Samenvatting Economie 1, Hoofdstuk 16 t/m 23. H16 Geld Definities Geld alles wat in een samenleving algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel. 16.1 Geld is troef 16.2 Waar er twee ruilen… Ruilen kan direct en indirect. Eigenschappen van geld: algemeen aanvaard moet grote waarde in klein bestek bezitten moet gemakkelijk deelbaar zijn het moet waardevast zijn Functies van geld: ruilmiddel betaalmiddel (schulden) oppot- en spaarmiddel rekeneenheid kredietmiddel waardemeter Omloopsnelheid (snelheid waarmee geld ‘rolt’) Afnemende o.s → oppotten; minder transacties → minder productie → minder bedrijvigheid en minder werkgelegenheid. (= slecht voor nationaal inkomen) Toenemende o.s → ontpotten; kan leiden tot hogere prijzen → inflatie. Chartaal geld: contant Giraal geld: direct opeisbare tegoeden bij de bank H17 Banken Definities Geldschepping toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid (bestaat globaal uit het chartale en girale geld waarmee gezinnen en bedrijven elkaar kunnen betalen) 17.1 De financiële instellingen Indeling financiële instellingen in Nederland: 1. Algemene banken → bieden breed pakket aan financiële diensten aan. vb. ING, Rabo 2. Specifieke banken → gespecialiseerd in beperkt pakket aan diensten. vb. hypotheekbank. 3. Overige financiële instellingen → beheren vooral vermogens. vb. levensverzekeraars, pensioenfondsen, beleggingsinstellingen. Functies financiële instellingen: 1. Verzorgen van het betalingsverkeer → op gang brengen/in stand houden 2. Verlenen van krediet → persoonlijke lening, doorlopend krediet, salariskrediet 3. Beheer van vermogen → beheer v. spaarrekeningen, pensioenpremies Andere indeling financiële instellingen: 1. Primaire banken → geldscheppende banken, vb. algemene banken 2. Secundaire banken → doorgeefluik v. vermogen, vb. hypotheekbank 3. Institutionele beleggers → hebben in het kader v. hun functie regelmatig grote vermogens te beleggen. vb. pensioenfondsen, levensverzekeringsmaatschappijen 17.2 De Nederlandsche Bank De Nederlandsche bank is de centrale bank van Nederland. Taken: 1. Circulatie bank → alleenrecht prod. + in omloop brengen v. bankbiljetten (nu ECB) 2. Bank v/d banken → alle andere banken in NL hebben rekening bij de Ned. Bank, kasreserve. → Zo verloopt bet. verkeer tussen de banken. 3. Hoedster van de gulden (c.q euro) → waarde v/d gld. in een zodanige richting sturen dat de NL economie daar baat bij heeft. → Overgenomen door ECB, bewaakt waarde Euro. Binnenwaarde: koopkracht van de Euro binnen het gebied van de EMU. Buitenwaarde: waardeverhouding tussen Euro en andere valuta’s. 4. Toezicht o/d in NL gevestigde financiële instellingen → Monetair toezicht: controle over omvang kredietverlening door banken. Bedrijfseconomisch toezicht: bescherming v/d cliënten v. banken en overige kredietverlenende instellingen. Bewaking van solvabiliteit en liquiditeit v/d banken. 5. Kassier v/d Staat → Staat heeft rekening bij de Ned. Bank (schatkist), de Ned. Bank mag geen krediet verstrekken aan de overheid. H18 Prijzen Definities Inflatie Nominale stijging Reële stijging Nominale rentevoet Reële rentevoet aanhoudende stijging van het algemeen prijspeil (heel snel → hyperinflatie) (deflatie: aanhoudende daling; beide zijn te meten m.b.v indexcijfers) het inkomen uitgedrukt in geld stijgt. ontvanger v/h inkomen kan meer goederen kopen (nominale stijging gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling) het rentepercentage dat wordt overeengekomen als te betalen rentevergoeding gelijk aan de nominale rentevoet gecorrigeerd voor het inflatiepercentage. 18.1 Inflatie zie definitie 18.2 Inflatie meten CBS meet voor groot aantal goederen en diensten de prijsindexcijfers. Als benadering van het ‘algemeen prijspeil’ wordt de consumentprijsindex gehanteerd. Hiervoor houdt het CBS een budgetonderzoek waarmee het uitgavenpatroon van Nederlandse gezinnen er uitziet. 