File - Engels proefwerkweek 3!

advertisement
Maatschappijwetenschappen CE 2010  Politieke besluitvorming
Kunnen:
- verschillende typen vragen herkennen en formuleren
beschrijvend, verklarend, evaluatief
- bruikbare gegevens uit bronnen selecteren
- betrouwbaarheid bron vaststellen
schrijver? doel? referentiekader? hoe weergegeven? (=citaten, feiten, commentaar)
- representativiteit bron vaststellen
vergelijken met andere bronnen  wel/niet juiste weergave?
Benaderingswijzen maatschappelijke vraagstukken:
1. Politiek-juridisch
- hoe ontstaan en waarom sociaal + politiek probleem?
- politiek-ideologische visies/belangen herkennen
- hoe (kunnen) betrokken groeperingen het beleid beïnvloeden?
2.
-
Sociaaleconomisch
welke belangen hebben betrokkenen?
hoe hangen belangen + ideologische visies samen met sociale + economische positie?
sociaaleconomische/maatschappelijke oorzaak?
wat zin financiële belangen + aspecten?
3. Sociaal-cultureel
- opvattingen betrokkenen + gewenste beleid?
- wat zijn normatieve uitgangspunten daarbij + hoe passen die bij ideologische visie?
4. Veranderings- en vergelijkende benaderingswijze
- maatschappelijke ontwikkeling <-> vraagstuk, beleid, opvattingen
- aspecten vergelijken met andere samenlevingen
Politiek: proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de omgeving in bindende
besluiten voor een samenleving (= systeembenadering). Gepaard met conflicten (botsende belangen)
Politiek: gezaghebbende toedeling van waardevolle zaken voor een samenleving (inkomen,
zekerheid, zorg, onderwijs) (= David Easton) (gezaghebbend = toedeling is legitiem, door overheid).
Politiek probleem: situatie die mensen ongewenst vinden en die ze door overheidsingrijpen
veranderd willen zien.
Publieke agenda: problemen die aandacht krijgen van burgers en maatschappelijke groeperingen.
Politieke agenda: lijst van problemen op de publieke agenda die aandacht krijgen van beleidsmakers.
Overheidsbeleid: alles wat de overheid doet; genomen besluiten en getroffen maatregelen.
Beleid: politiek bekrachtigd plan waarin gekozen doelen en het inzetten van middelen in een
bepaalde tijdsvolgorde zijn vastgelegd (= wetenschappelijke definitie).
Staat: soevereine macht die regeert over een groep mensen op een bepaald grondgebied en die
daarbij het geweldsmonopolie bezit.
Rechtsstaat: staat waarin rechten en plichten van de inwoners zijn vastgelegd, wat heb tot burgers
maakt. De burgerrechten beperken de mogelijkheden van de staat om in te grijpen in het bestaan
van de burgers enerzijds, anderzijds scheppen de rechten vrijheden, beperkingen en
verantwoordelijkheden voor de burgers.
Macht: vermogen het gedrag van anderen te beïnvloeden in overeenstemming met eigen
doeleinden, desnoods tegen hun wil.
Politieke macht: vermogen de politieke besluitvorming te bepalen.
Gezag: situaties waarin mensen de zeggenschap van anderen als legitiem accepteren.
Machtsbronnen:
- wet
- rechten / formele bevoegdheden
- achterban
- kennis / deskundigheid
- geld / vermogen / bezit
- persoonlijkheid
- positie bij de overheid
- geweld (= alleen monopolie van de overheid)
Taken Nederlandse overheid:
1. zorgen voor zaken die van algemeen belang geacht worden
2. ontwikkelen collectieve goederen en in standhouden ervan
Collectief goed: goed waarvan ieder gebruik maakt of kan maken.
- garanderen openbare orde en veiligheid
- onderhouden goede buitenlandse betrekkingen
- scheppen werkgelegenheid + sociale zekerheid + infrastructuur + goed economisch klimaat
- welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst etc.
Nederlands openbaar bestuur:
Grondwettelijk beginsel van autonomie en medebewind:
lagere overheden
- hebben beperkte zelfstandigheid
- staan onder toezicht van hogere overheden
- moeten besluiten hogere overheden loyaal uitvoeren
Nederland is:
1. gedecentraliseerde eenheidsstaat
2. constitutionele monarchie met parlementair stelsel
3. parlementaire democratie
4. rechtsstaat
1. gedecentraliseerde eenheidsstaat
- lagere overheden hebben ook zelfstandigheid
2. constitutionele monarchie met parlementair stelsel
- erfelijk koningschap in tegenstelling tot gekozen staatshoofd
- koningschap steunt op de grondwet/constitutie
- alleen ministers zijn verantwoordelijk, monarch niet
- ministers/kabinet moeten vertrouwen volksvertegenwoordiging hebben
- koning is staatshoofd (ceremonieel), volksvertegenwoordiging en kabinet nemen besluiten
3. parlementaire democratie
- algemeen kiesrecht
- principiële gelijkwaardigheid voor alle burgers
- macht overheid gelegitimeerd door vrije + geheime verkiezingen
- ministers verantwoording schuldig aan volksvertegenwoordiging
- volk vertegenwoordigd door volksvertegenwoordiging (= representatiedemocratie)
- besluitvorming bij meerderheid stemmen
- rekening houden met rechten + belangen minderheden
- tweekamerstelsel
- rechtsstaat  individuele vrijheidsrechten worden erkend
4. rechtsstaat
- bescherming van burgers tegen willekeur van de overheid
- klassieke / politieke grondrechten (gelijkheid, eerlijk proces, vrijheid meningsuiting,
persvrijheid, vrijheid godsdienst, vrijheid vergadering, oprichten vereniging + politieke
partijen, petitierecht, actief + passief kiesrecht, sociale grondrechten zoals recht op
onderwijs en aanspraak op sociale zekerheid)
- grondwet (volgens waar alles wordt geregeld)
- openbaarheid van bestuur
