Doorstroom Scheikunde

advertisement
Scheikunde
Chemie overal
Week 1
Kelly van Helden
Planning
• Vandaag:
– Oefentoets
– Theorie Hoofdstuk 1 paragraaf 1.1 en 1.2
– Huiswerk
• Volgende week
– Huiswerk bespreken
– Theorie
– Huiswerk
1.1 Chemie om je heen
• Scheikunde is overal
– Scheiden of zuiveren van stoffen
– Veranderen van grondstoffen in bruikbare
stoffen
– Drinkwater uit zeewater
– Poetsen
– Enz.
Oefening
• Maak de opdrachten op Bladzijde 8
• 10 minuten de tijd
• Je maakt het alleen!
Vraag k.
1. Koper
2. Zuurstof
3. Calcium
4. Natrium
5. Zwavel
Nakijken oefentoets
• 50 punten te behalen
1.2 Zuivere stoffen en mengsels
• Zuivere stof:
– Maar 1 soort deeltjes (moleculen)
– Niet kleiner te krijgen
– Vb: gedestilleerd water, suiker
• Mengsel (onzuiver):
– Meerdere soorten deeltjes (moleculen)
– Kun je door scheiden uit elkaar halen
– Vb: suikerwater
Stofeigenschappen
– Kleur
– Geur
– Smaak
– Smeltpunt en kookpunt
– Dichtheid of soortelijke massa
– oplosbaarheid
– Brandbaarheid
Moleculen en atomen
Element of een verbinding
• Een zuivere stof kan een element of een
verbinding zijn
• Element bestaat uit 1 soort atomen
• Verbinding bestaat uit meerdere soorten
atomen
Elementen
• Fientje Cliedert Bruine Inkt Op Haar Neus
– Fluor (F),
– Chloor (Cl),
– Broom (Br),
– Jood (I),
– Zuurstof (O),
– Waterstof (H),
– Stikstof (N)
• Twee atomige elementen
Mengsel of zuiver???
Hydrofiel/hydrofoob
• Hydro = water
• Fiel = houden van
• Foob = vrezen
• Hydrofiel = houdt van water
– Lost dus makkelijk op in water (zout)
• Hydrofoob = Houdt niet van water
– Lost dus niet makkelijk op in water (Olie)
Soorten mengsels
• Oplossing: helder, doorzichtig
– Kleurloos of gekleurd (nooit wit)
• Suspensie: troebel, ondoorzichtig
– wit of gekleurd (nooit kleurloos)
– Vaste stof in vloeistof die niet goed oplossen
• Emulsie: troebel, ondoorzichtig
– Wit of gekleurd (nooit kleurloos)
– Vloeistof in vloeistof die niet goed oplossen
Emulsie en Emulgator
Water en olie
Eigeel
eiwitten
Twee vloeistoffen
Hoe werkt een emulgator
• Kop en staart principe
• Kop is hydrofiel en staart is hydrofoob
Huiswerk
• Maak opdracht 2 t/m 13 op blz 11 en 12
Scheikunde
Week 2
Kelly van Helden
Week 2 planning
• Huiswerk nakijken
• Theorie
• Huiswerk maken
Huiswerk
2. a. Zuivere berglucht is scheikundig gezien
geen zuivere stof omdat er in lucht
verschillende moleculen zitten (zuurstof,
stikstof enz.)
b. Niet vervuild zeewater is geen zuivere
stof omdat zeewater uit verschillende
moleculen bestaat (water, zout)
3. Colamoleculen bestaan niet omdat het
een mengsel is
4. a. Een molecuul is het kleinste deeltje van
een stof die nog alle eigenschappen van
die stof bezit. Een molecuul bestaat altijd
uit 2 of meer atomen.
b. Er bestaan tientallen miljoenen
moleculen
c. Een atoom is een bouwsteen van een
stof
d. Er bestaan ongeveer 110 atomen
5. a. Er komen 3 atoomsoorten voor in dit
molecuul
b.c.Koolstof (6), waterstof (8) en zuurstof (7)
6. Een zuivere stof bestaat uit 1 soort
bouwstenen een mengsel uit meerdere
7. a. A en C
b. B (hier zie je meerdere moleculen)
8.
9. a. De temperatuur blijft gelijk
b. De temperatuur loop langzaam af.
