Hoofdstuk 16 t/m 23

advertisement
Samenvatting Economie 1, Hoofdstuk 16 t/m 23.
H16 Geld
Definities
Geld
alles wat in een samenleving algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel.
16.1 Geld is troef
16.2 Waar er twee ruilen…
Ruilen kan direct en indirect.
Eigenschappen van geld:
 algemeen aanvaard
 moet grote waarde in klein bestek bezitten
 moet gemakkelijk deelbaar zijn
 het moet waardevast zijn
Functies van geld:
 ruilmiddel
 betaalmiddel (schulden)
 oppot- en spaarmiddel
 rekeneenheid
 kredietmiddel
 waardemeter
Omloopsnelheid (snelheid waarmee geld ‘rolt’)
Afnemende o.s → oppotten; minder transacties → minder productie → minder bedrijvigheid en minder
werkgelegenheid. (= slecht voor nationaal inkomen)
Toenemende o.s → ontpotten; kan leiden tot hogere prijzen → inflatie.
Chartaal geld: contant
Giraal geld: direct opeisbare tegoeden bij de bank
H17 Banken
Definities
Geldschepping
toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid (bestaat globaal uit het
chartale en girale geld waarmee gezinnen en bedrijven elkaar kunnen
betalen)
17.1 De financiële instellingen
Indeling financiële instellingen in Nederland:
1. Algemene banken → bieden breed pakket aan financiële diensten aan. vb. ING, Rabo
2. Specifieke banken → gespecialiseerd in beperkt pakket aan diensten. vb. hypotheekbank.
3. Overige financiële instellingen → beheren vooral vermogens. vb. levensverzekeraars,
pensioenfondsen, beleggingsinstellingen.
Functies financiële instellingen:
1. Verzorgen van het betalingsverkeer → op gang brengen/in stand houden
2. Verlenen van krediet → persoonlijke lening, doorlopend krediet, salariskrediet
3. Beheer van vermogen → beheer v. spaarrekeningen, pensioenpremies
Andere indeling financiële instellingen:
1. Primaire banken → geldscheppende banken, vb. algemene banken
2. Secundaire banken → doorgeefluik v. vermogen, vb. hypotheekbank
3. Institutionele beleggers → hebben in het kader v. hun functie regelmatig grote vermogens te
beleggen. vb. pensioenfondsen, levensverzekeringsmaatschappijen
17.2 De Nederlandsche Bank
De Nederlandsche bank is de centrale bank van Nederland. Taken:
1. Circulatie bank → alleenrecht prod. + in omloop brengen v. bankbiljetten (nu ECB)
2. Bank v/d banken → alle andere banken in NL hebben rekening bij de Ned. Bank, kasreserve.
→ Zo verloopt bet. verkeer tussen de banken.
3. Hoedster van de gulden (c.q euro) → waarde v/d gld. in een zodanige richting sturen dat de NL
economie daar baat bij heeft. → Overgenomen door ECB, bewaakt waarde Euro.
Binnenwaarde: koopkracht van de Euro binnen het gebied van de EMU. Buitenwaarde:
waardeverhouding tussen Euro en andere valuta’s.
4. Toezicht o/d in NL gevestigde financiële instellingen → Monetair toezicht: controle over
omvang kredietverlening door banken. Bedrijfseconomisch toezicht: bescherming v/d
cliënten v. banken en overige kredietverlenende instellingen. Bewaking van solvabiliteit en
liquiditeit v/d banken.
5. Kassier v/d Staat → Staat heeft rekening bij de Ned. Bank (schatkist), de Ned. Bank mag geen
krediet verstrekken aan de overheid.
H18 Prijzen
Definities
Inflatie
Nominale stijging
Reële stijging
Nominale rentevoet
Reële rentevoet
aanhoudende stijging van het algemeen prijspeil (heel snel → hyperinflatie)
(deflatie: aanhoudende daling; beide zijn te meten m.b.v indexcijfers)
het inkomen uitgedrukt in geld stijgt.
ontvanger v/h inkomen kan meer goederen kopen (nominale stijging
gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling)
het rentepercentage dat wordt overeengekomen als te betalen
rentevergoeding
gelijk aan de nominale rentevoet gecorrigeerd voor het inflatiepercentage.
18.1 Inflatie
zie definitie
18.2 Inflatie meten
CBS meet voor groot aantal goederen en diensten de prijsindexcijfers. Als benadering van het
‘algemeen prijspeil’ wordt de consumentprijsindex gehanteerd. Hiervoor houdt het CBS een
budgetonderzoek waarmee het uitgavenpatroon van Nederlandse gezinnen er uitziet.
18.3 Reëel en nominaal inkomen
zie definitie
Werknemers zullen bij prijsstijgingen minstens prijscompensatie willen ontvangen. De nominale
stijging is dan gelijk aan de prijsstijging; de reële stijging is dan nul.