18.3 Reëel en nominaal inkomen zie definitie Werknemers zullen bij prijsstijgingen minstens prijscompensatie willen ontvangen. De nominale stijging is dan gelijk aan de prijsstijging; de reële stijging is dan nul. 18.4 Oorzaken van inflatie Binnenlandse oorzaken van inflatie Overbesteding → koopkrachtige vraag > beschikbare aanbod. = bestedingsinflatie Kostenstijging → toenemende productiekosten. = kosteninflatie Verhogen v. winstmarges → opdrijven v/d prijzen = winstinflatie Buitenlandse oorzaken van inflatie Stijging v/d invoerprijzen → internationale prijsstijgingen leiden tot hogere prijzen van importgoederen. = importinflatie. Wisselkoers speelt ook een rol. Inflatie en inflatieverwachtingen zijn belangrijk in een economie. Ze hebben invloed op: 1. Koopkracht → waardedaling van het geld. 2. Spaargedrag → sparen minder aantrekkelijk → rente loopt op. (zie nominale en reële rentevoet) 3. Bestedingsgedrag → neiging om te besteden is groot bij inflatie. → zo ontstaat een inflatiespiraal 4. Inkomensverhoudingen → inkomensverhoudingen tussen actieven en niet-actieven veranderen → bron voor sociale onrust 5. Vermogensverhoudingen → tot uitdrukking in relatie tussen schuldeiser en schuldenaar 6. Internationale concurrentiepositie → sterke inflatie t.o.v buitenland → export daalt 18.6 Maatregelen tegen inflatie 1. Bestrijd overbesteding a. beperking kredietverlening b. bevorderen v/d besparingen c. beperking van automatische prijscompensaties in CAO’s. 2. Bestrijd kostenstijging → beperking of gehele afschaffing van automatische prijscompensatie beperkt ook de loonkostenstijging. Gebruik Prijzenwet 3. Bestrijd verhogen v. winstmarges → overheid kan m.b.v prijzenwet elke prijsstijging verbieden of beperken. 4. Bestrijd importinflatie → overleg in internationaal verband om inflatie te beperken. H19 Internationale geldstromen Definities betalingsbalans actieve betalingsbalans passieve betalingsbalans overzicht waarop alle in- en uitgaande geldstromen uit economische transacties met het buitenland gedurende een bepaalde periode (meestal kwartaal of jaar) staan geregistreerd. overschot → leidt tot toestroming buitenlands geld tekort → leidt tot afvloeiing buitenlands geld 19.1 Oorzaken van internationale geldstromen Goederen- en dienstenverkeer → betalingen t.g.v internationale handel Inkomensverkeer → grensoverschrijdende inkomensbetalingen t.g.v inzet buitenlandse productiefactoren (arbeid, kapitaal) Inkomensoverdrachten → int. betalingen waar geen productieve prestaties tegenover staan. bv. giften ontwikkelingshulp, grensoverschrijdende uitbetalingen van erfenissen en sociale uitkeringen. Vermogensoverdrachten → overdracht van patenten, licenties, octrooien en royalty’s Financiële transacties → directe investeringen, effectenverkeer, internationale kredietverlening. Het effect van al deze transacties is dat er per saldo wijzigingen plaatsvinden in de nationale voorraad aan internationale betaalmiddelen: mutaties in de officiële reserves 19.2 De betalingsbalans rubricering v/d economische transacties op de betalingsbalans: 1. lopende rekening → beschrijft op welke manier de inwoners van een land in het buitenland een inkomen verdienen, dan wel hun inkomen in het buitenland aanwenden. waarde van uit- en invoer van goederen en diensten beloningen voor productiefactoren die in het buitenland zijn ingezet of uit het buitenland zijn betrokken. vb. ingaande geldstromen: loonbetalingen aan Nederlanders die in buitenland werken, overboekingen vanuit het buitenland van interest en dividend, winstoverboekingen van buitenlandse dochterondernemingen. Uitgaande geldstromen: loonbetalingen aan Nederlanders die in buitenland werken, betalingen aan buitenlanders die NL effecten bezitten, winstoverboekingen van in NL gevestigde dochterondernemingen. Inkomensoverdrachten: bv. ontwikkelingshulp, landbouwsubsidies in kader v/d EU en overboekingen door buitenlandse werknemers naar familie. 