Commissie voor economische zaken en arbeidsmarktbeleid Datum commissievergadering : 20 juni 2002 DIS-stuknummer : 837478 Secretaris : mw. drs. V.A.M. Buckens-Drabbels Doorkiesnummer : 073 6812657 Behandelend ambtenaar : E. Scholt Dienst/afdeling : REW Nummer commissiestuk : EZA-0341 Status : ter advisering : ter bespreking : ter kennisneming : ter vaststelling Datum : 4 juni 2002 Bijlagen : 1 Onderwerp: ‘Op de bres voor techniek, op de bres voor beroepsonderwijs’ Voorstel aan commissie: Advies uitbrengen inzake bijgevoegde notitie. Eventuele nadere opmerkingen: Bijgevoegde notitie is ook ter kennisneming gezonden aan de commissies voor COS en VOJ en met instemming besproken in het Pact Brabant. Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant genomen besluit, namens deze, mw. Drs. V.A.M. Buckens-Drabbels, secretaris Commissie voor economische zaken en arbeidsmarktbeleid Bijlage: Notitie Stand van zaken in het VMBO,mei 2002 Notitie ten behoeve van de commissie voor economische zaken en arbeidsmarktbeleid inzake ‘Op de bres voor techniek, op de bres voor het beroepsonderwijs’. 1 Inleiding Alle provinciale activiteiten in het kader van ‘Op de bres voor techniek’ vinden een kader in de nota Economie & Werk (Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 1997). Met deze nota hebben wij de aanzet gegeven om de kwantitatieve én kwalitatieve tekorten aan (technisch) personeel te verminderen. Van recente datum is de nota ‘Dynamiek en Vernieuwing - de kracht van Brabant-‘ Kadernota Sociaal-Economisch Beleid 2002-2006 (GS 5 februari 2002), waarin innovatie van het beroepsonderwijs als één van de speerpunten van beleid is opgenomen met het oog op het tegengaan van personeelstekorten en het stimuleren van de kenniseconomie. Met de voorliggende notitie gaan we uitsluitend in op hoe we dit speerpunt oppakken voor wat betreft het technisch beroepsonderwijs. Daarmee willen wij geenszins zeggen dat het overige beroepsonderwijs geen aandacht behoeft1. Maar de verschillende aard van de sectoren en van de problemen in de verscheidene soorten beroepsonderwijs maakt een sector specifieke aanpak (in ieder geval gedeeltelijk)noodzakelijk. Wij zullen daarom spoedig de aanpak van de problematiek voor de zorg-en welzijnsgerelateerde opleidingen formuleren in een separate notitie. Onze bezorgdheid over de aanwezigheid van voldoende goed opgeleid technisch personeel is geworteld in onze visie op de economische ontwikkeling in de Provincie Noord-Brabant. In deze visie hangt de economische ontwikkeling van de provincie sterk af van het innovatievermogen van de Brabantse industrie en andere takken van het bedrijfsleven. De toekomstige concurrentiekracht van de regio valt of staat met het vermogen om voldoende toegevoegde waarde te creëren met onze bedrijvigheid. Waar dit niet of onvoldoende mogelijk is, verdwijnt werkgelegenheid naar het buitenland. Eén van de belangrijkste voorwaarden voor innovatievermogen is voldoende gekwalificeerd personeel dat bovendien beschikt over de competenties die nodig zijn om te blijven leren en innoveren in de praktijk. Een tweede belangrijke voorwaarde is dat het bedrijfsleven zichzelf zó organiseert dat leren en innoveren dagelijkse bedrijfsprocessen zijn. Alleen dan worden de aanwezige competenties ook optimaal benut. Op 12 februari 1998 organiseerde de Provincie Noord-Brabant daarom de topconferentie ‘Verbetering aansluiting beroepsonderwijs en arbeidsmarkt in de technische sector’. Naar aanleiding van de conferentie uitten de partners in Pact Brabant de wens tot een ‘gezamenlijke adoptie’ van een viertal projecten om snel tot actie te komen om het gebrek aan technisch opgeleid personeel aan te pakken. Zo ontstond het actieprogramma “Op de bres voor techniek” waartoe het ATB-project, Back-up, het haalbaarheidsonderzoek verspreiding ROB-formule, Si-tech en de organisatie van twee regionale techniekmanifestaties behoren. Naast de 4 adoptieprojecten van ‘Op de bres voor techniek’ heeft de Provincie Noord-Brabant nog een aantal projecten ondersteund die weliswaar niet door het Pact zijn geadopteerd, maar