Inleiding Ik heb dit onderwerp gekozen omdat het mij leuk en interessant leek, ik had verwacht dat het zou lukken om het meer economisch te bekijken maar ik zag later in dat het (bijna) onmogelijk was met de informatie die ik op internet en in de bibliotheek kon vinden. Ik had gewild dat ik meer tijd had zodat ik alles beter kon uitwerken maar ik had helaas ‘maar’ twee weken waarvan één voor het klad en één voor het net, dit kon soms best wel irriterend zijn en ik hoop dat u hier in uw beoordeling ook rekening mee wil houden. Eén van de boeken die ik geleend had bij de bibliotheek (G. Lutke Meijer – De Walvisvaart) bleek niet erg bruikbaar. Maar op het moment dat ik het boek nodig had, ik had het al eens eerder doorgebladerd maar globaal leek het erg bruikbaar, bleek het boek een nogal chaotische indeling te hebben. Ik heb geprobeerd het begrijpelijke en bruikbare eruit te halen, maar ik weet niet of ik daar geheel in geslaagd ben. Ik was oorspronkelijk begonnen met acht deelvragen daarvan moest ik in het klad drie weglaten één ervan leek mij toen nog mogelijk te beantwoorden en deze heb ik dan ook in dit werkstuk opgenomen, voor de rest heb ik nog vier extra deelvragen toegevoegd naar aanleiding van de adviezen die ik van mijn begeleider had gekregen. Mijn hoofdvraag en deelvragen zijn nu als volgt: Hoofdvraag: Waarom bracht de gouden eeuw Nederland zoveel rijkdom? Deelvragen: Wat was de wereldsituatie? Hoe was de situatie in de Republiek? Wat voor invloeden hadden de oorlogen op de Nederlandse economie? Was de ligging van de Republiek belangrijk? Wat was de reden van de oprichting van de VOC, waaruit bestond het en hoe werd het bestuurd? De handelswijze van de VOC in Azië. Waardoor was de VOC zo’n succesvolle onderneming? Hoe verging het de Nederlanders in het Baltisch gebied? Waaruit bestond de WIC, hoe werd het bestuurd en wat waren haar oorspronkelijke bedoelingen? Waarom werd de WIC geen succes? -2- Wat was de wereldsituatie? Er gebeurde veel in de 17e eeuw er werden voorla veel oorlogen gevoerd. De bekendste van deze oorlogen is de tachtig jarige oorlog. Deze oorlog duurde van 1568-1648 met één pauze, het twaalfjarig bestand, dit duurde van 1609-1621 (dus de tachtig jarige oorlog duurde ‘maar’ 68 jaar). Deze oorlog tussen Spanje en de Republiek werd beslist in het voordeel van de Republiek. De Republiek, die voor de oorlog nog een onderdeel was van Spanje, werd door Spanje als zelfstandige staat erkend. De 17e eeuw was ook de eeuw van de opkomst en bloeitijd van de VOC. Deze organisatie zorgde voor veel welvaart in het westen van de Republiek. Amsterdam groeide uit tot een stapelmarkt en de Republiek kreeg koloniën in het Oosten (het tegenwoordige Indonesië). Ook een andere, minder bekende, organisatie werd opgericht tijden de tachtig jarige oorlog, de West Indische Compagnie, de WIC richtte zich (zoals wel duidelijk is) zich meer op het westen en dan vooral Zuid-Amerika. Deze organisatie richtte zich in het begin nog op het zout (en later ook suiker en verfhout) markt maar daar kwam al snel verandering in omdat er op slavenhandel veel meer winst te behalen viel. De WIC zorgde voor koloniën in Brazilië en Suriname. Ook werd er in de 17e eeuw veel ontdekt en dan niet alleen op wetenschappelijk vlak zoals de telescoop maar ook op topografisch vlak. Zo ontdekte Willem Barentsz Nova Zembla, Bereneiland en Spitsbergen. Abel Tasman ontdekte Tasmanië en Nieuw-Zeeland en Jan Carstensz Nieuw-Guinea en Australië. Ook werden in deze eeuw nog drie oorlogen uitgevochten, de drie Engelse oorlogen. Deze begonnen nadat Stadhouder Willem II in 1650 stierf en de Republiek haar sterke leider kwijt was. Een jaar later in 1651 werd in Engeland de Akte van Navigatie goedgekeurd deze akte stelde dat alleen aan Engelse schepen handel met Engeland was toegestaan, dit riep meteen bezwaren opriep bij de Nederlanders omdat het grote nadelige gevolgen had voor de Nederlandse handel. De bezwaren van de Nederlanders liepen uit op de 1e Engelse Oorlog die van 1652-1654 duurde. Bij de eerste Vrede van Westminster werd bepaald dat de Akte van Navigatie in stand bleef. Deze vrede hield 11 jaar stand totdat Engeland in 1665 de Republiek de