
PA4TON ©
1
Uitwerking LES 22
5) B
N –CURSSUS
2014-2015
Een micro -ampèremeter kan geschikt worden gemaakt voor het meten van een spanning
van enige volts door:
A) een hoge weerstand parallel te schakelen (de stroom moet voor een hogere spanning
verlaagt worden en zal dus niet lukken omdat de weerstand laag blijft door de lage
weerstand van de meter)
B) een hoge weerstand in serie te schakelen (juist, hierdoor zal de stoomdoor de
meter verlagen omdat het te veel aan spanning over de serie weerstand staat)
C) een lage weerstand parallel te schakelen (hierdoor wordt de spanning over de meter
niet lager en zal beschadigen)
6) A
Met een dipmeter bepaalt men:
A) de resonantiefrequentie van een kring (juist, de meter heeft een afstembare
oscillator die als hij op de juiste resonantiefrequentie van een kring komt belast
wordt omdat de kring energie onttrekt en een dip op de meterschaal geeft)
B) de frequentiezwaai van een FM –zender ( niet juist)
C) de staande golfverhouding ( daar is een SWR meter voor gemaakt)
7) B
Van een niet aangesloten kring is de resonantiefrequentie te bepalen met een:
A) universeelmeter (voor het meten van U,I en R met aanvullingen diode, geleidingen)
B) dipmeter ( zie antwoord vraag 6)
C) frequentieteller ( voor het digitaal meten van frequenties of periodetijden)
8) C
Om de resonantiefrequentie van een afgestemde kring met een instrument te bepalen
wordt gebruik gemaakt van een:
A) oscilloscoop ( in combinatie met een meetzender bepaal je het max/min van de kring)
B) frequentie teller ( met een teller bepaal je de juiste frequentie)
C) dipmeter ( juist, met deze ene meter bepaal je de resonantiefrequentie)
Erg nauwkeurig is dit natuurlijk niet door de LC oscillator met opsteekbare spoelen en de
onnauwkeurigheid van de schaal.
9) A
Men wil de gelijkspanning over de weerstand R met een voltmeter meten.
De aanwijzing is het nauwkeurigst indien de weerstand van de meter:
A) zo hoog mogelijk is (anders zal de te meten weerstand te sterk verlaagd worden
door de parallel schakeling van de meterweerstand)
B) zo laag mogelijk is ( dit beïnvloedt de meetwaarde van de te meten weerstand)
C) 10KΩ bedraagt (meet je in dit geval de helft van de waarde die je moet meten –5KΩ-)
PA4TON ©
2
Uitwerking LES 22
10) B
N –CURSSUS
2014-2015
Om de resonantiefrequentie van een kring te bepalen koppelt men een dipmeter:
A) inductief met een spoel, met zeer vaste koppeling
B) inductief met een spoel, met zeer losse koppeling (op enige afstand er vanaf)
C) capacitief met een condensator, met seriecapaciteit
11) B
de juiste impedantie aanpassing van een antennesysteem wordt gecontroleerd met een:
A) veldsterktemeter ( meet het uitgezonden E/M signaal door detectie)
B) staandegolfmeter (wanneer de impedantie van zender en antenne overeen komen)
C) ohmmeter ( meet men de Ohmse weerstand van een geleide of component)
12) C
De juiste schakeling voor het meten van de weerstand Rx is:
A) schakeling 3 ( precies tegen gesteld aan wat moet)
B) schakeling 2 ( hier wordt weliswaar de stroom gemeten,maar alleen de spanning over de
ampèremeter van enkele mV )
1 (V meter parallel en A meter in serie geschakeld)
C) schakeling
13) B
De stroom die een gelijkstroomvoeding levert wordt met een universeelmeter gemeten.
De meter gedraagt zich als een:
A) isolator (dan zou er geen stroom kunnen lopen)
B) weerstand met een lage waarde (zo laag mogelijk om beïnvloeding te voorkomen)
C) weerstand met een hoge waarde ( geldt voor een voltmeter, zo hoog mogelijk)
14) C
Om het opgenomen vermogen van de zender zo nauwkeurig mogelijk te meten, dient de
weerstand van de respectievelijke meetinstrumenten te zijn:
A) A -meter hoog: V -meter hoog (Ampèremeter zo laag mogelijk in weerstand)
B) A –meter hoog: V –meter laag (Ampèremeter laag en Voltmeter hoog)
C) A –meter laag: V –meter hoog (juist, om een geringe afwijking te verkrijgen)
PA4TON ©
3
Uitwerking LES 22
15) A
N –CURSSUS
2014-2015
Drie stroommeters hebben een meetgebied van 1 Ampère.
De beste stroommeter is de meter:
A) waarover bij een stroom van 1A een spanning van 0,1 Volt staat (0,1/1 = 0,1Ω)
B) die een inwendige weerstand van 1 Ω heeft ( hoger dan 0,1 Ω dus onjuist)
C) die een inwendige weerstand van 1M Ω heeft ( veel te hoog, was het maar 1mΩ)
16) C
Om het opgenomen vermogen van de zender te meten gebruikt men een Voltmeter en een
Ampèremeter. Het opgenomen vermogen bedraagt:
A) 95 W
B) 99,95 W
C) 100 W ( P = U x I = 10 x 10 = 100 Watt)
17) B
Een draaispoelmeter geeft bij 0,1 milli Ampère volle uitslag.