- bestuur land berust op wetten ( = legaliteitsbeginsel)
- geen bevoegdheid uitoefenen zonder grondslag in grondwet ( = legaliteitsbeginsel)
- rechterlijke macht onafhankelijk van wetgevende en uitvoerende
Inrichting bestuur provincie:
Inrichting bestuur gemeente:
Evenredige vertegenwoordiging (NL)
- aantal zetels is evenredig met aantal stemmen
uitgebracht op die partij
- kleine partijen goede kans
- meerpartijenstelsel (> coalitievorming)
- zwakke binding kiezer – gekozene
- veel partijen = onduidelijk voor kiezer
-veel partijen in 2e Kamer, geen enkele partij
meerderheid, dus coalitievorming
Meerderheids-/Districtenstelsel (VS+VK)
- elk district > 1 volksvertegenwoordiger
en evenveel districten als zetels
- kleine parijen weinig steun
- meeste stemmen/absolute meerderheid = zetel
- tweepartijenstelsel kan ontstaan
- sterke binding kiezer – gekozene
- weinig partijen = duidelijkheid kiezer
- band volksvertegenwoordiger met district kan
fractiediscipline bedreigen  leidt soms tot
politieke verlamming
Voorkeursstem: het kiezen van een andere kandidaat dan de lijsttrekker op de kieslijst van een
politieke partij. Door de geringe binding tussen kiezer en gekozene krijgen lijsttrekkers het overgrote
deel van de stemmen.
Representatie: systeem waarin burgers vertegenwoordigers kiezen die besturen en beleid
ontwikkelen overeenkomstig de ideeën en wensen van de kiezers (= representatie-/indirecte
democratie).
Representativiteit: mate waarin standpunten en het beleid van de gekozen volksvertegenwoordigers
overeenkomen met wat de kiezer voor ogen staat. Knelpunten bij gebrek aan representativiteit:
- burgers kiezen partij op basis van slechts paar programmapunten
- geringe communicatie kiezer – gekozene
- participatie burgers aan besluitvormingsproces = ongelijk + beperkt
- deel burgers voelt zich niet vertegenwoordigd door politieke partijen
Gevolg: ontstaan nieuwe sociale bewegingen / politieke partijen
Parlementair stelsel
- regering = parlement + volksvertegenwoord.
- niet regeren zonder vertrouwen van de
direct gekozen volksvertegenwoordiging
- onderscheid staatshoofd en politiek
verantwoordelijke regeringsleider
Presidentieel stelsel
- president = gekozen door volk
- heeft uitvoerende macht
- is staatshoofd + hoofd regering
- benoemt + ontslaat ministers, maar blijft van
volksvertegenwoordiging af
- Congres = Senaat + Huis van Afgevaardigden
- strikte scheiding uitvoerende, wetgevende
en rechterlijke macht
Politiek systeem: geheel van betrekkingen waardoor opvattingen, verlangens en eisen van
individuen, groepen en instellingen in bindende beslissingen worden omgezet. Hierbinnen vindt dus
politieke besluitvorming plaats. Betrokkenen zijn: openbaar bestuur, burgers, belangen- en
pressiegroepen, politieke partijen, media, adviesorganen, planbureaus, volksvertegenwoordiging,
ambtenaren en rechterlijke macht.
Systeemmodel van het politiek proces:
Invoer: eisen + wensen van samenleving naar voren en steun maatschappelijke groepen aan
(onderdelen van) politiek systeem.
Conversie: eisen + steun omgezet in politieke besluiten.
Uitvoer: politieke besluiten + uitvoering.
Feedback: reacties samenleving op besluiten (aanleiding nieuwe invoer) en evaluatie van het beleid.
Omgeving van het politiek systeem: kenmerken van de eigen samenleving en relaties van Nederland
met andere landen. Dit is van invloed op de fasen van het politiek proces. Te onderscheiden dus:
- demografische, ecologische, culturele, economische, sociale en technologische aspecten in
Nederland, kan mogelijkheden overheidsbeleid beperken of verruimen.
- relaties van Nederland met andere landen, beperken soms de mogelijkheden voor het
overheidsbeleid.
Invoer:
- eisen voor nieuwe beleidsmaatregelen / veranderingen
- steun voor bestaand beleid of systeem
- eisen worden onder de aandacht gebracht door massamedia, demonstraties, partij- en
verkiezingsprogramma’s, vergaderingen van politieke partijen.
- individuen, belangengroepen, politieke partijen, massamedia (en soms politici) zijn
poortwachters en die bepalen welke eisen op publieke + politieke agenda komen.
- steun kan actief en passief zijn. Actieve steun = stemgedrag, lidmaatschap politieke
partij of inbreng in publieke discussies. Passieve steun = burgers accepteren
stilzwijgend regels en besluiten van de overheid.
Conversie: - gaat in fasen:
1. politieke agendavorming (politici zijn bereid probleem uit samenleving aan te
pakken). Als probleem op politieke agenda wil komen,
- moet het een ongewenste situatie zijn voor veel mensen
- moet het hevige emoties oproepen of vaak voorkomen
- moet het veranderbaar zijn en dus oplosbaar
- moeten de eisen langs de poortwachters komen
- moet er genoeg ruimte zijn op de politieke agenda
2. beleidsvoorbereiding (verzamelen en analyseren van informatie en formuleren van
adviezen over het te voeren beleid, mogelijk m.b.v. compromissen)
3. beleidsbepaling (nemen van beslissingen over inhoud van te voeren beleid)
Uitvoer:
- politieke besluiten of maatregelen/handelingen
- besluiten = wetten, beschikkingen, koninklijke besluiten of algemene maatregelen van
bestuur
- maatregelen/handelingen = regelgeving, nota’s, staatsbezoeken
- gebeurt vaak door ambtenaren
Beleidsvorming zoals hierboven weergegeven is een doorgaand proces zonder definitief eindpunt. Er
is constante feedback.