oorlog verklaarde. Maar dat was niet de enige zorg van de Republiek, in dezelfde tijd viel Lodewijk XIV de Republiek in België (welke toen nog bij de Nederlanden hoorde) aan. Aan de oorlog tegen Engeland kwam, kort nadat Michiel de Ruyter in 1667 een groot deel van de Engelse vloot had vernietigd, een einde onder de voorwaarde dat de Nederlandse bezittingen in Noord-Amerika overdroegen aan de Engelsen en de Nederlanders in ruil daarvoor Suriname kregen. Ook werd de Akte van Navigatie versoepeld. In het rampjaar 1672 verklaarde Engeland opnieuw de oorlog aan de Republiek en ook Frankrijk en de bisdommen Keulen en Münster verklaarden de oorlog aan de republiek. Frankrijk en de bisdommen vielen de Republiek over land binnen en een inval van de gebundelde Engelse en Franse vloot werd door Michiel de Ruyter afgeweerd hoewel de Fransen en Engelsen in numeriek voordeel waren. De nieuwe stadhouder, Willem III, vroeg om hulp bij de andere Duitse bisdommen en met hulp van hen dreven ze de aanvallers terug en kwam er ‘weer’ vrede tussen Engeland en de Republiek met de 2e Vrede van Westminster. Keulen en Münster sloten vrede in 1674. En in 1678 werd ook de Vrede van Nijmegen gesloten waarmee de Republiek ook van haar laatste oorlogsvijand, Frankrijk, af was. Zodra de Republiek weer een beetje ‘opgeruimd’ was viel Willem III met het grootste gedeelte van het Nederlandse leger Engeland binnen en stootte het toenmalige Engelse staatshoofd van de troon. Na deze troonwisseling groeide de economie van Engeland boven die van de Republiek uit. Dit was vooral te danken aan de verbeteringen die Willem III aanbracht in de Engelse economie. Ook kwam het omdat Engeland een beter centraal bestuur had terwijl de regenten in de Republiek alsmaar luier werden. -3- Hoe was de situatie in de Republiek? Rond 1650 telde de Republiek twee miljoen inwoners. Hiervan woonde de helft, één miljoen, op het platteland en de overige één miljoen in de steden. Deze situatie was voor Europa heel bijzonder omdat in de meeste Europese landen het grootste gedeelte van de bevolking op het platteland werkte. De stedelingen waren een mengeling van ontzettend rijke handelaren, gegoede ambachtslieden en een heel grote groep (straat)arme arbeiders. Dit was op het platteland anders. De boeren op het platteland waren gespecialiseerd, dit wil zeggen dat zij zich volledig richtten op het verbouwen van één product, hierdoor konden ze grote oogsten binnenhalen door een specialisatie te kiezen die goed bij hun grond paste. Zo werd in Zeeland veel vlas en meekrap verbouwd, rond Holland veel groente en in de Betuwe fruit. In de andere streken van de Republiek hield men vee voor vlees, zuivel en huid. Door de grote oogsten van de boeren nam ook de handel toe, producten als boter, kaas, meekrap en linnen, dat van vlas werd gemaakt, werden geëxporteerd. De tijd rond 1600 was een tijd van snelle bevolkingsgroei in de periode 1600-1700 groeide de bevolking met een half miljoen, dat betekende in die tijd dat de bevolking met één derde groeide. Deze groei kwam door het grote aantal die vertrokken uit Zuid-Nederland (België) omdat ze daar werden vervolgd om hun godsdienst. Deze kwamen naar de Republiek omdat hier hun godsdienst werd erkend; onder deze immigranten waren veel kooplieden uit bijv. Antwerpen en wetenschappers. Een andere grote groep immigranten waren de joden. Deze kwamen uit heel Europa omdat zij hier hun godsdienst konden uitoefenen, maar zij mochten niet met niet-joden trouwen. Tegen het einde van de zeventiende eeuw kwamen ongeveer 50.000 Hugenoten, die in Frankrijk vervolgd werden om hun godsdienst, naar de Republiek. Verder was er nog die natuurlijke reden van bevolkingsgroei. De Republiek had, vergeleken met andere Europese landen, een laag sterftecijfer. Dit kwam door de goede economie van de Republiek. Hierdoor hadden veel mensen werk. De Nederlanders trouwden op jonge leeftijd en hadden over het algemeen grote gezinnen. Doordat de Republiek voldoende voedsel en goede huizen hadden bereikten de Nederlanders een hogere leeftijd. Ook de kans dat besmettelijke ziektes uitbraken werd kleiner doordat de hygiëne in de grote steden werd verbeterd. Ook was er genoeg geld