2. Vermogensoverdrachten → bv. schenkingen van investeringen en kwijtschelden van schulden aan ontwikkelingslanden of d.m.v migratie 3. Financiële rekening → alle vermogenstransacties met buitenland. bv. directe investeringen, int, kredietverlening, handelskrediet. Officiële reserves worden gevormd door internationale betalingsmiddelen. 4. Statistische verschillen → verschil tussen totaal uitvoer en invoer van alle landen. 19.3 Evenwicht op de betalingsbalans zie def. Materieel evenwicht: wanneer er geen verandering optreedt in de officiële reserves (= toeval) Formeel evenwicht: wanneer we de veranderingen in de officiële reserves meetellen bij de opstelling van de betalingsbalans. Betalingsbalans formeel altijd in evenwicht. Gevolgen van een actieve betalingsbalans: Doordat de ingaande geldstroom groter is dan de uitgaande, neemt de binnenlandse geldhoeveelheid toe. (bedrijven wisselen buitenlands geld om in binnenlands) Als ze dit binnenlands gaan besteden stijgt de vraag, terwijl het aanbod gelijk blijft → prijsstijging / inflatie. Gevolgen van een passieve betalingsbalans: Uitgaande geldstromen groter dan de ingaande. Na een tijdje leidt dit tot nationale verarming (exportopbrengsten niet voldoende om invoer te financieren) → deviezenvoorraad neemt af. Dus: evenwichtsituatie is het gunstigste voor een land. 19.4 Oorzaken van betalingsbalansonevenwichtigheden 1. Conjuncturele oorzaken → de omvang van import en export staat onder invloed van de binnenlandse en buitenlandse conjuncturele ontwikkelingen 2. Structurele oorzaken → gelden voor een langere termijn. Natuurlijke gesteldheid, ontwikkelingen in het niveau v/d arbeidskosten of andere productiekosten. 3. Monetaire oorzaken → zwerfkapitaal / hot money: geldstroom die opgang wordt gehouden door de ontwikkeling v/d rente. Dit zie je terug op de Financiële rekening. 4. Handelspolitieke oorzaken → Importbelemmerende en exportbevorderende maatregelen. vb. invoerverbod, invoerheffingen, exportsubsidies → handelsoorlogen H20, Internationale betaalmiddelen Definities wisselkoers valutamarkt depreciatie appreciatie prijs van vreemde valuta uitgedrukt in de eigen valuta geheel van vraag naar en aanbod van buitenlands geld. (wereldwijde markt, bestaat uit deelmarkten per valuta) waardedaling van een valuta t.o.v een andere valuta (t.g.v veranderingen in vraag/aanbod) waardestijging van een valuta t.o.v een andere valuta 20.1 Wisselkoersen zie def. 20.2 Welke factoren bepalen de wisselkoers? Vraag en aanbod bepalen de wisselkoers, om een verklaring te vinden voor de hoogte v/d wisselkoers, kun je kijken naar de betalingsbalans. 20.3 De valutamarkt convertibele valuta zijn vrij inwisselbaar voor andere valuta. Prijsvorming niet meer te besturen door land dat die valuta in omloop brengt. De valutamarkt is in evenwicht wanneer vraag en aanbod gelijk zijn: evenwichtskoers Voorbeeld: prijsvorming v/d Am. dollar op de Mexicaanse valutamarkt. Groter aanbod v dollars (aanbodcurve verschuift naar rechts) door o.a: rentestijging in Mexico stijging van de prijs van Am. producten winstverwachtingen m.b.t het Mexicaanse bedrijfsleven Stijging v/d vraag naar dollars (vraagcurve verschuift naar rechts) door o.a: rentestijging in de VS grotere voorkeur voor Am. producten in Mexico 20.4 Wisselkoers: scharnierpunt tussen binnen- en buitenland Onder een stelsel van vrije wisselkoersen zal de betalingsbalans altijd naar een evenwicht tenderen. Het nieuwe evenwicht komt tot