Actoren:
Invoer > individuen, politieke partijen, maatschappelijke groeperingen, sociale bewegingen,
maatschappelijke organisaties en massamedia.
Conversie > ambtenaren, adviesorganen, planbureaus, regering en volksvertegenwoordiging.
Uitvoer > regering en ambtenaren.
Feedback > zie ‘invoer’ + volksvertegenwoordiging en regering (= evaluatie)
Bij deze systeembenadering van politieke besluitvorming zijn enkele kanttekeningen te plaatsen:
1. is geen vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, slechts een theorie erover.
2. is geschikt om besluitvorming te analyseren, maar hoeft niet altijd met publieke discussie te
beginnen.
3. model laat onvoldoende de machtsverhoudingen en botsende belangen en ideeën zien.
4. legt eenzijdig de nadruk op het politieke proces waardoor de inhoud op de achtergrond raakt.
Proces van politieke besluitvorming:
1. herkend/erkend krijgen van problemen, wensen en behoeften als politiek probleem
(particulieren, pressiegroepen, politieke partijen, massamedia)
2. afweging wensen + behoeften / prioriteit toekennen aan politiek probleem
(politieke partijen, parlement, regering, ambtenaren)
3. beslissen over (noodzaak) beleidsmatige oplossing van het probleem
(parlement, regering)
4. besluiten uitvoeren
(ambtenaren, onder verantwoordelijkheid van ministers)
Visies op machtsverdeling binnen democratie:
klassieke democratietheorie / participatie-democratie-theorie
 burgers nemen actief deel aan politiek
 burgers zijn politiek gelijkwaardig (allemaal kiesrecht, gelijke toegang tot openbare
ambten of politieke functies)
 burgers moeten goed op de hoogte zijn van politiek



representatiedemocratie
macht in handen van gekozen politieke functionarissen
verschillende partijen zijn in strijd met elkaar en zoeken steun burgers
professionele politici beslissen namens kiezers over belangrijke zaken




pluralistisch model
veel maatschappelijke groepen die allemaal andere belangen vertegenwoordigen
spreiding van macht (deling macht, open toegang tot proces politieke besluitvorming)
voortzetting representatiedemocratie: ook strijd politieke leiders en gunst kiezers
aanvulling representatiedemocratie: mogelijkheid burgers om actief deel te nemen in
politieke partijen



elitetheorie
machtselite met sleutelposities op politiek en sociaaleconomisch terrein
macht en invloed zijn geconcentreerd in instituties
regering en parlement zijn daar niet tegen opgewassen



polyarchie-theorie
concurrerende politieke elites
vechten om gunst kiezers (mogelijk vormen coalities)
sommige maatschappelijke groepen geen kans om politieke elite te vormen, zij doen
concessies in ruil voor stemmen.
-
-
-
Regering: medewetgevend, voorbereiding + uitvoering overheidsbeleid, gevormd door koningin en
ministers (in Ministerraad).
Volksvertegenwoordiging: medewetgevend, beleidsbepalend en controlerend (1e + 2e Kamer).
Eerste Kamer: gekozen door leden Provinciale Staten, aanvaardt of verwerpt wetsvoorstellen, maar
niet wijzigen (75 leden, deeltijd).
Tweede Kamer: rechtstreeks gekozen, wijzigt, verwerpt of neemt wetsvoorstellen aan (150 leden,
fulltime).
Formele middelen parlement (medewetgevend + controlerend)
1. wetsvoorstellen aanvaarden/verwerpen
2. recht van amendement (2e Kamer = wetsvoorstellen wijzigen)
3. recht van initiatief (2e Kamer = indienen wetsontwerpen)
4. budgetrecht (wijzigen/verwerpen begrotingen)
5. recht van enquete (onderzoek naar gevoerde regeringsbeleid)
6. aannemen moties (bv. motie van afkeuring)
7. recht van interpellatie (debat waarbij minister tot verantwoording wordt geroepen)
8. vragen stellen (schriftelijk en mondeling)
Informele middelen
1. lobbyen (ministers + kamerleden) (!)
2. overleg belangen-/pressiegroepen + verwerven steun bij ambtenaren
3. massamedia als spreekbuis (!)
4. uitoefenen druk via politieke partij
Proces van kabinetsvorming:
1. Verkiezingen + nieuwe Tweede Kamer
2. Koning wint advies in bij:
- vice-voorzitter Raad van State
- voorzitters Eerste + Tweede Kamer
- fractievoorzitters van de partijen
3. Koning benoemt op basis van adviezen een informateur (gaat na of bepaalde coalitie genoeg
politiek perspectief heeft en stelt dan regeerakkoord op met betrokken partijen).
4. Koning benoemt een formateur (voert nadere onderhandelingen met coalitiepartners over
uitwerking regeerakkoord, te verdelen ministeries, ministersposten en staatssecretariaten)
5. Koning ontslaat oude kabinet en benoemt nieuwe ministers.
Vaak wordt de formateur de minister-president, en daarom willen veel mensen dat de formateur via
verkiezingen gekozen wordt door het volk.