voor goede armenzorg en weeshuizen. Al met al had de ‘gewone’ man het goed in de Republiek, er was (vergeleken met andere landen) een goed sociaal stelsel en men kreeg over het algemeen genoeg geld voor een goed huis, de Republiek was welvarend. -4- Wat voor invloed hadden de oorlogen op de Nederlandse economie? De tachtig jarige oorlog had voor de Nederlandse economie voordelen en nadelen. Voordelen waren dat Nederland niet meer belasting hoefde te betalen aan Spanje en dus haar eigen vrije economie kon opbouwen, maar daar stond het nadeel van oorlog tegenover. Want doordat de oorlog op Nederlandse bodem werd uitgevochten was er voor Nederland geen buit te behalen, ze konden alleen maar geld verliezen aan het betalen van de manschappen. De Eerste Engelse Oorlog was zeer nadelig voor de Nederlandse handel (en daardoor werd dus ook de economie zwaar getroffen) omdat Nederland naast het betalen van manschappen en verdere oorlogsverplichtingen ook nog het nadeel van de Akte van Navigatie had. In de Akte van Navigatie werd gesteld dat alleen Engelse handelsschepen met Engeland mochten handelen. De Tweede Engelse Oorlog en de invallen van Frankrijk en de bisdommen van Keulen en Münster waren zeer nadelig voor de Nederlandse economie omdat de Republiek als verdediging een groot deel van haar land onder water moest zetten plus dat de Republiek wederom nog te doen had met die financiële verplichtingen van de oorlog. De voordelen van deze oorlog waren dat een groot deel van de Engelse vloot was vernietigd en de Akte van Navigatie was versoepeld plus dat de Republiek haar bezit in Noord-Amerika verruilde voor het waardevollere Suriname. Door Engeland haar sterke centrale bestuur en het feit dat Willem III al zijn raadsmannen over liet komen naar Engeland om hem daarover te adviseren streefde Engeland de Republiek al snel voorbij. -5- Was de ligging van Nederland belangrijk? Al eeuwenlang zijn de waterwegen de aderen van de Nederlandse handel. Tegenwoordig is de Rijn nog steeds een belangrijke verbinding naar het Duitse Ruhrgebied en is de haven van Rotterdam de grootste van de wereld. Dit was vroeger net zo, door Nederland haar ligging tegen de zee aan is het goed te bereiken voor de grote schepen van bijv. de VOC. Ook de grote rivieren zijn belangrijke redenen voor Nederland haar handelspositie. Maar de reden van Nederland haar gunstige handelspositie was eigenlijk een samensmelting van twee belangrijke punten. Punt één is Nederland haar waterrijke omgeving punt twee is Nederland haar centrale positie. Door Nederland haar centrale positie kon het alle handel domineren. Dit kon omdat alle handel langs Nederland voer, als iemand naar het noorden wou varen kwam het langs Nederland hetzelfde geld als iemand naar het Zuiden, Westen of Oosten wou varen, altijd kwamen ze langs Nederland. Ook op het land was de ligging van Nederland gunstig doordat het een goede verbinding had via de Rijn naar Duitsland. Ook waren Frankrijk en Portugal makkelijk te bereiken. Want Nederland voerde eerst wijn en zout in vanuit Frankrijk en Portugal en vervoerde dit zelf door met haar schepen naar de landen rond de Baltische Zee om dan vervolgens terug te keren met graan, hout en andere goederen die ze dan weer doorvoerde naar de landen rond de Middellandse zee. Hetzelfde gold voor de driehoek van de WIC, deze ging vanuit Nederland naar Afrika voor slaven. Deze slaven werden vervolgens doorvervoerd naar Zuid-Amerika waaruit de schepen van de WIC dan weer vertrokken met ladingen zout, suiker en verfhout. Zoals je ziet was het voor Nederland gemakkelijk door haar ligging in het midden. -6- Wat was de reden van de oprichting van de VOC, waaruit bestond het en hoe werd het bestuurd? Compagnieën In de zestiende eeuw brachten de Portugese schepen kostbare specerijen, zoals peper, vanuit Azië naar Lissabon. Daar werden die met hoge winsten verkocht. Nederlandse kooplieden wilden deze producten zelf in Azië inkopen om zo hoger winsten te behalen. Daarom vormden enkele Amsterdamse kooplieden een ‘compagnie’, een onderneming. Zij zorgden met elkaar voor geld, schepen en bemanning. Het doel was om te onderzoeken of ook Nederlandse schepen via Kaap de Goede