OVERZICHT BASISTRAINING “MEDIEREND LEREN” 1. De leerstijlen van Kolb Welke leerstijlen zijn er? Welke leerstijl heb ik? Wat kan ik daarmee in de praktijk? 2. Docent als mediator Hoe ziet Feuerstein de rol van de docent? 3. De bouwstenen van het denken (1) Welke gereedschappen geven we de leerling om te kunnen leren? 4. De bouwstenen van het denken (2) Hoe herken je deficiënte cognitieve functies bij leerlingen? 5. De bouwstenen van het denken (3) Hoe help ik een leerling met een deficiënte cognitieve functie? 6. Proeve van bekwaamheid Presentaties van (opgenomen) coachingsgesprekjes met leerlingen; we geven elkaar feedback. _______________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 1 EERSTE BIJEENKOMST PROGRAMMA 1. Activering van voorkennis. 10 min 2. Uitleg leerstijlen van Kolb. 10 min 3. Test: welke leerstijl heb ik? 30 min 4. Groepsopdracht: de compose van strepsils. 45 min 5. Evaluatie/Reflectie 15 min 6. Afspraken Proeve van Bekwaamheid. 10 min TOELICHTING OP HET PROGRAMMA: 1. Wat weten we van leerstijlen? 2. We krijgen uitleg over de vier leerstijlen in de Kolb-cyclus. 3. We doen de leerstijlentest op internet: www.vergouwenoverduin.nl 4. We ervaren hoe het is om met verschillende leerstijlen samen te werken. 5. Wat kan ik hiermee in de praktijk? Waar houd ik als instructeur en/of coach rekening mee? 6. Wat moet je kunnen om je certificaat te halen? DOELEN: • De deelnemers verwoorden wat er gebeurt als je mensen met verschillende leerstijlen in een groepje laat samenwerken. • De deelnemers worden zich bewust van hun eigen leerstijl. • De deelnemers verwoorden hoe zij in hun coaching of instructie didactisch rekening kunnen houden met de verschillende leerstijlen van leerlingen. 2 _____________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder OPDRACHTEN DE COMPOSE VAN STREPSILS Alle stofferie is opgecomposeerd uit strepsils. Strepsils bestaan uit een pot en een pit. In de pit zitten basta’s en komma’s. De pot bestaat contraneus uit gele plivoren. De basta’s zijn aquafoor, de komma’s zijn terra. Het differil tussen aquafoor en terra is niet groot. Een ander ijgenmark van basta’s is dat ze netgewijs plivoren geribbeld zijn. Plivoren zijn dwars geribbeld en basta’s zijn hol geribbeld. De komma’s zijn niet geribbeld. De cijferages basta’s en plivoren zijn gelijk in een strepsil. De volgsie is dat een strepsil als toheel ongeribbeld is. Doesel: Vul het subissende trixma tohelekeer in! Het trixma: Naam Kleur pot hol Komma 3 ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder Doel van de opdracht: Het onderkennen van rollen in het groepsproces maar vooral het herkennen van verschillende leerstijlen in het proces. Groepje van 3 of 4 Je krijgt een werkblad waar “het trixma” op staat Opdracht: • Gezamenlijk uitvinden wat de bedoeling is • Afspraken maken, overleggen • MAX 15 MINUTEN • Wie van het groepje doet straks de presentatie op flapover? Rapportage/presentatie op flapover: • Welke afspraken zijn vooraf gemaakt (door wie) en zijn de afspraken lopende het proces gewijzigd? Waarom? • Hoe is er naar elkaar geluisterd? • Welke emoties kwamen los? • Welke strategieën zijn ingezet, zijn we tot een oplossing gekomen en hoe is die tot stand gekomen? Eigen evaluatie • Hoe was mijn eigen bijdrage? • Was ik gemotiveerd om aan de slag te gaan, is de groep gemotiveerd gebleven of zijn er groepsleden afgehaakt en waarom? 4 ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder THEORIE Bron: www.atriummc.nl 5 ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder Bron: www.thesis.nl Leerstijlentest van Kolb Mensen verschillen nogal in de wijze waarop ze leren. Leren is op te vatten als een proces dat uiteindelijk leidt tot gedragsverandering. In dit proces zijn verschillende fasen te onderscheiden, zoals het verzamelen van informatie, het toetsen van nieuwe inzichten of het nadenken over dingen die je overkomen. De psycholoog Kolb deed onderzoek naar verschillende manieren van leren van mensen en hij onderscheidde er vier, die hij als fasen die van elkaar afhankelijk zijn kon vastleggen. Deze vier leerfasen kunnen worden beschreven in termen van de vaardigheden die bij die fasen horen. Concreet ervaren ('feeling') Waarnemen en overdenken ('watching') Abstracte begripsvorming ('thinking') Actief experimenteren ('doing') Deze vier fasen volgen logisch op elkaar: als je iets meemaakt (ervaring) is het belangrijk daarna je ervaringen te overdenken (reflectie) en te veralgemeniseren (begripsvorming). Je kan dan een aanpak bedenken waarmee je een overeenkomstige gebeurtenis tegemoet kan treden (experimenteren). Als je die nieuwe aanpak, dat geleerde gedrag, daadwerkelijk gebruikt doe je weer nieuwe ervaringen op (concrete ervaring) waarover je weer kan nadenken (reflectie), zodat je nieuwe inzichten krijgt (begripsvorming). Op grond van het model is het mogelijk allerlei verschillende leerervaringen te ordenen. Kolb beschreef een ideaal leermodel (dat betekent dat je volgens dat model je leren kunt structureren). De vier fasen herhalen zich volgens Kolb voortdurend in deze volgorde. Dit leermodel valt dan ook te zien als een cyclisch model (beter nog een spiraal, want het niveau stijgt): Het is niet nodig altijd met een concrete ervaring (bovenaan de cirkel) te beginnen. Wel kun je stellen dat je na 6 je geboorte begint met ervaren en dat ervaren mede daarom het natuurlijke begin van het leren is. Maar ook later geldt dit: als je bijvoorbeeld voor het eerst een videorecorder moet bedienen, kun je op diverse manieren proberen uit te vinden hoe het ding werkt. Je kunt allerlei knoppen indrukken (experimenteren) en kijken wat er gebeurt (ervaring en waarschijnlijk ook reflectie). Je kunt ook nadenken over wat je weet over soortgelijke apparaten, bijvoorbeeld over bandrecorders, want die lijken qua bediening op een video (reflectie) en zo een idee krijgen over de bediening (begripsvorming) dat je toetst in de praktijk (experimenteren). Een andere mogelijkheid is dat je iemand vraagt om voor te doen hoe het apparaat bediend moet worden (ervaring), zodat je zelf een beeld over de bediening kan vormen (reflectie, begripsvorming) dat je vervolgens uitprobeert in de praktijk (experimenteren). Het is natuurlijk mogelijk de leerfasen in een andere volgorde te doorlopen of een fase over te slaan. Echter, wanneer fasen worden overgeslagen of te snel doorlopen, daalt het leerrendement. Dat is te begrijpen: ervaring wint aan waarde als je erover nadenkt, inzichten worden pas echt bruikbaar als je ze uitprobeert (experimenteren) en toetst (ervaring, reflectie). Vier leerstijlen In het voorgaande werd gesteld dat men zich het leerproces kan voorstellen als een