Dualisme: zekere scheiding tussen regering (regeert) en volksvertegenwoordiging (controleert). Deze
organen zijn niet aan elkaar ondergeschikt. Bijvoorbeeld VS. Dualistisch NL: Ministers kunnen geen
kamerlid zijn en volksvertegenwoordiging heeft grondwettelijke rechten om controlerende taak vorm
te geven.
Monisme: regering steunt op meerderheid in de volksvertegenwoordiging en is dus een eenheid.
Bijvoorbeeld GB. Monistisch NL: regeerakkoorden en in stand houden van steun van meerderheid
Kamer(s) dwingt fracties tot fractiediscipline en stimuleren fractieleiders van coalitiepartijen tot
achterkamertjespolitiek met het kabinet (=Torentjesoverleg).
Overheidsbureaucratie: hiërarchisch geordend apparaat waarbinnen mensen volgens vaste regels en
procedures besluiten voorbereiden en uitvoeren onder verantwoordelijkheid van een politieke
ambtsdrager. Dus een doelmatig en controleerbaar apparaat waarbij persoonlijke en politieke
voorkeuren geen rol behoren te spelen.
Kenmerken en consequenties: onpartijdige behandeling burgers, bestuurlijke continuïteit, uitbreiding
van capaciteit van overheid, tegengaan willekeur en omkoperij, langdurige procedures, verkokering
en bureaupolitiek.
Ambtenaren: hebben veel politieke invloed, ook wel vierde macht genoemd.
specialistische kennis, dus formuleren voorstellen
blijven zitten als politieke organen veranderen > continuïteit
als ze betrokken zijn bij uitvoering van politieke en sociale diensten, kunnen ze invloed
uitoefenen op de uitleg van de besluiten en de werking ervan
Knelpunten overheidsbureaucratie:
- teveel regelgeving
- door omvang en complexiteit moeilijk te controleren
- ondoelmatig
- verkokering van beleidsgebieden (departement eigen beleid)
- ondoorzichtig
- teveel invloed specialisten
- lange procedures
Adviesorganen en planbureaus + taken:
Raad van State: advisering over alle wetsvoorstellen. Hoogste adviescollege, voorzitter is
staatshoofd. Leden benoemd door de Kroon. Ook administratieve rechtspraak.
WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid): advisering op basis van
wetenschappelijke onderzoeken en inzichten.
SER (Sociaaleconomische Raad): advisering over sociaaleconomisch beleid. Kroonleden +
vertegenwoordigers werkgevers- en werknemersorganisaties. Onderverdeeld in specifieke organen.
CRP (Centraal Planbureau): bestudeert ontwikkelingen op sociaaleconomisch terrein + voorspellen.
SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau): bestudeert ontwikkelingen op sociaal-cultureel gebied.
Enorme groei (commerciële) adviesbureaus  overloop beleidsambtenaren  kritiek:
overheid gebruikt externe adviseurs bij ondersteuning beleidskeuzen
overheid koopt hele dure adviezen
ambtenaren en adviesbureaus hebben teveel invloed op besluitvorming
Functies politieke partijen in besluitvormingsproces:
1. rekruterings- en selectiefunctie: voordragen en rekruteren van kandidaten, kadervorming, selectie
van kandidaten.
2. articulatiefunctie: op politieke agenda plaatsen van maatschappelijke eisen en wensen.
3. participatiefunctie: interesseren van staatsburgers voor politieke deelname.
4. aggregatiefunctie: afwegen en bij elkaar brengen van wensen, eisen en belangen.
5. communicatiefunctie: intermediair tussen burger en overheid.
Tegenwoordig is de articulatie- en communicatiefunctie van de partijen afgenomen. Massamedia en
belangen- en pressiegroepen vervullen die functies nu meer.
Functies massamedia in besluitvormingsproces (=poortwachters- en agendafunctie in systeemmodel)
1. informatiefunctie: informatie geven over overheidsbeleid.
2. spreekbuisfunctie: informatie geven over maatschappelijke eisen en wensen.
3. commentaar- en opiniefunctie: kritisch becommentariëren beleid en bijdragen aan politiek debat.
4. controlefunctie/waakhondfunctie: aan de kaak stellen van tekortkomingen.
5. onderzoeksfunctie: graafwerk naar verborgen aspecten beleid + besluitvorming.
Kanttekeningen massamedia:
gerichtheid op personen teveel?
sensatiebelustheid?
- zoveel mogelijk kijkers?
- reduceren info bij complexiteit?
a. Is ons politiek systeem wel zo democratisch?
- geen rechtstreekse invloed op minister-president en vorming kabinet
- meer afstand kiezer – gekozene
- ongelijke toegangsmogelijkheden politiek
- afnemende invloed parlement, regering en ambtelijk apparaat des te meer
b. Wordt ons politiek systeem niet teveel beperkt door de omgeving?
- beperkingen door verwevenheid Nederland met internationale politieke en economische
verhoudingen en internationale en supranationale organisaties
Mogelijke oplossingen:
referendum
gekozen formateur/minister-president
gekozen burgemeester
meerderheids-/districtenstelsel
afschaffing Eerste Kamer
Belangengroep: groep individuen die gezamenlijk optreden om een gemeenschappelijk belang te
behartigen. (kunnen pressiegroep zijn als ze tijdelijk overheidsbeleid proberen te beïnvloeden)
Pressiegroep: groep die het overheidsbeleid probeert te beïnvloeden zonder kandidaten te stellen
voor verkiezingen.
