VETPERCENTAGE Sporters gefileerd Bestaat er een ideaal vetpercentage? Voor sporters lijkt elke gram vet er een te veel. Maar dat is een foute focus. BEWEGE N JAN ETIENNE B ij Raf Van Dyck, wetenschappelijk medewerker van de faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen van de K.U.Leuven, lopen dagelijks atleten langs om raad over hun vetpercentages en hun voeding. “Veel sporters vragen mij naar een richtgetal voor hun vetpercentage, maar ik geef dat liever niet”, stelt Van Dyck. “Een flink aantal onder hen zijn cijferfetisjisten. Geef hen zonder bijkomend commentaar een percentage dat in hun ogen wat te hoog ligt, en ze gaan obsessief aan de slag tot die laatste gram er af is. Er is een brede analyse nodig en een omkaderend advies. Elke sport, elke sporter is anders.” In de wetenschappelijke wereld hanteert men brede marges. Vetpercentages tussen 10 en 22% gelden als gezond voor mannen. Voor vrouwen liggen de waarden tussen 20 en 32% van de lichaamsmassa (1). Heel wat sporters scoren lager: mannen tussen 4 en 14%, vrouwen tussen 8 tot 20%. De laagste percentages, 3 tot 4% bij mannen en 8% bij vrouwen, vind je vooral in gymnastiek en loop- en springnummers in de atletiek. Van Dyck stelt zich bezorgd vragen bij deze lage cijfers. Vooral in ploegsporten ziet hij anderzijds ook veel mannen met een vetmassa tot 20% en vrouwen tot 24%, wat hem dan weer wat hoog lijkt. Schatten en beschutting Gewicht speelt een belangrijke rol in talrijke sporten. Hoogspringers horen graatmager te zijn omdat elke kilo over die hoge lat moet. Vet is ballast voor hen. Maar vet vormt ook een onderhuidse schutlaag tegen koude temperaturen of brutale contacten, en het vergroot de drijfkracht bij zwemmers. Het zit wel in de weg bij behendigheidssporten met aalvlugge bewegingen. Elke sport stelt specifieke eisen. Dat wekt de indruk dat er voor elke sport een optimaal vetpercentage bestaat, 30 BODYTALK JANUARI 2011 maar op dit gebied heerst er een grote schaarste aan wetenschappelijk materiaal. Alleen voor loopnummers is er enige duidelijkheid: weinig vet zet de toon. Verder werd er wat onderzoek gedaan naar de effecten van snel gewichtsverlies op de prestaties, maar haast uitsluitend bij worstelaars, judoka’s en roeiers. Behalve in het worstelen (2) geeft geen enkele sport officiële richtlijnen voor een minimumvetpercentage. De technische onzekerheid over de meetmethoden voor vetpercentages vergroot bovendien de onduidelijkheid (zie het volgende nummer van Bodytalk). nogal wat bronnen stellen dat deze vrouwen te weinig eten om hun verhoogde energieverbruik te kunnen opvangen. Dat verstoort het hormonale evenwicht, waardoor de eisprong en de maandstonden uitblijven en er niet voldoende botweefsel wordt aangemaakt. Meer eten lost het probleem vaak op. Bij mannen werden de gevolgen van een extreem laag vetpercentage nauwelijks onderzocht. Bij worstelaars stelde men een daling van het testosterongehalte vast en een verminderde libido. Weggelopen vet Afstandslopers hebben doorgaans weinig vet in lijf en ledematen. Zij presteren gemiddeld beter dan lopers met wat meer vet (3). Dat valt onder meer op te maken uit de internationale rangschikkingen op Zodra het vetpercentage bij mannen onder de 10% duikt en bij vrouwen onder de 18%, kan het lichaam beginnen sputteren, met onder meer stressfracturen en een trager herstel. Breuk op de grens Zeker is dat een lichaam niet zonder een minimale hoeveelheid vet kan. Dat wordt essentieel vet genoemd en bedraagt