cyclisch proces van vier fasen die idealiter altijd in dezelfde volgorde (maar niet altijd vanuit hetzelfde beginpunt) worden doorlopen. Mensen hebben echter voorkeuren voor bepaalde fasen uit die cyclus: ze beginnen bij voorkeur in één bepaalde fase of besteden er de meeste tijd aan. Een mathematicus bijvoorbeeld zal veel tijd besteden aan abstracte begripsvorming, terwijl een bedrijfsleider zich eerder zal richten op het in de praktijk toetsen van ideeën. Leerstijl Kernwoorden Leert het beste van... Doener Wat is er nieuw? Ik ben in Accomoderen voor alles in. directe ervaring, dingen doen nieuwe ervaringen, het oplossen van problemen in het diepe gegooid worden met een uitdagende taak Bezinner Divergeren activiteiten waar ze de tijd krijgen/gestimuleerd worden (achteraf) na te denken over acties als de mogelijkheid wordt geboden eerst na te denken en dan pas te doen beslissingen nemen zonder limieten en tijdsduur Ik wil hier graag even over nadenken Denker Assimileren Hoe is dat met elkaar gerelateerd? Beslisser Convergeren Hoe kan ik dit toepassen in de praktijk? gestructureerde situaties met duidelijke doelstellingen (congressen, colleges, boeken) als ze de tijd krijgen om relaties te kunnen leggen met kennis die ze al hebben situaties waar ze intellectueel uitgedaagd worden de kans krijgen vragen te stellen en de basismethodologie, logica etc. te achterhalen theoretische concepten, modellen en systemen activiteiten waar: een duidelijk verband is tussen leren en werken ze zich kunnen richten op praktische zaken ze technieken worden getoond met duidelijke praktische voorbeelden ze de kans krijgen dingen uit te proberen en te oefenen onder begeleiding van een expert Kolb ontdekte dat mensen geneigd zijn vooral die leerfase te ontwikkelen waar ze toch al 'sterk in zijn'. Hij pleitte er voor dat mensen ook aandacht zouden besteden aan manieren van leren waarin ze minder goed zijn. De leercyclus kan dan meer volledig en evenwichtig doorlopen worden, waarbij elke fase de aandacht krijgt die ze 7 het geval is. In opleidingen lag het accent tot voor kort vooral op overdenking en theorievorming (dus: assimilerende leerstijl). Je leert hoe dingen samenhangen en hoe je ze in een theoretisch kader kunt zien. Aan de andere fasen van de leercyclus, experimenteren en ervaren (accomoderende leerstijl) werd meestal minder aandacht besteed. Door het jarenlang moeten werken volgens één bepaalde leerstijl verandert de eigen leerstijl. Daarom hebben veel studenten als gevolg van hun ervaringen op school en universiteit een overdenkende en theoretiserende leerstijl. Allround-leerders zijn mensen die alle vier de leerstijlen beheersen. Het leren beheersen van al deze leerstijlen is nu wat men vaak noemt 'leren te leren'. Bron: www.vergouwenoverduin.nl ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 8 TWEEDE BIJEENKOMST PROGRAMMA 1. Energizer + uitleg doel van dit traject 10 min 2. De “voorbeelddocent” 20 min 3. DVD “Mind of a Child” 40 min 4. Schema “de mediator” 10 min 5. Torentje verplaatsen in 15 zetten 30 min 6. Actionplanning en evaluatie 10 min TOELICHTING OP HET PROGRAMMA: 1. we reageren op een korte strip; uitleg doel van dit traject 2. neem een docent/onderwijzer/sportcoach in gedachten van wie je veel hebt geleerd of die van invloed is geweest op jouw leren. uitwisselen in tweetallen 3. we kijken en luisteren naar DVD over Feuerstein en medierend leren schrijf uitspraken op die je aanspreken, die iets “met je doen”. rondje houden: ieder leest zijn uitspraak voor. 4. uitleg schema “de mediator”: interactie leerling en docent 5. een vrijwilliger doet een cognitief spelletje; mediator begeleidt 6. waar ga je de komende twee weken aan werken? 9 DOELEN: • deelnemers benoemen de punten uit de video die hen aanpreken • deelnemers benoemen rol en vaardigheden van de mediator. • deelnemers benoemen in hun actionplanning wat zij de komende twee weken gaan uitproberen. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 10 OPDRACHTEN: 11 THEORIE: Bron: Stibco Mediated Learning Experience model (MLE) O = organisme, het individu R = reacties van het individu op de omgeving S = stimuli, prikkels H = human, de mediator, die bemiddelt, stimuli versterkt en reactie stuurt ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 12 Wie is Reuven Feuerstein? (Bron: Stibco) Reuven Feuerstein werd in 1921 in Roemenië geboren. Hij begon zijn loopbaan als onderwijzer. Van 1940-1944 was hij verbonden aan een school voor achtergbleven en emotioneel gestoorde kinderen in Boekarest. In 1944 wist hij aan de Duitse bezetting te ontkomen en naar Israël te vluchten. Na de oorlog kwam hij terug naar Europa om bij te dragen aan de opvang van de kinderen (veelal wezen) uit de concentratie-kampen. Om onderwijsvoorzieningen op te zetten werden bij deze kinderen IQ-tests afgenomen. De kinderen scoorden erg laag. Dat leidde bij hem tot de conclusie dat de IQ-testen geen goed instrument waren omdat zij geen rekening hielden met de verschrikkelijke ervaringen, die de kinderen hadden meegemaakt. Naar zijn idee hadden de kinderen meer mogelijkheden dan de test aangaf.Om die mogelijkheden op het spoor te komen ging hij part-time studeren bij Piaget en Rey in Genève. Met behulp van instrumenten van Piaget en Rey kreeg Feuerstein zicht op wat er met de kinderen aan de hand was. Er was bij hen sprake van tekorten in het cognitief functioneren waardoor het leren in schoolse situaties belemmerd werd. Vanaf 1950 was hij ook betrokken bij de opvang van kinderen van joodse immigranten uit Noord-Afrika. Het gaf hem de gelegenheid om geleidelijk aan een theoretisch kader voor de hulpverlening te ontwikkelen. Naast bepaalde groepen immigranten vroeg de begeleiding van kinderen met ontwikkelingsstoornissen steeds meer zijn aandacht. In zo’n periode van twintig jaar ontstond wat wij nu de ‘methode Feuerstein’ noemen. Voor meer informatie over de organisatie van Prof. Feuerstein in Israël: http://www.icelp.org ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 13 Mediërend Leren: stimuleren van denkvaardigheden is een noodzaak Achtergrond van Mediërend Leren Of leerlingen/cliënten nu over (boven)gemiddelde of over heel beperkte leermogelijkheden beschikken: zij ontwikkelen zich het meest bij een pedagogischdidactische aanpak die hen uitdaagt, een beroep doet op verschillende modaliteiten en het zelfstandig oplossen van problemen bevordert. De leerkracht/begeleider speelt als mediator een centrale rol in dit leer- ontwikkelproces. Tegenwoordig wordt het als belangrijk gezien om algemene denkvaardigheden te stimuleren. De behoefte daartoe moet gezocht worden in de snelle en continue veranderingen in de huidige