Docentenhandleiding de Geo vwo Systeem aarde

advertisement
De Geo vwo Systeem aarde
1 De actieve aarde
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: hoe kunnen endogene processen die
samenhangen met de platentektoniek verklaard worden?
1.1 Het ontstaan en de opbouw van de aarde
► Je kunt het verleden van de aarde begrijpen door het actualiteitsprincipe.
► De aarde is 4,5 miljard jaar geleden ontstaan, toen het zonnestelsel werd gevormd in een gasnevel.
► De aarde bestaat uit schillen met specifieke eigenschappen.
● De verschillen in chemische samenstelling hebben te maken met verschillende periodes van smelten en
stollen die hebben gezorgd voor een scheiding van mineralen met hogere en lagere smelttemperaturen.
■ Het binnenste van de aarde is de aardkern. Deze bestaat uit ijzer.
■ Dan komt de aardmantel die bestaat uit magnesium en ijzer.
■ De buitenste laag is de aardkorst. Twee vormen: continentale korst die bestaat uit veel graniet (licht),
oceanische korst die bestaat vooral uit basalt (zwaar).
● Llithosfeer bestaat uit de aardkorst en het bovenste deel van de mantel. Asthenosfeer is deel van de
mantel dat uit plastisch gesteente bestaat.
► De aarde krijgt haar warmte uit inwendige en uitwendige bronnen:
● Bij het ontstaan uit hete nevelgassen, bij inslagen van meteorieten, door radioactiviteit in de aarde.
● De uitwendige warmte van de zon geeft op dit moment veel meer warmte af aan het aardoppervlak.
1.2 Gesteenten
► De aardkorst bestaat uit verschillende soorten gesteenten. Drie hoofdgroepen:
● Stollingsgesteenten zijn ontstaan door afkoeling en stolling van magma. Er zijn drie vormen:
dieptegesteente, uitvloeiingsgesteente, ganggesteente.
● Sedimentgesteenten ontstaan doordat afzettingen in lagen worden neergelegd en samengeperst.
Vormen: klastische sedimenten, chemische sedimenten, organische sedimenten.
● Metamorf gesteente ontstaat wanneer de samenstelling van het gesteente verandert onder invloed van
hoge druk en temperatuur.
► De gesteentecyclus is het overgaan van het ene type gesteente in het andere.
1.3 Schuivende continenten
► Methoden om de ouderdom van de aarde te bepalen. Volgens twee principes.
1. sedimenten worden in horizontale beddingen afgezet.
2. superpositie: bij horizontale gelaagdheid is een bovenliggende laag jonger dan een onderliggende laag.
► Wegener dacht dat de continenten zich hadden verplaatst. Aanwijzingen:
■ Flora en fauna in verschillende continenten vertonen erg veel overeenkomsten.
■ Gesteenten en gebergteketens in Zuid-Amerika en Afrika sluiten op elkaar aan.
■ In verschillende continenten zijn aanwijzingen voor gelijktijdige vergletsjering.
► Het uiteendrijven van continenten kan aangetoond worden me behulp van paleomagnetisme.
● Aan weerszijden van de midden-ocenanische ruggen hetzelfde patroon van ompolingen in het gestolde
gesteente.
● Tegenwoordig kunnen satellieten het wijken van de platen en het breder worden van de oceanen meten.
1.4 Platentektoniek
► De platen bestaan uit de lithosfeer. De motor van de plaatbewegingen zijn de convectiestromen. Er zijn
drie typen plaatgrenzen:
● Bij een divergente breuklijn bewegen platen van elkaar af.
■ Soms scheuren twee continentale platen. Er ontstaat een brede of smalle vallei.
● Wanneer twee platen botsen ontstaat een convergente breuklijn. Er zijn drie variaties:
1. Een oceanische plaat botst tegen een continentale plaat.
2. Twee oceanische platen botsen.
3. Twee continentale platen botsen.
● Wanneer twee platen langs elkaar schuiven noemen we dat een transversale breuklijn.
► Oceanische platen verjongen zich bij de midden-oceanische ruggen en kunnen door subductie
verdwijnen.