wel vallen onder dit thema. Voorbeelden van dergelijke projecten van de afgelopen jaren zijn: Van Vakwerk tot Meesterwerk, Ontdekhoek ‘s-Hertogenbosch, Techniek Dorado Eindhoven, ontwikkeling van regionale overlegplatforms onderwijs-bedrijfsleven (ROBO’s) en de projecten Vakopleiding Metaal in Etten-Leur en distributietechniek in Zuidoost-Brabant. In totaal hebben we de afgelopen 4 jaar ruim 4 miljoen gulden aan het onderwerp besteed. In deze notitie dus aandacht voor de vraag hoe we verder moeten met ‘Op de bres voor techniek’. Deze vraag wordt nu onder meer opgeworpen omdat Pact Brabant een doorstart maakt en de ambitie heeft om tot meer strategische beleidsvorming te komen. De problematiek van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt is een geprioriteerd onderwerp voor de sociale partners. De sense of urgency is op dit deelterrein bij alle actoren groot: de problemen op de arbeidsmarkt qua tekorten aan technisch gekwalificeerd personeel zijn nog altijd actueel. Nederland kampt al lange tijd met dalende instroom in bètatechnische opleidingen (op alle niveaus) en beroepen. Het kost de grootste moeite om bepaalde 1 Het Actieplan Zorg en Arbeidsmarkt 2000+, (maart 2000) beschrijft de provinciale aanpak voor het oplossen van de problematiek in de zorgsector. -1- technische beroepsopleidingen open te houden. Demografische ontwikkelingen zullen de problemen ook op de lange termijn voor veel sectoren verergeren. Temeer omdat technologische kennis niet alleen essentieel is in maak- en industriële beroepen; ook in andere sectoren wordt technologische kennis steeds crucialer. Het is nu ook een goed moment om ons op de toekomst te bezinnen, omdat de subsidietermijn van een aantal projecten is afgelopen of het laatste jaar ingaat. Ook zal met ingang van 2002 het UEB niet meer als tender worden ingezet. Er zal worden overgestapt naar een programmatische aanpak, waarvoor deze notitie voor dit deelonderwerp het kader beschrijft. Al met al voldoende redenen om opnieuw te kijken naar nut, noodzaak en invulling van ‘Op de bres voor techniek’. Opbouw notitie. In de volgende paragrafen wordt achtereenvolgens ingegaan op de arbeidsmarktgegevens in de techniek en de oorzaken van de tekorten aan personeel per branche (paragraaf 2), er wordt een korte analyse gegeven van het speelveld, welke actoren er een rol spelen en er wordt ingegaan op de rol van de provincie (paragraaf 3). In paragraaf 4 wordt ingegaan op de visie van de provincie aan de hand van de stand van zaken van ‘Op de bres voor techniek’ tot heden en wat we hebben geleerd van inspanningen van de afgelopen jaren. In paragraaf 5 komen twee nieuwe perspectieven aan de orde die bij kunnen dragen aan oplossing van de problemen. Dit alles resulteert in een elftal acties die behoren tot 4 speerpunten waarmee de provincie de komende jaren aan de slag wil (paragraaf 6) en in een financiële paragraaf (paragraaf 7). 2 Arbeidsmarktgegevens technische beroepen Op basis van cijfers2, eigen ervaring en inschattingen is er ook nu nog grote consensus bij actoren over nut en noodzaak van ‘Op de bres voor techniek’. Dit draagvlak berust op twee knelpunten die door de cijfers worden bevestigd en die door demografische factoren nog zullen worden verscherpt, namelijk: - Beschikbaarheid van voldoende arbeidskrachten. Dit speelt op alle niveaus. Op operationeel niveau worden bedrijven direct belemmerd door onvoldoende beschikbaarheid van medewerkers op niveau 1 en 2 of lager. Ook op middenkader- en hoger niveau knelt de arbeidsvoorziening. Hoewel de voortgang van werkzaamheden daardoor niet altijd ogenblikkelijk in de knel komt, is op iets langere termijn het probleem niet minder groot. Een belangrijk knelpunt is dat vrij veel technisch opgeleiden de techniek de rug toe keren, zowel tijdens de studie als op enig moment in hun loopbaan3. - Beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten. Door een aantal factoren, met name de teruglopende belangstelling voor technische opleidingen, daalt de innovatiecapaciteit van de opleidingen en het gemiddelde niveau van de