ongeveer 3% van het lichaamsgewicht bij mannen en 12% bij vrouwen. Dit vet zit onder meer in de hersenen en de rest van het zenuwstelsel, het beenmerg, alle organen en andere weefsels. Bij vrouwen zit er ook flink wat vet in de borsten. Algemeen wordt aangenomen, weliswaar zonder wetenschappelijke ondersteuning, dat sportprestaties beter zijn met vetpercentages die iets hoger liggen dan het minimum. Bij sportieve vrouwen ziet men dat extreem lage vetpercentages weleens gepaard gaan met eetstoornissen (vooral ondervoeding), een verstoorde cyclus en osteoporose die zich uit in stressbreuken. Deze combinatie staat bekend als de vrouwelijke triade. Over het oorzakelijk verband tussen deze symptomen bestaat nog discussie, maar basis van overwinningen. De verschillen in vetpercentages tussen de toplopers zijn miniem. Zwarte afstandslopers zijn gemiddeld ook kleiner en lichter dan hun blanke concurrenten. Een vergelijking van Kenianen met Scandinaviërs leverde een verschil in gemiddelde body mass index op van 19,2 tegenover 20,6 (4). De Kenianen hebben ook langere en fijner gebouwde benen met minder onderhuids vet. Op welke wijze dit bijdraagt tot hun betere prestaties, is niet duidelijk. Sprinters zijn veeleer gespierde bonken met indrukwekkende dijen. In sprintnummers telt vooral de explosieve kracht, en daar heb je spiermassa voor nodig. Het totale gewicht speelt minder door, want de wedstrijden duren slechts kort. Maar wat vetreserves betreft, is er geen wezenlijk verschil tussen afstandslopers en sprinters, op welke afstand ook tussen 100 en 10.000 meter (5). Alleen topmarathonlopers staan CORBIS Pieken met bagage De laagste percentages, 3 tot 4% bij mannen en 8% bij vrouwen, vind je vooral in gymnastiek en loop- en springnummers in de atletiek. Gewichtsverlies heeft effecten op de prestaties. Zodra het vetpercentage bij mannen onder de 10% duikt en bij vrouwen onder de 18%, is Raf Van Dyck op zijn hoede. Toespelingen op slecht slapen, een trager herstel of een spierscheur bij de sporters die hem opzoeken, wekken zijn argwaan. Ze kunnen wijzen op een ontoereikende voeding. Stressfracturen komen voor bij magere, hard trainende vrouwen met een voedingsstoornis, maar evengoed bij mannen. Van Dyck: “Sporters moeten af van het waanidee dat ze het hele jaar door scherp moeten staan. Tijdens de relatieve rustperiode in de winter zijn veel toprenners iets dikker, dat is perfect normaal. In het voorjaar daalt hun vetpercentage, maar beter niet te veel omdat het vet hen ook beschermt tegen de koude. Naarmate ze naar hun topniveau pieken, zakt dat vetpercentage vaak wel naar een minimum. Vet blijft evengoed een belangrijke energiereserve om lange tijd op een hoog niveau te presteren. Zonder vetreserves aan een Ronde van Frankrijk beginnen, is niet ideaal.” Ook de resultaten van ultratriatlons en bergmarathons tonen dat aan (8, 9). Bronnen (1)-(9): www.bodytalk.be JANUARI 2011 BODYTALK 31 B E WEGEN gemiddeld nog schraler dan de rest. Zij trainen nog meer uren en kilometers, maar met een lagere intensiteit. Ze verbranden daarbij in vergelijking ook meer vet. Dat je plaatselijk kan vermageren door fysieke inspanning is een mythe, behalve voor toplopers, zo lijkt het. De laagste vetreserves vind je immers in de benen van de beste lopers. En prestatieverbeteringen bij lopers, zowel bij mannen als bij vrouwen, lijken systematisch samen te gaan met een afname van die vetreserves daar (6, 7), al houden vrouwen toch altijd iets meer reserves aan.