stand door aanpassingen in het prijsniveau. Depreciatie zorgt voor afremming van de import, stijging van de export, toename van binnenlandse vraag en productie, werkgelegenheid verbetert. Toch niet helemaal: herstel v/d betalingsbalans d.m.v depreciatie kan ook nadelig zijn: Vermindering van de import kan schadelijke effecten hebben . vb. medicijnen De import v goederen die geen binnenlandse substituten hebben zal doorgaan, wel hogere prijzen = inflatie De toegenomen binnenlandse vraag kan ook tot inflatie leiden Hierdoor willen werknemers hogere lonen, waardoor prijzen verder oplopen Export hoeft niet veel te stijgen, ligt aan de aard v/d exportproducten Landen verdedigen de koers van de eigen valuta door: inzet van de deviezenvoorraad → door aanbieden van extra geld, verschuift de aanbodcurve naar rechts. De betreffende valuta wordt goedkoper. inzet van het rentewapen → rente verhogen, daardoor grotere toestroom van hot money, waardoor de aanbodcurve naar rechts verschuift. 20.5 De Economische en Monetaire Unie (EMU) Doel vorming EMU: Eliminatie van valutabewegingen. Hierdoor: Bevordering van de onderlinge handel Toename v/d investeringen Optimale vestigingskeuze van bedrijven binnen Europa Verdere schaalvergroting v/h Europese bedrijfsleven Kostenverlaging Versterking v/d concurrentiekracht v/h Eur. bedrijfsleven t.o.v andere economische machtsblokken in de wereld Convergentiecriteria voor deelname aan EMU: Inflatie ≤ 1.5 procentpunt boven gem. inflatiepeil v/d 3 EU landen met de laagste inflatie financieringstekort < 3% v/h BBP (Bruto Binnenlands Product) Overheidsschuld < 60% v/h BBP Rente op kapitaalmarkt ≤ 2 procentpunten boven gem. rente v/d 3 EU landen met de laagste inflatie Land moet min. 2 jaar deelnemen aan EMS zonder dat zijn munt in de 2 jaar voor deelname EMU is gedevalueerd t.o.v andere valuta in EMS Dit zijn strenge eisen, er worden dan ook uitzonderingen gemaakt. Men kijkt naar de toekomstverwachtingen van een land. 20.6 De Europese Centrale Bank (ECB) De Europese Centrale Bank (ECB) heeft als doel: handhaven v/d prijsstabiliteit. (inflatietempo van 0 tot 2% per jaar) Taken: 1. Bepalen + uitvoeren v/h gemeenschappelijke monetaire beleid 2. Verrichten van valutamarktoperaties (valutabeleid t.o.v andere munten dan euro) 3. Aanhouden + beheren v/d officiële reserves v/d lidstaten 4. Bevorderen v/e goede werking v/h betalingsverkeer H21, De arbeidsmarkt Definities vacatures werkgelegenheid arbeidsmarkt beroepsgeschikte bevolking beroepsbevolking verborgen werkloosheid participatiegraad of deelnamepercentage bezettingsgraad openstaande betrekkingen bij de overheid of het particuliere bedrijfsleven het aantal banen – in de regel uitgedrukt in arbeidsjaren – dat gem. in de loop van een jaar aanwezig is geheel van vraag naar en aanbod van arbeid alle personen van 15 t/m 64 jaar alle personen van 15 t/m 64 jaar die bereid en in staat zijn betaalde arbeid te verrichten voor minstens 12 uur per week de situatie waarin werklozen wel betaald werk zoeken maar niet staan ingeschreven bij een arbeidsbureau de beroepsbevolking in procenten v/d beroepsgeschikte bevolking het getal dat aangeeft voor hoeveel % het beschikbare productieapparaat wordt benut. gemiddelde arbeidsproductiviteit productie per werknemer per tijdseenheid arbeidsjaar het aantal uren arbeid dat 1 persoon met een volledige betrekking in 1 jaar mag verrichten 21.1 Wat zijn vacatures? Het aanbod op de arbeidsmarkt wordt gevormd door de beroepsbevolking. De vraag naar arbeid bestaat uit de totale werkgelegenheid. Arbeid is heterogeen; arbeidsmarkt opgedeeld in deelmarkten met elk hun eigen loonniveau. De opsplitsing van de arbeidsmarkt wordt veroorzaakt door verschillen in opleiding, kwaliteit, ervaring en aanleg. Ook speelt geografische immobiliteit van arbeid een rol bij slechte aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. 