The multidimensional perspective of bipolar I disorder. Satellite symposium on the occasion of the 26th ECNP congress with educational financial support provided by Lundbeck. Barcelona, 7 oktober 2013 Episoden met gemengde kenmerken bij bipolaire stoornis type I: met kennis van zaken de goede behandeling kiezen Dominique-Jean Bouilliez Episoden van manie of depressie met symptomen van de andere pool zijn moeilijker te diagnosticeren en te behandelen dan ‘zuivere’ episoden van manie of depressie (1). Die episoden ‘met gemengde kenmerken’, zoals ze in de DSM-5 worden genoemd (2), zijn evenwel frequent (1) en vormen een echte therapeutische uitdaging voor de artsen, zowel voor de acute als voor de langetermijnbehandeling. Antipsychotica zijn doeltreffend bij ‘zuivere’ episoden, maar dit is slechts zelden het geval bij gemengde episoden. Asenapine (Sycrest®, Lundbeck) blijkt echter een interessant potentieel te hebben bij depressieve symptomen tijdens een manische episode. NC515Nsyc-095-03feb2014 03/02/2014 “Bipolaire stoornis werd lang beschreven als een episodische aandoening gekenmerkt door duidelijke perioden van manie, depressie of euthymie”, zei Prof. Dr. Andrea Fagiolini (Sienna). “De DSM-IV definieerde gemengde episoden bij bipolaire stoornis type I als het optreden van een episode waarbij zowel voldaan werd aan alle criteria van een manische episode als aan die van een depressieve episode, gedurende minstens 1 week.” Deze restrictieve criteria van gemengde episoden bemoeilijkten echter de diagnose. Bovendien is de behandeling vaak ontoereikend. Gemengde episoden worden vaak gekenmerkt door subsyndromale symptomen van beide polen, maar ze bereiken het niveau niet dat vereist is voor een volledige episode. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het aantal of de intensiteit van depressieve symptomen tijdens een manische episode niet volstaan om een diagnose van gemengde episode te stellen. Dit heeft ertoe geleid dat in de DSM-5 episoden van bipolaire stoornis gedefinieerd worden als manisch, hypomaan en depressief, en de gemengde episode, zoals gedefinieerd in de DSM-IV-TR, verwijderd werd. De DSM-5 beschrijft nu het aantal symptomen van de tegengestelde pool en stelt voor om de term ‘met gemengde kenmerken’ toe te kennen aan manische en depressieve episoden (2). “Bij een depressieve episode definieert de DSM-5 ‘gemengde kenmerken’ als de aanwezigheid van 3 of meer symptomen van manie/hypomanie bij een patiënt die aan alle criteria van een depressieve episode voldoet. Een diagnose van een manische episode met depressieve kenmerken wordt gesteld als een patiënt naast de klassieke symptomen van een manische episode minstens 3 criteria van een depressie vertoont.” Subsyndromale symptomen herkennen om de patiënt beter te begrijpen en om de beste behandeling te kunnen kiezen “Dat er subsyndromen aanwezig zijn, is eerder de regel dan de uitzondering”¸ vervolgt Prof. Dr. Allan Young (King’s College, Londen). Zo kan men bijvoorbeeld depressieve symptomen herkennen bij 31% (3) tot 37% (4) van de gevallen met een manische episode. We kunnen trouwens vaststellen dat manische vormen van een bipolaire stoornis vaker voorkomen bij mannen, maar een manie met depressieve symptomen komt vaker voor bij vrouwen (4-5). Echter, bij een bredere definitie van depressie verdwijnt dat dimorfisme. (6). “Hoe dan ook, het is belangrijk om die symptomen snel te herkennen,” onderstreept Prof. Dr. Young, “vooral omdat het beloop en de prognose van een manie met depressieve symptomen minder gunstig zijn dan bij een zuivere manie: die patiënten kennen vaker een chronisch beloop, recidiveren vaker en worden