maatschappij. Kennis en informatie verouderen snel en het is voor een leerling/cliënt vrijwel onmogelijk om alle nieuwe informatie op te nemen, te beoordelen, te verwerken en vast te houden. Leerlingen/cliënten zouden daarom moeten worden toegerust met vaardigheden die hen in staat stellen relevante informatie te selecteren, keuzes te beargumenteren en problemen op te lossen. De aandacht verschuift naar het aanleren van vaardigheden die ten grondslag liggen aan het efficiënt vergaren en effectief toepassen van kennis, de zgn. denkvaardigheden. De vraag is of het onderwijs/de zorg in voldoende mate in deze behoefte voorziet omdat er doorgaans geen expliciete aandacht wordt besteed aan de stimulering van denkvaardigheden. Immers, gewoonlijk wordt ervan uitgegaan dat deze vaardigheden zich spontaan ontwikkelen als ‘bijproduct’ van onderwijs/zorg. Een hypothese over de oorzaak van achterblijven in prestaties is dat leerlingen/cliënten in onvoldoende mate beschikken over die denkvaardigheden die noodzakelijk zijn voor het efficiënt verwerven van kennis en vaardigheden. Voor het aanleren van deze vaardigheden is de kwaliteit van de interactie tussen leerkracht/begeleider en de leerling, bepalend. Alleen wanneer er sprake is van werkelijk contact en men wil werken vanuit aansluiting bij de leerling/cliënt kunnen er stappen gezet worden in de ontwikkeling van zowel de leerling/cliënt als de leerkracht/begeleider. We spreken dan van Mediërend Leren. Mediërend Leren richt zich zowel op de cognitieve, affectieve als sociaal-emotionele ontwikkeling. De leerkracht/begeleider als bemiddelaar in het leerproces Bij deze interactie-methodiek staat de leerkracht/begeleider 'tussen' de leerling/cliënt en de (zelfgekozen)leerstof. De leerkracht/begeleider activeert de eigen oplossingsstrategieën van de leerling/cliënt. Op die manier wil de leerkracht/begeleider de leerling(de groep) actief maken in zijn/haar eigen leerproces. Juist door de leerling/cliënt actief te maken worden veel problemen rondom gedrag en motivatie voorkomen. Het uitgangspunt van deze methodiek is niet het 'geven' van verantwoordelijkheid aan de leerling, maar juist deze verantwoordelijkheid voor het leren 'niet meer af te pakken'. De grootste 'strijd' die de leerkracht/begeleider in het kader van Mediërend Leren moet voeren is het loskomen van zijn/haar zorgsyndroom (zie afbeelding0 (niet betuttelen) en in te zetten op het ontwikkelingsgericht begeleiden van de leerling/cliënt. 14 Bevorderen van het leervermogen De visie van Mediërend Leren gaat ervan uit dat elk kind een onbeperkt leervermogen kent en het recht heeft zich te ontwikkelen. Het leervermogen (zowel cognitief, praktisch als sociaal emotioneel) ontwikkelt zich op het moment dat een kind/cliënt gaat begrijpen en voelen hoe en waarom het leert en zo de beschikking krijgt over een cognitief gereedschap dat hem leert te leren. Zo wordt kennis gereedschap dat ook buiten en na school belangrijk is voor de ontwikkeling van de leerling/cliënt op alle levensterreinen. Het aanleren van deze gereedschappen vergt een activerende interactie en een didactiek dat aanzet tot het actief verwerken van de aangeboden leerstof. Daarnaast is een ontwikkelingsgericht pedagogisch klimaat noodzakelijk. De methode vereist tevens dat het gehele netwerk van de leerling/cliënt ingezet wordt om te komen tot een optimaal gebruik van deze cognitieve gereedschappen. Uitgangspunten voor succesvol ontwikkelen: • Leerkracht/begeleider heeft een positieve verwachting van de mogelijkheden van de leerling: ieder mens heeft mogelijkheden om te leren en zich verder te ontwikkelen. • Leerkracht/begeleider werken vanuit de zone van naaste ontwikkeling (zie afbeelding) van de leerling/cliënt. De verantwoordelijkheid voor het ontwikkelingsproces ligt zoveel mogelijk bij de leerling/cliënt. Hij/zij neemt zelf beslissingen over de te nemen stappen. • Leerkracht/begeleider heeft inzicht nodig in hun eigen bekwaamheden zodat zij verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de kwaliteit van de opvoeding of het begeleidingsproces. • Werkend vanuit de uitgangspunten van mediatie, de kwaliteit van interactie. • Er moet eenduidigheid zijn in opvoedings- en onderwijsstijlen. • Systeembenadering: alle participanten in de netwerken van de leerling/cliënt werken samen vanuit dezelfde uitgangspunten. Hierdoor is er zowel onderling als met de leerling/cliënt sprake van wederkerigheid. 15 Mediërend Leren/activerende interactie Het Mediërend Leren is, omdat het over de manier van interactie gaat en het vinden van de zone van de naaste ontwikkeling, uitermate geschikt om te combineren met het vraaggestuurd begeleiden, adaptief onderwijs, ervaringsgericht leren, competentie gericht leren, het nieuwe leren, natuurlijk leren etc. Dit omdat Mediërend Leren als interactiestijl leeg is en gevuld wordt door de methode waarvoor de organisaties kiezen. Voorwaarde is het geloof van leerkracht/begeleider en/of ouders in de krachten en kwaliteiten van kinderen en de wil te zoeken naar wat wèl kan als bepaalde mogelijkheden zijn afgesloten. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 16 DERDE BIJEENKOMST PROGRAMMA 1. Terugblik: wat heb je uitgeprobeerd? (Post-it) 10 min 2. Oefening woordjes memoreren 10 min 3. Over leerstrategieën 10 min 4. De 22 cognitieve functies 20 min 5. De cognitieve functies in de praktijk 10 min 6. De cognitieve functies en hun onderlinge samenhang 20 min 7. Evaluatie/reflectie 10 min TOELICHTING OP HET PROGRAMMA: 1. We benoemen succeservaringen 2. We doen met elkaar een oefening 3. Welke strategieën hebben we toegepast? 4. Op welke cognitieve functies is een beroep gedaan? 5. We bepalen de cognitieve functies in verschillende leersituaties 6. We vullen de “omgekeerde” driehoek in (groepjes van 3) 7. We kijken terug en reflecteren op het nut in onze werksituatie ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 17 OPDRACHTEN Cognitieve Functies (denkmiddelen): 1. Waarnemen 2. Systematisch zoeken 3. Etiketteren 4. Ruimtelijke bepalingen gebruiken 5. Tijdsbepalingen gebruiken 6. Onveranderbaarheid inzien 7. Gegevens verzamelen 8. Nauwkeurig zijn 9. Analyseren 10. Elimineren 11. Selecteren 12. Verinnerlijken 13. Plannen 14. Breed denken 15. Relaties leggen 16. Vergelijken 17. Classificeren 18. Veronderstellingen maken 19. Logisch denken 20. Niet impulsief 21. Niet egocentrisch communiceren 22. Niet blokkeren 18 Opdracht: Vorm groepjes van 3 personen. Schrijf de cognitieve functies in het onderstaande schema. Elke functie hoort in één hokje en komt één keer voor. Niet blokkeren ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 19 THEORIE Cognitieve gereedschap De