uitstromers. Anderzijds worden de eisen aan medewerkers steeds hoger; niet alleen qua technische bagage, maar in toenemende mate ook qua commerciële en interpersoonlijke vaardigheden en houding. De aansluiting tussen opleiding en beroepspraktijk staat daardoor onder toenemende druk. Het is belangrijk ook de oorzaken voor het tekort en de verschillen tussen de branches te noteren in de wijze waarop de tekort-problematiek zich voordoet4: 2 - Technomonitor 2000, (uitgave van Arbeidsvoorziening, AXIS en ITS, 2000) - onderzoek ‘Strategisch arbeidsmarktbeleid Provincie Noord-Brabant door NEI (oktober 2001); - onderzoek ‘De arbeidsmarkt voor technisch opgeleide mbo-ers’ van Hobéon Management Consult (juli 2001); - onderzoek ‘de arbeidsmarktsituatie in de Installatietechniek, landelijke en regionale situatie per mei 2001 en een prognose voor 2001 t/m 2004’ OLC in opdracht van Stichting Marktmonitor (mei 2001); - bijlagen businessplan Technocentrum Index (oktober 2001) . 3 Technomonitor 2000 - ITS: M. Verhoef, P. den Boer, J. Frietman (2000) 4 Initiatieven vanuit het bedrijfsleven – L.Teerling 2001 -2- - - - - - - - Techniek heeft een negatief imago: binnen de techniek worden vooral de metaal-electro beroepen het meest geassocieerd met: zwaar werk in een vieze, lawaaierige omgeving. De brancheorganisaties die afhankelijk zijn van die beroepsgroepen willen dan ook van dit (deels) verouderde beeld af. De personele problematiek van chemische industrie ziet er anders uit. Men heeft te maken met een tekort aan hoger opgeleide chemici in de industrie. De belangrijkste oorzaak voor dit tekort ligt niet bij het imago van de branche. Men gaat er vanuit dat veel jongeren helemaal géén beeld hebben van de chemische industrie. De belangrijkste reden hiervoor is dat scheikunde binnen het voortgezet onderwijs steeds minder aan bod komt, door de invoering van de basisvorming. Daardoor is een beroepsperspectief in de chemie buiten beeld geraakt. Een aantal branches rekruteert hun vakmensen voor het grootste deel via VMBO techniek. Dat geldt voor de automobielbranche, de installatietechniek en de Metaal (met name MKB). Het VMBO techniek loopt sterk terug. Als gevolg daarvan moeten kleine afdelingen (veelal motorvoertuigen of installatietechniek) worden opgeheven. Het verdwijnen van technische opleidingen VMBO betekent voor de bedrijven in een bepaalde regio dat ze vrijwel geheel verstoken zijn van nieuwe arbeidskrachten. De bouwnijverheid heeft relatief weinig problemen waar het de instroom betreft, met name op het niveau 1 en 2. Het centrale probleem is de uitstroom van personeel naar andere branches. Een groot deel van de werkenden in de bouw krijgt dus spijt van de oorspronkelijke keuze. Een aantal brancheorganisaties stelt vast dat het zittende personeel te weinig geschoold wordt, waardoor de productiviteit per werknemer te laag is. In een aantal gevallen zijn opleidingen naar vorm en inhoud niet afgestemd op de eisen vanuit de beroepspraktijk. Dit geldt met name voor het hoger technisch onderwijs. Dit kwalitatieve aansluitingsprobleem wreekt zich meer naarmate bedrijfsorganisatie en technologie zich sneller ontwikkelen. Met name in de bouwnijverheid doet zich dit probleem voor. Er is sprake van een grote mate van vergrijzing bij technisch personeel in een aantal branches (wordt genoemd bij: Metaal en Installatietechniek) waardoor in de nabije toekomst een grote vervangingsvraag mag worden verwacht. Een volgend knelpunt op de arbeidsmarkt is het toenemend tekort aan docenten in technische vakken. Ook bij de docenten is sprake van vergrijzing. Er zijn dus duidelijke verschillen in oorzaken voor de tekorten. We zien ook dat verschillende branches verschillende doelgroepen binnen de jeugd willen aanspreken. De chemische sector en de IT branche heeft vooral veel interesse in de jongeren in het Studiehuis terwijl de installatie- en motorvoertuigenbranche het vooral moeten hebben van jongeren die op het vmbo een gemotiveerde keuze doen voor hun branche. Toch is er over de gehele breedte sprake van stijgende niveau-eisen: mbo en hbo worden