vaker heropgenomen in psychiatrische ziekenhuizen (4).” Bovendien vertonen die patiënten frequenter middelengebruik, is de kans op suïcide bij hen groter en vertonen ze meer zelfmoordgedachten (5, 7). Angst, agitatie en prikkelbaarheid bij een manische episode wijzen op een mogelijk gemengd depressief karakter Psychische angst met gevoelens van spanning en prikkelbaarheid is een essentieel symptoom van manie met depressieve symptomen, zoals meerdere dimensionale studies aantonen (5, 1). Recent hebben Cassidy et al. vastgesteld dat de overgrote meerderheid van de patiënten met een manie met depressieve symptomen angstig is, terwijl maar zeer weinig patiënten met een ‘zuivere’ manie angst vertonen (8-9). Agitatie, zoals die wordt gezien bij manische, depressieve en gemengde toestanden, omvat twee soorten stoornissen. Vooreerst een pijnlijke inwendige spanning die een verhoogde motorische activiteit teweegbrengt die niet gericht is op een doel. Dat is vooral zo bij depressieve episoden. Ten tweede is er een sterke, weinig geregelde doelgerichte activiteit, die vaak gepaard met prikkelbaarheid en ongeduld. Dat komt vaker voor bij manie (9). Veel studies hebben bovendien een hoge score van prikkelbaarheid vastgesteld in geval van depressieve symptomen tijdens een manische episode. Die prikkelbaarheid wijst volgens Prof. Dr. Akiskal mogelijks op een manie met depressieve symptomen (4). In het kader van de EMBLEM-studie, een prospectieve Europese studie, werden in Frankrijk 771 patiënten geëvalueerd. Daarbij werd vastgesteld dat het aantal patiënten in herstel significant hoger was bij diegenen met een zuivere manische episode in vergelijking met diegenen met een manische episode met depressieve symptomen (46% tegen 36%, p = 0,006) (10). Deze laatste groep van patiënten zijn ook significant vaker niet tevreden over hun leven en kennen vaker problemen in hun beroepsleven (10). “Dat is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat de behandeling van episoden met gemengde kenmerken zeer vaak resulteert in veranderingen van polariteit en een verergering van de symptomen van de tegengestelde polariteit (11).” de YMRS-score significant vanaf de derde week in vergelijking met placebo. Olanzapine deed dat niet. Asenapine had ook een significant beter effect op het aspect ‘interne spanning’ van de MADRS-schaal dan olanzapine. Eenzelfde verschil werd waargenomen bij toepassing van de criteria van de DSM-5. Prof. Dr. Roger McIntyre en zijn medewerkers hebben een post-hoc-analyse uitgevoerd van de gegevens van 960 patiënten, waarvan respectievelijk 34%, 18% en 4% meer dan of gelijk aan 3 lichte, matige of ernstige depressieve symptomen vertoonden. In de groep patiënten die met asenapine werden behandeld, kon een stabiel aantal remissie (MADRS) bereiken, ongeacht de ernst van de depressieve symptomen (64-67%) (6). De resultaten die met olanzapine in de verschillende subgroepen werden behaald, waren minder coherent. Conclusie Het spectrum van gemengde kenmerken van manie of depressie werd in het verleden onderschat. De restrictieve definities van ‘mengtoestanden’ werden in de DSM-5 vervangen door gevoeligere en specifiekere criteria. “Het is dan ook belangrijk om subsyndromale depressieve symptomen tijdens manische episoden te herkennen om een beter inzicht te krijgen in het spectrum van deze ziekte en om de meest geschikte behandeling te kunnen kiezen. Hiervoor beschikt asenapine over meerdere troeven”, concludeerde Prof. Dr. Andrea Fagiolini, die de sessie voorzat. De beste behandeling geven De lijst van behandelingen voor episoden met gemengde kenmerken is lang: anticonvulsiva, lithium, antidepressiva, antipsychotica (worden het vaakst in deze indicatie voorgeschreven), elektroconvulsieve therapie, ondersteunende behandeling, cognitieve gedragstherapie, psycho-educatie… “Als men ze voorschrijft, moet men echter voorzorgen nemen”, merkte Prof. Dr. Michael Berk op, en hij verwees daarbij naar het risico op manie of hypomanie bij het voorschrijven van antidepressiva voor een subsyndromale depressie (12). Lithium blijkt niet de beste optie te zijn bij een subsyndromale depressie (13). Antipsychotica (alleen of in combinatie met een stemmingsstabilisator) zijn doeltreffender dan placebo bij de behandeling van manische symptomen van een gemengde episode (effect size = -0,41, p < 0,00001) en bij de behandeling van depressieve symptomen bij een gemengde episode (effect size = -0,30, p < 0,001) (14). De gunstige effecten van een behandeling met antipsychotica werden geëvalueerd in een studie bij 295 patiënten met een gemengde episode (volgens de DSM-IV-TR), waarvan er 107 werden behandeld met asenapine, 122 met olanzapine en 66 met placebo (15). Bij die post-hoc-analyse verlaagde asenapine Referenties 1. Vieta E, Valenti M. J Affect Disord. 2013;148(1):28-36. 2. DSM-5, Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5th Edition. www.DSM5.org. 3. McElroy S, et al. Am J Psychiatry 1992;149(12):1633-44. 4. Akiskal H, et al. J Affect Disord 1998;50(2-3):175-86. 5. Gonzalez-Pinto A, et al. CNS Drugs 2007;21(8):611-26. 6. McIntyre R, et al. J Affect Disord 2013;150(2):378-83. 7. Goldberg J, et al. Am J Psychiatry 1998;155(12):1753-5. 8. Cassidy F, et al. J Affect Disord 2009;114(1-3):294-8. 9. Swann A, et al. Am J Psychiatry 2013;170(1):31-42. 10. Azorin J, et al. BMC Psychiatry 2009;9:33. 11. Malhi G. Lancet 2013;381(9878):1599-600. 12. Frye M, et al. Am J Psychiatry 2009;166(2):164-72. 13. Swann A, et al. Arch Gen Psychiatry 1997;54(1):37-42. 14. Muralidharan K, et al. J Affect Disord 2013;150(2):408-14. 15. Azorin J, et al. J Affect Disord 2013;145(1):62-9. PUBLIEKSPRIJS: 60x5 mg 97,95 € 60x10 mg 97,95 € Doeltreffende behandeling van manische episodes met depressieve kenmerken1 NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Sycrest 5 mg – 10 mg tabletten voor sublinguaal gebruik. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Elke tablet voor sublinguaal gebruik bevat respectievelijk 5 mg of 10 mg asenapine (in de vorm van maleaat). FARMACEUTISCHE VORM Tablet voor sublinguaal gebruik. THERAPEUTISCHE INDICATIES De behandeling van matige tot ernstige manische episodes bij een bipolaire stoornis type I bij volwassenen. DOSERING EN WIJZE VAN TOEDIENING Dosering: Manische episode: De aanbevolen startdosering van Sycrest als monotherapie is 10 mg tweemaal daags. Eén dosis dient ’s morgens te worden ingenomen en één dosis dient ’s avonds te worden ingenomen. De dosis kan op geleide van klinische beoordeling worden verlaagd naar 5 mg tweemaal daags. Voor combinatietherapie wordt een startdosering van 5 mg tweemaal daags aangeraden. Afhankelijk van de klinische respons en tolerantie bij de individuele patiënt kan de dosis worden verhoogd naar 10 mg tweemaal daags. Aanvullende informatie m.b.t. speciale populaties: Pediatrische patiënten: De veiligheid en werkzaamheid van Sycrest bij kinderen jonger dan 18 jaar zijn niet vastgesteld. Er zijn beperkte veiligheidsgegevens beschikbaar over het gebruik van Sycrest bij adolescente patiënten. Bij adolescente patiënten is een farmacokinetisch onderzoek uitgevoerd. Maar er kan geen dosisaanbeveling worden gedaan. Oudere patiënten: Sycrest dient bij ouderen met voorzichtigheid te worden gebruikt. Er zijn beperkte gegevens beschikbaar over