18.4 Oorzaken van inflatie
Binnenlandse oorzaken van inflatie
 Overbesteding → koopkrachtige vraag > beschikbare aanbod. = bestedingsinflatie
 Kostenstijging → toenemende productiekosten. = kosteninflatie
 Verhogen v. winstmarges → opdrijven v/d prijzen = winstinflatie
Buitenlandse oorzaken van inflatie
Stijging v/d invoerprijzen → internationale prijsstijgingen leiden tot hogere prijzen van importgoederen.
= importinflatie. Wisselkoers speelt ook een rol.
Inflatie en inflatieverwachtingen zijn belangrijk in een economie. Ze hebben invloed op:
1. Koopkracht → waardedaling van het geld.
2. Spaargedrag → sparen minder aantrekkelijk → rente loopt op. (zie nominale en reële
rentevoet)
3. Bestedingsgedrag → neiging om te besteden is groot bij inflatie. → zo ontstaat een
inflatiespiraal
4. Inkomensverhoudingen → inkomensverhoudingen tussen actieven en niet-actieven
veranderen → bron voor sociale onrust
5. Vermogensverhoudingen → tot uitdrukking in relatie tussen schuldeiser en schuldenaar
6. Internationale concurrentiepositie → sterke inflatie t.o.v buitenland → export daalt
18.6 Maatregelen tegen inflatie
1. Bestrijd overbesteding
a. beperking kredietverlening
b. bevorderen v/d besparingen
c. beperking van automatische prijscompensaties in CAO’s.
2. Bestrijd kostenstijging → beperking of gehele afschaffing van automatische prijscompensatie
beperkt ook de loonkostenstijging. Gebruik Prijzenwet
3. Bestrijd verhogen v. winstmarges → overheid kan m.b.v prijzenwet elke prijsstijging verbieden
of beperken.
4. Bestrijd importinflatie → overleg in internationaal verband om inflatie te beperken.
H19 Internationale geldstromen
Definities
betalingsbalans
actieve betalingsbalans
passieve betalingsbalans
overzicht waarop alle in- en uitgaande geldstromen uit economische
transacties met het buitenland gedurende een bepaalde periode
(meestal kwartaal of jaar) staan geregistreerd.
overschot → leidt tot toestroming buitenlands geld
tekort → leidt tot afvloeiing buitenlands geld
19.1 Oorzaken van internationale geldstromen
Goederen- en dienstenverkeer → betalingen t.g.v internationale handel
Inkomensverkeer → grensoverschrijdende inkomensbetalingen t.g.v inzet buitenlandse
productiefactoren (arbeid, kapitaal)
Inkomensoverdrachten → int. betalingen waar geen productieve prestaties tegenover staan. bv.
giften ontwikkelingshulp, grensoverschrijdende uitbetalingen van erfenissen en sociale uitkeringen.
Vermogensoverdrachten → overdracht van patenten, licenties, octrooien en royalty’s
Financiële transacties → directe investeringen, effectenverkeer, internationale kredietverlening.
Het effect van al deze transacties is dat er per saldo wijzigingen plaatsvinden in de nationale voorraad
aan internationale betaalmiddelen: mutaties in de officiële reserves
19.2 De betalingsbalans
rubricering v/d economische transacties op de betalingsbalans:
1. lopende rekening → beschrijft op welke manier de inwoners van een land in het buitenland
een inkomen verdienen, dan wel hun inkomen in het buitenland aanwenden.
 waarde van uit- en invoer van goederen en diensten
 beloningen voor productiefactoren die in het buitenland zijn ingezet of uit het
buitenland zijn betrokken. vb. ingaande geldstromen: loonbetalingen aan
Nederlanders die in buitenland werken, overboekingen vanuit het buitenland van
interest en dividend, winstoverboekingen van buitenlandse dochterondernemingen.
Uitgaande geldstromen: loonbetalingen aan Nederlanders die in buitenland werken,
betalingen aan buitenlanders die NL effecten bezitten, winstoverboekingen van in NL
gevestigde dochterondernemingen.
 Inkomensoverdrachten: bv. ontwikkelingshulp, landbouwsubsidies in kader v/d EU en
overboekingen door buitenlandse werknemers naar familie.
2. Vermogensoverdrachten → bv. schenkingen van investeringen en kwijtschelden van schulden
aan ontwikkelingslanden of d.m.v migratie
3. Financiële rekening → alle vermogenstransacties met buitenland. bv. directe investeringen,
int, kredietverlening, handelskrediet. Officiële reserves worden gevormd door internationale
betalingsmiddelen.
4. Statistische verschillen → verschil tussen totaal uitvoer en invoer van alle landen.