- korte/lange levensduur (actiegroep = tot doel bereikt is)
- wel of niet establishment (ANWB <> Kraakbeweging)
- georganiseerd of geïnstitutionaliseerd? (vakbond, Consumentenbond)
Wanneer een belangengroep een institutionele organisatie wordt met beroepskrachten en
professioneel bestuur, dan gaan eigen instandhouding en groei ook tot de centrale doelstellingen
behoren.
Verschillen:
Pressiegroep
Politieke partij
- komt op voor deelbelangen
- inrichting van samenleving als geheel
- richt zich op één specifiek terrein
- verschillende belangen afwegen
- vertegenwoordigd in adviesorganen
- via verkiezingen politieke macht krijgen
- lobbyen, publicaties en advertenties
Overeenkomst: beiden zijn belangrijk intermediair tussen burger en overheid.
Een pressiegroep kan zich vormen tot een politieke partij  single-issue-partij (zoals Partij van de
Dieren of ouderenpartij).
Invloed pressiegroepen:
- via publieke opinie
- lobbyen
- eigen mensen op sleutelposities krijgen
- actie
- via adviesorganen
- inspraakmogelijkheden
- indienen petitie
- demonstraties en manifestaties
- wetenschappelijke onderzoekers
- benaderen politici, ambtenaren, etc…
- gebruik maken juridische mogelijkheden zoals
bezwaarschrift indienen.
Electorale participatie: stemmen, deelname verkiezingscampagne, partijlidmaatschap.
Niet-electorale participatie: contact met autoriteiten/politici/partijen…, protestactiviteiten.
Juridische basis voor politieke participatie:
artikel 5: petitierecht
artikel 6: vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
artikel 7: vrijheid van meningsuiting
artikel 8: vrijheid van vereniging
artikel 9: het recht op betoging en vrijheid van vergadering\
Constitutioneel Hof: toetst wetten aan de grondwet. Als mensen zich in hun grondrechten aangetast
voelen, kunnen ze daarheen gaan en de rechter vragen om de wet te toetsen aan de grondwet. De
rechter kan de wet of maatregel nietig verklaren. In Nederland hebben we dit Hof niet.
Burgerlijke ongehoorzaamheid: mensen overtreden bewust op grond van hun geweten openlijk de
wet op een geweldloze manier, met als doel een wet ter discussie te stellen en te veranderen. Hier
mag geen eigen voordeel mee gemoeid zijn. Is vooral een middel voor minderheden.
Soms hebben pressiegroepen succes, dat komt dan door:
1. eigen machtsmiddelen (omvang + financiële middelen)
2. verhoudingen binnen groep (eensgezindheid, afstand leiding-leden)
3. maatschappelijke omgeving (publieke opinie, trend in samenleving, sociaaleconomische situatie)
Factoren die een rol spelen bij politieke participatie:
leeftijd, sekse, sociaal milieu, opleidingsniveau, godsdienst, beroep, politieke kennis, politieke
interesse, waardeoriëntaties, vertrouwen in politiek systeem, vertrouwen in mogelijkheden om als
burger invloed uit te oefenen op besluitvorming.
Oorzaken desinteresse:
onwetendheid, onbekendheid, gebrek aan politiek zelfvertrouwen, bedreigend (omgeving), tevreden
met gang van zaken, cynisme (langdurig ontevreden, dus afwijzing).
Redenen voor politieke participatie:
- stemmen is opkomen voor belangen
- bij niet stemmen geef je partijen die niet je voorkeur hebben, meer invloed
- stemmen bepaalt machtsverhoudingen in het parlement
- politiek is mede een vorm van zelfverwerkelijking
- beleid wordt door burgers eerder aanvaard als ze betrokken waren bij totstandkoming
Politieke cultuur: gaat om opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen die in een
samenleving bestaan over politiek over inhoud van het overheidsbeleid, het politiek proces, de wijze
waarop actoren hun rol vervullen, en beleving bij het publiek van politiek in de breedste zin van het
woord.
Processen van culturele verandering vanaf jaren ’60:
ontzuiling, democratisering, demografische ontwikkelingen samenhangend met
migratieverschijnselen, emancipatie, individualisering, ontideologisering, veranderende visies op rol
van de overheid en de verzorgingsstaat, welvaartsstaat, pluriforme samenleving, decentralisatie,
marktwerking, marktdenken, en Europeanisering.
Ideologie: samenhangend geheel van normatieve uitspraken over mens en maatschappij, waarmee
een persoon of groepering politieke opvattingen bepaalt en rechtvaardigt.
geeft verklaring voor de werkelijkheid
geeft duidelijke oriëntatie voor politiek denken en handelen
-
biedt intellectueel houvast
draagt bij tot identiteit
rechtvaardigt opvattingen en politiek handelen
doet uitspraken over belangrijke normen en waarden, gewenste sociaaleconomische
orde en over gewenste machtsverdeling.
NU: mensen laten zich steeds minder leiden door ideologie. Men gaat uit van globale denkkaders,
zoals links-rechts, liberaal of sociaaldemocratisch. Ook laten we ons leiden door tradities, losse
uitspraken van partijen of waardering voor een persoonlijkheid van een kandidaat.
Belangrijkste ideologische tradities:
1. confessionalisme (solidariteit, gespreide verantwoordelijkheid, rentmeesterschap)
christelijke waarden en harmonie en samenwerking. (NL)
2. liberalisme (particulier initiatief, terughoudende overheid, individuele vrijheid)
individuele rechten en individuele vrijheden. Overheid vervult kerntaken om vrijheid te scheppen.