10. a. Een stof heet hydrofiel wanneer deze
op kan lossen in water
b. Een stof heet hydrofoob wanneer deze
niet op kan lossen in water
11. Reageerbuis 1 oplossing
Reageerbuis 2 emulsie
Reageerbuis 3 oplossing
Reageerbuis 4 suspensie
12.a. Tekening
b. Olie is hydrofoob
c. Ether is hydrofoob
13. a. Goud is 24 karaat
b. 75 gram goud (100*18/24)
c. 75% van 6 is 4,5 gram goud
1.3 Scheidingsmethoden
•
•
•
•
•
•
Methode
Zeven
Filtreren
Indampen
Destilleren
Extraheren
Bezinken
verschil in eigenschap
deeltjesgrootte
deeltjesgrootte
kookpunt
kookpunt
oplosbaarheid
dichtheid
Zeven
Deeltjesgrootte
Filtreren
Verschil in grootte
Bezinken of Centrifugeren
• Verschil in massa of dichtheid
• Bezinken
Indampen
Verschil in kookpunt
Destilleren
Verschil in kookpunt
Extraheren
• Twee vaste stoffen uit elkaar halen
• Een vaste stof eerst oplossen en daarna
filtreren en indampen
• Voorbeeld zand en zout
• Verschil in oplosbaarheid
Adsorberen
• Bepaalde stoffen aan een stof onttrekken
• Vaak kleurstoffen
• Bijv
– actieve kool en limonade siroop
– Gasmaskers
– Norrit (allemaal actieve kool)
Chromatograferen
• Verschil in aanhechtingsvermogen en
oplosbaarheid van het oplosmiddel
• Bij zuivere stof 1 vlek bij mengsel
meerdere vlekken
Huiswerk
• Opdracht 14 t/m 24 op blz 16 en 17
Scheikunde
week 3
Kelly van Helden
Planning
• Huiswerk nakijken
• Theorie
• Huiswerk maken
Huiswerk paragraaf 1.3
14. a. verschil in oplosbaarheid
b. verschil in deeltjesgrootte
c. verschil in kookpunt
d. verschil in kookpunt
e. verschil in aanhechtingsvermogen
f. verschil in adsorptievermogen
g. verschil in massa of dichtheid
15. a.
b. het water moet van beneden naar boven
omdat dan de hele buis gekoeld wordt en
ook omdat dan de hele buis gevuld wordt.
c. Verdampen en condenseren
16. a. Een membraan is een vlies met hele
kleine gaatjes erin (soort filter)
b. Filtreren
17. a. filtreren
b. destilleren
c. extraheren
d. adsorberen
e. chromatograferen
f. destilleren
g. filtreren
h. indampen
i. adsorberen
j. extraheren
18. a. de geurvreters adsorberen de geur
b. de geurvreters kunnen “vol” raken
19. Eerst methanol dan alcohol en dan
water. Het zal op volgorde van kookpunt
gaan de laagste eerst.
20. Stof A zal het hoogste komen. Dit komt
door dat hij makkelijker met de loopvloeistof
mee gaat dan aan het papier blijft hangen
Vraag 21:
• Als eerste voeg je alcohol toe aan het
mengsel. Jood zal oplossen. Zwavel en
zand zullen in de oplossing blijven zitten
als vaste stof. Wanneer je het mengsel
filtreert krijg je als residu zwavel en zand
en als filtraat jood opgelost in alcohol.
• Om de jood terug te krijgen damp je het in.
• Het zand en zwavel mengsel ga je
oplossen in koolstofdisulfide. Zwavel zal
oplossen en zand niet. Herhaal het
filtreren en indampen en je hebt ze uit
elkaar.
22. a. Methanol: 64,7. Alcohol: 78,4.
b. De methanol zal eerder eruit komen
c. Ja hij zal het uit elkaar krijgen.
23. a. Doordat de dichtheden van deze
stoffen ver genoeg uit elkaar liggen.
b. Nee dit zal niet hetzelfde zijn omdat
de alcohol in het water zal oplossen op deze
manier en je dus maar 2 lagen krijgt.
24. indampen, adsorberen, destilleren.
Hoofdstuk 2
Bouwstenen van stoffen
2.2 De bouw van een atoom
• Modellen
• Dalton: een atoom is een massief bolletje.
