Geschiedenis van het haar vlechten Zelfs al uit de Steentijd (24.000 tot 22.000 v. Chr.) dateren bewijzen dat toenmalige vrouwen een oog hadden voor schoonheid en aantrekkelijkheid. De Venus van Willendorf is hier een mooi voorbeeld van. Op dit beeldje, dat in 1908 door Josef Szombathy bij Willendorf in Oostenrijk werd gevonden, is duidelijk te zien dat het haar in die tijd werd ingevlochten en vervolgens in zeven rijen straks langs elkaar in een cirkelvorm om het hoofd werd gelegd om aan de achterzijde van het hoofd te eindigen in twee halve banden. Wellicht werd hier zelfs al deels gebruik gemaakt van de techniek die wij nu de Franse vlechttechniek noemen. De allerbovenste cirkel had de vorm van een rozet. De Egyptenaren pasten het vlechten van het haar, zij het op andere wijze, al toe in de periode 2.000 v. Chr. tot enige tijd na Chr. en dit vooral bij de veel gedragen pruiken. Zowel Egyptische vrouwen als mannen lieten het hoofd met grote regelmaat kaal scheren omdat dit een betere pasvorm voor de pruiken gaf, maar in het bijzonder omdat het comfortabeler was in het warme klimaat, het was gemakkelijker in onderhoud en het was een goede preventie tegen hoofdluis, al was dit niet een algemeen populaire stijl bij de vrouwen. De pruiken hadden een sensuele betekenis. Ook het dunner worden van het haar of de verkleuring ervan door de veroudering kon zo verdoezeld worden. Zwart stond voor schoonheid en was steeds in de pruiken terug te vinden. Ook werd het eigen haar behandeld met Henna of een van de vele andere middelen waarover de Egyptenaren beschikten om vooral het grijze haar aan het oog te onttrekken. De Egyptenaren waren vooruit in hun tijd voor wat betreft de haarmode en haarverzorging. Naast de pruiken in vele stijlen, die het meest door de middenklasse en de hogere klasse werden gedragen en die regelmatig werden opgesierd door zware gouden diadeems en andere sieraden, zijn er ook bewijzen gevonden voor het gebruik van extensions (of haarverlengingen) en zelfs dreadlocks. Ook de Grieken maakten in de periode 323 tot 146 v. Chr. gebruik van het rond het hoofd draperen van vlechten, maar het haar werd ook in een scheiding en voorzien van golven en krullen los gedragen of in een knot gedaan. In het begin van de 12e eeuw, na een periode van bedekking van het haar met hoofddoeken en sjaals, mocht het haar weer gezien worden en moest toen vooral dik en lang zijn. Het werd vanuit een middenscheiding ingevlochten. Er ontstond concurrentie onder vrouwen en extra haar (of kunsthaar) werd aan het haar toegevoegd om de vlecht dikker te maken en het eind van de vlecht werd vastgemaakt met metaal of zijdedraad. De grote vraag naar kunsthaar kwam op gang. Om aan deze vraag te kunnen voldoen, werd een cilinder uitgevonden die met kunsthaar werd gevuld. De cilinder werd aan het eind van de vlecht bevestigd om hem zo te verlengen. In de periode 1154 tot 1189 werd opnieuw van de opsteekmethode met vlechten gebruik gemaakt, omdat het haar nu verstopt werd onder een hoofddoek met kinband dat in die periode het modebeeld bepaalde. Het haar werd dan ingevlochten en rond het hoofd gelegd en vervolgens aan de voorzijde van het hoofd vastgezet. Het haar van de voorzijde werd hier overheen gedrapeerd en het geheel werd onder de hoofddoek verstopt. Zo werd de indruk van een hoog voorhoofd gewekt. In de latere jaren van de 12e eeuw tot het begin van de 13e eeuw versoepelde dit beeld zich weer enigszins en werd het haar soms ook los gedragen, al was het nog steeds niet zichtbaar. Het gebruiken van al dan niet opgestoken vlechten bestaat dus al een heel lange tijd en zal ook nooit ophouden te bestaan. ©Kapsels.net