► De continentale platen verdwijnen niet. Wel kunnen delen verdwijnen bij plaatbegrenzingen en vindt in
gebergten erosie plaats. andere delen kunnen heel oud zijn: de zogenaamde schilden.
1.5 Vulkanen
► De platentektoniek en convectiestromen verklaren ontstaan, plek en type vulkaan.
► Er zijn verschillende typen uitbarstingen en typen vulkanen.
● Bij een centrale uitbarsting komt het magma via één kraterpijp en de krater naar buiten. Je vindt ze bij:
■ Schildvulkanen die bestaan uit laagjes basalt.
■ Stratovulkanen die zijn opgebouwd uit lagen: taai lava, as en puimsteen.
■ Een caldera is een ingestorte magmakamer, vaak een groot gebied.
● Bij spleeterupties komt de lava naar buiten via scheuren van tientallen kilometers lengte.
► Een hot spot is het restant van een mantelpluim: een grote bel heet opstijgend magmamateriaal.
► Op de midden-oceanische ruggen en bij subductie-zones komen black smokers voor.
1.6 Aardbevingen, gebergtevorming en tsunami’s
► Aardbevingen: hypocentrum is de plaats van de beving onder het aardoppervlak, epicentrum is de
plaats aan aardoppervlak direct boven het hypocentrum.
► De aardbevingen worden gemeten met twee schalen: Schaal van Richter meet de hoeveelheid
vrijgekomen energie. Schaal van Mercalli bepaalt de intensiteit en schade.
► Een beving onder zee kan leiden tot een tsunami.
► Onder de oceaan bij divergente breukzones ontstaan langgerekte bergketens. Een vulkaan ontstaat bij
de botsing van een continentale en een oceanische plaat.
● Plooiingsgebergten ontstaan bij de botsing van continentale platen en bij de botsing van een oceanische
met een continentale plaat aan de continentale kant.
● Breukgebergten ontstaan waar twee continentale platen uiteen drijven. Een deel van het gebied langs de
breuk komt omhoog (horst) of zakt weg (slenk).
2 Afbraak en vorming van de landschappen
De hoofdvraag in dit hoofdstuk is: op welke wijze werken exogene krachten
als klimaat, verwering en erosie in op het landschap en hoe kun je die
processen verklaren?
2.1 De aarde als systeem
► Vier sferen: de atmosfeer, de hydrosfeer, de lithosfeer en de biosfeer.
► De atmosfeer of dampkring bestaat uit vier lagen: troposfeer, stratosfeer, mesosfeer en thermosfeer.
● In de troposfeer (8- 18 km dik) spelen zich de belangrijke kringlopen van water en koolstof en
klimaatprocessen af.
● De stratosfeer (tot 50 km) is van belang vanwege het ozon.
► De hydrosfeer is het vloeibare gedeelte van de aardse sferen.
► De biosfeer omvat alle levende organismen op aarde.
► Kringlopen zijn van belang voor de relaties tussen de verschillende sferen.
► De waterkringloop: verdamping, neerslag, infiltratie en afstroming.
► De koolstofkringloop is van belang omdat alle levensvormen uit koolstofcomponenten bestaan en omdat
de koolstofcyclus op dit moment sterk door de mens wordt beïnvloed.
● Vulkanen, industrieën, chemische verwering, ademhaling van planten en dieren brengen CO2 in de
lucht.
● Fotosynthese is het omgekeerde proces van ademhaling.
► Op aarde is er een evenwicht tussen de inkomende en de uitgaande energie. Dit heet de energiebalans.
► De energiebelans is gedurende lange termijn constant. Op korte termijn en lokaal zijn er verschillen.
● Afhankelijk van de breedtegraad is er meer of minder energie per oppervlak.
● Zonne-energie wordt in het ene gebied meer weerkaatst dan in het andere. Deze reflectie heet albedo.
● Er zijn verschillen in netto-energie tussen dag en nacht.
2.2 Klimaten
► Verschillen in de energiebalans op aarde leiden tot luchtcirculatie. Die hangt af van de ligging van de
intertropische convergentiezone (ITC).
► Buys Ballot: Door de rotatie van de aarde hebben winden een afwijking naar rechts op het noordelijk
halfrond en naar links op het zuidelijk halfrond.