21.2 Beroepsbevolking De beroepsbevolking is opgebouwd uit: Afhankelijke beroepsbevolking: iedereen in loondienst of geregistreerd werkloos Onafhankelijke beroepsbevolking: zelfstandigen, personen die niet in loondienst zijn CPB: Werkloze beroepsbevolking: geregistreerde en niet geregistreerde werklozen en mensen die zoeken naar een baan van minder dan 12 uur per week (werkzoekenden zonder baan) CBS: Geregistreerde werkloosheid indien mensen: Ingeschreven zijn bij arbeidsbureau Geen betaald werk hebben voor 12 uur of meer per week Beschikbaar zijn voor een baan van minstens 12 uur per week Andere manieren om werkloosheid te tellen: - aantal mensen die bij arbeidsbureaus zijn ingeschreven optellen. - aantal werkloosheidsuitkeringen 21.3 Verborgen werkloosheid De situatie op de arbeidsmarkt beïnvloedt het arbeidsaanbod; Bij grote werkloosheid kunnen zich twee tegengestelde effecten voordoen: aanvullingseffect: gezinsleden v/e werkloze gaan werk zoeken. ontmoedigingseffect: groepen die zichzelf weinig kans geven op het vinden van een baan zien er van af. Bij een gespannen arbeidsmarkt (v>a) treedt het aanmoedigingseffect op: men raakt meer gemotiveerd in het zoeken naar werk. 21.4 Verborgen werkgelegenheid Verborgen werkgelegenheid: wanneer arbeid in het informele circuit plaatsvindt: zwart werk en nietgemelde vacatures. 21.5 Arbeidsaanbod Factoren die de omvang v/h arbeidsaanbod bepalen: 1. Omvang van de bevolking 2. Samenstelling van de beroepsbevolking (ontgroening / vergrijzing) 3. Wetgeving: leerplicht pensioenplicht regelingen voor tijdelijk of vervroegd verlof hoogte v/h (minimum) loon belastingtarieven regelingen op het gebied van arbeidsongeschiktheid 4. Maatschappelijke opvattingen 5. organisatie v/h arbeidsproces, vb. flexibiliteit v/d werkgever 21.6 Omvang en samenstelling van de werkgelegenheid Werkgelegenheid bestaat uit het aantal beschikbare banen. kan worden ingedeeld op verschillende manieren: naar soort werkzaamheden naar iemands positie in het arbeidsproces loondienst of zelfstandig vast werk of uitzendkracht totale werkgelegenheidsverdeling over mannen en vrouwen Het aantal banen (werkgelegenheid) hangt af van: - de effectieve vraag - de arbeidskosten - de arbeidsproductiviteit - de bedrijfstijd - de arbeidstijd 21.7 De effectieve vraag Effectieve vraag (tot. vraag naar goed./dienst in economie) = I + C + O + X – M. De vraag naar producten van een bep. bedrijf bepaalt de bezettingsgraad (zie def.) Wanneer in vergelijking tot de productiefactor kapitaal steeds minder arbeid wordt gebruikt → productie kapitaalintensiever. Vice versa = arbeidsintensiever. 21.8 Arbeidskosten Arbeidskosten: opgedeeld in het brutoloon en het werkgeversaandeel in de sociale en pensioenpremies. Wig: verschil tussen nettoloon en loonkosten. Gevolgen van hoge loonkosten: substitutie van arbeid door kapitaal vermindering van investeringen vanwege winstdalingen Beide zorgen ervoor dat de werkgelegenheid daalt. 21.9 Arbeidsproductiviteit Arbeidsproductiviteit (apt) → de keuze tussen een arbeidsintensieve en een kapitaalintensieve productiewijze wordt bepaald door de loonkosten per eenheid product. APT speelt hierbij een grote rol. apt kan toenemen door: automatisering / mechanisering betere arbeidsverdeling grotere inspanning v/d werknemers betere scholing v/d werknemers betere werksfeer 21.10 Bedrijfstijd Bedrijfstijd: tijd gedurende welke in een bedrijf kan worden geproduceerd. Mogelijkheid om kosten te besparen is bedrijfstijdverlenging: kapitaalgoederen worden in een week langer gebruikt door bv. continudiensten. Bij sommige voorzieningen zijn continudiensten noodzakelijk (ziekenhuizen). Bij andere bedrijven leidt bedrijfstijdverlenging tot kostenvoordelen. 