basisbouwstenen van het denken (cognitieve functies) De hierboven genoemde cognitieve functies kunnen als bouwstenen gezien worden van een denkproces. Deze stenen worden vanuit de eerste (waarnemen) opgebouwd. Elke keer komt er een steen bij (zie het bovenstaande model). De steen van het niet blokkeren houden we apart. Wanneer deze namelijk gebruikt wordt, blokkeert het denkproces. Definities van cognitie • Cognitie is een ruim begrip voor denken en waarnemen, dus gedragingen die ofwel tot kennisverwerving leiden of voor het gebruik van kennis nodig zijn • Cognitie, de ontwikkeling van denken en kennen, zorgt ervoor dat iedereen op zijn manier de wereld organiseert • Onder cognitie worden processen van denken en waarnemen verstaan waardoor kennis wordt opgeslagen en kan worden gereproduceerd of toegepast • Het geheel van activiteiten, waardoor het individu informatie vanuit zijn omgeving opneemt, verwerkt en toepast, wordt cognitie genoemd 20 • Cognitie is het kenvermogen Feuerstein: De term ‘cognitief’ verwijst naar primaire functies van het individu zoals waarneming, geheugen, leren en denken. Feuerstein kiest cognitie als uitgangspunt voor de ontwikkeling van de mens; hiervoor heeft hij een drietal overwegingen: 1. Cognitie is bij de meeste menselijke activiteiten en bij het aanpassingsproces van het individu van het allergrootste belang; 2. Het moderne leven stelt bij uitstek zware eisen aan het cognitieve functioneren van het individu; 3. Cognitie biedt, wegens haar flexibiliteit, een vlotte route voor interventie vanuit de omgeving. Dit betekent niet dat de ontwikkeling binnen de Structurele Cognitieve Ontwikkeling beperkt blijft tot het cognitieve gebied. Ook andere subgebieden van de persoonlijkheid (bv affectieve ontwikkeling en zelfbeeld) worden beïnvloed. Feuerstein beschouwt het cognitieve subsysteem echter als de ‘koninklijke weg’ waarlangs alle andere psychologische subsystemen bereikt en gemodificeerd kunnen worden (Feuerstein, 1993). Cognitieve vaardigheden De term cognitief verwijst naar vaardigheden als: onthouden, vergelijken, categoriseren, ruimtelijk oriëntatie, abstraheren et cetera. Bij het meeste wat mensen doen verwerken ze met deze vaardigheden informatie uit de sociale context. Cognitieve vaardigheden zijn dan ook vrijwel per definitie onderdeel c.q. voorwaarden voor andere (functionele, sociale, emotionele, affectieve en communicatieve) vaardigheden. Onder de term ‘cognitieve vaardigheden’ gaan twee samenhangende aspecten schuil: de cognitieve structuur van een individu, als organisatie van verschillende denkmiddelen. Vergelijkend gedrag kan bijvoorbeeld opgevat worden als cognitieve structuur. Deze structuur bestaat uit verschillende denkmiddelen zoals: zorgvuldig opnemen van informatie, informatie interpreteren volgens een aantal parameters, zoeken naar gelijkenissen of verschillen op die parameters, conclusies trekken enzovoort. Als mensen denkmiddelen goed kunnen gebruiken in een geïntegreerd geheel zullen zij altijd teruggrijpen naar die cognitieve structuur. Het wordt een spontane, automatische reactie; een onderdeel van het gedragsrepertoire. Een nieuwe cognitieve structuur komt vervolgens tot uiting in alles wat een persoon in kwestie doet. In de dagelijkse praktijk worden zaken bijvoorbeeld spontaan aan elkaar gerelateerd door nieuw vergelijkend gedrag. Vanaf het moment dat de cognitieve structuur een wezenlijk onderdeel vormt van het gedragsrepertoire is er volgens Feuerstein sprake van een structurele verandering. Cognitieve functies volgens Feuerstein en Haywood Feuerstein: Naar de mening van Feuerstein hebben mensen de mogelijkheid om hun cognitief functioneren te optimaliseren indien zij participeren in specifieke interacties. Deze modificeerbaarheid wordt teweeggebracht door de mediatie (mediërende leerervaringen). Door mediërende leerervaringen ontwikkelt elk individu efficiënte denkvaardigheden en groeit zo uit tot een zelfstandige en onafhankelijke leerder. Haywood: “Het zijn processen die zo fundamenteel zijn dat zij vereist zijn om te gebruiken in het begrijpen en leren van een wijde waaier van gebeurtenissen en feiten.” Een ieder beschikt a.h.w. over een cognitieve gereedschapskist met instrumenten (denkmiddelen) die essentieel zijn voor het denkend handelen. Dit zijn functies waarmee informatie uit de omgeving op een juiste manier geordend en verwerkt wordt. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 21 OPDRACHT 1: DIEREN: Muis Hond Kat Paard ETUI: puntenslijper potlood gum pen GROENTE/FRUIT: komkommer tomaat peper wortel GYMLOKAAL: Trampoline Stootzak Springtouw Bal GEBOUW: schoorsteen boekenkast muur vloer HOUT: bezemsteel tandenstoker lucifer kozijn KLEDING: jurk broek trui rok OPSLAGRUIMTE: pot kast vat doos 22 DEFICIENTE COGNITIEVE FUNCTIES: CASUS 1: Een 3e klas leerling bladert in het woordenboek. Hij slaat bladzijde voor bladzijde om en laat zijn ogen van boven naar beneden over elke bladzijde gaan. Ik concludeer dat hij een ineffiënte strategie toepast. Ik ga naar hem toe en vraag wat hij doet. “Ik zoek dat en dat woord”. “Hoe doe je dat?” “Ik bekijk bladzijde voor bladzijde waar het woord staat.” “Als je naar de bladzijde kijkt die je nu voor je hebt, wat zie je daar allemaal opstaan?” “Een heleboel woorden; dikgedrukte, schuingedrukte woorden.” “Wat zie je nog meer?” “Bovenaan staan woorden apart.” “Wat valt je op aan de woorden die daar bovenaan staan?” “Weet ik niet”. “Zie je een verband tussen deze woorden en al die woorden die verder op de bladzijde staan?” “Het linker woord is gelijk aan het eerste vetgedrukte woord op deze bladzijde.” “En het rechterwoord?” “Is gelijk aan het laatste vetgedrukte woord.” “Waarom staan die woorden daarboven?” “Dat weet ik niet”. “Staat het woord dat jij zoekt op deze bladzijden?” De leerling loopt weer alle woorden langs. “Stop. Je mag alleen maar kijken naar de bovenste woorden. Staat het woord dat jij zoekt op deze bladzijden?” “Nee.” “Waarom niet?” De leerling ontdekt de alfabetische volgorde. Vervolgens leg ik uit dat dit zoekwoorden zijn en wat hun functie is. De leerling vindt via de zoekwoorden de juiste bladzijde. Ik geef de leerling een woord op en vraag hem die op te zoeken. Hij zoekt niet meer lukraak in het woordenboek, maar let nu op de zoekwoorden. Hij vindt het woord. Ik vertel de leerling dat hij het woord nu sneller heeft gevonden. CASUS 2: Een leerling motorvoertuigentechniek is aan het werk in zijn werkboek. Ik ga bij hem zitten en vraag wat hij aan het doen is. Hij zegt dat hij dat niet weet. “Ik snap er niks van.” Ik vraag: “Wat zie je op deze bladzijde.” “Er staan tekeningen op.” “Hoeveel tekeningen?” “Twee”. “Wat hebben deze