► ITC verschuift boven land in de zomer naar 20 graden NB en in de winter naar 20 graden ZB. De
windsystemen schuiven ook mee. Moessons zijn halfjaarlijks aanlandige winden met veel neerslag
afgewisseld door halfjaarlijkse aflandige droge winden.
● Op de oceanen waaien de passaten het hele jaar door in dezelfde richting van de hoge
luchtdrukgebieden naar het ITC.
► Warmtetransport gebeurt ook via zeestromen.
● Door de wind bewegen relatief warme zeestromen naar een koeler gebied. Relatief koude zeestromen
stromen door de wind naar de warme tropen.
● De thermohaline circulatie zeestroom ontstaat door verschillen in zoutgehalte en temperatuur.
► El Nino verstoort circulatiepatroon tussen Zuid-Amerika en Indonesië.
► Het klimaat is de gemiddelde weerstoestand op een bepaalde plek op aarde gedurende 30 jaar.
● Factoren: stralingsbalans, luchtcirculatie, drukgebieden, scheve stand van de aardas, verdeling van land
en zee, hoogteligging, ligging van gebergten.
► Klimaatzones volgens Köppen:
Tropisch-regenwoudklimaat ( Af, hele jaar ► 18 graden, hele jaar veel neerslag)
Savanneklimaat (Aw of As: hele jaar ► 18 graden, droge winter of droge zomer)
Droge-woestijnklimaat (BW: minder dan 200 mm neerslag)
Steppeklimaten (BS: tussen 200 en 400-500 mm neerslag)
Zeeklimaat: (Cf: winter tussen – 3 en 18 graden, zomer ► 10 graden, hele jaar neerslag)
Middellandse Zee-klimaat (Cs: temperatuur: zie Cf; droge zomer).
China-klimaat (Cw: temperatuur: zie Cf; droge winter).
Landklimaat ( Df: temperatuur: zomer)
Landklimaat met droge winter (Dw: temperatuur: zie Df, met droge winter)
Hooggebergteklimaat ( EH: hele jaar < 10 graden, groot dag en nacht verschil, veel sneeuw)
Sneeuwklimaat ( EF: zomer < 0 graden, weinig sneeuw)
Toendraklimaat ( ET: zomer tussen de 0 en 10 graden: weinig neerslag)
2.3 Verwering en erosie
► Verwering :
● Fysische verwering:
■ Vorstverwering komt vaak voor in gebergten en ontstaat door bevriezen en dooien van water in spleten.
■ Bij insolatie verweert het gesteente doordat het afwisselend uitzet en inkrimpt door grote
temperatuurverschillen tussen dag en nacht in de woestijn.
■ Plantenwortels kunnen in spleten van gesteenten dringen en verder uitgroeien en zo het gesteente
vergruizen.
► Chemische verwering:
► Karstverschijnselen. Er ontstaan ondergrondse grotten met stalagmieten, stalactieten en dolines.
► Er zijn vier factoren die van invloed zijn op de snelheid van de verwering: 1. De aard van
moedergesteente, 2. Het klimaat, 3. De aanwezigheid van een bodemlaag, 4. De tijd.
► Erosie:
● Door ijs van gletsjers beladen met stenen ontstaan spitse bergtoppen en diepe U-vormige dalen. Puin
dat wordt meegevoerd vormt morenenwallen, middenmorenen of eindmorenen.
● Door wind kunnen er duinen ontstaan en anderzijds door zandstralen grillige rotsformaties.
● Erosie en sedimentatie vind je bij rivieren en beekjes.
● De golven van de zee kunnen een eroderende en sedimenterende werking hebben.
► Door de zwaartekracht kunnen enorme massa's gesteente of bodems verplaatst worden.
2.4 Colorado en Donau
► Twee typen rivieren:
► De Colorado snijdt zich door het droge bergachtige gebied als een meanderend mes door een
spekkoek.
● De rivier wordt gevoed door smeltwater uit de bergen. Om de sterk wisselende waterstanden te
reguleren bouwde men meer dan 20 dammen gebouwd.