Hoop, het zuidelijkste punt van Afrika, naar OostIndië konden varen en beladen met specerijen konden terugkeren. Deze onderneming lukte. Al snel werden meer compagnieën gevormd: in Rotterdam, Hoorn, Enkhuizen en Middelburg. De race om de specerijen was begonnen. De oprichting van de VOC De compagnieën hadden succes. Maar ze waren ook elkaars concurrenten. Er kwamen nu zoveel specerijen uit Oost-Indië, dat de prijzen daalden. Eigenlijk zouden de compagnieën moeten samenwerken. Dit gebeurde toen de Staten-Generaal de compagnieën verplichtte om hun ondernemingen samen te voegen tot Eén Verenigde Oost-Indische Compagnie, de VOC. Die kreeg het alleenrecht (monopolie) voor alle Nederlandse handel en scheepvaart op Azië. Dit was de oprichting van de VOC in 1602. Wat de VOC mocht Behalve het monopolie op handel en scheepvaart op Azië kreeg de VOC enkele belangrijke rechten. De VOC mocht namens de Staten-Generaal: -oorlog voeren en verdragen sluiten met vorsten in Azië -forten en handelsposten bouwen -soldaten sturen -bestuurders aanstellen De VOC was dus een handelsonderneming met de machtsmiddelen van een staat. De Heren Zeventien De VOC kende in Nederland zes afdelingen, de zogenaamde Kamers. Er waren Kamers in Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen. In die plaatsen vind je nog het Oost-Indisch Huis, het kantoor van de VOC. De directeuren van de zes Kamers kwamen regelmatig bijeen. Zij vormden de hoofddirectie van de VOC. Ze waren met zeventien heren en werden daarom de Heren Zeventien genoemd. -7- De handelswijze van de VOC in Azië. Rond 1670 veranderde het handelspatroon van de VOC. Na aanleiding van deze verandering investeerde de VOC meer in de uitbreiding van het laadvermogen van de retourvloot, de schepen die tussen Europa en Azië voeren. Deze investering was nodig omdat het goederenpakket aanzienlijk werd uitgebreid door, naast de ‘gewone’ specerijen, o.a.: thee, koffie, salpeter en porselein geïntroduceerd op de Europese markt. Ik neem hier als voorbeeld van de handelswijze van de VOC de import van textiel. De textiel was voor 1670 niet vreemd voor de VOC maar pas na 1670 begon Europa massaal interesse te tonen. De eersten die insprongen op de interesse naar textiel waren de Engelse en Franse handelscompagnieën maar de VOC werkte dankzij haar grote kapitaal zich snel op tot de belangrijkste importeur/producent. De import van textiel was voor de VOC interessant, gezien die als intercontinentale onderneming opereerde als intermediair tussen Azië en europa. Dankzij de goede organisatie van de textielhandel waren alle verschillen voor de VOC gemakkelijk te overbruggen. Deze goede organisatie bestond uit de, door de Heren XVII opgestelde, ‘Eis van Retour’, een lijst van goederen die vanuit Azië moesten worden geïmporteerd. Elk kantoor van de VOC in Azië kreeg een gedeelte van deze eis. Hierin stonden alle details van de gewenste producten plus de maximale prijs die de VOC ervoor over had. Bij deze eis was meestal een voorbeeld van het gewenste product gegeven. In het begin konden de kooplieden van de VOC het katoen aankopen in de kustplaatsen maar naarmate de vraag specifieker werd, werd het noodzakelijk om bestellingen te doen bij de producenten. In de meeste gevallen was de tijd tussen de ontvangst van een order en het gewenste tijdstip van leverantie kort. Om deze reden werd er een voorraad opgebouwd van onbeschilderd textiel welke naar ontvangst van de specificaties werd beschilderd. Om ervoor te zorgen dat de goede ontwerpen erop werden geschilderd, richtte de VOC haar eigen werkplaatsen op. Deze werkplaatsen werden soms gepacht maar ook werd wel eens een heel dorp gepacht inclusief ambachtslieden, die onder leiding van VOC-dienaren hun werk deden. Hier word goed duidelijk hoe goed de VOC haar kansen zag, soms was het beter om bij een lokale producent de inkopen te doen en soms was het beter om de productie in eigen handen te nemen. -8- Waardoor was de VOC zo’n succesvolle onderneming? De VOC was vooral succesvol door haar goede verdeling van de macht (Amsterdam bezat ½ van de macht maar investeerde dan ook het meeste Zeeland ¼ en de rest van de kamers ieder 1/16) er waren dan weliswaar geregeld