voor alle branches steeds belangrijker. LTO Nederland neemt een aparte plaats in. De arbeidsmarktproblemen in de land- en tuinbouw verschillen fundamenteel van die in de andere branches. Er wordt een groot tekort verwacht aan werkenden in de groene sector. Het gaat daarbij om een combinatieprofiel van biologische, technische en managementvaardigheden. Verwacht mag worden dat over enkele jaren de land- en tuinbouw samen met de techniek en de zorg gaat concurreren om de jonge arbeidskrachten die nog geen definitieve keuze hebben bepaald. Kortom: een doorstart van ‘Op de bres voor techniek’-activiteiten op basis van arbeidsmarktgegevens blijkt wenselijk. Er is ook aardig zicht op de oorzaken van de tekorten. Een nieuwe impuls geven aan ‘Op de bres voor techniek’ is dus meer dan verdedigbaar. Ook AXIS5, het nationaal platform voor natuur en techniek in onderwijs en arbeidsmarkt spreekt zich uit voor een krachtig (onderwijs)innovatiebeleid en betoogt dat we -3- techniek veel aantrekkelijker kunnen en moeten maken voor jongeren 6. 3 Het speelveld De ontwikkeling van Nederland en Brabant tot evenwichtige kennismaatschappij en geavanceerde kenniseconomie zal tot stand moeten komen door een sterk samenspel van alle betrokken partijen. Het samenspel kenmerkt zich door de complementaire verantwoordelijkheid van overheid, onderwijsinstellingen en sociale partners. In het kader van ‘Op de bres voor techniek’ is deze complementaire verantwoordelijkheid vooral van toepassing bij de innovatie van het beroepsonderwijs, dat overigens niet alleen dient voor de scholing van de jeugd maar ook dient om de scholing van werkenden en werkzoekenden te bevorderen. Het beroepsonderwijs slaagt er niet voldoende in om de benodigde talenten te ontwikkelen. Te veel leerlingen vallen uit of kiezen niet voor een vervolgopleiding. Dit blijkt als we naar cijfers kijken over (on)gediplomeerde uitstroom en doorstroom in de beroepskolom. Met als kanttekening dat het vmbo pas vanaf 1 augustus 1999 is ingevoerd. Schema 1: rendement- en doorstroomgegevens vmbo, mbo, hbo. Deze cijfers laten zien dat terugdringen van voortijdige schooluitval in alle sectoren van het beroepsonderwijs en verhogen van de doorstroom - zoals in de doorstroomagenda bepleit - kan leiden tot aanzienlijke kwalificatiewinst. Het rendement van het beroepsonderwijs kan en moet verder omhoog. 3.1 Landelijke en gemeentelijke overheid en onderwijsinstellingen De versterking van het beroepsonderwijs is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de landelijke overheid en de onderwijsinstellingen. De sterke kant van het Nederlandse systeem van het beroepsonderwijs is de continuïteit. Onze zwakte is de afstand ten opzichte van de praktijk en het matige rendement. Daar komt bij dat de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs op alle niveaus de afgelopen 20 jaar door bezuinigingen behoorlijk achterop is geraakt. Nu staan overheid en onderwijsinstellingen voor de taak een onderwijsaanbod ontwikkelen dat open, uitnodigend en uitdagend is voor een diversiteit aan doelgroepen en dat voorziet in de behoeften van lerenden en aansluit op de vereisten van de arbeidsmarkt. 5Technologisch kennistekort ernstige bedreiging voor ontwikkeling Nederlandse Kenniseconomie, Oplossingsperspectief bèta/techniek vraagstuk en programma van aanpak, brief van Axis aan het kabinet en de tweede kamer, juni 2001 -4- De afgelopen jaren heeft het kabinet al een aantal impulsen in het beroepsonderwijs gerealiseerd. Het betreft onder andere: deels incidentele extra investeringen ten behoeve van de modernisering van de apparatuur in vmbo en mbo; tijdelijke middelen voor een impuls beroepsopleidingen; een ophoging van de middelen in verband met de groei van de deelnemersaantallen in mbo en hbo; extra middelen voor de toepassing van ICT in het vmbo en mbo. het steunen van lokale en regionale innovatieve projecten, het uitwisselen van informatie hierover, het doen van onderzoek en het verspreiden van kennis (AXIS, tot medio 2003). Impuls Verbreding Techniek in het Basisonderwijs Met fiscale maatregelen