● In de benedenloop liggen grote steden en landbouwgebieden die afhankelijk zijn van de Colorado voor
hydro-elektriciteit, drinkwater en irrigatiewater.
● Door stroomversnellingen, dammen en het ontbreken van een verbinding met de zee is de rivier niet
geschikt voor commerciële scheepvaart, wel voor toerisme.
► De Donau stroomt door het charmante en vruchtbare vochtige heuvellandschap en laagland.
● De rivier is in Roemenië bevaarbaar voor zeeschepen en tot in Duitsland voor rivierschepen, onder meer
door kanalisatie en de bouw van dammen en sluizen. Met een kanaal is de Donau met de Rijn verbonden.
Het water wordt gebruikt als drinkwater, maar in grote delen is het te vervuild. Veel toeristen maken gebruik
van het Donaugebied in natuurparken.
3 Landschappen en hun gebruikers
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: Wat zijn de kenmerken van de
landschapszones op aarde en op welke wijze komen de veranderingen in
de zones tot stand?
3.1: Natuurlijke landschappen op aarde
► Geofactoren: gesteente en reliëf, klimaat en lucht, bodem, water, vegetatie en mens en dier.
► Zes landschapszones op wereldschaal. Vijf worden bepaald door temperatuur: De zesde door neerslag.
► De tropische zone: temperatuur komt nooit onder de 18 °C, hele jaar overvloedige neerslag of er is een
droger seizoen.
● Latosol. Weinig humusvorming. Zouten spoelen uit. IJzer en aluminium blijven achter.
► Subtropische zone: is het ten minste 8 maanden warmer dan 10 °C. Neerslag valt het hele jaar of kent
een droog seizoen. Licht tropisch woud en zomergroen loofwoud en mediterrane vegetatie.
● De bodem kent minder uitspoeling dan de tropische bodem en is roodgeel.
► Gematigde zone: ten minste 4 maanden warmer dan 10 °C. In het landklimaat zijn er grote verschillen
tussen zomer en winter. In het zeeklimaat is dit gematigd. Zomergroene loofwouden en gemengde wouden
● Bruine bosbodem met een redelijke humuslaag en niet te veel uitspoeling. De bodem is vruchtbaar.
► Boreale zone: enkele maanden per jaar warmer dan 10 °C. De winters zijn streng en er is weinig
neerslag. Uitgestrekte dennenbossen of taiga's.
● Podzolbodems, die niet zo vruchtbaar zijn. Door de naalden is de humus zuur.
► Polen is het altijd kouder dan 10 graden. Toendravegetatie en ijskappen. Toendrabodems.
► Dwars door de andere zones heen liggen gebieden die droog tot zeer droog zijn: de aride zones. Het
zijn woestijnen of steppen.
● Woestijnbodem heeft weinig humus en geen uit- of inspoeling. Bij steppen met veel gras ontstaat
een dikke zwarte humuslaag. Het zijn vruchtbare zwarte aardebodems.
3.2 Boeren en hun cultuurlandschappen
► De invloed van de landbouw op het landschap:
● In de tropische en subtropische vindt shifting cultivation (ladang) plaats.
● Ook intensieve zelfverzorgende akkerbouw op kleine stukjes, bemest land, meerdere oogsten per jaar.
● In aride zones vindt nomadische veeteelt plaats.
● In de gematigde zone is er mediterrane landbouw, commerciële graanbouw, gemengde bedrijven en
intensieve commerciële veeteelt.
● In de boreale en polaire zones is soms nomadische veeteelt mogelijk en worden de taiga's gebruikt voor
bosbouw.
► In hoeverre is de mogelijkheid voor de landbouw afhankelijk van klimaat en bodem?
● In de tropische en subtropische en aride zone passen boeren zich aan mogelijkheden van de natuur aan.
● In de commerciële landbouwgebieden is de aanpassing minder.
● Er kleven nadelen aan de technieken: vervuling door pesticiden, mestoverschotten, zektes verspreiden
zich gemakkelijker.
► Op regionaal- en lokaal niveau bezien is de landbouw nog veel gevarieerder.
3.3 Natuurrampen en milieurampen
► Binnen het systeem van een landschap zijn de elementen in de sferen in een dynamisch evenwicht.