meningsverschillen tussen Zeeland en Amsterdam omdat Zeeland vond dat Amsterdam teveel macht had maar men bleef samenwerken. Een andere reden die aan het succes bijdroeg waren de door de overheid gegeven privileges zoals: - het monopolie op de Oost-Indië vaart: hierdoor had de VOC geen last van concurrentie binnen Nederland en kon het de prijzen controleren. - oorlog voeren en verdragen sluiten met vorsten in Azië: hierdoor kon men druk uitoefenen zonder dat dit als piraterij kon worden beschouwd, dit betekende dat het een Portugees schip kon laten zinken zonder dat ze bij gevangenschap de doodstraf kregen in plaats daarvan werden ze als krijgsgevangenen behandeld. - forten en handelsposten bouwen. - soldaten sturen. - bestuurders aanstellen, doordat ze de bestuurders zelf mochten aanstellen hadden ze volledig de controle over het eiland en bleef het eiland, formeel gezien, van de staat dus zou bij een eventuele aanval door bijv. De Portugezen het opgevat kunnen worden als een aanval op de staat. Amsterdam Zeeland Rest Inspraak, bron: Sporen van de compagnie: de VOC in Nederland. -9- Hoe verliep het de Nederlanders in het Baltisch gebied? Al in 1553 hadden kooplui in Londen een ‘Fellowship of English Merchants for Discovery of New Trades’ opgericht, welke in de volksmond de naam The Muscovy Company kreeg, omdat haar aandacht zich vooral op Rusland richtte. In 1576 werd het octrooi (contract) van deze Compagnie met twintig jaar verlengd. Dat betekende een koninklijke machtiging om walvissen te vangen en traan te koken in alle zeeën van het noordelijke halfrond. Koning James had eerst toestemming gegeven Spaanse Basken te werven om de Britten vertrouwd te maken met het jagen op de walvissen en het verwerken van de karkassen. Eerst was de interesse voor de jacht in het Noorden niet zo groot maar nadat de Britse schipper Stephen Bennett in 1603 bij toeval de weg naar het Bereneiland vond, dat zeven jaar eerder door Barentsz was ontdekt, en herdoopte het in Chery Isle naar één van zijn reders. Bij thuiskomst sprak hij enthousiast over de grote hoeveelheden walrussen die hij daar had gezien. Op deze dieren, die uiterst geschikt waren voor de winning van traan, werd al snel jacht gemaakt door de Muscovy Company die er een walrusschip naartoe zond. Dit schip had een makkelijke vangst. Maar twee jaar later in 1607 kwamen er interlopers (mensen die zich niets van het bevel van enige koning aantrokken) en liep het uit op een ware slachting. Hierna moest de Muscovy Company uitzien naar een ander vangstgebied. In 1611 vertrokken twee Britse schippen van Muscovy Company met als bestemming Spitsbergen met aan boord zes Baskische harpoeniers en speksnijders. Maar niet alleen de Engelse interesse was getrokken ook die van Nederland. Al snel nadat de Britse schepen waren vertrokken, vertrokken er ook schepen vanuit Nederland die ook Basken aan boord hadden om de kunst van het jagen en speksnijden te leren aan de Nederlanders. Toen de schepen in 1602 bij spitsbergen aankwamen was het daar druk want naast Nederlandse schepen waren er ook diverse Britse en Baskische schepen. De Nederlandse schepen vingen diverse grote walrussen en walvissen waarvan zij traan kookten, spek sneden en de baleinen afsneden. Opzienbarend was dat de Britten en Nederlanders elkaar nu met rust lieten maar dit zou niet lang duren. Het begon toen twee Nederlandse schepen, ‘de Neptunus’ en ‘de Fortuyn’ uitvoeren met aan boord Baskische harpoeniers. Behalve deze twee schepen kwamen er ook nog twee Zaanse schepen welke uitgerust waren voor de walrusvangst. In het begin leek alles naar wens te gaan maar men had niet gerekend op tegenwerkingen van de kant van de Britten. De Muscovy Company was vastbesloten haar vermeende oudste rechten te verdedigen (de Britten dachten dat zij de eersten waren die Spitsbergen hadden ontdekt, in wezen was dit Willem Barentsz). Zij had haar zeven schepen bewapend en de commandeurs voorzien van een machtiging van de Britse koning om zo nodig tegen ‘indringers’ geweld te gebruiken. De Nederlandse schepen hadden allemaal een goede vangst gehad; samen hadden ze zeventien grote en één jonge walvis gevangen dertig walrussen en twee