Elk atoomsoort heeft zijn eigen afmetingen
Atoommodel van Rutherford
• Atoommodel
Atoomkern opgebouwd uit protonen en neutronen,
met daar omheen een elektronenwolk
• Atoommodel
– Elektronen (-)
– Protonen (+)
– Neutronen (0)
Atoomnummer en massagetal
• Atoomnummer geeft aan hoeveel
protonen en elektronen in een atoom
zitten
• Massagetal geeft de som van protonen en
neutronen aan
Voorbeeld
K atoomnummer: 19
K massagetal: 39
Aantal protonen en elektronen= 19
Aantal neutronen= 39 -19= 20
Elektronen-verdeling
• De elektronen zijn over schillen verdeeld:
Schil
naam
1e schil
K schil
Maximaal aantal
elektronen
2
2e schil
L schil
8
3e schil
M schil
18
4e schil
N schil
32
• De elektronen worden van binnenuit naar buiten toe
opgevuld
• Uit het periodiek systeem is de elektronen-verdeling
(elektronenconfiguratie) per atoom af te leiden
Het atoomnummer geeft het aantal protonen in de kern aan
Dit komt overeen met de kernlading (+)
en het aantal elektronen in de elektronenwolk (-)
Elektronenconfigatie: elektronenverdeling
over de 4 schillen (banen)
Valentie-elektronen: De elektronen
in de buitenste schil
Isotopen
• Isotopen zijn elementen met hetzelfde
atoomnummer maar met een verschillend
massagetal
• Aantal neutronen bij een atoom verschillen
• Bijv waterstof:
– “Gewoon” waterstof 1 proton geen neutronen
– “Zwaar” waterstof 1 proton 1 neutron
– Tritium 1 proton 2 neutronen
Chloor
Lichtere soort komt 3x zovaak voor
Het gemiddelde massagetal wordt dan:
Massagetal: (3*35+1*37)/4 = 35,5
Dit is de atoommassa!!!
Huiswerk
• Vraag 1 t/m 23 op blz. 39, 43 t/m 45
• Vraag 1 g niet maken!
• Vraag 14,16 en 23 niet maken!!
Scheikunde
Week 4
Kelly van Helden
Planning
• Huiswerk nakijken
• Theorie
• Huiswerk maken
Huiswerk nakijken
1. a. Model is een schematische weergave
van een atoom of molecuul
b. Model van een planetenstelsel is een
verkleining, model van een atoom is een
vergroting
c. 3
d. Ze bestaan allemaal uit 3 verschillende
atomen
e. De hoeveelheid van de atomen is
verschillend.
f. A is zuiver, B is zuiver, C is mengsel
2. Een atoom is een massief bolletje. Elk
atoomsoort heeft zijn eigen afmetingen
3. Ondeelbaar
4. a. A is een mengsel, B en C zijn
zuivere stoffen
b. B is een element, C is een
verbinding
5. B
6. Dalton heeft een minder uitgebreid
atoommodel.
7. a. Atoomnummer geeft aan hoeveel
protonen er in een atoom zitten
b. Het massagetal geeft aan hoeveel
protonen en neutronen bij elkaar op geteld
in een atoom zitten
8. a. elektronen, protonen en neutronen
b. het is een ander atoom en elk atoom
heeft andere eigenschappen
9. a. Lithium
b. Natrium
c. Zwavel
10. a. p= 8, e= 8, n= 8
b. p= 10, e= 10, n= 10
c. p= 1, e= 1, n= 0
d. p= 1, e= 1, n= 1
11. Zink
N
Li
Zn
12. Symbool
Cl
Si
Atoomnummer
7
3
30
17
14
Protonen
7
3
30
17
14
Elektronen
7
3
30
17
14
Neutronen
7
4
35
20
14
Massagetal
14
7
65
37
28
13.
a.
c.
b.
d.
15. Er kan geen lucht tussen atomen zitten
omdat lucht uit moleculen bestaat en er
geen moleculen tussen atomen kunnen
zitten.
17. Rutherford uit elektronenwolk en kern
Bohr uit schillen en kern
18.
a.
b.
c.
19. a. Silicium
b. 14 p, 17 n in de kern, 14 e in de wolk
20. a. Isotopen zijn atomen met een
verschillende hoeveelheid neutronen.
b. Met een andere kern
21. a. 12 n
b. 6 n
c. 17 n
d. 9 n
22. a. Ne-22 en 2210Ne
b. Ca-40 en 4020Ca
2.3 Periodiek systeem
Periode
G
R
O
E
P
E
N
Groepen
• Groep 1 Alkalimetalen (Film)
– Reageren heftig met water
• Groep 2 Aardalkalimetalen
– Reageren heftig met lucht (felle vlam)
• Groep 17 Halogenen
– F, Cl, Br, I reageren goed met metalen
• Groep 18 Edelgassen
– Verbinden zich niet en tasten niets aan
Atomen
• Kleinste deeltjes van een molecuul
• Symbolen
– Eerste letter van de Latijnse naam
– Bijvoorbeeld:
• Koolstof = Carboneum dus C
• Koper = Cuprum dus Cu
• Denk aan hoofdletter kleine letter!!!