bevordert de landelijke overheid de dualisering van het beroepsonderwijs (vmbo). Grosso modo kunnen drie terreinen worden onderscheiden, waarop de komende jaren extra investeringen nodig zijn: de kwaliteit van de leeromgeving, huisvesting en outillage; de kwaliteit van het leerproces; onder andere door vernieuwing en ontwikkeling van het leerproces en daarmee vergroting van de aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs, inhoudelijke afstemming in de beroepsonderwijskolom en met de arbeidsmarkt en het bieden van maatwerk aan gedifferentieerde doelgroepen. verbetering van de doorstroom. De gemeentelijke overheid speelt een rol ten aanzien van de bestrijding van onderwijsachterstanden, huisvesting van het onderwijs, het handhaven van de leerplicht, het openbaar onderwijs (bevoegd gezag) en de schoolbegeleidingsdienst. Er zijn gemeenten die op basis van hun rol in actie komen voor ‘Op de bres voor techniek’. Het betreft met name grotere gemeenten. 3.2 Het bedrijfsleven/de sociale partners Het bedrijfsleven is de probleemeigenaar, de partij die moeite ondervindt om voldoende en gekwalificeerd personeel te vinden en te binden en daar de nadelige gevolgen van ondervindt. Het bedrijfsleven is van oudsher betrokken geweest bij het beroepsonderwijs, maar er is in de afgelopen 50 jaar wel veel veranderd in de manier waarop. Uit verkenningen7 blijkt dat het bedrijfsleven zich op brancheniveau tegenwoordig veel bezig houdt met werving en promotie bij het primair en voortgezet onderwijs. Ook zijn de branches op allerlei manieren betrokken bij het beroepsonderwijs. Dit gaat veel verder dan werving en promotie. De branches ondersteunen hun eigen afdelingen van het vmbo, houden zich bezig met nieuwe opleidingsprogramma’s (onder andere brede beroepscompetenties en integraal ontwerpen) en stimuleren en ondersteunen de ontwikkeling van nieuwe didactiek (technisch college en probleem gestuurd leren). Ook is bijscholing van zittend personeel een hoofdaccent in hun beleid en zien de branches een goed bijscholingsbeleid als een belangrijk middel om personeel aan de branche te binden. Echter, waar in de vijftiger jaren het duaal leren in Nederland nog goed ontwikkeld was, constateren we dat in Nederland de bedrijven sindsdien hun opleidings-verantwoordelijkheid uitbesteed of afgekocht hebben. Het bedrijfsinterne opleiden en de beroepspedagogiek zijn daardoor in Nederland niet of nauwelijks verder ontwikkeld. Er is op dit gebied een forse achterstand ten opzichte van ons omringende landen, waar het bedrijfsleven zelf een grote verantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor de innovatie van het beroepsonderwijs. De kwaliteitsbevordering van het bedrijfsinterne opleiden (in samenhang met de ontwikkeling van een 7 Initiatieven vanuit het bedrijfsleven - L. Teerling (2001) -5- lerende organisatie) is de voornaamste verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven/de sociale partners (zie ook hoofdstuk 5). Daarbij is het van cruciaal belang dat de bedrijven investeren in eigen opleidingscompetenties. Een tweede verantwoordelijkheid van sociale partners is het invulling geven aan employability-beleid en human resources beleid (gefaciliteerd door de overheid) om de grote uitval uit bètatechnische beroepen te bestrijden en een aantrekkelijk beroepsperspectief te bieden. Aandacht voor deze zaken is de bestdenkbare imago-campagne voor technische beroepen. Het bedrijfsleven is verder onontbeerlijk om de toepassingskant van techniek in het onderwijs zichtbaar te maken. Meer uitwisseling van personeel en ruimere oriëntatie- en stagemogelijkheden voor jongeren zijn in dat verband essentieel. De primaire verantwoordelijkheden van de verschillende partijen liggen helder. Ook is het voor alle partijen duidelijk dat de complexe verwevenheid van diezelfde verantwoordelijkheden dwingt tot afstemming en samenwerking. 