21.11 Arbeidstijd Arbeid kan gemeten worden in aant. personen en arbeidsjaren. Opkomst van deeltijdarbeid heeft ertoe geleid dat werkgelegenheid in personen > werkgelegenheid in arbeidsjaren. 21.12 Arbeidstijdverkorting Arbeidstijdverkorting (ATV) → lagere apt per persoon per jaar, want voor dezelfde productie meer mensen nodig. Kan worden doorgevoerd door: vermindering v/d lengte v/d werkweek meer vakantiedagen flexibele pensionering H22, Werkloosheid Definities conjuncturele werkloosheid kwantitatieve structurele werkloosheid kwalitatieve structurele werkloosheid frictiewerkloosheid seizoenswerkloosheid het gevolg v/h tekortschieten v/d EV naar goederen en diensten bij een gegeven productiecapaciteit het aantal arbeidsplaatsen is niet groot genoeg om de hele beroepsbevolking werk te bieden. (tekort aan arbeidsplaatsen, schaarste aan kap. goederen) wanneer er tegelijkertijd sprake is van werkloosheid als van onvervulbare vacatures. ontstaat door de duur v/d sollicitatieprocedures en/of de duur v/d arbeidsbemiddeling veroorzaakt door seizoenmatige schommelingen in de bedrijvigheid. 22.1 Wat is werkloosheid? werkloosheidspercentage=geregistreerde werkloosheid / beroepsbevolking * 100 % Brede werkloosheid: de berekende ‘echte’ werkloosheid vermeerderd met een deel v/d arbeidsongeschikten, de VUT-ters en een deel v/d ziekteverzuimers. 22.2 Oorzaken van de werkloosheid Ontwikkelingen in de werkloosheid door: verandering in de werkgelegenheid verandering in de beroepsbevolking Soorten werkloosheid: conjuncturele werkloosheid → consumenten, overheid, producenten en buitenland besteden samen minder dan er in een land kan worden geproduceerd; arbeid en kapitaal worden minder gebruikt waardoor de bezettingsgraad daalt. structurele werkloosheid: veroorzaakt door veranderingen in de productiestructuur. kwantitatieve structurele werkloosheid: Oorzaak: groei v/d voorraad kap. goed blijft achter bij groei v/d beroepsbevolking Oorzaken in het verleden: - hoogte v/d arbeidskosten - concurrentie van lagelonenlanden - sluiting van bepaalde bedrijfstakken - samenwerking, overnames, fusies kwalitatieve structurele werkloosheid Oorzaken: - gebrek aan scholing - gebrek aan regionale mobiliteit - arbeidsbemiddeling frictiewerkloosheid seizoenswerkloosheid 22.3 Gevolgen van werkloosheid: individuele gevolgen → koopkracht verminderd, bezuinigen, sociaal isolement maatschappelijke gevolgen → totale bestedingen bij toenemende werkloosheid verminderen, sociale spanningen; leiden tot maatschappelijke tegenstellingen. 22.4 Arbeidsmarktbeleid Bestrijding werkloosheid: conjuncturele werkloosheid; EV vergroten; binnenlandse vraagstimulering, vb. verlaging van belastingtarieven, waardoor de koopkracht van gezinnen toeneemt. Ook kan de overheid particuliere investeringen beïnvloeden of haar eigen investeringen verhogen. kwant. struct. werkloosheid; 1. beheersing v/d arbeidskosten, 2. subsidies, 3. verkorting v/d arbeidstijd, 4. verlengen v/d bedrijfstijd, 5. flexibele pensionering. kwal. struct. werkloosheid; 1. beïnvloeden van keuze van opleiding, 2. verplaatsen van overheidsdiensten, 3. loonkostensubsidies, 4. verhuispremies en reiskostenvergoedingen, 5. om-, her- en bijscholing. seizoenswerkloosheid; seizoen ‘verlengen’ (vakantiespreiding) en doorwerkprojecten. Ook d.m.v variatie in productiepakket en investeringen probeert men deze vorm van werkloosheid tegen te gaan. frictiewerkloosheid; verbetering v/d arbeidsbemiddeling en inrichten van vacaturebanken, organiseren van banenmarkten, betere sollicitatieprocedures enz. Een overspannen arbeidsmarkt: een tekort aan arbeidskrachten. Als dit tekort tijdelijk is kunnen de volgende maatregelen worden genomen: personeel laten