Vrijemarkteconomie is een voorwaarde van de verzorgingsstaat. (NL)
3. socialisme (solidariteit, democratisering, bestaanszekerheid, huisvesting, actieve rol overheid)
economische gelijkheid en kritiek op de vrijemarkteconomie. Onder te verdelen in anarchisme en
communisme (verwerping parlementaire democratie en kapitalisme) en sociaaldemocratie (wil
hervorming in parlementaire democratie). (NL)
4. ecologisme (kleinschalig, milieuvriendelijk, duurzaam, afwijzig marktmechanismen)
benadrukt wederzijdse afhankelijkheid van mens en (natuurlijke) omgeving en bekritiseert de
verstoring van de harmonie in de natuur door de mens.
5. feminisme (ongerechtvaardigde sekseverschillen, sociale rollenspel)
gelijkwaardigheid van man en vrouw en recht op gelijke behandeling en kritiek op
ongerechtvaardigde sekseverschillen.
6. fascisme / rechtsextremisme
verwerping van democratie, sterk leiderschap in totalitaire staat en verheerlijking van geweld.
Facisme: corporatisme, leiderschap, rassenleer, respect volkwil, staat is hoogste goed
Rechtsextremisme: nationalisme, antidemocratisch, ongelijkwaardigheid, sterk leiderschap + geweld
Politieke stroming:
1. geheel van ideeën, opvattingen en wensen over de inrichting van de
maatschappij
2. groep mensen die zich hebben verenigd rond bepaalde politieke ideeën
Pragmatisme: zoeken en streven naar praktisch haalbare oplossing voor politiek vraagstuk zonder
rekening te houden met ideologische beginselen. Ook in NL pragmatische partijen.
Populisme: groeperingen en partijen die tegen het politiek establishment zijn en zeggen dat
ideologische beginselen en traditionele Haags-parlementaire omgangsregels een krachtdadig beleid
in de weg staan. (opvattingen verschillende partijen echter niet eenduidig)
Begrippentegenstellingen:
Conservatief (gericht op behoud van en terugkeer
naar traditionele waarden en normen)
Rechts (conservatief, neoconservatief)
Confessioneel (gericht op sterke doorwerking van
christelijke normen en waarden in de samenleving)
Ideologisch (vasthoudend aan ideologische
uitgangspunten)
Progressief (gericht op maatschappelijke
verandering in de richting van meer sociale
gelijkheid en democratisering)
Links (progressief, meestal socialistisch)
Niet-confessioneel
Pragmatisch (op grond van gezond verstand
politieke keuzes maken en afzien van ideologie)
Hiernaast zie je politieke partijen en de
indeling in rechts-links, progressiefconservatief.
De internationale samenleving beïnvloedt het
Nederlands beleid. Dat kun je analyseren aan
de hand van:
a. Spanning (tussen nationale soevereiniteit
en onderling onafhankelijke staten) (=
internationale interdependentie)
b. Vormen van internationale samenwerking
(= supranationaal + gouvernementeel)
a. Spanning.
Internationale interdependentie: internationale afhankelijkheid tussen samenlevingen, economische
markten, mondiale kapitaalbewegingen en technologische vernieuwingsprocessen. Ook dragen
landen hun nationale bevoegdheden steeds meer af aan bovennationale (Europese) instituties.
Gevolg:
- veel problemen op de politieke agenda krijgen een grensoverschrijdend karakter
- veel besluiten nu door internationale overlegorganen en instellingen en multinationale
ondernemingen, i.p.v. nationale overheden vroeger
Factoren die Europese en internationale samenwerking belemmeren:
1. (emotionele) weerstanden tegen opgeven nationale soevereiniteit
2. verzet van nationale regering
3. gebrek aan vertrouwen tussen landen
4. verzet van bevolking
5. prisoner’s dilemma (= dilemma van collectieve actie)
Prisoner’s dilemma: staten zijn in allerlei opzichten afhankelijk van elkaar, maar er is nog geen
instantie die de samenwerking van staten effectief kan coördineren en er dus boven staat. Om
gemeenschappelijke doelen te bereiken, moeten alle staten offers brengen. Omdat er echter geen
rechtstreeks verband is tussen de grootte van de offers en de omvang van het profijt, geven
sommige staten weinig en toch kunnen ze meeprofiteren. Dit verklaart waarom landen vaak
voorkeur geven aan individuele korte termijn belangen.
b. Vormen van internationale samenwerking
Invloed van Nederlandse betrokkenheid op politiek besluitvormingsproces uit zich in:
1. het rekening moeten houden met internationale afspraken
2. de invloed door internationale organen/landen op onze besluitvorming
3. het invloed kunnen uitoefenen van burgers/belangengroepen via internationale organisaties
Internationale samenwerking: samenwerking tussen nationale, soevereine staten en tussen
onafhankelijke regeringen (intergouvernementeel).
Supranationaal: instellingen die bepaalde beleidsterreinen overnemen van de regeringen en
lidstaten (= economie, landbouw, milieu). Daarom is er sprake van Europees burgerschap, aanvulling
op nationaal burgerschap.
De Europese Unie:
terrein van buitenlands beleid en terrein van justitiële samenwerking: unanimiteit over besluiten op
Europees niveau, anders geen Europees beleid.
economisch terrein: meerderheidsbesluiten zijn mogelijk
Probleem: wat valt onder economie (gezag Brussel) en wat onder sociaal beleid of onderwijs (zaak
lidstaten). Daarom neemt de druk toe om Europese competenties (eisen) op te stellen.
Botsing tussen supranationaal en nationaal gezag:
Brussel heeft eigenlijk niets met bereidingswijze voedsel te maken, dat is voor lidstaten en burgers.
Er zijn wel Europese regels voor hygiëne. Producten moeten dus aan eisen voldoen, zo niet, dan is
dat een botsing. Oplossing is aanpassing product of erkenning regels niet toepasbaar op product.