Elementen
• Fientje Cliedert Bruine Inkt Op Haar Neus
– Fluor (F),
– Chloor (Cl),
– Broom (Br),
– Jood (I),
– Zuurstof (O),
– Waterstof (H),
– Stikstof (N)
• Twee atomige elementen
Molecuulformule
Coëfficiënt:
Geeft het aantal
moleculen aan
2 C2H6O
2 moleculen ethanol
Index:
Geeft het aantal atomen dat in
het molecuul voorkomt aan
Atoombinding
• Covalentie: het aantal elektronen dat een atoom
beschikbaar heeft voor de atoombinding
Atoombinding
Er zijn ook atomen die meer dan een covalentie hebben.
Bijvoorbeeld: Zwavel (S)  covalentie 2, 4 en 6
Molecuulformule
• Koolstof en zwavel
atomen
Covalentie
aantallen
vereenvoudigen
:C
:4
:2
:1
S
2
4
2
Formule
: CS2
Koolstofdisulfide
Structuurformule
• Een structuurformule is een tekening van
een molecuul.
- Ruimtelijke structuur: hierbij kun je de hoeken
en verbindingen goed zien.
- Eenvoudiger is de structuurformule: deze zijn
gemakkelijker te tekenen.
Ethanol
H-atomen worden voor het
gemak vaak weggelaten.
Huiswerk
• Maken opdracht 24 t/m 32 op blz 48 en 49
• Achterkant van periodiek systeem invullen
Scheikunde
Week 5
Kelly van Helden
Planning
• Huiswerk nakijken
• Theorie
• Huiswerk maken
Huiswerk nakijken
24. a. Op atoomnummer
b. omdat ze de zelfde eigenschappen
hebben
25. a. Perioden
b. Groepen
26. a. groep 17
b. groep 1
c. groep 18
27. a. Fluor, Chloor, Broom, Jood
b. Lithium, Natrium, Kalium
c. Helium, Neon, Argon
28. De atomen uit groep 2
29. Groep 2 periode 3
(gemiddelde van alle 3)
30. Nee bij deze niet
31. a. groep 16
b. periode 8
c. Metaal
32. a. calcium
b. Krypton is een edelgas
2.4 Ionen
•
•
•
•
•
•
Atomen met een lading
Sterkere aantrekkingskracht
Hogere smeltpunten
Kern blijft altijd gelijk
Elektronen kunnen veranderen
Ionen willen lijken op edelgassen
Ionen
• Atomen kunnen elektronen opnemen of
afstaan (buitenste schil)
• Atomen willen zijn als edelgas
• Atomen uit groep 1 staan makkelijk 1
elektron af (elektron positief)
• Atomen uit groep 17 nemen makkelijk 1
elektron op (elektron negatief)
Bijvoorbeeld Na
•
•
•
•
Atoomnummer 11
Kernlading is dus +11
11 protonen en 11 elektronen
Na kan 1 elektron afstaan
– Buitenste schil 1 e
• 11 P 10 E (+11 -10= +1)
• Natrium ion (Na+-ion)
Natrium
Bijvoorbeeld Cl
•
•
•
•
•
•
Atoomnummer 17
Kernlading is dus +17
17 protonen en 17 elektronen
Cl kan 1 elektron opnemen
17 P 18 E (+17 -18= -1)
Chloride (Cl- ion)
Periodiek systeem en ionen
• Atomen uit groep 1
– 1 afstaan dus lading van 1+
• Atomen uit groep 2
– 2 afstaan dus lading van 2+
• Atomen uit groep 16
– 2 opnemen dus lading van 2-
• Atomen uit groep 17
– 1 opnemen dus lading van 1-
Waardigheid van atomen
• Ook wel elektovalentie
• Atomen uit groep 1
– Waardigheid van 1
• Atomen uit groep 2
– Waardigheid van 2
• Atomen uit groep 15
– Waardigheid van 3
• Atomen uit groep 17
– Waardigheid van 1
2.5 naamgeving van ionen
• Positieve ionen behouden dezelfde naam
– Mg2+ = Magnesium ion
– Na+ = Natrium ion
– K+
= Kalium ion
Metalen
• Er zijn metalen die meerdere valenties
kunnen hebben
