Romeinen: Noem 2 Romeinse goden: Apollo, Jupiter, Mars, Mercurius, Neptunes, Pluto, Saturnus, Venus en Cupido Wanneer tot wanneer duurde de Romeinse tijd?: A: van 3000 V.Chr. tot 500 N.Chr. B: van 500 N.Chr. tot 1000 N.Chr. Antwoord A is het goede antwoord. Waar vergaderen de senatoren?: A: in de Senaat. B: in het huis van 1 van de Senatoren. Antwoord A is het goede antwoord. Had elke romein een bad in huis?: A: ja, maar ze gingen voor de gezelligheid naar een badhuis. B: nee, alleen de rijke Romeinen maar die gingen ook voor de gezelligheid naar een badhuis. C: nee, als romein had je geen bad. Antwoord B is het goede antwoord. Waar voor werd het Colosseum gebruikt? A: voor wagenrennen. B: voor theater. C: voor gladiator gevechten. Antwoord C is het goede antwoord. Hoe heet de Romeinse stad is door een vulkaan versteend?: A: Batavia. B: Pompeï C: Troye Antwoord B is het goede antwoord. In welk deel van Nederland leefden de Friezen? A: in zuid Nederland. B: in midden Nederland. C: in noord Nederland. Antwoord C is het goede antwoord. In welk deel van Nederland leefden de Bataven? A: in zuid Nederland. B: in midden Nederland. C: in noord Nederland. Antwoord B is het goede antwoord. In welk deel van Nederland leefden de Cananefaten? A: in zuid Nederland. B: in midden Nederland. C: in noord Nederland. Antwoord A is het goede antwoord. In welk deel van Europa leefde de Galliërs? A: in noord Europa. B: in oost Europa. C: in zuid Europa. D: in west Europa. Antwoord D is het goede antwoord. Welke 2 volken vallen onder Keltische volkeren? A: de Galliërs en de Bataven. B: de Cananefaten en de Friezen. C: de Galliërs en de Cananefaten. Antwoord C is het goede antwoord. Welke 2 volken zijn de Germaanse volkeren? A: de Bataven en de Friezen. B: de Cananefaten en de Friezen. C: de Galliërs en de Cananefaten. Antwoord A is het goede antwoord. Welke Nederlandse rivier werd er gebruikt als natuurlijke grens? A: de Maas. B: de Rijn. C: de Waal Antwoord B is het goede antwoord hoe heet de vulkaan die een stad heeft versteend? A: Vesuvius. B: Vulcano. C: Vulsini. D: Etna. E: Salina. Antwoord A is het goede antwoord. Wat was Julius Caesar? A: een koning. B: een keizer. C: een Farao. D: een oorlogsheld. Antwoord D is het goede antwoord. Hat Julius Caesar een affaire met Cleopatra? A: ja. B: nee. Antwoord A is het goede antwoord. Waaruit bestond het Romeinse leger? A: uit legioenen, hulptroepen en zeeschepen. B: uit een paar commandanten en de soldaten. Antwoord A is het goede antwoord. Hoe noemden de Romeinen hun theaters? A: zoals wij het zeggen een theater. B: een amfitheater. Antwoord B is het goede antwoord. Hat elk huis een altaar? A: ja. B: nee. Antwoord is het goede antwoord. Hoelang moest je het leger dienen als je in het leger werkte? A: 10 tot 15 jaar. B: 15 tot 20 jaar. C: 20 tot 25 jaar. D: 25 tot 30 jaar. Antwoord C is het goede antwoord. Kreeg je als slaaf salaris? A: ja. B: nee. C: licht er aan of je bij een aardige familie werkte. Antwoord A is het goede antwoord. Kon je je zelf vrij kopen als slaaf? A: dat licht er aan of je geld verdiende. B:ja. C: nee. Antwoord B is het goede antwoord. Had je als vrouw veel te vertelen thuis? A: ja. B: nee. Antwoord B is het goede antwoord. Hoe oud was je als meisje toen je ging trouwen? A: 9 jaar. B: 14 jaar. C: 19 jaar. D: 24 jaar. Antwoord B is het goede antwoord. Ging je als kind standaard naar school? A: ja dat was toen