ijsberen. Toen de Nederlanders aan land gingen om traan te koken maar kregen daar last met de al aanwezige Britten die van mening waren dat zij hier het alleenrecht hadden. De Britse admiraal ontbood de Nederlandse commandeur en gaf hem te horen dat hij de wateren rond Spitsbergen moest verlaten en dat hun vangst in beslag werd genomen, de Nederlandse commandeur zag in dat protesteren geen zin had en geweld al helemaal niet, gezien de Britten in de meerderheid waren, en lieten de Britten hun gang gaan. Dit geval zette de toon voor de rest van de Nederlandse schepen die zich rond Spitsbergen waagden. De oprichting van de Noordse Compagnie. Na de plunderingen van de Engelsen bundelden de grote handelaren hun krachten om weerstand te bieden. Om de Britten af te troeven verzochten zij de Staten-Generaal om een octrooi voor het gebied tussen Nova Zembla en de Westkust van Groenland hieronder vielen onder andere Spitsbergen, Bereneiland en Groenland. Ze kregen dit octrooi onder voorwaarde - 10 - dat als iemand anders zich bij hen wou aansluiten dit vrij moest zijn. Net zoals de VOC en de WIC was de macht van de Noordse Compagnie ook verdeeld over verschillende Kamers. Tijdens een algemene vergadering werd ieder jaar beslist hoeveel schepen er zouden uitvaren en hoe dit aantal zou worden verdeeld onder de Kamers. Ook waakte de Compagnie tegen te grote aanvoeren die de prijs te ver zou laten zakken ook werd elk jaar de prijs van traan van te voren vastgesteld. Door het voor die tijd vrij moderne systeem van contingentering (het stellen van een limiet aan het importquotum) en prijsbinding konden zij de concurrentie het hoofd bieden tot na 21 jaren, in 1642 de voorraad walvissen bij Spitsbergen uitgeput raakte en de walvisvaart hun terrein verlegden naar Groenland. Door deze verandering kwam de Noordse Compagnie aan haar einde simpelweg omdat ze niks aan het octrooi hadden omdat dat gebied niet dekte. Kortom: De losse compagnieën (ondernemingen) sloten zich aan in 1614. Onder bescherming van een gemeenschappelijk octrooi groeide de Noordse Compagnie in de daaropvolgende jaren uit tot een kartel(een groep bedrijven die samenwerken om dmv. prijsafspraken de concurrentie uit te schakelen), met als doel de beheersing van de markt, In een gezamenlijke vergadering werd door afgevaardigden van alle kamers ieder jaar een productiequotum vastgesteld. Hiervan kreeg Amsterdam de helft toegewezen, de kamers Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen kregen elk een achtste. De Zeeuwen, die zich in 1617 aansloten, kregen een kwart en Friesland in 1636 een negende. Dit kon allemaal zonder dat de andere kamers minder kregen simpelweg doordat ze het productiequotum verhoogden. De Noordse Compagnie heeft al met al een groot aandeel gehad in de welvaart van de Gouden Eeuw maar had niet lang kunnen bestaan zonder een dergelijke modern economisch plan. - 11 - Waaruit bestond de WIC, hoe werd het bestuurd en wat was de oorspronkelijke bedoeling van de WIC? Nadat Filips II probeerde de Republiek op de knieën te dwingen door al haar schepen in de Spaanse havens in beslag te nemen en de zouthandel met Setubal te verbieden probeerden de Hollanders op andere manieren aan zout te komen welke van groot belang was voor de haringvisserij, één van de pijlers van de welvaart in de Noordelijke Nederlanden, zo voer een Enkhuizer schipper Spanje voorbij en keerde terug met een lading zout van de Kaapverdische Eilanden. Meer reizen volgden totdat tenslotte de Atlantische Oceaan overgestoken werd met het doel de kust van Brazilië te bereiken waar ook zout te vinden was. Hier aangekomen ontdekten ze nog meer van de rijkdommen die Zuid-Amerika te bieden had zoals de noordkust van Venezuela waar zout zat van uitstekende kwaliteit en er ontstonden zoutgebieden welke voornamelijk door Westfriezen uit Hoorn, Medemblik en Enkhuizen werden gesticht. Het werk dat er gedaan moest worden voordat er goede zout was waren zwaar onder de brandende zon maar de winst was daar dan ook gelijk aan. Ondank Spaanse tegenwerkingen ontstonden steeds meer steigertjes lang de kust en veel schipper hadden een vaste aanmeerplaats. Tijdens het twaalfjarig bestand werden de reizen