OMGAAN MET PROBLEEMGEDRAG Jaak Jacobs en Ruth Geuens Gent 03/05/2011 Hasselt 13/05/2011 Leuven 15/06/2011 1 INHOUD 1. 2. 3. 4. Visie St.-Oda op agressie Oorzaken van probleemgedrag/agressie Basishouding van de begeleider Basiscondities in de begeleiding 2 1. VISIE ST.-ODA OP AGRESSIE • We gaan ervan uit dat agressie in iedere mens aanwezig is. Het is sterk verbonden met een innerlijke toestand van woede waarbij de persoon zich in kan houden of toegeeft aan zijn impulsen en zich agressief gedraagt. • Bepaalde agressietheorieën worden vertaald naar de doelgroep van personen met een ernstig tot diep verstandelijke handicap • Nadruk ligt op het omgaan met, eerder dan het afkeuren van of volledig voorkomen van dit fenomeen. 3 1 • Personen met agressie/gedragsproblemen een thuis geven, waar ze een aangenaam en zinvol leven kunnen leiden, rekening houdend met de haalbaarheid voor het personeel • Personeelsbezetting mede afhankelijk van ernst van gedragsproblemen • Vorming en ondersteuning van het team zijn essentieel, niet alleen als reactie op maar ook ter preventie van gedragsproblemen 4 2. OORZAKEN van probleemgedrag/agressie • Inzicht in oorzaken is nodig om preventief en reactief te kunnen werken en zo een behandelingsplan/begeleidingsstijl te bepalen • Onderscheid tussen uitlokkende en onderhoudende factoren. • Vaak een combinatie van verschillende factoren ipv 1 oorzaak BIO – PSYCHO – SOCIAAL model 5 Bio-psycho-sociaal model Biologische factoren Psychologische factoren Uitlokkende factoren Probleemgedrag Probleemgedrag Omgevings (sociale) factoren 6 2 3. BASISHOUDING van de begeleider • • • • • • Accepterend Ondersteunend Evenwichtig Positief gezind Ontdekkend Relationeel gezind 7 Accepterend • Onvoorwaardelijke aanvaarding van de eigenheid van de persoon (communicatiewijze, verlangens, beperkte zelfredzaamheid,…) • Onderscheid maken tussen persoon en zijn gedragsproblemen. • Niet alle gedrag is tolereerbaar: wat schade toebrengt aan zichzelf, aan materiaal, aan andere bewoners en/of aan personeelsleden = probleemgedrag. • Niet eender wat als probleemgedrag zien: Kritisch staan t.o.v. eigen normen en waarden. 8 Ondersteunend • Ondanks gedragsproblemen, steeds bereid zijn om voor hen te doen wat ze zelf niet kunnen of aankunnen • Onderscheid tussen kunnen en aankunnen ! 9 3 Ondersteunend (vervolg) Kunnen • is afhankelijk van de ernst van de handicap • Is eerder stabiel over de tijd en over situaties • Oorzaak van verandering in niet kunnen vaak duidelijk: vb. kwetsuren na een ongeval, dementie, … • Belangrijke cognitieve component • Vereist inzicht van de begeleider Aankunnen • niet rechtstreeks verbonden met de ernst van de handicap. • Kan variëren over de tijd en over situaties • Oorzaken van verandering in aankunnen vaak onduidelijk. • Belangrijke emotionele component. • Vereist aanvoelen van begeleider. 10 Kunnen versus aankunnen • Scores van intelligentietests vergelijken met resultaten van vragenlijsten naar sociale en emotionele ontwikkeling ( bij personen met een verstandelijke handicap werken we met de SEO en de ESSEON) • Daarnaast kunnen we gebruik maken van het functioneringsprofiel 11 Functioneringsprofiel • Het opstellen van een functioneringsprofiel van een bewoner inzicht geven in zijn/haar kunnen en aankunnen, en eventueel in de discrepantie hiertussen. • Ontwikkeld door Jacques Heijkoop • Invulformulier • Inschatting van ontwikkelingsleeftijd op verschillende domeinen van iemands functioneren • Geeft team een (andere) kijk op de persoon in kwestie, mogelijkheid tot meer op elkaar afstemmen van mekaars beeld 12 4 13 Evenwichtig • De situatie meester