● Wanneer dit zodanig wordt verstoord dat het uit balans raakt spreek je van een ramp. Als de oorzaak bij
de natuur ligt, spreek je van een natuurramp.
● Bij een milieuramp ligt de oorzaak ligt bij de mens.
● Soms is het moeilijk de twee typen te onderscheiden omdat ze samengaan.
► Er zijn verschillende typen milieurampen:
► De ozonlaag wordt aangetast door cfk’s in de atmosfeer te brengen.
► Door uitstoot van extra broeikasgassen ontstaat het versterkte broeikaseffect.
● Bij een toename van de wereldtemperatuur zullen de klimaatzones opschuiven.
● Ook zal door de toegenomen warmte de zeespiegel stijgen.
► Landdegradatie door ontbossing, overbeweiding, onjuiste landbouwmethoden en overbevolking.
► In Europa bevindt zich het hoogste aandeel van het totale landoppervlak aan gedegradeerd land.
► Bodemerosie door verdwijnen van vegetatie.
● Bodemdegradatie door verlies van de toplaag van de bodem.
► Verwoestijning of desertificatie. Een voorbeeld is de Sahel in Afrika in de zeventiger jaren.
► Verzilting. De oorzaak is een overvloedige irrigatie in droge, warme gebieden.
► Verstoring van het dynamisch evenwicht doordat voorrang wordt verleend aan economische en
korte termijn belangen.
3.4 Het inschatten van natuurlijke gevaren
► Het voorkomen van natuurrampen is meestal niet mogelijk. Soms kan men anticiperen en zo de
gevolgen beperken.
● Orkanen zijn tegenwoordig goed te volgen. Men kan eventueel een gebied evacueren.
● Vulkaanuitbarstingen zijn nooit precies te voorspellen, maar men houdt gevaarlijke vulkanen in de gaten.
● Aardbevingen zijn heel moeilijk te voorspellen. Men weet waar ze voorkomen, maar nooit wanneer.
► Soms heeft de overheid plannen bedacht en maatregelen genomen: hazard management.
● Onderzoekstechnieken en modellen moeten voorspellen hoe rampen verlopen en welke factoren hun
hevigheid bepalen.
● Waarschuwingssystemen dienen om de bevolking op de hoogte te brengen voor tijdig evacuatie.
● Rampenplannen zijn draaiboeken om de hulpverlening op gang.
● Met bouwtechnische maatregelen kunnen de nadelige effecten van een aardbeving verminderd worden.
● Mensen kunnen zich verzekeren tegen de schade van natuurrampen.
► De houding van de bewoners heeft te maken met hun perceptie van het risico.
● Soms wordt de dreiging ontkent of men weigert te geloven in herhalingen.
● Soms probeert men vat te krijgen op natuurrampen door naar regelmatigheden te zoeken.
● Soms wegen de bewoners de voordelen van het wonen in een gebied af tegen de nadelen van
natuurrampen.
● Soms heeft men geen keuze door geldgebrek.
4 Verder kijken dan de Costa’s
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: Wat zijn de natuurlijke en
landschappelijke kenmerken van het Middellandse Zeegebied en hoe gaan
mensen hier mee om?
4.1 Kennismaken met de Middellandse Zee
► De Middellandse Zee is het grootste binnenmeer te wereld.
● De landsgrenzen van de zee zijn erg onregelmatig met eilanden, schiereilanden, bochten en kapen.
► Gebied ligt op de grens van drie continenten: Afrika, Europa en Azië. De breuklijnen lopen door de zee.
► De Tethyszee bestond gedurende Jura, Krijt en Tertiair.
● Uit een breuklijn ontstond een oceanische rug waaruit magma kwam. Dit basalt kwam op de bodem van
de oceaan en werd bedekt met klei en kalksteen.
► Vanaf het Krijt schoof Afrika naar het noorden en werd de Tethyszee kleiner. Stukken van Afrika schoven
over Europa en zo ontstond het Alpiene plooiingsgebied met de Pyreneeën, Karpaten en Alpen. Uiteindelijk
verdween de Tethyszee in het westelijk deel.
