Bestaat er een verschil tussen economie en sociologie in de studie van arbeidsmarkten? De arbeidsmarkt vervult twee maatschappelijke functies: namelijk allocatie en prijsvorming. Allocatie is de toewijzingsfunctie van een arbeidsmarkt. Of met andere woorden: wie vindt welke baan? Prijsvorming staat voor de bepaling van de prijs voor arbeid. De sociologie en de economie benaderen deze functies op een andere manier. Het Economisch perspectief: streven naar efficiëntie Streven naar optimale allocatie van werknemers: goede aansluiting tussen vraag en aanbod. Streven naar economische efficiëntie op de arbeidsmarkt. De loonvorming is een marktgegeven. De wetten van vraag en aanbod bepalen het niveau van het loon. Als de vraag hoog is of het aanbod laag, zullen de lonen hoog zijn, en omgekeerd. Het Sociologisch perspectief: streven naar ‘Fairness’ Nadruk op beloningsstructuur. De belangen van de werknemers staan hier centraal. (i.t.t. economisch perspectief) Arbeidsmarkt als een fundamentele maatschappelijke (sociale) institutie. Loonvorming vindt relatief autonoom plaats van de marktwerking (↔ economisch perspectief: transparante arbeidsmarkt). Het is een gevolg van collectieve onderhandelingspraktijken. De onderlinge relaties zijn niet symmetrisch. (Het economisch perspectief heeft geen aandacht voor machts- en afhankelijkheidsrelaties en collectieve actoren) De allocatiefunctie verloopt niet volgens een vrije mobiliteit zoals de economie het voorheeft. Er bestaan tussenschotten tussen en binnen verschillende arbeidsmarkten. Zo zal een ongeschoolde arbeider nooit kunnen concurreren met een ingenieur (tussen) en zal een verpleegster niet kunnen opklimmen tot arts (binnen) Waarom zijn arbeidsmarkten van belang voor het bestuderen van arbeidssociologie en arbeidsverhoudingen? De arbeidsmarkt, de arbeidsvoorwaarden en de arbeidsverhoudingen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Allocatie en prijsvorming zijn twee maatschappelijke functies van de arbeidsmarkt. Maar bij de ruil- en onderhandelingsprocessen op de arbeidsmarkt is er vrijwel altijd sprake van ongelijkheid tussen de betrokken actoren. De partijen zijn geen evenwaardige koper en verkopers: de arbeidsmarkt is sociologisch getypeerd een geheel van machtsrelaties. Werknemers zijn in de meeste gevallen de minst machtige partij. Ze kunnen dit machtsevenwicht herstellen door zich collectief te organiseren en zo minimale voorwaarden en beschermingsmechanismen af te dwingen. Hoe en door welke factoren kunnen we de verschillende werking van arbeidsmarkten verklaren? De invloed van vraag, aanbod, de overheid (wettelijke regulering), vakbonden (sociaal overleg) en collectieve onderhandelingen spelen een grote rol. De aan of afwezigheid van een of meerdere van deze (f)actoren kan leiden tot een verschillende marktwerking. Overheid: geen, passieve of actieve arbeidsmarktregimes. Passieve interventies: inkomen vervangende uitkeringen bij werkloosheid. Activerende interventies om werklozen zo snel mogelijk een kans te bieden om een nieuwe baan te vinden. De omvang van een actieve beroepsbevolking (+18 – 65) impliceert het theoretisch aanbod van werknemers. Niet iedereen die +18 is, is klaar om te werken (bv hoger onderwijs), sommigen verkiezen werkloosheid (uitkering) boven een job (werkloosheidsval), geografische mobiliteit zorgt ervoor dat niet iedereen elke job kan uitoefenen. Naast verloning houdt de werknemer ook rekening met de arbeidsinhoud van de job, arbeidsvoorwaarden zoals contracttype, uurregeling, etc en arbeidsomstandigheden. Deze factoren hebben een invloed op de arbeidsparticipatie. De vraag naar arbeidsvermogen wordt ook beïnvloed door verschillende factoren. Technologische innovaties impliceren vaak minder werkkrachten en andere benodigde competenties (onderwijs als hefboom of human capital). Internationale competiviteitspositie, minder gebonden aan lokale arbeidsmarkten. Actuele situatie op de afzetmarkt is bepalend. Is er vraag naar een bepaalde product of dienst?