gestaakt om geen nieuwe conflicten uit te lokken en toen het twaalfjarig bestand was geëindigd was de gehele kust van Venezuela bezaaid met Spaanse forten. Hierdoor weken de Hollanders uit naar Curaçao en Sint-Maarten. Johan van Oldenbarnevelt, één van de mede oprichters van de VOC, was fel gekant tegen de oprichting van de WIC. Dit kwam doordat hij doorzag dat het de Hollanders niet alleen te doen was om zout te winnen maar ook om de Spanjaarden aan te vallen om zo de zilvervloot te onderscheppen. Daardoor zou juist de strijd tussen Spanje oplaaien en de handel van de VOC in gevaar komen. Na het ter dood brengen van Johan van Oldenbarnevelt in 1619 en het eindigen van het bestand met Spanje kregen degenen die voor de oprichting van de WIC waren de overhand. Vrijwel onmiddellijk werd de WIC opgericht. Hierbij wordt vermeld dat dat met een tweedelig doel was namelijk: handel en kaapvaart, hiervoor werden dan ook aparte boekhoudingen bijgehouden. De macht binnen de WIC was net als bij de VOC verdeeld over kamers hierbij had Amsterdam een belang van 4/9, Middelburg 2/9, het gebied rond de maas, van Delft tot Dordrecht, met een Kamer in Rotterdam 1/9, het Noorderkwartier met een Kamer in Hoorn 1/9 en Groningen en Friesland 1/9. Door deze verdeling werd de nijverheid die de WIC met zich meebracht goed over het land verspreid, voor algemene kwesties stuurden de Kamers afgevaardigden naar de algemene vergaderingen, die om de beurt in Amsterdam(voor een periode van zes jaar) en Middelburg(voor een periode van twee jaar) werden gehouden. Amsterdam stuurde acht afgevaardigden, Middelburg zes en de andere kamers ieder één plus nog één man van de Staten-Generaal, met elkaar dus negentien man, de heren XIX. - 12 - De ondergang van de eerste WIC. Het startkapitaal van de WIC was één miljoen gulden plus nog eens hetzelfde bedrag dat door middel van chantage afhandig werd gemaakt van de VOC, het chantagemiddel was de verlenging van het octrooi (contract met de overheid). Ook werd er geprobeerd aandeelhouders in andere Europese landen te werven maar het startkapitaal bleef niettemin te klein. Ondanks dat Piet Heyn geld binnenbracht door de verovering op de zilvervloot bleven de uitgaven groter dan de inkomsten welke volgens een simpel economisch principe leidde tot een faillissement. De schuldeisers die de WIC er aan overhield werden betaald in aandelen die nog maar 1/3 van hun oorspronkelijke waarde hadden. De nieuwe WIC. Onmiddellijk na het faillissement van de eerste WIC werd er een nieuwe WIC opgericht dit keer zonder kaapvaart maar met een overzichtelijk bestuur, grotere inspraak van de aandeelhouders en een minder strenge monopolie. Deze nieuwe WIC richtte zich meer op handel en dan in het bijzonder de slaven handel. Op enkele goede jaren na ging het ook met deze nieuwe WIC slecht wat er de bewindhebbers er niet van onthield grote declaraties (schadevergoedingen) in te dienen. In 1792 ging de Compagnie roemloos ten onder nadat het octrooi niet werd verlengd. - 13 - Waarom werd de WIC geen succes? De WIC werd geen succes door een te klein startkapitaal, dit startkapitaal dat waarschijnlijk niet veel meer dan twee miljoen bedroeg was natuurlijk al snel op omdat er schepen moesten worden gekocht welke natuurlijk duur waren. Ook werden door de kaapvaart en de aanvallen van de Spanjaarden veel schepen tot zinken gebracht of zwaar beschadigd ook dan zullen ze veel geld kwijt zijn aan de reparaties of vervanging van de schepen. Wat ook meespeelde is dat er veel gesmokkeld werd, veel mensen kochten buiten de WIC om hout, zout of suiker in Zuid-Amerika welke ze later in de Republiek voor een prijs konden verkopen die lager was dan die van de WIC. Veel geld werd verloren door de hoge vergoedingen die werden uitgekeerd aan mensen die ledematen verloren in dienst van de WIC hier volgt een lijst van vergoedingen zoals die werden vastgesteld tijdens de vergadering der Staten-Generaal van 12 april 1675; -voor het verlies van de rechterarm 800 guldens -voor het verlies van de linkerarm 500 guldens -voor het verlies van een been 450 guldens -voor het verlies van beide benen 800 guldens -voor het verlies van een oog 300 guldens -voor het verlies