al verplicht. B: nee alleen als je heel rijk was misschien. Antwoord B is het goede antwoord. Grieken: Hoe werd het land van de Grieken bestuurd? A: door 1 koning en of koningin. B: door stad staten. C: door een keizer. Antwoord B is het goede antwoord. Wanneer werd er voor het eerst democratie gebruikt? A: in de 8e eeuw v Chr. B: in de 6e eeuw v Chr. C: in het jaar van Chr. D: in de 2e eeuw n Chr. E: in de 100e eeuw n Chr. F: in de 500e eeuw n Chr. Antwoord B is het goede antwoord. Waar is de democratie begonnen? A: in Athene. B: in Kalliopi. C: in Sparta. Antwoord A is het goede antwoord. wat hadden alle goden met elkaar gemeen? A: iedere god had minstens 1 oorlog gewonnen. B: ze waren allemaal onderwereld geweest en terug gekeerd. C: ze waren allemaal familie van elkaar. Antwoord C is het goede antwoord. Waar was Hermes de god van en wat was zijn functie? A: hij was de god van de zee en zorgde er voor dat er geen monsters kwamen. B: hij was de god van de hemel en aarde en bracht vreugde. C: hij was de god van de dieren, planten en het weer en bracht vrede. D: hij was de god van de herders, reizigers en leugenaars en bracht de post rond voor de goden. Antwoord D is het goede antwoord. Wat is de god Hades van de oppergod Zeus? A: de broer. B: de zoon. C: de neef. D: een vriend. Antwoord A is het goede antwoord. Ging de Olympische spelen door als er oorlog was tussen 2 stad staten? A: ja, de oorlog werd tijdelijk stil gelegd. B:nee, oorlog ging voor. Antwoord A is het goede antwoord. Wie was de baas in huis? A: de vrouw. B: de man. Antwoord A is het goede antwoord. Op welke leeftijd was je volwassen? A: op 10 jarige leeftijd. B: op 11 jarige leeftijd. C: op 12 jarige leeftijd. D: op 13 jarige leeftijd. Antwoord C is het goede antwoord. Woonden de Grieken alleen in Griekenland? A:ja. B: nee. Antwoord B is het goede antwoord Wat was de Olympische spelen? A: een gewone wedstrijd. B: een concert van mensen die konden zingen. C: een religieuze sport evenement ter ere van zeus. Antwoord C is het goede antwoord. Waren er meerdere spelen dan de Olympische spelen? A: ja. B: nee. Antwoord A is het goede antwoord. Waren er ook vrouwen spelen? A: ja. B: nee. Antwoord A is het goede antwoord. Mochten vrouwen mee doen aan de Olympische spelen? A: ja. B: nee. Antwoord B is het goede antwoord. Wat is contrapost? A: dat beelden stijf recht op staan. B: dit heeft niks bet beelden te maken. C: dat beelden zo natuurlijk mogelijk staan/zijn. Antwoord C is het goede antwoord. Wat is een Griekse amfoor? A: een versteent Grieks dier. B: een openlucht theater in Griekenland. C: overblijfselen van vervallen tempels in Griekenland. D: een Griekse pot/faas Antwoord D is het goede antwoord. Had het hele Griekenland 1 soort munt? A: ja. B: nee. Antwoord B is het goede antwoord. Wie mochten er stemmen toen er democratie was? A: iedereen. B: alleen vrouwen. C: alleen slaven en buitenlanders. D: alle mannen. E: alleen de mannen waarvan de ouders en hij zelf in de stad zijn geboren waar hij woonde. Antwoord E is het goede antwoord. Was de god sol een Griekse god? A: ja hij was hun god voor de zon. B: nee hij was de Romeinse god voor de zon. Antwoord B is het goede antwoord. Wie was de Griekse god voor het water? A: Hades. B: Ares. C: Eos. D: Poseidon. Antwoord D is het goede antwoord. Hadden de stadstaten nooit oorlog met elkaar? A: ja. B: nee Antwoord B is het goede antwoord. Hadden de