• Fe2+ of Fe3+
• Deze geven we aan met romeinse cijfers
• Ijzer(II) ion of ijzer(III)ion
• Cu+ en Cu2+
• Koper(I)ion en Koper(II)ion
Valenties van metalen
Metaal
valentie
Na, K, Ag
(1) +
Mg, Ba, Ca, Zn, Ni
2+
Al, Cr, Au
3+
Fe
2+ en 3+
Cu, Hg
1+ en 2+
Pb, Sn
2+ en 4+
Uitzondering:
Waterstof (enige niet metaal) positieve valentie: H+
Valenties niet metalen
Niet-metaal
Valentie
F, Cl, Br, I
(1) -
O, S
2-
N, P
3-
Negatieve ionen
• Achtervoegsel –ide
– F– Cl– Br – I– O2– S2– N3-
Fluoride
Chloride
Bromide
Jodide
Oxide
Sulfide
Nitride
huiswerk
• Opdracht 33 t/m 44
• Niet maken: 34, 42, 43, 44b, d, f, g
Scheikunde
Week 6
Kelly van Helden
Planning
•
•
•
•
Huiswerk nakijken
Herhaling
Theorie
Huiswerk maken
Huiswerk nakijken
33. Een ion is een geladen atoom
35. a. Een positief ion ontstaat wanneer er
een elektron afgegeven wordt.
b. Een negatief ion ontstaat wanneer er
een elektron opgenomen wordt.
36. a. 19 p en 19 e
e. 8 p en 10 e
b. 17 p en 18 e
f. 26 p en 26 e
c. 7 p en 7 e
g. 26 p en 24 e
d. 1 p en 1 e
h. 80 p en 78 e
37 a.
b.
37
c.
d.
37. e. Lithium op Helium
Aluminium op Neon
Chloor op Argon
zuurstof op Neon
38. a. Waardigheid, het aantal elektronen
dat een atoom opneemt of afstaat.
b. Metalen hebben een positieve
elektrovalentie
c. Niet-metalen hebben een negatieve
elektrovalentie
39. Uit het periodiek systeem kun je de
ladingen aflezen
40. a. 2
b. 1
c. 1
41. a. De atoomnaam met ion er achter
b. De atoomnaam met -ide erachter
c. Het Romeinse cijfer wat er bijstaat
44. a. Ba2+
c.Hg(1)+
e.Ag(1)+
h. Zn2+
Herhaling!!
3.3 structuurformules en namen
van moleculaire stoffen
• Molecuul bestaat altijd uit 2 of meer
atomen
• Altijd niet-metalen
• Covalentie
• structuurformules
Molecuulformule
Coëfficiënt:
Geeft het aantal
moleculen aan
2 C2H6O
2 moleculen ethanol
Index:
Geeft het aantal atomen dat in
het molecuul voorkomt aan
Atoombinding
• Covalentie: het aantal elektronen dat een atoom
beschikbaar heeft voor de atoombinding
Atoombinding
Er zijn ook atomen die meer dan een covalentie hebben.
Bijvoorbeeld: Zwavel (S)  covalentie 2, 4 en 6
Structuurformule
• Een structuurformule is een tekening van
een molecuul.
- Ruimtelijke structuur: hierbij kun je de hoeken
en verbindingen goed zien.
- Eenvoudiger is de structuurformule: deze zijn
gemakkelijker te tekenen.
Ethanol
H-atomen worden voor het
gemak vaak weggelaten.
Structuurformule
• Dubbele bindingen
• Drievoudige bindingen
Molecuulformule
• Koolstof en zwavel
atomen
Covalentie
aantallen
vereenvoudigen
:C
:4
:2
:1
S
2
4
2
Formule
: CS2
Koolstofdisulfide
Index en naamgeving
Index
Voorvoegsel
1
Mono
2
Di
3
Tri
4
Tetra
5
Penta
6
Hexa
Naamgeving
• H2O
– Diwaterstofmono-oxide
• P2O5
– Difosforpenta-oxide
• Monostikstofdioxide
– NO2
huiswerk
• Opdracht: 21 t/m 33
• Niet maken: 22, 26, 29.
Scheikunde
Week 7
Kelly van Helden
Planning
• Huiswerk nakijken
• Theorie
• Huiswerk maken
Huiswerk nakijken
21. De covalentie van een atoom van een
niet-metaal komt overeen met het aantal
bindingen dat het atoom kan vormen.