► Onderdelen van de Afrikaanse plaat botsen met de continentale Europese plaat en er vindt subductie
plaats volgens het zogenaamde ‘roll-back’-principe. Het gebied in de MIddellandse zee waar subductie
plaats vindt verplaatst zich oostwaarts.
■ Afrika beweegt ca. 1 cm/jaar naar het noorden
► Aan het begin van de Jura schoof Afrika in zuidoostelijke richting van Europa. Zo werd het oostelijk deel
van Griekenland en heel Turkije gevormd.
● Er ontstaan nieuwe subductiezones met rijen vulkanen op plaatsen waar een stuk aardkorst aan de
zuidrand van Europa vast komt te zitten.
■ Aardbevingen ontstaan door platenbewegingen en door het wegzakken van delen van platen.
► Het afgebroken continent (Arabisch schiereiland) beweegt noordwaarts en botst op Turkije en Iran. Zo
ontstonden plooiingsgebergten.
● Om naar het noorden te kunnen schuiven werden Turkije, Griekenland, Bulgarije westwaarts verplaatst.
● Turkije beweegt 5 á 6 cm/jaar noordwestelijk. Er zijn regelmatig aardbevingen.
● Door de westwaartse beweging botsen Europese en Afrikaanse platen.
● In Oost-Afrika breekt, in het verlengde van het Arabisch blok, een deel van het Afrikaanse continent af.
► Vergeleken met de Atlantische Oceaan is het zoutgehalte (saliniteit) en de watertemperatuur in de
Middellandse Zee hoger.
● De horizontale stromingen ontstaan door de hoge verdamping, vooral in het oostelijk deel.
● De combinatie van stromingen en waterkenmerken zorgen voor verschillende flora en fauna.
● De verticale beweging ontstaat door de toename van het zoutgehalte.
4.2 Wonen en werken
► Het noordelijk deel kent een geringe bevolkingsgroei. In het zuidelijk deel is sprake van een
vervijfvoudiging van de bevolking tussen 1950 en 2025.
► We onderscheiden drie regio's: Zuid-Europa, Noord-Afrika, Turkije en oostelijk Middellandse Zeegebied.
► Het dichtst bevolkt zijn de landbouwgebieden en de gebieden die vrij zijn gemaakt van malaria.
● Oorzaak van gestegen inwonertal is o.a. sinds 1950 de industrialisering en toegenomen infrastructuur.
● De laatste decennia is er verdichting door de toename van het toerisme.
► Traditioneel is er in het Middellandse Zeegebied overwegend akkerbouw. Drie vormen:
● Dry farming. Nadelen:
■ Slechts op eenderde deel kan geoogst worden, grotere kans op erosie is en seizoenswerkloosheid.
● De boom- en struikencultuur neemt veel minder oppervlak in beslag dan droge akkerbouw.
■ Olijfbomen zijn er vooral in het westen van het Middellandse Zeegebied.
● Druiven worden verbouwd voor wijn, voor rozijnen of voor directe consumptie.
■ Soms worden onder de bomen akkerbouwgewassen verbouwd.
► Om onafhankelijk te zijn van het klimaat wordt er aan geïrrigeerde akkerbouw gedaan.
► De veeteelt is in dit gebied economisch onbelangrijk.
● Transhumance. Problemen:
■ Soms moet betaald worden voor beweiding, overschrijding van de staatsgrenzen, veel gebieden zijn nu
in gebruik als droge of geïrrigeerde akkerbouwgebieden, of veranderd in kustplaatsen. Gevolg is dat er
steeds minder herders met kuddes zijn.
● Nomadisme is nu grotendeels verdwenen door nieuwe eigendomsverhoudingen, veranderd
bodemgebruik en regeringsbeleid.
► Moderne grootschalige veeteelt komt nauwelijks voor.
► Het ecosysteem van de Middellandse Zee wordt aangetast door verstedelijking, industrialisering en
intensivering van de landbouw.
● Ongeveer 70% van het afvalwater stroomt ongezuiverd de zee in.
● De intensieve landbouw veroorzaakt vervuiling door meststoffen en insectenverdelgingsmiddelen.
● De zware industrie zorgt voor veel industrieafval.