van beide ogen 900 guldens -voor het verlies van de linker hand 400 guldens -voor het verlies van de rechter hand 600 guldens -voor het verlies van beide handen 1000 guldens Tegenwoordig zouden deze vergoedingen niets voorstellen maar voor het merendeel van de bevolking van die tijd waren dit onwaarschijnlijk hoge bedragen. De finale slag voor de ‘oude’ WIC was het niet verlengen van het octrooi, dit octrooi was een contract waarin bevestigd stond dat de WIC mocht handelen in naam van de Republiek. Hoewel de ‘nieuwe’ WIC beter georganiseerd was kwam deze ook aan haar einde door de tegenwerkingen die de ‘oude’ WIC ook had zoals: -Een laag startkapitaal; dit was grotendeels te verklaren door het gebrek aan vertrouwen na de ondergang van de eerste WIC. -Handel in middelen die de WIC waren toegezegd buiten de WIC om; dit gaat om de smokkel van hout, zout en suiker. Redenen waarom de ‘nieuwe’ WIC het langer volhield dan de ‘oude’ WIC: -Het laten vallen van de kaapvaart; de kaapvaart bleek één van de grootste kostenposten te zijn, behalve de overwinning van Piet Heyn op de zilvervloot liep het merendeel van de zeeslagen uit op verlies voor de Republiek. -Het feit dat de ‘nieuwe’ WIC zich meer concentreerde op de handel en dan vooral de slavenhandel welke zeer winstgevend was gezien het aantal plantages in Zuid-Amerika en dus ook het aantal nodige ‘werknemers’ kortom slaven. - 14 - Interview Ik heb mijn interview gedaan via e-mail. Dit heb ik gedaan omdat ik niet wist wie ik zou moeten interviewen hier in de buurt, daarom heb ik een e-mail gestuurd naar het VOCKenniscentrum (www.voc-kenniscentrum.nl). Het antwoord liet even op zich wachten maar na drie werkdagen kreeg ik toch mijn antwoord. De e-mail die daarna volgde werd gelukkig sneller beantwoord. Ik heb twee e-mail’s gestuurd voordat ik een goed antwoord kreeg op mijn vraag. Mijn vragen werden beantwoord door dhr. E. Draaijer uit Leiden. - Wat voor invloed had de VOC op de economie van de Republiek. * De invloed van de VOC was erg positief, de was een bloeiende handel en ook de nijverheid en landbouw ging het goed. - De handel lijkt mij vanzelfsprekend maar wat zorgde ervoor dat de nijverheid zo gestimuleerd werd? * De VOC voerde veel halffabrikaten in een voorbeeld hiervan is zijde, een hele mooie stof maar nog niet klaar om gedragen te worden, dit werd door de nijverheid van de Republiek afgewerkt tot kleding. - Was de VOC alleen maar goed voor de Republiek of waren er ook nog andere landen die meeprofiteerden? * Veel landen profiteerde mee op het succes van de VOC. Het profijt dat deze landen ervan hadden was voor een groot deel wat zij verkochten aan de VOC. Maar ook de hulp die de VOC hen gaf bij het moderniseren en organiseren van de productie zodat er goed aan de vraag kon worden voldaan. - 15 - Conclusie Door de ligging, de wereldsituatie, de moderne handelswijze, het samenvoegen van compagnieën in de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de Noordse Compagnie waren er de ideale omstandigheden voor een goede economie. Omdat de Republiek centraal lag kon het producten vanuit de hele wereld importeren en naar de hele wereld exporteren. De oorlogen waren voor een deel voordeel, denk aan de tachtigjarige oorlog en de derde Engelse Oorlog waarna de Akte van Navigatie werd versoepeld, maar ook een nadeel door bijv. Het onderwater zetten van land, de schade door veldslagen en verdere financiële schade zoals het betalen van manschappen en dergelijke. Doorslaggevende factor bestond uit twee punten; punt één de beslissing van de regering om de afzonderlijke compagnieën die handelden met het oosten te verenigen in de VOC en het geven van een octrooi en punt twee het initiatief van de walvisvaarders om met elkaar, in de Noordse Compagnie, de Britten uit te concurreren en ook hier was het octrooi van de regering belangrijk. Bij de VOC en ook de NC was het ook voor een groot deel het goed ingerichte bestuur van de compagnieën dmv. Kamers hierdoor voorkwamen ze grote onenigheden. We kunnen dus zeggen dat het succes van de Gouden Eeuw te danken was aan vier factoren: ligging, wereldsituatie, het oprichten van de VOC en NC en het goede bestuur hiervan. - 16 -