Tegenstelling Europees <> Atlantisch:
Landen willen militaire samenwerking als deel van Europese samenwerking (Europees). Andere
landen willen nauwe militaire samenwerking met Verenigde Staten (Atlantische NAVO).
Taken EU (opgericht in 1992, Verdrag van Maastricht):
- instelling van een gemeenschappelijke markt (EEG)
- geleidelijk harmoniseren van het economisch beleid van de lidstaten (EEG) (genomen maatregelen:
afschaffen douanerechten tussen lidstaten, invoer gemeenschappelijk douanetarief,
gemeenschappelijk handelsbeleid, vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal, opheffing
concurrentiebeperkingen, gemeenschappelijk beleid landbouw en transport, vreedzaam gebruik
kernenergie)
- samenwerking tot stand brengen op terrein van buitenlands en justitieel beleid
- vestiging van de Economische en Monetaire Unie tussen deel van de lidstaten (EMU)
- vestigen Europees centrale bank en eigen munteenheid (euro) (beiden beperking zelfstandigheid
lidstaten)
- formuleren en uitvoeren van gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid
Voorwaarden toetreding lidstaten:
democratische instellingen (hebben)
rechtsstaat (zijn)
meerpartijensysteem (hebben)
eerbiediging van mensenrechten
bescherming minderheden
Europees burgerschap: aanvulling nationaal burgerschap. Brengt rechten en plichten mee:
1. vrij in elke lidstaat reizen, werken en wonen (nog niet verwezenlijkt)
2. actief en passief kiesrecht, ongeacht nationaliteit
3. makkelijk toegang kunnen krijgen tot sociale zekerheid in andere lidstaten (nog niet in praktijk)
4. rekenen op diplomatieke en consulaire steun alle EU-staten in niet-Europees land
5. recht om beklag te doen bij Europese Ombudsman
Lidstaten: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland,
Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen,
Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje ,Tsjechië, Verenigd Koninkrijk, Zweden (=27).
Kandidaat-lidstaten: Kroatië, Macedonië, Turkije.
Potentiële lidstaten: Albanië, Montenegro, IJsland Servië
Bestuursstructuur bestaat uit: Europese Commissie (alledaags, supranationaal), Raad van de
Europese Unie (intergouvernementeel), Europese Raad, Europees Parlement en Hof van Justitie.
Europese Commissie: - supranationaal, dagelijks bestuur
- bestaat uit 27 commissarissen door lidstaten benoemd
- neemt initiatief op terrein van Europese wetgeving (voorbereiden besluiten)
- uitvoerend orgaan van de gemeenschap (controleren uitvoer lidstaten)
- vertegenwoordigt de EU naar buiten toe
Raad van Europese Unie:
- wetgevend, hoogste besluitvormende orgaan
- elke lidstaat 1 vakminister (27 dus)
- ministers afhankelijk van onderwerp (landbouw, sociaal, milieu)
- neemt beslissingen over Europees integratieproces
- kan opdrachten verstrekken aan Europese Commissie
Europese Raad:
- staatshoofden + regeringsleiders van de lidstaten
- beraadslaagt over problemen
- neemt besluiten over belangrijke zaken (vorige Raad stemde niet overeen)
- voorzitter = regering van bepaald land (rouleert elk half jaar)
- is dan ook voorzitter van Raad van Europese Unie
- parlementaire controle is dus moeilijk
Europees Parlement:
- medewetgevend + controle op Europese Commissie
- vetorecht op deel van Europese wetgeving (economie en handel)
- laatste woord bij goedkeuren begroting en toetreding lidstaten
- motie van afkeuring (Europese Commissie aftreden)
- recht parlementaire enquête
- rouleert elke 5 jaar, rechtstreeks gekozen door burgers lidstaten
Probleem in Europa: democratisch tekort / democratisch gat:

Europees Parlement wordt beperkt door ontbreken van wetgevende bevoegdheid op
alle terreinen en de vergaande controlefuncties (bijv. weinig inspraak begrotingen)

relatie met achterban (burgers Europa) is zwak, verzwakt positie Europees Parlement

niet Europees Parlement maar regeringen van lidstaten dragen leden van de Europese
Commissie voor.
= Beslissingen worden veelal genomen door lichamen die geen direct regeringsmandaat van de
burgers hebben.
Europees Hof van Justitie:
- rechterlijke macht voor zaken die onder de EU vallen
- let op of interpretatie en toepassing EU-verdragen overeenkomt
met de wet
- controleert of lidstaten hun verplichtingen nakomen
- controleert of Europese Unie de toegekende bevoegdheden niet te
buiten gaat
- lidstaten, Europese Commissie, individuen en bedrijven enz. kunnen
zich ertoe richten
Economische Monetaire Unie (EMU): alle EU-lidstaten die de euro als betaalmiddel hebben. Eisen:
staatsschuld niet meer dan 60% van nationaal inkomen
financieringstekort mag de 3% niet overschrijden
Momenteel zijn Italië, België, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Spanje, Portugal, Oostenrijk,
Luxemburg, Ierland, Finland en Nederland lid. Per 2007 voert Slovenië ook de euro en sinds 2008 ook
Malta en Cyprus. Daarnaast is de Europese Centrale Bank voortaan de waakhond van de euro en gaat
deze over het vaststellen van de rente (geen nationale zaak meer dus).
Europese besluitvorming:
1. Europese Commissie doet voorstellen Europese regelgeving
(als supranationaal orgaan + afweging belangen)
2. overleg met ambtenaren, experts en belanghebbenden
3. Europees Parlement geeft adviezen op voorstellen (vanuit optiek
burger en/of politieke partijen)
4. Raad van de Europese Unie beslist op basis van belangenafweging
tussen lidstaten.