19.3 Evenwicht op de betalingsbalans
zie def.
Materieel evenwicht: wanneer er geen verandering optreedt in de officiële reserves (= toeval)
Formeel evenwicht: wanneer we de veranderingen in de officiële reserves meetellen bij de opstelling
van de betalingsbalans. Betalingsbalans formeel altijd in evenwicht.
Gevolgen van een actieve betalingsbalans:
Doordat de ingaande geldstroom groter is dan de uitgaande, neemt de binnenlandse geldhoeveelheid
toe. (bedrijven wisselen buitenlands geld om in binnenlands) Als ze dit binnenlands gaan besteden
stijgt de vraag, terwijl het aanbod gelijk blijft → prijsstijging / inflatie.
Gevolgen van een passieve betalingsbalans:
Uitgaande geldstromen groter dan de ingaande. Na een tijdje leidt dit tot nationale verarming
(exportopbrengsten niet voldoende om invoer te financieren) → deviezenvoorraad neemt af.
Dus: evenwichtsituatie is het gunstigste voor een land.
19.4 Oorzaken van betalingsbalansonevenwichtigheden
1. Conjuncturele oorzaken → de omvang van import en export staat onder invloed van de
binnenlandse en buitenlandse conjuncturele ontwikkelingen
2. Structurele oorzaken → gelden voor een langere termijn. Natuurlijke gesteldheid,
ontwikkelingen in het niveau v/d arbeidskosten of andere productiekosten.
3. Monetaire oorzaken → zwerfkapitaal / hot money: geldstroom die opgang wordt gehouden
door de ontwikkeling v/d rente. Dit zie je terug op de Financiële rekening.
4. Handelspolitieke oorzaken → Importbelemmerende en exportbevorderende maatregelen.
vb. invoerverbod, invoerheffingen, exportsubsidies → handelsoorlogen
H20, Internationale betaalmiddelen
Definities
wisselkoers
valutamarkt
depreciatie
appreciatie
prijs van vreemde valuta uitgedrukt in de eigen valuta
geheel van vraag naar en aanbod van buitenlands geld. (wereldwijde markt,
bestaat uit deelmarkten per valuta)
waardedaling van een valuta t.o.v een andere valuta (t.g.v veranderingen in
vraag/aanbod)
waardestijging van een valuta t.o.v een andere valuta
20.1 Wisselkoersen
zie def.
20.2 Welke factoren bepalen de wisselkoers?
Vraag en aanbod bepalen de wisselkoers, om een verklaring te vinden voor de hoogte v/d
wisselkoers, kun je kijken naar de betalingsbalans.
20.3 De valutamarkt
convertibele valuta zijn vrij inwisselbaar voor andere valuta. Prijsvorming niet meer te besturen door
land dat die valuta in omloop brengt.
De valutamarkt is in evenwicht wanneer vraag en aanbod gelijk zijn: evenwichtskoers
Voorbeeld: prijsvorming v/d Am. dollar op de Mexicaanse valutamarkt.
Groter aanbod v dollars (aanbodcurve verschuift naar rechts) door o.a:
rentestijging in Mexico
stijging van de prijs van Am. producten
winstverwachtingen m.b.t het Mexicaanse bedrijfsleven
Stijging v/d vraag naar dollars (vraagcurve verschuift naar rechts) door o.a:
rentestijging in de VS
grotere voorkeur voor Am. producten in Mexico
20.4 Wisselkoers: scharnierpunt tussen binnen- en buitenland
Onder een stelsel van vrije wisselkoersen zal de betalingsbalans altijd naar een evenwicht tenderen.
Het nieuwe evenwicht komt tot stand door aanpassingen in het prijsniveau.
Depreciatie zorgt voor afremming van de import, stijging van de export, toename van binnenlandse
vraag en productie, werkgelegenheid verbetert. Toch niet helemaal: herstel v/d betalingsbalans d.m.v
depreciatie kan ook nadelig zijn:
 Vermindering van de import kan schadelijke effecten hebben . vb. medicijnen
 De import v goederen die geen binnenlandse substituten hebben zal doorgaan, wel
hogere prijzen = inflatie
 De toegenomen binnenlandse vraag kan ook tot inflatie leiden
 Hierdoor willen werknemers hogere lonen, waardoor prijzen verder oplopen
 Export hoeft niet veel te stijgen, ligt aan de aard v/d exportproducten
Landen verdedigen de koers van de eigen valuta door:
 inzet van de deviezenvoorraad → door aanbieden van extra geld, verschuift de
aanbodcurve naar rechts. De betreffende valuta wordt goedkoper.
 inzet van het rentewapen → rente verhogen, daardoor grotere toestroom van hot
money, waardoor de aanbodcurve naar rechts verschuift.
20.5 De Economische en Monetaire Unie (EMU)
Doel vorming EMU: Eliminatie van valutabewegingen. Hierdoor:






Bevordering van de onderlinge handel
Toename v/d investeringen
Optimale vestigingskeuze van bedrijven binnen Europa
Verdere schaalvergroting v/h Europese bedrijfsleven
Kostenverlaging
Versterking v/d concurrentiekracht v/h Eur. bedrijfsleven t.o.v andere economische
machtsblokken in de wereld
Convergentiecriteria voor deelname aan EMU:





Inflatie ≤ 1.5 procentpunt boven gem. inflatiepeil v/d 3 EU landen met de laagste
inflatie
financieringstekort < 3% v/h BBP (Bruto Binnenlands Product)
Overheidsschuld < 60% v/h BBP
Rente op kapitaalmarkt ≤ 2 procentpunten boven gem. rente v/d 3 EU landen met de
laagste inflatie
Land moet min. 2 jaar deelnemen aan EMS zonder dat zijn munt in de 2 jaar voor
deelname EMU is gedevalueerd t.o.v andere valuta in EMS
Dit zijn strenge eisen, er worden dan ook uitzonderingen gemaakt. Men kijkt naar de
toekomstverwachtingen van een land.
20.6 De Europese Centrale Bank (ECB)
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft als doel: handhaven v/d prijsstabiliteit. (inflatietempo van 0
tot 2% per jaar)
Taken:
1. Bepalen + uitvoeren v/h gemeenschappelijke monetaire beleid
2. Verrichten van valutamarktoperaties (valutabeleid t.o.v andere munten dan euro)
3. Aanhouden + beheren v/d officiële reserves v/d lidstaten
4. Bevorderen v/e goede werking v/h betalingsverkeer
H21, De arbeidsmarkt
Definities
vacatures
werkgelegenheid
arbeidsmarkt
beroepsgeschikte bevolking
beroepsbevolking
verborgen werkloosheid
participatiegraad of
deelnamepercentage
bezettingsgraad
openstaande betrekkingen bij de overheid of het particuliere
bedrijfsleven
het aantal banen – in de regel uitgedrukt in arbeidsjaren – dat gem. in
de loop van een jaar aanwezig is
geheel van vraag naar en aanbod van arbeid
alle personen van 15 t/m 64 jaar
alle personen van 15 t/m 64 jaar die bereid en in staat zijn betaalde
arbeid te verrichten voor minstens 12 uur per week
de situatie waarin werklozen wel betaald werk zoeken maar niet staan
ingeschreven bij een arbeidsbureau
de beroepsbevolking in procenten v/d beroepsgeschikte bevolking
het getal dat aangeeft voor hoeveel % het beschikbare
productieapparaat wordt benut.
gemiddelde arbeidsproductiviteit productie per werknemer per tijdseenheid
arbeidsjaar
het aantal uren arbeid dat 1 persoon met een volledige betrekking in 1
jaar mag verrichten
21.1 Wat zijn vacatures?
Het aanbod op de arbeidsmarkt wordt gevormd door de beroepsbevolking. De vraag naar arbeid
bestaat uit de totale werkgelegenheid.
Arbeid is heterogeen; arbeidsmarkt opgedeeld in deelmarkten met elk hun eigen loonniveau. De
opsplitsing van de arbeidsmarkt wordt veroorzaakt door verschillen in opleiding, kwaliteit, ervaring en
aanleg. Ook speelt geografische immobiliteit van arbeid een rol bij slechte aansluiting tussen vraag en
aanbod op de arbeidsmarkt.
21.2 Beroepsbevolking
De beroepsbevolking is opgebouwd uit:


Afhankelijke beroepsbevolking: iedereen in loondienst of geregistreerd werkloos
Onafhankelijke beroepsbevolking: zelfstandigen, personen die niet in loondienst zijn
CPB: Werkloze beroepsbevolking: geregistreerde en niet geregistreerde werklozen en mensen die
zoeken naar een baan van minder dan 12 uur per week (werkzoekenden zonder baan)
CBS: Geregistreerde werkloosheid indien mensen:



Ingeschreven zijn bij arbeidsbureau
Geen betaald werk hebben voor 12 uur of meer per week
Beschikbaar zijn voor een baan van minstens 12 uur per week
Andere manieren om werkloosheid te tellen:
- aantal mensen die bij arbeidsbureaus zijn ingeschreven optellen.
- aantal werkloosheidsuitkeringen
21.3 Verborgen werkloosheid
De situatie op de arbeidsmarkt beïnvloedt het arbeidsaanbod; Bij grote werkloosheid kunnen zich
twee tegengestelde effecten voordoen:
aanvullingseffect: gezinsleden v/e werkloze gaan werk zoeken.
ontmoedigingseffect: groepen die zichzelf weinig kans geven op het vinden van een baan zien er
van af.
Bij een gespannen arbeidsmarkt (v>a) treedt het aanmoedigingseffect op: men raakt meer
gemotiveerd in het zoeken naar werk.
21.4 Verborgen werkgelegenheid
Verborgen werkgelegenheid: wanneer arbeid in het informele circuit plaatsvindt: zwart werk en nietgemelde vacatures.
21.5 Arbeidsaanbod
Factoren die de omvang v/h arbeidsaanbod bepalen:
1. Omvang van de bevolking
2. Samenstelling van de beroepsbevolking (ontgroening / vergrijzing)
3. Wetgeving:






leerplicht
pensioenplicht
regelingen voor tijdelijk of vervroegd verlof
hoogte v/h (minimum) loon
belastingtarieven
regelingen op het gebied van arbeidsongeschiktheid
4. Maatschappelijke opvattingen
5. organisatie v/h arbeidsproces, vb. flexibiliteit v/d werkgever
21.6 Omvang en samenstelling van de werkgelegenheid
Werkgelegenheid bestaat uit het aantal beschikbare banen. kan worden ingedeeld op verschillende
manieren:





naar soort werkzaamheden
naar iemands positie in het arbeidsproces
loondienst of zelfstandig
vast werk of uitzendkracht
totale werkgelegenheidsverdeling over mannen en vrouwen
Het aantal banen (werkgelegenheid) hangt af van:
- de effectieve vraag
- de arbeidskosten
- de arbeidsproductiviteit
- de bedrijfstijd
- de arbeidstijd
21.7 De effectieve vraag
Effectieve vraag (tot. vraag naar goed./dienst in economie) = I + C + O + X – M.
De vraag naar producten van een bep. bedrijf bepaalt de bezettingsgraad (zie def.)
Wanneer in vergelijking tot de productiefactor kapitaal steeds minder arbeid wordt gebruikt →
productie kapitaalintensiever. Vice versa = arbeidsintensiever.
21.8 Arbeidskosten
Arbeidskosten: opgedeeld in het brutoloon en het werkgeversaandeel in de sociale en
pensioenpremies.
Wig: verschil tussen nettoloon en loonkosten.
Gevolgen van hoge loonkosten:
 substitutie van arbeid door kapitaal
 vermindering van investeringen vanwege winstdalingen
Beide zorgen ervoor dat de werkgelegenheid daalt.
21.9 Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit (apt) → de keuze tussen een arbeidsintensieve en een kapitaalintensieve
productiewijze wordt bepaald door de loonkosten per eenheid product. APT speelt hierbij een grote
rol.
apt kan toenemen door:





automatisering / mechanisering
betere arbeidsverdeling
grotere inspanning v/d werknemers
betere scholing v/d werknemers
betere werksfeer
21.10 Bedrijfstijd
Bedrijfstijd: tijd gedurende welke in een bedrijf kan worden geproduceerd. Mogelijkheid om kosten te
besparen is bedrijfstijdverlenging: kapitaalgoederen worden in een week langer gebruikt door bv.
continudiensten. Bij sommige voorzieningen zijn continudiensten noodzakelijk (ziekenhuizen). Bij
andere bedrijven leidt bedrijfstijdverlenging tot kostenvoordelen.
21.11 Arbeidstijd
Arbeid kan gemeten worden in aant. personen en arbeidsjaren. Opkomst van deeltijdarbeid heeft
ertoe geleid dat werkgelegenheid in personen > werkgelegenheid in arbeidsjaren.
21.12 Arbeidstijdverkorting
Arbeidstijdverkorting (ATV) → lagere apt per persoon per jaar, want voor dezelfde productie meer
mensen nodig.
Kan worden doorgevoerd door:



vermindering v/d lengte v/d werkweek
meer vakantiedagen
flexibele pensionering
H22, Werkloosheid
Definities
conjuncturele werkloosheid
kwantitatieve structurele
werkloosheid
kwalitatieve structurele
werkloosheid
frictiewerkloosheid
seizoenswerkloosheid
het gevolg v/h tekortschieten v/d EV naar goederen en diensten bij
een gegeven productiecapaciteit
het aantal arbeidsplaatsen is niet groot genoeg om de hele
beroepsbevolking werk te bieden. (tekort aan arbeidsplaatsen,
schaarste aan kap. goederen)
wanneer er tegelijkertijd sprake is van werkloosheid als van
onvervulbare vacatures.
ontstaat door de duur v/d sollicitatieprocedures en/of de duur v/d
arbeidsbemiddeling
veroorzaakt door seizoenmatige schommelingen in de bedrijvigheid.
22.1 Wat is werkloosheid?
werkloosheidspercentage=geregistreerde werkloosheid / beroepsbevolking * 100 %
Brede werkloosheid: de berekende ‘echte’ werkloosheid vermeerderd met een deel v/d
arbeidsongeschikten, de VUT-ters en een deel v/d ziekteverzuimers.
22.2 Oorzaken van de werkloosheid
Ontwikkelingen in de werkloosheid door:


verandering in de werkgelegenheid
verandering in de beroepsbevolking
Soorten werkloosheid:


conjuncturele werkloosheid → consumenten, overheid, producenten en buitenland
besteden samen minder dan er in een land kan worden geproduceerd; arbeid en
kapitaal worden minder gebruikt waardoor de bezettingsgraad daalt.
structurele werkloosheid: veroorzaakt door veranderingen in de productiestructuur.
kwantitatieve structurele werkloosheid:
Oorzaak: groei v/d voorraad kap. goed blijft achter bij groei v/d beroepsbevolking
Oorzaken in het verleden:
- hoogte v/d arbeidskosten
- concurrentie van lagelonenlanden
- sluiting van bepaalde bedrijfstakken
- samenwerking, overnames, fusies


kwalitatieve structurele werkloosheid
Oorzaken:
- gebrek aan scholing
- gebrek aan regionale mobiliteit
- arbeidsbemiddeling
frictiewerkloosheid
seizoenswerkloosheid
22.3 Gevolgen van werkloosheid:


individuele gevolgen → koopkracht verminderd, bezuinigen, sociaal isolement
maatschappelijke gevolgen → totale bestedingen bij toenemende werkloosheid
verminderen, sociale spanningen; leiden tot maatschappelijke tegenstellingen.
22.4 Arbeidsmarktbeleid
Bestrijding werkloosheid:





conjuncturele werkloosheid; EV vergroten; binnenlandse vraagstimulering, vb.
verlaging van belastingtarieven, waardoor de koopkracht van gezinnen toeneemt. Ook
kan de overheid particuliere investeringen beïnvloeden of haar eigen investeringen
verhogen.
kwant. struct. werkloosheid; 1. beheersing v/d arbeidskosten, 2. subsidies, 3.
verkorting v/d arbeidstijd, 4. verlengen v/d bedrijfstijd, 5. flexibele pensionering.
kwal. struct. werkloosheid; 1. beïnvloeden van keuze van opleiding, 2. verplaatsen
van overheidsdiensten, 3. loonkostensubsidies, 4. verhuispremies en
reiskostenvergoedingen, 5. om-, her- en bijscholing.
seizoenswerkloosheid; seizoen ‘verlengen’ (vakantiespreiding) en
doorwerkprojecten. Ook d.m.v variatie in productiepakket en investeringen probeert
men deze vorm van werkloosheid tegen te gaan.
frictiewerkloosheid; verbetering v/d arbeidsbemiddeling en inrichten van
vacaturebanken, organiseren van banenmarkten, betere sollicitatieprocedures enz.
Een overspannen arbeidsmarkt: een tekort aan arbeidskrachten.
Als dit tekort tijdelijk is kunnen de volgende maatregelen worden genomen: personeel laten
overwerken, buitenlandse werknemers (tijdelijk!) aantrekken. De overheid kan ook de hoogconjunctuur
afremmen: afremmen van de investeringen door belastingen te verhogen, verlaging van
overheidsbestedingen, etc.
Als het tekort langdurig lijkt te worden: arbeidsbesparende innovatie (bijv. robotisering), flexibele
pensionering (werknemers langer doorwerken), kinderopvang, deeltijdwerk, immigratie (blijvende
vestiging)
H23, Loonvorming
Definities
arbeidsovereenkomst
een afspraak waarbij de werknemer zich verplicht om gedurende een
bep. tijd in dienst van de werkgever tegen loon arbeid te verrichten.
overeenkomst over de voorwaarden waaronder arbeid wordt verricht
de afspraak dat salarissen van ambtenaren, trendvolgers en sociale
uitkeringen dezelfde ontwikkeling volgen als de gem. CAO-lonen in de
particuliere sector
CAO
koppeling
23.1 Minimumloon
Minimumloon: de wettelijk vastgelegde minimale beloning bij een volledige werkweek. Minimumloon
zorgt er voor dat gezinsinkomen niet beneden het sociaal minimum komt. Sociaal minimum: het
bedrag dat volgens de in ons land gebruikelijke normen minimaal nodig is om van te leven.
Het zorgt er echter ook voor dat eenvoudige arbeid zo duur is dat men over gaat op
kapitaalintensievere arbeid.
23.2 Institutionele aspecten van de loonvorming
Primaire arbeidsvoorwaarden: hoogte van het loon, aard van het werk, werktijden
Secundaire arbeidsvoorwaarden: aant. vakantiedagen, werkomstandigheden, voorwaarden voor
promotie.
De CAO (collectieve arbeidsovereenkomst) beperkt (net zoals de wet) de mogelijke bepalingen in een
arbeidsovereenkomst. Ook individuele arbeidsovereenkomsten moeten altijd binnen de in de CAO
gestelde regels blijven.
Arbeidsvoorwaarden en de wet (belangrijkste):