23. Natrium is een metaal en alleen niet
metalen hebben een covalentie.
24. De structuurformule geeft aan welke
atomen in een molecuul van die stof
aanwezig zijn en hoe ze met elkaar
verbonden zijn.
25. H2
C 2H 6
CH4O
C 2H 4
N2
27.
28. a.
b.
d.
e.
30.
31. 1 = Mono
2 = Di
3 = Tri
4 = Tetra
c.
f.
32. a. (mono)Koolstofmono-oxide
b. Zwaveldi-oxide
c. Koolstofdi-oxide
d. Zwaveltri-oxide
e. Di-fosfortri-oxide
f. Di-stikstoftetra-oxide
33. a. H2O
b. PCl3
c. SiO2
d. H2O2
e. N2O4
f. SiCl4
3.2 elektrisch
geleidingsvermogen
• Een stof kan stroom geleiden wanneer
– De stof moet bestaan uit geladen deeltjes
– De geladen deeltjes moeten vrij kunnen
bewegen
Onderscheid in stoffen
1. Moleculaire stoffen
2. Zouten (opgebouwd uit ionen)
3. Metalen
Welke stoffen geleiden niet?
•
•
•
•
Gedestilleerd water
Alcohol
Hout
perspex
Moleculaire stoffen (bestaan uit niet-metalen):
Dit komt doordat deze stoffen geen
vrije elektronen bevatten!!
Zouten
• Stoffen opgebouwd uit positieve en
negatieve ionen
Zouten bestaan uit:
een metaal en een niet-metaal
• Natrium en Chloor
– Natrium staat steeds 1 elektron af
– Chloor neemt steeds 1 elektron op
• Er ontstaat Natriumchloride (keukenzout)
Ionrooster en ionbinding
• Ieder positief natrium ion is omgeven door
6 chloor ionen en andersom
• Door de aantrekkingskracht tussen
positieve en negatieve ionen blijven de
ionen bij elkaar
– ion binding
Metalen
• Eigenschappen van metalen
– Glanzend uiterlijk
– Hoog smeltpunt
– Geleiden goed warmte
– Geleiden elektrische stroom
– Goed vervormbaar door walsen en smeden
– In gesmolten toestand goed te mengen
Even terug
• IJzer atoomnummer 26
• Aantal protonen is dus: 26 (positief)
• Aantal elektronen is dus: 26 (negatief)
• IJzer staat graag 2 elektronen af
• Dan krijgt ijzer een lading van: +2
• Dat is het ijzer ion
IJzer
• Bestaat uit veel positieve ijzer ionen en uit
twee keer zo veel vrije elektronen
• De ijzerionen zijn gerangschikt in een
rooster
• Hierin bewegen de vrije elektronen zich
kris kras tussen de positieve ijzerionen
door.
• Deze
zorgen voor de binding
Metaalrooster
Metaalrooster
• Bestaat dus uit positieve metaalionen en
uit vrije elektronen die voor de binding
(metaalbinding) in het rooster zorgen
• Wanneer het metaal aangesloten wordt op
stroom gaan alle elektronen dezelfde kant
op
– De beweging van vrije elektronen wordt
gericht
Huiswerk
• Opdracht: 2 t/m 16
– Niet maken: 8, 11, 12, 15
Huiswerk nakijken 3.2
2. De stof moet bestaan uit geladen deeltjes
De geladen deeltjes moeten vrij kunnen
bewegen.
3. Moleculaire stoffen, zouten en metalen
4. a. moleculaire stoffen bestaan uit
ongeladen deeltjes.
b. positieve (metalen) en negatieve
ionen (niet metalen)
c. positieve ionen (metalen)
5. Plastic geleid geen stroom dus moet
moleculair zijn omdat deze geen vrije
elektronen bevat.
6. Ionrooster, Metaalrooster en
molecuulrooster
7. Ionrooster is positief en negatief naast
elkaar metaalrooster niet.
Ze zitten beide in een rooster
9. Door het rooster
10. Bij een legering bouw je ander metaal in
een metaalrooster
13. a. bestaat alleen uit niet metalen
b. bestaat uit metaal en een niet metaal
c. bestaat alleen uit metalen
14. a. element bestaat uit 1 soort moleculen
Verbinding uit meerdere soorten moleculen.
b. kan beide zijn. (CO2 en O2)
16.a.1. Moleculair
5. moleculair
2. zout
6. zout
3. moleculair
7. Metaal
4. metaal
b. Moleculair niet, metaal wel, zout alleen (l)
Download