● Veel vervuiling ontstaat door rampen met tankers, afval van raffinaderijen, vrijkomen van olieresten bij het
schoonspoelen van tankers.
● Al jaren zijn er teveel toeristen voor de beschikbare capaciteit.
► Sinds 1976 zijn de landen rond de Middellandse Zee het Mediterranean Action Plan (MAP) begonnen.
■ Door de mediterrane werkwijzen, corruptie en het verschillend interpreteren van wetten zorgen voor
problemen bij het uitvoeren en handhaven van MAP.
4.3 Klimaat en natuurlijke plantengroei
► Het Middellandse Zeegebied een subtropische landschapszone met Cs-klimaat.
■ Daarnaast is er een droog klimaat (BS), een woestijnklimaat (BW) en een EH-klimaat.
► De grote windsystemen verklaren het Middellandse Zeeklimaat en het woestijnklimaat
● De loodrechte zonnestand loopt als gevolg van de schuine stand van de aardas, schijnbaar ‘heen-enweer’ tussen de keerkringen. Daardoor beweegt ook de zone met de tropische minima met de zon mee
(de intertropische convergentiezone (ITC)). Daardoor ligt het ITC in juli noordelijker dan in januari..
► Door het verschuiven van het ITC verschuift ook de ligging van de hoge drukgebieden.
► Het klimaat van het Middenlandse Zeegebied wordt door de ligging van hoge en lage drukgebieden
verklaard.
● In de winter zijn er de mediterrane fronten.
● In de zomer ligt het Azoren-Hoog vaak over Spanje tot aan Italië.
► Wind beïnvloedt het weer plaatselijk.
● De sirocco ontstaat wanneer lagedrukgebieden in het Middellandse Zeegebied naar het oosten trekken
en vanuit het zuiden hete en droge lucht aanvoert.
● De mistral ontstaat wanneer een depressie voorbijtrekt en er aan de achterzijde koude continentale lucht
wordt aangetrokken.
● De bora is een koude valwind en ontstaat wanneer op het plateau in het binnenland van voormalig
Joegoslavië de lucht erg afkoelt onder invloed van een hoge drukgebied boven Centraal- en Oost-Europa.
► De vegetatie heeft zich aangepast aan het klimaat. Er zijn drie soorten planten:
● Het loofbos dat het blad niet verliest tijdens de droge periode (kurkeik, steeneik).
● Bladverliezende struiken bloeien rijkelijk in het voorjaar en overleven de zomer in ruststand.
● Maquis ontstaat op plaatsen waar de mens het bos heeft laten verdwijnen.
► De olijfboom neemt een eigen plaats in. Hij groeit op plaatsen waar de koudste maand een temperatuur
van minimaal 5°C heeft.
4.4 Landdegradatie
► Vormen in het landschap worden bepaald door de interactie tussen de seizoenskenmerken, de geologie
van het gebied en het eeuwenlange bodemgebruik.
► Bij rivieren is de hoeveelheid water die nog door de oorspronkelijke loop gaat, sterk afgenomen door de
mens.
● Het waterprobleem neemt vanuit het noordwesten naar het zuidoosten toe.
► De vorm en kwaliteit van het landschap wordt bepaald door de werking van water.
● Sterke uitspoeling wordt veroorzaakt door de natuur en versterkt door menselijk gebruik.
● De combinatie van de hoeveelheid regenval, de steilheid van de helling, de lengte van de helling, het
bodemtype en de bodembedekking bepalen het risico van bodemerosie.
► Het natuurlijk ecosysteem is vrijwel overal verstoord.
● Ontbossing door behoefte aan brandhout en bouwmaterialen, weide-, akkerbouw- en tuinbouwgrond,
nederzettingen en door bosbranden.
● De mate van ontbossing verschilt per regio. Sommige gebieden zijn geheel ontbost.
► Gevolgen: afname van het aantal soorten, bodemerosie en vergroting van het stroomgebied van de
rivieren door bovengrondse afwatering.
► Oorzaken van verstoring van de waterhuishouding: groei van de bevolking, verstoring van de vegetatie,
(groei van het) toerisme en exportgeoriënteerde landbouw.
● De gevolgen zijn verzilting, verwoestijning en landslides.
Download