De spanning over de meter bedraagt dan 0,2 Volt.
Om het meetgebied 10 Volt te maken is een voorschakelweerstand nodig van:
A) 100 KΩ
B) 98 KΩ ( maak een tekening zie onder)
C) 20 KΩ
R voorschakel
I = 0,1 mA
Rs
RM
0,2 Volt
10 Volt
Te zien is dat over de weerstand Rs = 10 – 0,2 = 9,8 V staat en omdat de stroom 0,1 mA
bedraagt zal de voorschakelweerstand R = Urs : I = 9,8V : 0,1 = 98 KΩ
Of Rt = Ut/ I = 10/0,1 = 100KΩ over de weerstand staat 9,8/10 x 100 KΩ = 98KΩ
18) B
De spanning die een gelijkstroomvoeding levert wordt met een universeelmeter gemeten.
De meter gedraagt zich als een:
A) isolator (zal toch wel stroom moeten lopen anders meet je niets)
B) weerstand met een hoge waarde ( om de beïnvloeding te minimaliseren)
C) weerstand met een lage waarde ( zal een goede meting verprutsen)
19) B
Weerstand wordt gemeten met een:
A) ampèremeter ( in combinatie met een voltmeter)
B) ohmmeter ( d.m.v. een batterij in de meter wordt de stroom gemeten)
C) voltmeter ( in combinatie met een ampèremeter)
PA4TON ©
4
Uitwerking LES 22
20) C
N –CURSSUS
2014-2015
Voor het meten van het door een zender opgenomen gelijkstroomvermogen wordt gebruik
gemaakt van:
A) alleen een voltmeter ( en moet de weerstand bekend zijn U²: R)
B) alleen een ampère meter ( en moet de weerstand bekend zijn met de formule: I²x R)
C) een ampère meter en een voltmeter (met de formule P = I x U in Watt)
21) B
Om het meetbereik van een ampèremeter (I) te vergroten moet men een:
1) kleine weerstand in serie met de meter schakelen ( verhoogt de spanningsbereik iets)
2) kleine weerstand parallel aan de meter schakelen (teveel aan I kan er omheen)
3) grote weerstand in serie met de meter schakelen (verhoogt de spanningsmeetbereik )
Hoge waarde weerstand in serie verhoogt het spanningsmeetbereik, kleine
weerstandswaarde parallel verhoogt het stroom meetbereik
22) C
De schakeling stelt de eindtrap van een zender voor.
Men wil de gelijkstroom door de eindtrap meten met een universeelmeter.
De juiste plaats voor de meter is:
A) plaats 1 (HF wisselstroom)
B) plaats 2 (HF wisselstroom)
C) plaats 3 (want daar alleen loopt gelijkstroom)
23) C
In de schakeling is een hoog –ohmige voltmeter toegepast
Nadat schakelaar S is gesloten geeft de voltmeter een spanning aan van:
A) 12V (dit geldt bij S is open omdat de V meter (zeer) hoog is loopt er geen stroom en zal
er geen spanning over R van 2 Ω staan en alles over de V meter komen)
B) 2V ( dit is de spanning over 2 Ω bij gesloten schakelaar.
C) 10V (de meter staat parallel over R=10 Ω en U = 10/(2 + 10) x 12 = 10Volt)
PA4TON ©
5
Uitwerking LES 22
N –CURSSUS
2014-2015
24) A Als een digitale universeelmeter als spanningmeter wordt gebruikt is de ingangsweerstand:
A) zeer hoog ( om de meting niet te beïnvloeden)
B) 10 KΩ ( is te laag omdat bij het meten over 10KΩ de meet waarde al halveert en een
mis aanwijzig geeft van 0,33 t.o.v. 0,5 in percentage is 0,17 : 0,05 = 34% afwijking )
C) laag ( is nog beroerder door nog grotere afwijking)
25) B
Bij het doorverbinden van de klemmen X en Y wijst de draaispoelmeter volle uitslag aan.
De uitslag halveert bij aansluiting van een weerstand tussen X en Y met de waarde van:
A) 300KΩ ( dit zou goed zijn als er één weerstand van 300KΩ zou zijn)
B) 150KΩ ( bij volle uitslag is de Rv 300/2 = 150KΩ om de halve uitslag te krijgen
moet de weerstand volgens Ohm verdubbelen )
C) 75KΩ ( de stroom is nu U/R = U/225 i.p.v. U/150 is een derde kleiner door 75Ω)
26) A De meter wijs aan:
- in stand 1; 6 ampère
- in stand 2; 2 ampère
De juiste waarde van Rx is :
S
6A
S
2A
A) 4 Ω
Bij S1 = Ri = U/I = 12/6 = 2Ω
Bij S2 = Rt = U/I = 12/2 = 6Ω
Rx = Rt – Ri = 6 – 2 = 4Ω
B) 2 Ω
C) 6 Ω
Tip: neem de waarden over op de tekening om het overzichtelijker te maken.
PA4TON ©
6
Download