proeftijd → niet langer dan 2 maanden
ontslagrecht → opzegtermijn of direct ontslag, ontslag met wederzijds goedvinden,
ontslag waarmee de werk gever of nemer het niet eens is, er moet toestemming
worden gevraagd aan directeur v/h arbeidsbureau
Arbeidsvoorwaarden en de CAO:
CAO geldt altijd voor een groep werknemers werkzaam in een bedrijf of een bep. bedrijfstak. Worden
in de regel afgesloten door verenigingen van werkgevers/ werknemers en vakbonden → deze zijn
aangesloten bij vakcentrales. (behalve categoriale bonden)
Voorwaardenscheppend beleid: overheid probeert invloed uit te oefenen op de CAO’s, afspraken
over de ontwikkeling van regelingslonen, contractlonen en andere arbeidsvoorwaarden →
arbeidsvoorwaardenoverleg.
Minister van Soc.Zaken en Werkgelegenheid kan een CAO algemeen verbindend verklaren. Dan
geldt de CAO voor iedereen in de bedrijfstak; ook voor de niet-georganiseerde werkgevers en
werknemers.
23.3 Loon
Factoren bij bepalen v/d hoogte v/d lonen:



Wettelijke eisen → minimum loon
CAO bepalingen → vastlegging minimumloon, onderhandelingen
Arbeidsovereenkomst: regeling v/h te verdienen loon binnen regels v/d wet en CAO
Beloningsverschillen kunnen worden veroorzaakt door (binnen regels van wet en CAO):




Mate van verantwoordelijkheid
Leeftijd
Opleiding
Zwaarte van het werk
23.4 Koppelingen
De hoogte van de sociale uitkeringen is gekoppeld aan de loonontwikkeling in het bedrijfsleven.
Hierdoor kan de overheid op de arbeidsmarkt blijven concurreren met het bedrijfsleven. Ook wordt het
relatieve verschil tussen de sociale uitkeringen en de lonen niet groter.
Loonstijgingen:



Prijscompensatie: loonstijging is gelijk aan prijsstijging, hierdoor handhaving
koopkracht, reële loon blijft gelijk
Initiële loonstijging: loonstijging a.g.v. stijging van apt. Reële loon stijgt
Incidentele loonstijging: vb. promotie, diploma, ander werk in zelfde bedrijfstak
Automatische prijscompensatie: ieder half jaar verhoging van de lonen met de stijging van de
kosten van levensonderhoud in het afgelopen half jaar.
Download