overwerken, buitenlandse werknemers (tijdelijk!) aantrekken. De overheid kan ook de hoogconjunctuur afremmen: afremmen van de investeringen door belastingen te verhogen, verlaging van overheidsbestedingen, etc. Als het tekort langdurig lijkt te worden: arbeidsbesparende innovatie (bijv. robotisering), flexibele pensionering (werknemers langer doorwerken), kinderopvang, deeltijdwerk, immigratie (blijvende vestiging) H23, Loonvorming Definities arbeidsovereenkomst een afspraak waarbij de werknemer zich verplicht om gedurende een bep. tijd in dienst van de werkgever tegen loon arbeid te verrichten. overeenkomst over de voorwaarden waaronder arbeid wordt verricht de afspraak dat salarissen van ambtenaren, trendvolgers en sociale uitkeringen dezelfde ontwikkeling volgen als de gem. CAO-lonen in de particuliere sector CAO koppeling 23.1 Minimumloon Minimumloon: de wettelijk vastgelegde minimale beloning bij een volledige werkweek. Minimumloon zorgt er voor dat gezinsinkomen niet beneden het sociaal minimum komt. Sociaal minimum: het bedrag dat volgens de in ons land gebruikelijke normen minimaal nodig is om van te leven. Het zorgt er echter ook voor dat eenvoudige arbeid zo duur is dat men over gaat op kapitaalintensievere arbeid. 23.2 Institutionele aspecten van de loonvorming Primaire arbeidsvoorwaarden: hoogte van het loon, aard van het werk, werktijden Secundaire arbeidsvoorwaarden: aant. vakantiedagen, werkomstandigheden, voorwaarden voor promotie. De CAO (collectieve arbeidsovereenkomst) beperkt (net zoals de wet) de mogelijke bepalingen in een arbeidsovereenkomst. Ook individuele arbeidsovereenkomsten moeten altijd binnen de in de CAO gestelde regels blijven. Arbeidsvoorwaarden en de wet (belangrijkste): proeftijd → niet langer dan 2 maanden ontslagrecht → opzegtermijn of direct ontslag, ontslag met wederzijds goedvinden, ontslag waarmee de werk gever of nemer het niet eens is, er moet toestemming worden gevraagd aan directeur v/h arbeidsbureau Arbeidsvoorwaarden en de CAO: CAO geldt altijd voor een groep werknemers werkzaam in een bedrijf of een bep. bedrijfstak. Worden in de regel afgesloten door verenigingen van werkgevers/ werknemers en vakbonden → deze zijn aangesloten bij vakcentrales. (behalve categoriale bonden) Voorwaardenscheppend beleid: overheid probeert invloed uit te oefenen op de CAO’s, afspraken over de ontwikkeling van regelingslonen, contractlonen en andere arbeidsvoorwaarden → arbeidsvoorwaardenoverleg. Minister van Soc.Zaken en Werkgelegenheid kan een CAO algemeen verbindend verklaren. Dan geldt de CAO voor iedereen in de bedrijfstak; ook voor de niet-georganiseerde werkgevers en werknemers. 23.3 Loon Factoren bij bepalen v/d hoogte v/d lonen: Wettelijke eisen → minimum loon CAO bepalingen → vastlegging minimumloon, onderhandelingen Arbeidsovereenkomst: regeling v/h te verdienen loon binnen regels v/d wet en CAO Beloningsverschillen kunnen worden veroorzaakt door (binnen regels van wet en CAO): Mate van verantwoordelijkheid Leeftijd Opleiding Zwaarte van het werk 23.4 Koppelingen De hoogte van de sociale uitkeringen is gekoppeld aan de loonontwikkeling in het bedrijfsleven. Hierdoor kan de overheid op de arbeidsmarkt blijven concurreren met het bedrijfsleven. Ook wordt het relatieve verschil tussen de sociale uitkeringen en de lonen niet groter. Loonstijgingen: Prijscompensatie: loonstijging is gelijk aan prijsstijging, hierdoor handhaving koopkracht, reële loon blijft gelijk Initiële loonstijging: loonstijging a.g.v. stijging van apt. Reële loon stijgt Incidentele loonstijging: vb. promotie, diploma, ander werk in zelfde bedrijfstak Automatische prijscompensatie: ieder half jaar verhoging van de lonen met de stijging van de kosten van levensonderhoud in het afgelopen half jaar.