tekeningen met elkaar te maken?” “Dat weet ik niet.” 23 “Wat hebben ze hetzelfde?” “Ze stellen allebei de motor van een auto voor.” “Wat is het verschil tussen beide tekeningen?” “De één is de motor zoals die er in het echt uit ziet.” “En de andere?” “Is meer een schema.” “Wijs me es een onderdeel aan in de ene tekening die je herkent in de andere.” ……………. CASUS 3 Een leerling Groen werkt achter de computer. Ik ga bij hem zitten en vraag wat hij aan het doen is. Hij vertelt dat hij moet uitzoeken welk tijdschrift de school het beste kan aanschaffen. “Wat heb je tot nu toe gedaan?” “Ik heb alle tijdschriften die er zijn ingetypt. En ik heb een plan van aanpak gemaakt.” De leerling vertelt uitgebreid over zijn aanpak. Ik vraag: “Wanneer ben je hiermee klaar?” “Ik heb 3 dagen nodig. Dus donderdag.” “Wacht even. Wat ga je vandaag doen?” “Ik zoek vandaag uit hoeveel al die tijdschriften kosten.” “Hoeveel tijdschriften heb je?” “Zes.” “Hoe kom je er achter wat die zes tijdschriften kosten?” “Via internet. Ik zoek ze op via google.” “Hoelang ben je daarmee bezig.” “Om half vier weet ik het wel.” “Volgens mij kan dat sneller. Hoelang doe je er meestal over om informatie van internet te zoeken?” De leerling maakt een nieuwe planning en komt tot de conclusie dat hij aan het eind van de dag de opdracht al klaar kan hebben. VIERDE BIJEENKOMST PROGRAMMA 1. Terugblik: cognitieve functies in onze praktijk 10 min 24 2. Opwarmer: cognitieve functies in een opdracht 3. Uitleg praktische opdracht. 20 min 5 min 4. Uitvoering praktische opdracht 60 min 5. Evaluatie en afspraken maken 25 min TOELICHTING OP HET PROGRAMMA 1. Wat hebben we in onze praktijk bewust met cognitieve functies gedaan? 2. Welke cognitieve functies zitten in de opdracht voor onderwijsassistent? 3. Een korte instructie. 4. We werken in twee groepen de cognitieve functies uit. 5. We evalueren en maken afspraken over: hoe zorgen we dat iedereen het uitgewerkte materiaal krijgt? ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder OPDRACHTEN In het leerwerktraject onderwijsassistent komt onderstaande opdracht voor. Benoem bij elke stap welke denkfunctie ingezet moet worden. Bron: Fontys Opdracht 1B onderwijskunde – leerwerktraject Onderwijsassistent 25 “De eerste stappen van deze activiteit We verzamelen gegevens uit advertenties voor onderwijzend personeel en proberen deze te rubriceren en te analyseren. 1. Stap 1: ga individueel op zoek (bv. in de zaterdagkrant) naar advertenties voor onderwijzend personeel. Als je te weinig advertenties in de krant vindt, zoek dan op andere plaatsen (bv. docentenbladen, vaktijdschriften, internet). Lukt dit ook niet, probeer dan de informatie via korte interviews te verkrijgen (bv. afdeling personeelszaken, directie). DENKFUNCTIE: ……………………………………………………………………… 2. Stap 2: verzamel minimaal 4 advertenties. DENKFUNCTIE: …………………………………………………………………….. 3. Stap 3: bestudeer de advertenties en probeer categorieën te maken waar je de verschillende vereisten in kwijt kunt (bv. vakkennis, persoonlijke eigenschappen, organisatorische kwaliteiten). Je mag je eigen indeling maken van maximaal 5 hoofdcategorieën. DENKFUNCTIE: ……………………………………………………………………. 4. Stap 4: beschrijf of je duidelijke overeenkomsten en/of verschillen in vereisten tussen de advertenties hebt gevonden. DENKFUNCTIE: …………………………………………………………………. 5. Stap 5: probeer je eerste gedachten of gevoelens onder woorden te brengen toen je al die advertenties voor je had (bv. “belachelijk om zoveel van iemand te vragen”, “ik voel me onzeker – dit is niets voor mij”, “prima eindelijk meer aandacht voor andere dingen dan toezicht houden”). DENKFUNCTIE: ………………………………………………………………….. 6. Stap 6: breng je eigen functieprofiel/taakomschrijving in beeld. Beschrijf in hoeverre jouw takenpakket anders is dan het beeld wat je uit de advertenties hebt verkregen. DENKFUNCTIE: …………………………………………………………………. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 7. 8. Probeer enige voorzichtige conclusies te trekken: “kijkend naar de vereisten, dan vind ik mezelf sterk in …………, minder sterk in ………………., ik zou veel aandacht moeten besteden aan …………………………….” DENKFUNCTIE: ………………………………………………………………… Noem twee zaken die je opvallen in de tekst (in relatie met wat jij hebt opgeschreven). Voeg deze toe aan je uitwerking.” DENKFUNCTIE: ………………………………………………………………. 26 ` OPDRACHT We werken in twee groepen. Elke groep werkt 11 cognitieve functies uit, waarbij we insteken op: 1. samenhang met andere cognitieve functies 2. nadere definiëring van de cognitieve functie 3. beschrijving van de cognitieve functie in leerlinggedrag 4. slogan die het adequaat gebruik van de cognitieve functie weergeeft Gebruik voor de uitwerking de aangeleverde formats (zie voorbeeld op blz. 4) (Bron: STIBCO) ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder Cognitieve functie: Waarnemen Samenhang met andere cognitieve functies: Nauwkeurig zijn, niet impulsief zijn 27 Nadere definiëring van de cognitieve functies: Het inzetten van alle zintuigen om alle gegevens correct en duidelijk waar te nemen De aandacht richten op één plek (focussen) Beschrijving van de cognitieve functie in leerlinggedrag: (geef een objectieve beschrijving van de situatie) Weten waarnaar te kijken, nauwkeurig naar één plek kijken, weten waar je moet beginnen met zoeken Slogan die het adequaat gebruik van de cognitieve functie weergeeft: Ik zie ik zie wat jij niet ziet…. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder CRITERIA PROEVE VAN BEKWAAMHEID: De deelnemer laat een video-opname zien van een coachingsmoment met een leerling. Er vindt dus interactie plaats tussen de docent/mediator en de leerling. Eisen: • De deelnemer laat 5 minuten van de opname zien. 28 • De deelnemer verwoordt zijn gedragsverandering: wat doe ik nu anders dan een half jaar geleden? Tijdens de presentatie wordt feedback gegeven op de volgende criteria: • De deelnemer laat de leerling denken. • De deelnemer stelt afwisselend effectieve open en gesloten vragen. • De deelnemer volgt de gedachtegang van de leerling. • De deelnemer maakt gebruik van cognitieve functies om de leerling aan het denken te krijgen. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder THEORIE Cognitieve modificatie 1 Modificeerbaarheid 29 Het begrip "modificeerbaarheid" staat centraal in Feuerstein's werk. Bedoeld wordt de mogelijkheid van de mens om het hoofd te bieden aan nieuwe situaties en zich aan veranderende situaties aan te passen - iets wat in de huidige, snel veranderende maatschappij voor iedereen van groot belang is. Ieder mens is volgens Feuerstein in staat grotere modificeerbaarheid te verwerven, uit te stijgen boven zijn huidige niveau van functioneren en beter te gaan profiteren van nieuwe leerervaringen. Feuerstein ontkent niet dat er verschillen bestaan tussen mensen wat betreft hun aanleg, maar hij benadrukt dat een (op tests gebaseerde) lage intelligentie, maar ook zaken als leeftijd, sociale en andere factoren geen reden mogen zijn om te verwachten dat iemand niet effectiever kan leren denken. Dit effectiever leren denken wordt bewerkstelligd door de "gemedieerde leerervaring", waarbij de mediator (ouder, leerkracht) door middel van een dialoog de ander denkgewoontes aanreikt, zodat hij/zij in nieuwe situaties in staat is zelfstandig problemen op te lossen. Mediatie is een door Lev Vygotsky ontwikkeld concept, dat berust op het sociaal-culturele uitgangspunt dat ieder mens het waardevolle om hem heen wil overdragen aan een volgende generatie. Feuerstein voegt aan dit concept toe dat niet ieder kind voldoende heeft geleerd profijt te trekken uit deze cultuuroverdracht. Begeleiding van de mediator is dan noodzakelijk om samen met deze kinderen de aangeboden leerervaringen van betekenis te voorzien. 2.1 de theorie van de Stucturele Cognitieve Modificeerbaarheid In zijn diagnostisch onderzoek van de kinderen kwam hij tot de ontdekking dat zij niet in staat waren om hun nieuwe ervaringen te ordenen en te gebruiken in leersituaties. Zij reageerden impulsief of passief bij nieuwe problemen. De kinderen lieten allerlei tekorten zien in hun cognitief functioneren. Aansluitend bij Piaget stelde hij bij veel kinderen een onderontwikkeling van het cognitief-apparaat vast. Gegeven de geschiedenis van de kinderen zocht hij de verklaring in het feit dat de ouders niet in staat waren geweest om tussen het kind en zijn ervaringen te stappen om de ervaringen te ordenen en betekenis te geven. Een tekort aan dit soort bemiddelende ervaringen resulteert bij kinderen in deficiënte cognitieve functies. Daarmee is ook de weg gegeven voor verbetering van het cognitief functioneren: door te zorgen voor mediërende leerervaringen kunnen de cognitieve structuren en vaardigheden zich toch ontwikkelen. Feuerstein spreekt in dit verband van de actief- modificerende benadering. Deze benadering pakt niet alleen het cognitief functio-neren aan, maar Feuerstein besteedt ook expliciet aandacht aan de ontwikkeling van de persoonlijke identiteit van het kind, zijn motivatie en competentiegevoelens. Niet elke vorm van interactie kan het label mediërende leerervaring krijgen. Er is pas sprake van mediatie als de interactie aan specifieke kwaliteitscriteria voldoet. Feuerstein onderkent een twaalftal criteria. De mediator werkt vanuit de overtuiging dat het mogelijk is om elk kind een stapje verder te brengen in de ontwikkeling van het cognitief leervermogen en de deficiëncies aan te pakken. Feuerstein zegt dat zo: "elk kind is leerbaar ongeacht zijn situatie nu. We kunnen altijd een stapje vooruit." 2.2 diagnostisch instrumentarium Om aan de slag te gaan is het nodig om een goed beeld van het kind te krijgen. De volgende vragen zijn dan van belang: • hoe leert het kind - heeft het veel mediërende hulp nodig? • welke deficiënte cognitieve functies zijn er te onderkennen? Feuerstein ontwikkelde daartoe de Learning Potential Assessment Device (LPAD) als diagnostisch instrument. Het is een serie testen om het leervermogen van het kind in kaart te 30 brengen. De testen zijn opgebouwd volgens het pretest - oefenfase - posttest- principe. 2.3 de hulpverlening In de hulpstructuur is een drietal onderdelen te onderkennen: 2.3.1 een krachtige leeromgeving Voor Feuerstein heeft zo’n omgeving een viertal kenmerken a. openheid : het kind zoveel mogelijk in contact brengen met de samenleving en de natuur b. uitdaging : het kind confronteren met nieuwe en onbekende zaken c. positieve stress : de taken niet op hetzelfde niveau houden maar uitdaging bieden door het steeds iets moeilijker te maken d. afstemming van de mediatie op het individu. 2.3.2 de mediërende interactiestijl Mediatie vindt plaats wanneer de volwassene het individu helpt om zijn ervaringen te ordenen en te interpreteren. Kenmerkend om van mediatie te kunnen spreken, zijn: • de prikkels voor de leerling zijn bewust en doelgericht georganiseerd, • de leerervaringen worden verbonden met gebruiksmogelijkheden in andere situaties (plaats en tijd), • de leerervaringen krijgen persoonlijke betekenis • er is sprake van wederkerigheid in de relatie mediator-leerling, • er is sprake van positieve verwachting dat de leerling zal veranderen, leert, zich verbetert, • vaardigheden om zelfstandig en zelfregulerend te leren worden bevorderd. 2.3.3 Het Instrumenteel Verrijkings Programma IVP is een programma dat de cognitive vaardigheden, die nodig zijn voor zelfstandig denken en leren (metacognitie) bevordert. Binnen deze hoofddoelstelling zijn er de volgende zes specifieke doelstellingen: a. het corrigeren van bepaalde gebrekkige cognitieve functies b. het vormen van goede denkgewoonten c. het aanleren van belangrijke begrippen, een woordenschat en het leggen van relaties die nodig zijn bij het denken d. het bevorderen van een taak-intrinsieke motivatie e. het bevorderen van het inzichtelijk handelen en het reflecteren f. het bevorderen van het actief op zoek gaan naar informatie in plaats van passief af te wachten of alleen dat te reproduceren wat voorgedaan/voorgezegd is. 3 Welke toepassingen kent de methode Feuerstein? Door het concept van het mediërend leren heeft het werk van Feuerstein een groot toepassingsgebied: zinvol voor een ieder die, door welke oorzaak dan ook, onvolko-menheden heeft in zijn of haar cognitieve gereedschapskist en moeite heeft om te leren. Door de interactie meer mediërend te doen zijn kunnen velen worden geholpen. In Nederland is Feuerstein vooral bekend geworden wegens de positieve resultaten met Down syndroom-kinderen en andere gehandicapte leerlingen. Het speciaal onderwijs is zeker een terrein waar zijn ideeën bruikbaar zijn. Voorbeelden waar de methode Feuerstein is ingezet, zijn: blinden, doven, autistiforme kinderen, moeilijk-lerende kinderen. 31 Binnen de basisschool zijn er ook veel kinderen, die kunnen profiteren van zijn bena-dering: de risico-kinderen, kinderen met leermoeilijkheden, kinderen die vallen binnen de categorie ‘achterstandenbeleid’ (bijv. allochtone kinderen). Het is niet zo dat altijd specifiek met het IVP wordt gewerkt. In de loop der tijd zijn programma’s ontwikkeld voor specifieke groepen: Bright Start voor de 3 - 6 jarige risicokinderen, Cognet voor de 6 - 9 jarige kinderen. De mediërende interactiestijl levert bij doordenking ook waardevolle tips op voor de remedial teacher en de zorgverbreding in de basisschool. IVP wordt ook ingezet in diverse vormen van middelbaar onderwijs, bij jong volwassenen. In toenemende mate zelfs voor de medewerkers in de bedrijven. 