Grieken kolonies? A: ja. B: nee. Antwoord A is het goede antwoord. Welke sporten werden er gespeeld op de Olympische spelen? A: voetbal, worstelen, speer werpen, judo en schaken. B: discus werpen, hardlopen, judo, volleybal en voetbal. C: worstelen, discus werpen, boksen, hardlopen en paarden- en strijdwagenraces. Antwoord C is het goede antwoord. Hadden alle stadstaten de zelfde goden? A: ja. B: nee. Antwoord A is het goede antwoord. Hadden de Grieken sage en mythen? A: ja. B: nee. Antwoord A is het goede antwoord. Egyptenaren: Wie was de bekendste vrouwelijke farao van Egypte? A: Caracalla. B: Nerva. C: Cleopatra. Antwoord C is goed. Wat is een farao? A: een held. B: een keizer. C: een god. D: een koning. Antwoord D is goed. Waar door overstroomde de rivier in Egypte? A: door de goden. B: door de boeren. C: door de regen in het oerwoud. Antwoord C is het goede antwoord. hoe komt het dat er door de Egyptenaren meerdere ambachten konden gedaan worden. A: door dat de boeren heel veel produceerden. B: door dat er te weinig gebouwen waren. Antwoord A is het goede antwoord. Was elke Egyptenaar even rijk? A: ja. B: nee. Antwoord B is het goede antwoord. Wat werd er met je gedaan voor dat je werd begraven? A: je werd verbrand. B: je werd gemummieverseerd. C: er gebeurde niks met je. Antwoord B is het goede antwoord. Wat zijn Hiërogliefen? A: dat waren toneelstukken. B: daar mee schreven de Egyptenaren. Antwoord B is het goede antwoord. Geloofden de Egyptenaren in 1 of meerdere goden? A: in meerde. B: in 1. Antwoord A is het goede antwoord. Was er volgens de Egyptenaren leven na de dood? A: ja. B: nee. het goede antwoord A is antwoord. Hoe heet de doodskist van een farao? A: een grafkit. B: een sarcofaag. Antwoord B is het goede antwoord. konnden Egyptische vrouwen werken? A:ja. B:nee. Antwoord A is het goede antwoord. Waar voor is een piramide? A: om de farao koelte te bieden. B: ze wilden zichzelf op de kaart zetten. C: om als graf van een farao te dienen. Antwoord C is het goede antwoord. Hoe zag het volk de farao? A: als koning. B:als baas. C: als god. Antwoord c is het goede antwoord. Wie had er een groter huis? A: een landarbeider. B: een ambtenaar. Antwoord B is het goede de antwoord Wie is de god van het dodenrijk? A:Isis. B:Horus. C: Osiris. Antwoord C is het goede antwoord. Wat is een Sjat? A:ongeveer 77kg. B: ongeveer 93g. C: ongeveer 52,4 cm. Antwoord A is het goede antwoord. wat is een Deben? A:ongeveer 77kg. B: ongeveer 93g. C: ongeveer 52,4 cm. antwoord B is het goede antwoord. wat is een El? A:ongeveer 77kg. B: ongeveer 93g. C: ongeveer 52,4 cm. Antwoord Cis het goede antwoord. Droegen mannen net als vrouwen ook make-up? A:ja. B: nee. Antwoord Ais het goede antwoord. Droegen arme mensen pruiken? A:ja. B: nee. Antwoord B is het goede antwoord. Ging ieder kind naar school? A:ja. B: nee. Antwoord B is het goede antwoord. Was de school gratis? A:ja. B: nee. Antwoord Ais het goede antwoord. Hoe komt het dat je wel eten kan verbouwen in Egypte? A: dat komt door de goden. B: dat komt door de dieren. C: dat komt door de overstromingen van de Nijl. Antwoord Cis het goede antwoord. Wat lag er naast het graf van een rijke Egyptenaar? A:boeken en inkt. B: eten en veren. C: eten en kostbare spullen. Antwoord c is het goede antwoord. Wat is Papyrus? A:dat is een soort pap. B. dat is een soort zand. C: dat is een soort papier. Antwoord C is het goede antwoord.