Niets blijft hetzelfde Systematiek en evolutie Systematiek Op aarde wordt bewoond door een veelheid van organismen (biodiversiteit). Om deze wonderlijke rijkdom aan leven te leren begrijpen, kan ordening een hulpmiddel zijn. Bij het ordenen ga je elk individueel wezen indelen in groepen. Welke criteria gebruik je daarbij? Het aantal organismen is zo groot, dat een hiërarchische ordening noodzakelijk is. Systematiek: hiërarchische ordening ALLE organismen Weinig groepen met veel individuen en met weinig overeenkomsten en dus veel verschillen Onderverdeling in groepen Groep 1 Groep 2 Groep 3 Veel groepen met ‘weinig’ individuen en met veel overeenkomsten en dus ‘weinig’ verschillen Systematiek: hiërarchische ordening Verschillende individuen Hiërarchische ordening: de panter Familieportret: katachtigen Hoeveel geslachten zijn hier vertegenwoordigd? Hoeveel soorten zijn hier vertegenwoordigd? Wetenschappelijke naam: binaire naamgeving: Geslachtsnaam + soortaanduiding hoofdletter Soort? De individuen van een soort hebben zoveel overeenkomsten, dat ze vruchtbare nakomelingen voortbrengen … Dus? Wat zien we hier? Systematiek en afstamming? • 1 voorouder, 2 nieuwe soorten Cladogram • eigenschappen, die door meer soorten worden gedeeld, zijn ouder. • de soort met maar één gemeenschappelijke eigenschap, is het oudst. • een soort met alle onderzochte eigenschappen (waaronder een unieke) is het modernst. Hoe lang hebben we die eigenschap? Argumenten voor evolutie: fossielen Fossielen: ontwikkelingsreeksen Homologe organen met verschillende functies Embryologische ontwikkeling Rudimentaire organen Zie ook staartbotje mens • selectie door de mens ‘mini-evolutie’ • in de natuur onder invloed van bv. vervuiling. Moderne technieken Overeenkomsten in • eiwitopbouw • dna (kern, mitochondriaal) Argumenten evolutie samengevat • Het bestaan van fossielen • Ontwikkelingsreeksen van fossielen • Overeenkomsten tussen homologe organen met heel verschillende functies • Overeenkomsten in de embryologische ontwikkeling • Het bestaan van rudimentaire organen • Het bestaan van ‘mini-evolutie’ • Overeenkomsten in DNA en eiwitten Ecotype, 1e opstap naar soortvorming Stichtereffect en flessehalseffect Die gebeurtenis is b.v. de vestiging van een willekeurig, klein deel van de populatie op een eiland of een ramp die volgens het toeval het grootste deel van de populatie uitroeit. Beperkte deelname aan voortplanting Soortvorming • (Ontstaan van) kleine populaties kunnen leiden tot verschuivingen in genfrequenties (b.v. stichtereffect). • Isolatie kan leiden tot gescheiden genenverzamelingen (‘gene pools’): allopatrische soortvorming. • Ontstaan van voorkeuren voor bepaalde partners bij de voortplanting. B.v. vanwege verdubbeling van chromosomen kruisen 2n-exemplaren niet meer met 4n planten: sympatrische soortvorming. • Mutaties. • Natuurlijke selectie. Evolutietheorie • De voortplanting levert vaak meer nakomelingen, dan de draagkracht van de omgeving kan hebben. • Als dit zo is, leidt dit tot een strijd om het voortbestaan. (‘Struggle for life’). • Individuen verschillen van elkaar. Veel van deze schillen zijn erfelijk. • Hierdoor is het ene individu beter aangepast aan de omstandigheden dan het andere. De best aangepaste individuen slagen erin om meer van hun genen over te dragen aan de volgende generatie. (‘Survival of the fittest’) • Hierdoor verandert de genenverzameling van de populatie. Evenwicht van Hardy-Weinburg • het betreft grote populaties. • Er is geen emigratie of immigratie. • Voortplanting gaat geheel volgens het toeval. • Er komen geen mutaties voor. • Er is geen natuurlijke selectie. Dan geldt … Als van twee allelen de allelfrequenties p (allel A) en q (allel a) zijn, dan geldt p + q = 1 en zijn de frequenties van de genotypen: AA: p2, Aa: 2pq, aa: q2 Deze verhoudingen blijven ook gelden in de volgende generaties! Kijk maar … In de populatie worden volgens toeval de allelen A en a gecombineerd: A (p) a (q) A (p) AA (p2) Aa (pq) a (q) Aa (pq aa (q2)