de werkzaamheid bij patiënten van 65 jaar en ouder. Patiënten met nierinsufficiëntie: Bij patiënten met een verminderde nierfunctie hoeft de dosering niet te worden aangepast. Er is geen ervaring met asenapine bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie met een creatinineklaring lager dan 15 ml/min. Patiënten met leverinsufficiëntie: Bij patiënten met lichte leverinsufficiëntie hoeft de dosis niet te worden aangepast. De mogelijkheid van verhoogde asenapineplasmaspiegels kan niet worden uitgesloten bij sommige patiënten met matige leverinsufficiëntie (Child-Pugh B) en voorzichtigheid wordt geadviseerd. Bij proefpersonen met ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pugh C) is een 7-voudige toename van de asenapineblootstelling waargenomen. Daarom wordt Sycrest niet aangeraden bij patiënten met ernstige leverinsufficiëntie. Wijze van toediening: De tablet dient pas uit de blisterverpakking te worden gehaald op het moment dat deze moet worden ingenomen. De tablet mag alleen met droge handen worden vastgepakt. De tablet mag niet door de tabletverpakking worden gedrukt. De tabletverpakking mag niet worden kapot geknipt of gescheurd. Het gekleurde lipje dient te worden teruggepeld waarna de tablet er voorzichtig uitgehaald dient te worden. De tablet mag niet worden verpulverd. Om optimale absorptie te garanderen dient de Sycrest tablet voor sublinguaal gebruik onder de tong te worden geplaatst en dient men deze volledig te laten oplossen. De tablet zal binnen een paar seconden in het speeksel oplossen. Sycrest tabletten voor sublinguaal gebruik mogen niet worden gekauwd of doorgeslikt. Na toediening dient gedurende 10 minuten niet te worden gegeten en gedronken. Sycrest dient als laatste te worden ingenomen, indien gebruikt in combinatie met andere medicatie. Behandeling met Sycrest wordt niet geadviseerd voor patiënten, die deze toedieningsmethode niet kunnen opvolgen, omdat de biologische beschikbaarheid van asenapine na doorslikken laag is (< 2% met een tabletformulering voor oraal gebruik). CONTRA-INDICATIES Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de hulpstoffen. BIJWERKINGEN Samenvatting van het veiligheidsprofiel: De meest frequent gemelde ongewenste geneesmiddelreacties tijdens behandeling met asenapine waren slaperigheid en angst. De incidentie van de ongewenste geneesmiddelreacties geassocieerd met asenapinetherapie is hieronder weergegeven. De gegevens zijn gebaseerd op ongewenste voorvallen die zijn gemeld tijdens klinische onderzoeken en/of postmarketinggebruik. Alle ongewenste geneesmiddelreacties zijn vermeld volgens systeem/orgaanklasse en frequentie; zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100 tot < 1/10), soms (≥ 1/1000 tot < 1/100), zelden (≥ 1/10.000 tot < 1/1000) en niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Binnen elke frequentiegroep zijn de bijwerkingen vermeld in volgorde van afnemende ernst. De frequentie van bijwerkingen die gemeld zijn tijdens postmarketinggebruik kan niet bepaald worden omdat zij gebaseerd zijn op spontane meldingen. De frequentie van deze bijwerkingen wordt daarom aangeduid met ‘niet bekend’. Bloed- en lymfestelselaandoeningen: Zelden: neutropenie. Immuunsysteemaandoeningen: Niet bekend: allergische reacties. Voedings- en stofwisselingsstoornissen: Vaak: gewichts-toename, toegenomen eetlust. Soms: Hyperglykemie. Psychische stoornissen: Zeer vaak: Angst. Zenuwstelselaandoeningen: Zeer vaak: slaperigheid. Vaak: dystonie, acathisie, dyskinesie, parkinsonisme, sedatie, duizeligheid, dysgeusie. Soms: syncope, toeval, extrapiramidale stoornis, dysartrie. Zelden: maligne antipsychoticasyndroom. Niet bekend: restless legs syndroom. Oogaandoeningen: Zelden: accommodatiestoornis. Hartaandoeningen: Soms: sinus bradycardie, bundeltakblok, verlengd QT-interval op ECG, sinustachycardie. Bloedvataandoeningen: Soms: orthostatische hypotensie. Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen: Zelden: pulmonaal embolisme. Maagdarmstelselaandoeningen: Vaak: orale hypoesthesie. Soms: gezwollen tong, dysfagie, glossodynie, orale paresthesie. Niet bekend: misselijkheid, oraal slijmvlieslaesies (ulceraties, blaarvorming en ontsteking), speekselhypersecretie. Lever- en galaandoeningen: Vaak: verhoogd alanine-aminotransferase. Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen: Vaak: spierstijfheid. Zelden: rabdomyolyse. Zwangerschap, perinatale periode en puerperium: Niet bekend: neonataal onttrekkingssyndroom. Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen: Soms: seksuele disfunctie, amenorroe. Zelden: gynecomastie, galactorroe. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen: Vaak: moeheid. Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen: Extrapiramidale symptomen (EPS): In klinische onderzoeken was de incidentie van extrapiramidale symptomen bij patiënten, die werden behandeld met asenapine, hoger dan bij patiënten die werden behandeld met placebo (15,4% vs 11,0%). De kortdurende (6 weken) schizofrenie-onderzoeken wijzen op een dosis-/responsrelatie voor acathisie bij met asenapine behandelde patiënten en voor parkinsonisme was sprake van een stijgende trend bij hogere doses. Gewichtstoename: In de gecombineerde kortdurende en langdurige onderzoeken naar schizofrenie en bipolaire manie was de gemiddelde verandering in lichaamsgewicht bij asenapine 0,8 kg. Het percentage patiënten met klinisch significante gewichtstoename (≥ 7% gewichtstoename bij het eindpunt vs uitgangswaarde) in de kortetermijn schizofrenie-onderzoeken was 5,3% voor asenapine vergeleken met 2,3% voor placebo. Het percentage patiënten met klinisch significante gewichtstoename (≥ 7% gewichtstoename bij het eindpunt vs uitgangswaarde) in de kortetermijn bipolaire manie-onderzoeken was 6,5% voor asenapine vergeleken met 0,6% voor placebo. Orthostatische hypotensie: De incidentie van orthostatische hypotensie bij oudere proefpersonen was 4,1% vergeleken met 0,3% in de gecombineerde fase 2/3 populaties. Leverenzymen: Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van levertransaminases, alaninetransferase (ALAT), aspartaattransferase (ASAT) zijn vaak gezien, vooral bij vroege behandeling. Andere bevindingen: Cerebrovasculaire gebeurtenissen zijn gemeld bij patiënten, die werden behandeld met asenapine maar er is geen bewijs voor enige overmatige incidentie boven de normale verwachtingen voor volwassenen tussen de 18 en 65 jaar. Asenapine heeft anesthetische eigenschappen. Orale hypo-esthesie en orale parasthesie kunnen direct na toediening optreden en verdwijnen gewoonlijk binnen 1 uur. Tijdens postmarketinggebruik zijn ernstige overgevoeligheidsreacties gemeld bij patiënten die werden behandeld met asenapine, waaronder anafylactische/anafylactoïde reacties, angio-oedeem, een gezwollen tong en keel (faryngeaal oedeem). HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN N.V. Organon. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN 5 mg 60 tabletten: EU/1/10/640/002. 10 mg 60 tabletten: EU/1/10/640/005. AFLEVERING Op medisch voorschrift. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST 02/2013. Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu). 1. Szegedi A et al. BMC Psychiatry 2011, 11:101 syc-098-09jan2014 - 10/01/2014 - NL tabletten voor sublinguaal gebruik 5 en 10 mg