Ontwikkeling van de rekenvoorwaarden 4.3 jaar 7 Rekenbegrip a kent de begrippen kort, lang, hoog, laag, dik, dun, zwaar, licht, groot en klein b kan 2 en 3 blokjes aangeven 4.6 jaar 7 c d e f g h Rekenbegrip sorteert op kleur sorteert op vorm sorteert op eigenschap kan vormen herkennen en benoemen kan kleuren herkennen en benoemen telt van 1-6 4.9 jaar 5.0 jaar Rekenbegrip kan handelen met begrippen kort-lang j kan handelen met begrippen dik-dun k kan handelen met begrippen klein-groot l kan handelen met begrippen veel-weinig m kan handelen met begrippen smal-breed n telt synchroon van 1-10 7 Rekenbegrip o kent rangtelwoorden, vergelijkende trap (groter), overtreffende trap (grootst) p telt synchroon van 1-10 q maakt zonder te tellen groepjes van 2 of 3 r kan hoeveelheden na leggen s kan terugtellen van 1-6 t kent de cijfersymbolen 1-10 7 i oktober groep 2 7 u Rekenbegrip kan synchroon tellen tot 17 v kan de begrippen één meer, één minder en evenveel toepassen w benoemt volgorde van rangtelwoorden januari groep 2 7 x ij z A B C D E F De doelen zijn ontleend aan het leerlingvolgsysteem voor groep 1 en 2: BOSOS, zie www.bosos.nl Rekenbegrip herkent de cijfers 1-10 kan de hoeveelheden 1-6 en 10 in één keer tonen zonder te tellen kan terugtellen van 10-1 kan afstand meten met een maat kent de begrippen één meer, twee meer, één minder, tweeminder, evenveel kent het conservatie-principe: 4 olifanten is evenveel als 4 muizen kan begrippen groter en kleiner door vergelijken relatief zien kan afstanden en inhouden meten met een maat kan de cijfers al schrijven eind groep 2 7 G H I Rekenbegrip kan tellen 1-20 kan terugtellen 10-1 kent het conservatieprincipe: 4 olifanten is evenveel als 4 muizen J kan de hoeveelheden 1-6 en 10 in één keer tonen zonder te tellen K resultatief tellen: kent verschil tussen de begrippen vier en vierde L kan de handelingen bij de begrippen één meer, twee meer, één minder, twee minder, evenveel goed hanteren M kan afstanden en inhouden meten met verschillende maten N kan begrippen groter en kleiner (enz.) door vergelijken relatief zien O kan spiegelen/kan spiegelbeelden herkennen P herkent de cijfers 1-20 Q kent de positie van de getallen 1-20