Problemen met betrekking tot Europese Unie:
verlies van nationale soevereiniteit (steeds meer beslissingen in Brussel genomen en
lidstaten hebben maar beperkte stem)
democratisch tekort (onvoldoende democratische controle burgers, parlement en
Europees parlement)
besluitvorming binnen EU traag en omslachtig
beheersbaarheid van financiën
uitbreiding Europese Unie
verhouding met Verenigde Staten (handelsconflicten)
veiligheidsbeleid
De Verenigde Naties
Klassiek beeld internationale orde: natiestaten die in een anarchistisch domein onder bepaalde
voorwaarden samenwerken of met elkaar in conflict zijn.
Huidig beeld internationale orde: natiestaten spelen nog wel belangrijke rol, maar speelruimte
beperkt door andere factoren zoals niet-gouvernementele en intergouvernementele organisaties die
ook een zekere autonomie hebben. Erkenning van dit beeld heeft consequenties voor het karakter
van de internationale politiek en de buitenlandse politiek van individuele landen.
landen worden afhankelijker van elkaar
landen worden gevoeliger voor globale problemen die zelf niet meer op te lossen zijn
landen zijn kwetsbaarder voor beslissingen die niet in eigen hoofdstad worden genomen
Anarchistisch: staten zijn in permanent veiligheidsdilemma, alleen op te lossen door zoeken naar
machtsevenwicht (samenwerking).
Voorbeelden intergouvernementele organisaties: Wereldbank (armoedeprobleem), Internationaal
Atoomagentschap (kernwapenproliferatie), WTO (handelsgeschillen).
Coöperatie: niet alleen het aangaan van een bondgenootschap tegen een gemeenschappelijke
vijand, maar komt ook voort uit collectief lotsbesef, noodzaak om samen problemen te bestrijden.
Conflict: niet alleen het naakte machtsconflict tussen natiestaten, maar ook tussen ideeën,
opvattingen, beschavingen, belangen- en lotsgemeenschappen.
Voorbeelden botsingen klassieke <> huidige beeld van internationale orde:
machteloosheid van en zoeken naar hervormingen binnen de Verenigde Naties
erkenning van het Internationaal Strafhof in Den Haag
Doelstellingen Verenigde Naties:
- handhaven internationale vrede + veiligheid
- stimuleren vriendelijke relaties tussen landen
- bereiken van internationale samenwerking bij problemen
- bevorderen van respect voor mensenrechten en
fundamentele vrijheden
Hoofdterreinen Verenigde Naties:
- vrede en veiligheid
- mensenrechten
- economische ontwikkeling van de Derde Wereld
- milieuproblematiek
internationaal verdrag tussen lidstaten = het Handvest van de Verenigde Naties
Overlegorganen:
- organen en fora (resoluties en verklaringen aanvaarden, niet bindend)
- Algemene Vergadering (besluiten = aanbevelingen)
- organen als UNICEF, UNESCO, FAO (uitoefening VN)
- VN-conferenties (mobiliseren overheden en organisaties om actie te nemen
inzake een belangrijk probleem, stellen internationale standaarden op voor
nationaal beleid, komen tot internationale verdragen)
- Veiligheidsraad (bindende besluiten, vrede in land bewaken of verstellen,
optreden als internationaal politie-orgaan)
- Internationaal Gerechtshof (rechtbank, uitspraken zijn bindend, naleving
uitspraken kan echter niet afgedwongen worden. Internationaal Hof van
Justitie in Den Haag, maar ook internationale tribunalen)
- Secretaris-generaal, hoogst verantwoordelijke persoon
Institutionele problemen VN:
1. macht en mogelijkheden worden bepaald door machtsverhoudingen van soevereine staten
onderling
2. ook bepaald door geleidelijk wijzigende opvattingen over het recht op gewapende interventie en
over de representativiteit van de Veiligheidsraad
3. representativiteitprobleem geldt in samenstelling Veiligheidsraad, maar ook door de groeiende
erkenning van het feit dat de internationale politiek niet uitsluitend een aangelegenheid van met
elkaar samenwerkende of conflicterende staten is.
4. financiële problemen
Systeemproblemen VN:
Einde Koude Oorlog, globalisering en opkomst niet-statelijke actoren als machtsfactor in de politiek
hebben geleid tot grote vragen (hoe vrede, veiligheid en universele humanitaire waarden te
waarborgen?) = naoorlogs principe van multilateralisme (= gezamenlijk optreden van staten, WHO).
Vluchtelingenverdrag van Genève
Moet rechtvaardige behandeling vluchtelingen bevorderen. Nederlands vreemdelingenbeleid is hier
mede op gebaseerd.
Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)
bestaat uit 26 landen
Nederland neemt actief deel
VS = grootste financier, meeste veiligheidsgarantie, meeste macht
vredesmacht in Kosovo = KFOR
door Koude Oorlog doelstelling en strategie veranderd: niet alleen militaire organisatie
meer zijn, maar ook politiek verbond van vrije staten.
-
veiligheid Europa + Amerika garanderen door gelijkgezinde nieuwe democratieën op te
nemen
Raad van Europa
46 landen
Comité van Ministers: neemt beslissingen (= ministers van Buitenlandse Zaken)
ministers bijgestaan door Raadgevende Vergadering (nationale parlementsleden)
doelstelling: bevorderen Europese culturele waarden (met name democratische)
Onderdeel Raad: Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
1950 EVRM gesloten
ziet toe op naleving
Lidmaatschap wil zeggen: uitspraken Hof eerbiedigen
Toelating tot Raad = internationale erkenning
burger richt zich tot Hof als nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput
Download