4 Welke onderzoeksresultaten zijn er met betrekking tot de methode? In vele landen wordt gewerkt met de ‘methode Feuerstein’ al dan niet in zijn oorspronkelijke vorm. De methode Feuerstein specifiek de inzet van het IVP is onderwerp geweest van veel onderzoek. Er zijn ca 100 effectsstudies verricht. De uitkomsten geven een wisselend beeld. Nadere analyse maakt duidelijk dat voor het slagen enkele cruciale factoren een rol spelen: a. de getraindheid van de docenten in het omgaan met de IVP-instrumenten, b. de mate waarin er sprake is mediërend leren. Empirisch onderzoek mbt Bright Start, Cognet en mediatie-training sec bij de verzorgsters van jonge kinderen laten allen positieve resultaten zien op het leervermogen en het leren. 5 Hoe verhoudt zich de methode Feuerstein tot andere denktrainingsprogramma's en ontwikkelingen in het onderwijs? IVP Feuerstein is van oorsprong geen denktrainingsprogramma, maar een programma gericht op het in kaart brengen van leermogelijkheden van kinderen. Dit in kaart brengen gebeurt op een interactieve wijze, in die zin dat tester en geteste beide een inbreng hebben. De rol van de tester wordt door Feuerstein sterk benadrukt, het is de mediator die op zijn specifieke wijze de leermogelijkheden van het kind verkent. Hier zit het wezenlijke verschil met andere programma's. Deze zijn specifiek gericht op het remediëren danwel stimuleren van het denkvermogen, waarbij het programma het instrument vormt en de rol van de mediator zelden expliciet wordt vermeld. Men gaat ervan uit dat de mediator deskundig is. Feuerstein gaat ervan uit dat mediërend diagnostiseren een competentie is die dient te worden aangeleerd. Een ander wezenlijk aspect is gelegen in het concept leerdispositie. Feuerstein gaat ervan uit dat vaardigheden die in een zekere situatie zijn aangeleerd niet spontaan in een andere situatie worden toegepast, (spontane transfer). vandaar dat in de feuerstein-methode ligt opgesloten ontwikkelen van deze transfer, in de vorm van het formuleren van leerprincipes en het uitnodigen om deze in andere situaties toe te passen (bridgings). Deze wijze van benaderen levert volgens Feuerstein de kans op dat een vaardigheid verwordt tot een dispositie, dat leerling een houding krijgt,zich een attitude verwerft om de vaardigheid spontaan en zelfgestuurd toe te passen in een brede waaier van leerdomeinen. Waar kan ik meer vinden over de methode Feuerstein? Aan te raden boeken: 32 • R. Feuerstein/Y. Rand/J.E. Rynders (1993): Laat me niet zoals ik ben; Rotterdam, Lemniscaat • A.E. van Doorn (2004): Ontwikkelingsgericht begeleiden in alledaagse situaties; Baarn, Nelissen • A. Janssens (1999): Ontwikkeling stimuleren; Leuven, Acco • M. de Jager/J. Lebeer (1995): Denken kun je leren; Utrecht, Sardes • I. Steinert (1998): De betekenis van Feuerstein’s gedachtengoed voor het onderwijs: mediatie als vorm van begeleid onderwijs in de klas; Alphen a.d.Rijn; Samson/Tjeenk Willink bv. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 33 VIJFDE BIJEENKOMST PROGRAMMA 1. Terugblik: cognitieve functies in de praktijk 10 min 2. Werkblad “Planmatig werken” 20 min 3. Oefenen van mediërend leren 20 min 4. Terugkoppeling 10 min 5. Werkblad deficiënte cognitieve functies 20 min 6. Werkblad bespreken 20 min 7. Evaluatie en proeve van bekwaamheid 20 min TOELICHTING OP HET PROGRAMMA 1. Wanneer heb je bewust met cognitieve functies gewerkt? Wat was het effect op de leerling(en)? En op jou? 2. We maken individueel het werkblad “Planmatig werken” 3. We coachen een collega die moeite heeft met het werkblad. 4. Hoe was dit om te doen? Wat kun je hiermee met leerlingen? 5. We maken het werkblad in tweetallen. 6. We bespreken de antwoorden van het werkblad. 7. Afspraken over proeve van bekwaamheid. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder OPDRACHTEN Op de volgende bladzijde vind je het werkblad “Organisatie van stippen 11”. (Bron: STIBCO/IVP materiaal Feuerstein) 34 Regels: 1. elke stip één keer gebruiken 2. figuren houden dezelfde grootte en vorm 3. figuren blijven hetzelfde ondanks de veranderde richting 4. de figuren kunnen over elkaar liggen 5. blad mag niet gedraaid worden 6. op schrijven in welke volgorde je hebt gewerkt 7. jezelf een strafpunt geven bij te snel werken 8. CONTROLE (geef jezelf een krul als het goed is) Opdracht: Maak in ieder geval het vakje rechtsboven en het tweede vakje links. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder Opdracht: Welke cognitieve functie is deficiënt in de volgende voorbeelden? Wat zeg jij als mediator tegen deze leerling? 35 1. Een leerling neemt niet de moeite om iets op te schrijven of zijn antwoord te zeggen, omdat hij tevreden is dat hij het weet. 2. Een leerling begint onmiddellijk te werken aan een complexe opdracht. 3. Een leerling kijkt oppervlakkig naar een complexe opdracht. 4. Een leerling geeft een antwoord, maar weet niet waarom het antwoord goed of out is. 5. Een leerling zoekt kris kras in de atlas naar Zuid-Amerika. 6. Een leerling schrijft de verschillen op tussen rijke en arme landen op grond van het aantal letters in de woorden “rijke landen” en “arme landen”. 7. Een leerling moet tien keer naar het bord kijken welk woord hij moet zoeken in het woordenboek. 8. Een leerling komt voor de zesde keer bij de docent om een nieuw blaadje vragen. 9. Een leerling heeft moeite om oplossingen te zien of te bedenken. 10. Een leerling ziet niet dat in de Engelse tekst de oorzaak van de supportersrellen het harde ingrijpen van de politie wordt genoemd. 11. Een leerling komt tot een heel ander antwoord, maar ziet niet dat hij in plaats van 100,37 het getal 1003,7 heeft gebruikt in zijn berekening. 12. Een leerling wordt met een plattegrond van de school naar een lokaal gestuurd, maar heeft moeite met het vinden van het lokaal. 13. Een kind jonger dan zes jaar zal altijd het hoogste glas en de langste rij snoepjes kiezen (Piaget). 14. Een leerling blijft bij het tellen van geld doortellen, in plaats van de munten in groepjes bij elkaar te leggen. 15. Een leerling kan niet uitleggen waarom een banaan, appel, peer en mandarijn bij elkaar horen en de bloemkool niet. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 36 16. Een leerling heeft startproblemen omdat hij niet weet wat te doen. 17. Een leerling heeft moeite om niet-relevante gegevens uit een vraagstuk te negeren. 18. Een leerling heeft moeite om sleutelwoorden te vinden in de tekst. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder THEORIE 37 Bron: STIBCO Hoofddoel van organisatie van stippen Het aanleren en het inoefenen van de projectie van virtuele relaties door middel van taken waarin de leerling verplicht wordt figuren in een stippenwolk te herkennen en te tekenen. Nevendoelen: De mens wordt voortdurend geconfronteerd met grote aantallen gegevens (gebeurtenissen, voorwerpen, personen) die op het eerste gezicht onsamenhangend lijken. Op die schijnbare warboel moet hij vat krijgen en dat kan hij door verbanden of relaties te zoeken tussen die “losse”, “onderscheiden” elementen. Op die manier krijgt hij een zinvol geheel uit iets wat voordien een verzameling van losse elementen leek. ORDENEN = verbanden zoeken tussen losse elementen. Vb. De bladeren vallen af, de dagen korten, het is koud, het regent, de wintercollecties liggen in kledingzaken, er is veel griep,…. Zijn vaststellingen die los van elkaar staan. Toch is er een onderling verband: herfst. Het zoeken naar verbanden is een basisattitude van de DENKENDE MENS. Om relaties te ontdekken moet in de mens een bereidheid daartoe aanwezig zijn of moet de behoefte daartoe gevoeld worden. De ingesteldheid om verbanden te zoeken is iets dat aangeleerd moet worden. Met “Organisatie van stippen” (O.S.) zullen we trainen in het zoeken van verbanden tussen losse elementen. De losse elementen zijn de stippen. De stippen moeten verbonden worden met elkaar zodat ze figuren vormen die gelijk zijn aan het model. We spreken daarbij van virtuele relaties. Dit zijn relaties die wél aanwezig zijn, maar niet onmiddellijk zichtbaar. Het is aan de leerlingen om die relaties te zoeken en ze tekenen om dit uiteindelijk in andere omstandigheden, los van het instrument O.S. ook toe te passen. Vraag: Bij welk onderwerp of opdracht vraag je leerlingen relaties te leggen? Het inzicht, de openbaring als het ware van die relatie op de O.S.-bladen of in het dagelijkks leven komt niet zomaar tot stand. Het leggen van de relaties mag niet op een spontane of intuïtieve manier gebeuren, maar ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 38 wel aan de hand van bepaalde criteria (afstand tussen de stippen, grootte en vorm van de figuren enz…) en vervolgens een vooraf bepaalde strategie. Op die manier worden de cognitieve functies geoefend. De leerling moet: - het model met al zijn onderdelen nauwkeurig waarnemen. Het gegeven model in zich opnemen (verinnerlijken) en dan visueel transporteren en projecteren - het model benoemen (etiketteren) - een zoekstrategie bedenken (planmatig werken) - systematisch zoeken, gebruik makend van hulpmiddelen of de figuurregels. - Flexibel zijn: hij verandert van strategie als de eerste niet langer nuttig is (niet blokkeren) - Een hypothese formuleren en dan uittesten (veronderstellingen maken) - Nadat de figuur geprojecteerd is en voor er getekend wordt, de bedachte oplossing vergelijken met het model Pas als de leerling zeker is van de oplossing gaat hij over naar de volgende taak. Cognitieve functies Nauwkeurig waarnemen Sommige perceptuele aspecten van de taken bieden bijzondere moeilijkheden. Als u de hand in warm water steekt nadat u het in koud water bracht en omgekeerd, dan bestaat er een verschil in uw waarneming van de relatieve warmte van het water. Zo ook bestaat er een verschil in de relatieve grootte van de modelfiguren als één voor de ander waargenomen wordt. De figuur die u bekijkt lijkt groter dan ze in werkelijkheid is. Deze perceptuele fouten kunnen cognitief verbeterd worden. De onvolledige, onnauwkeurige of verstoorde waarneming van de modelfiguren kan ook problemen scheppen bij hun projectie. Ruimtelijke oriëntatie In veel van de oefeningen komen stippen voor die dicht bij elkaar staan en toch tot verschillende figuren behoren. Om de verschillende componenten van een complexe situatie uit elkaar te kunnen halen moet men zoeken naar relaties die niet in het oog springen. Vaak is daarvoor het gebruik van een inwendige regel nodig. Veranderingen in de oriëntatie van de figuren vergen het vermogen om zich die veranderingen voor te stellen. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 39 Onveranderbaarheid inzien De vorm en de omvang van de figuren blijven onveranderd ondanks wijzigingen in de oriëntatie en context. Voor behoud en bestendigheid is het nodig de primaire karakteristieken (wezenskenmerken) van een object te herkennen. Deze blijven behouden onder alle omstandigheden. Nauwkeurig zijn Nauwkeurigheid is essentieel voor de waarneming van kenmerken zoals afmeting (grootte), afstand, hoeken en oriëntatie. Nauwkeurigheid is ook nodig om weerstand te bieden aan oplossingen die bijna voldoen. En moet onderscheid maken tussen gebrek aan nauwkeurigheid bij de opname enerzijds en een zwakke motoriek bij het tekenen van de figuren in de weergave fase. Verinnerlijken en vergelijken De modelfiguur moet worden overgebracht naar het stippenveld waar het geprojecteerd en vergeleken moet worden. Sommige kinderen zullen de figuur “kwijtraken”, andere kinderen hebben problemen met de oefeningen die het verst van het model staan. Het model moet volledig en nauwkeurig worden opgenomen en dan moet er bij gelegenheid naar verwezen worden om een gepaste overdracht te verzekeren. Classificeren Stippen van een gegeven figuur tellen, maakt deel uit van planmatig werken. Als de leerling zich er niet van bewust is dat men voor het vierkant vier stippen nodig heeft, dan zal hij misschien een driehoek vormen met drie van de vier stippen die eigenlijk bij het vierkant behoren. Niet impulsief zijn Een neiging tot impulsiviteit komt veel voor bij kinderen met leermoeilijkheden. De slagzin “Een minuutje…ik denk na!” wijst op een poging om een wachttijd in te schakelen tussen stimulus en respons. Impulsiviteit kan ook uitgeschakeld worden door het aanleren van planmatig gedrag. Een goed plan omvat het doel, het uitgangspunt en de stappen waarlangs het doel bereikt kan worden. “Gissen”en “missen” kan, in tegenstelling tot impulsiviteit, niet tegengehouden worden enkel door een wachttijd in te schakelen of door planning. Het tekenen van de figuren moet uitgesteld worden tot na de formulering van een hypothese en het uittesten daarvan. ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 40 Etiketteren/woordenschat Geleerde woorden: symbool denkbeeldige lijnen organiseren etiket wanorde sterrenbeeld orde doel model volgorde denkbeeldig ordenen verband leggen grenzen figuur hulpmiddel vorm zijde evenwijdig gelijk rechte hoek regels richting overlappen rij horizontaal verticaal controleren vergelijken plan strategie stap voor stap impliciet expliciet ___________________________________________________________ mediërend leren – basiscursus – Campus Winschoten – Remco Broesder 41