zijn, gezag hebben • Zonder in een voortdurende machtstrijd terecht te komen • Grenzen kunnen aangeven • Angst is een slechte raadgever 14 Positief gezind • Inzet, bevestiging, warmte • Aandacht voor positieve zaken, ook als het moeilijk gaat. Werken aan positief contact. • In moeilijke periodes zoeken naar gelegenheden om leuke dingen te doen met bewoner • Rol van kind ipv kritische ouder 15 5 Ontdekkend • Genuanceerd kijken naar bewoners • Ontvankelijk zijn voor signalen die de bewoner uitzendt • Steeds subjectief, het gaat om JOUW indruk • Verschillende begeleiders kunnen verschillende indrukken hebben • Onderscheid tussen verbaal en non-verbaal • Belang van non-verbale taal bij de doelgroep van personen met een ernstig tot diepe mentale handicap 16 Ontdekkend kijken • Training van deze basishouding via het instrument ‘ontdekkend kijken’ • Ontwikkeld door Jacques Heijkoop • Video-analyse van de bewoner door het ganse team • Doel van dit instrument: Het eigene, unieke van de bewoner naar voren halen 17 Ontdekkend kijken (vervolg) • Procedure: inleiding, eerste kijkronde, eerste indruk, tweede kijkronde, afronding • Observatieschema • Sessie ontdekkend kijken 18 6 Observatieschema 19 Relationeel gezind • Toenadering: tempo volgen, mee kijken en luisteren, positie eerder parallel dan frontaal,… • Contact maken: delen wat je ziet, hoort, voelt, ontspannen uitwisseling,… • Overgangen ondersteunen: voorbereiden, activiteit afronden, verbinden met nieuwe situatie, persoon, plek, activiteit,… • Emotionele ondersteuning: toon zetten, speelse uitwisseling, kalmerend. 20 Relationeel gezind (vervolg) • Sociale ondersteuning: rustig bij elkaar laten zitten… • Betrekken: samen ondernemen,… • Binding en loslaten: vb. cirkelen ‘ik ga weg maar ik kom terug’ (veiligheidsgevoel verhogen)… 21 7 Relationeel gezind • Moeilijke momenten samen aangaan: het lukt, ook als het misgaat; steun en kalmering bij oplopende spanning; niet blijven hangen in nee-houding (richten op ander gedrag); behoeden voor emotionele breuk (vb. na T.O.) • Training via videotraining 22 Videotraining • Bewust en gericht oefenen van relationele vaardigheden, onder supervisie van de zorgcoördinator • Individuele begeleider staat centraal • Een trainingsessie bestaat uit een voorbespreking, oefening en nabespreking • Tijdens de oefening wordt een video-opname gemaakt. Deze beelden zijn uitgangspunt voor de nabespreking 23 4. BASISCONDITIES in de begeleiding Voor de begeleiding Middelen toegereikt krijgen vanuit beleid Visie organisatie Vertrouwen krijgen Vorming kunnen volgen Dienstlijsten hanteren ifv bewoners Open communicatie in team: angsten en incidenten kunnen bespreken Inwerken nieuw personeel, voldoende ondersteuning kunnen geven 24 8 Voor de bewoner/cliënt • Een eigen plek, ruimte • Activiteit en pauze wisselen mekaar af in een bepaald ritme • Voldoende aanbod en variatie in het aanbod • Duidelijkheid in verwachtingen/dagstructuur • Bekende personen (continuïteit van personeel) • Bescherming 25 Bescherming • Bescherming moet tot gevolg hebben dat de bewoner zich veiliger voelt • Veilig tegen zichzelf/tegen anderen/omgevingsfactoren • Om bescherming of veiligheid te garanderen moeten we ons soms beroepen op vrijheidsbeperkende maatregelen 26 VRIJHEIDSBEPERKENDE MAATREGELEN Middelen die zowel preventief als reactief zijn • • • • Zelfverdedigingstechnieken Isoleren Fixeren Medicatie 27 9 Zelfverdedigingstechnieken • Vorming : zelfverdedigingstechnieken • Begeleider de mogelijkheid geven om op een voor iedereen veilige manier de situatie te beheersen en het agressief gedrag een halt toe te roepen • Zelfverdediging doet pijn aan de agressor, doe niet meer pijn dan nodig • Verhoogt zelfvertrouwen en verlaagt angst 28 Isoleren • Even apart zetten, in een andere ruimte, en in extreme gevallen in een isoleerruimte. • Doel is veiligheid van de agressieve bewoner en zijn omgeving te garanderen en de bewoner tot rust te laten komen. • Minder vaak een gedragstherapeutisch doel, namelijk negatieve consequentie op ongewenst gedrag • Preventief of reactief • Manier waarop is belangrijk 29 Fixeren • Doel is de veiligheid verhogen • Soms wordt de bewoner rustiger met fixatie (verhoogd veiligheidsgevoel, vraagt er zelf naar) • Verantwoord (vb. zo kort mogelijk, maatregel in verhouding tot probleemgedrag, …) en adequaat gebruik (op een veilige manier, besef van risico’s) • Overleg voorafgaand aan toepassing maatregel is belangrijk! 30 10 Medicatie • Onderscheid onderhoudsmedicatie en noodmedicatie • Noodmedicatie is extra sederende medicatie bij extreme uitvallen • Steeds arts die beslist welke medicatie en welke dosis wordt toegediend • Moet opgevolgd worden door medische dienst 31 5. BEHANDELING • • • • Vertrekken van de vermoedelijke oorzaken! Hanteren van bio-psycho-sociaal model Steeds eerst mogelijke medische oorzaken uitsluiten Daarna vermoedelijke psychologische en sociale uitlokkende of onderhoudende factoren aanpakken • Preventief of curatief • Aanleren van gewenst gedrag: onderscheid tussen conditionering en bewust leren 32 Conditioneren • Het aangeleerde is geen verworven vaardigheid, maar blijft steeds afhankelijk van situatie en begeleiders. • Handeling koppelen aan bepaalde situatie/instructie = vorm van klassieke conditionering (Pavlov) • Gedrag aanleren door bekrachtiging (beloning) = vorm van operante conditionering (Skinner) 33 11 Conditioneren (vervolg) • Uitdoven = bekrachtiging van ongewenst gedrag weglaten. Vb. Automutilatie van bewoner wordt versterkt door aandacht van begeleiders die erop volgt (fysiek tegenhouden, verbale opmerkingen…). Bij negeren kan het gedrag losgekoppeld worden van de positieve consequentie. Indien niet te negeren (wegens risico’s) kan tijdelijke fixatie de link tussen gedrag en aandacht verminderen. 34 Conditioneren (vervolg) • Negatieve consequentie laten volgen op ongewenst gedrag vb. verbale opmerking, elektro-aversie,… = aversieve methode 35 Bewust leren • Het aangeleerde is minder afhankelijk van situatie en begeleiders • Check of bewoner de mogelijkheden heeft • Verwachtingen duidelijk stellen • Verbaal of via beloningen of negatieve consequenties • Consequent zijn 36 12 6. SYSTEMATISCHE BENADERING • Gedragsproblemen worden op een systematische manier in kaart gebracht en behandeld • Volgende fasen worden onderscheiden: - Klacht - Probleemomschrijving - Probleemanalyse - Handelingsplan - Evaluatie 37 Evaluatie • Evaluatie van de toegepaste aanpak en effect op gedragsproblemen • Vertrekken van vooropgestelde evaluatiecriteria 38 Klacht • Meestal vaag geformuleerde en emotioneel gekleurde melding van gedragsproblemen door één of meerdere partijen • Geeft aanzet tot verder onderzoek 39 13 Probleemomschrijving • Duidelijke omschrijving van het gedrag (frequentie, intensiteit, vorm…) • Voor wie is het een probleem: bewoner, begeleider, familie, … • Objectiever en minder emotioneel gekleurd 40 Probleemanalyse • Uitgebreide observaties • Inzicht in uitlokkende en onderhoudende factoren verwerven • Multidisciplinaire analyse • Gegevens samenbrengen en overleg 41 Handelingsplan • Duidelijke formulering van de afspraken • Vastleggen van evaluatiecriteria • Verder observeren van en rapporteren over gedragsproblemen en aanpak 42 14