3.3 De rol van de provinciale overheid De provincie heeft op het terrein van de arbeidsmarkt geen wettelijke taken en bevoegdheden. We willen echter wel een stimulerende, initiërende, aanvullende en ondersteunende rol spelen, met name daar waar verantwoordelijke actoren aangeven daar behoefte aan te hebben. Aansluiten bij de behoeften van deze actoren waar wij én verantwoordelijke actoren dat wenselijk en nuttig vinden is het devies. Belangrijk daarbij is dat de we een integrale aanpak van de arbeidsmarktproblematiek voorstaan en uitdragen8. De ‘Op de bres voor techniek’-activiteiten staan dan ook nadrukkelijk in verband met de andere provinciale inspanningen, zoals de employability-aanpak in het kader van de Zuid-Nederlandse Alliantie/ (Industrieel) Arbeidsmarkt Plan, het provinciale Actieprogramma bevordering arbeidsparticipatie 2001-2003 en het Actieplan Zorg en Arbeidsmarkt 2000+. Ons doel is het helpen terugdringen van de kwalitatieve en kwantitatieve tekorten aan gekwalificeerd personeel, met name in de techniek en de zorg. Innovatie van het beroepsonderwijs is daarvoor onmiddellijk van belang. Gezien het ontbreken van wettelijke taken en de bescheiden middelen die wij hebben om deze doelen te bereiken én gezien het feit dat andere actoren eerstverantwoordelijk zijn voor de problematiek is het niet realistisch bovenstaande doelstelling te kwantificeren. Desondanks denken we als provincie in het krachtenveld van ‘Op de bres voor techniek’ en de innovatie van het (technisch) beroepsonderwijs een meerwaarde te hebben door stimulerende randvoorwaarden te scheppen. Dit doen we door: - een rol te spelen in de verspreiding van kennis en informatie en in het tot stand brengen van en versterken van netwerken; - op te treden als mind setter en als pleitbezorger bij de nationale overheid (Zuid-Nederlandse Alliantie), in IPO-verband en in overlegsituaties met gemeenten (B5); - op te treden als co-financier van strategische projecten. Uiteraard wordt op het thema onderwijs-arbeidsmarkt binnen de provincie samengewerkt met het aandachtsveld Educatie om de voorwaardenscheppende rol te versterken, met name waar het de ontwikkelingen in het vmbo betreft. De provincie heeft namelijk wel (nog) een wettelijke adviestaak naar het Rijk bij de totstandkoming van de vernieuwing in de infrastructuur van het vmbo. Mogelijk dat deze rol in de toekomst een vervolg krijgt met een andere invulling. Ook wordt samengewerkt met de afdeling Zorg, voorzover het de versterking van het beroepsonderwijs van zorgopleidingen betreft. 3.4 Regionale platforms arbeidsmarktbeleid Samenhangend met de structuurverandering van de sociale zekerheid (SUWI) zijn in Brabant 4 regionale platforms arbeidsmarktbeleid ingesteld, waarvan gemeenten kartrekker zijn. De gemeenten kunnen aan het regionaal arbeidsmarktbeleid onder meer inhoud geven door samen met de sociale partners een impuls te 8 Krachtenbundeling rond het arbeidsmarktplan Zuid-Nederland: de Stimulus-cirkel -6- geven aan het onderwijs-arbeidsmarktvraagstuk. Dit kan bijvoorbeeld door op regionale schaal overlegstructuren te bevorderen met het oog op deze specifieke problematiek (voor zover deze nog niet bestaan) en vervolgens door aansluiting te creëren tussen de regionale platforms arbeidsmarkt en bestaande onderwijs-arbeidsmarktplatforms. Vervolgens is het ontwikkelen van good-practice kansrijk. Wanneer in heel Brabant gezamenlijke speerpunten worden gekozen, kan ook een verbreding op Zuid-Nederlandse schaal in het kader van de Zuid-Nederlandse Alliantie en (ook financiële) betrokkenheid van Den Haag tot de mogelijkheden gaan behoren. De provincie kan deze ontwikkelingen ondersteunen en bevorderen via het Pact Brabant. Tot slot kunnen gemeenten samen met sociale partners invloed uitoefenen op het regeringsbeleid in de Raad voor Werk en Inkomen. 4 ‘Op de bres voor techniek’: waar staan we nu en hoe verder? De projecten en activiteiten die tot nu toe onder het motto ‘Op de bres voor techniek’ al dan niet in Pact Brabant-verband door ons zijn ondersteund zijn grofweg gericht op: A. Instroombevordering technisch beroepsonderwijs en uitstroom naar technische beroepen door: - imago/voorlichting/doe-activiteiten voor kinderen in het basisonderwijs en de eerste jaren van het secundair onderwijs (ROB-project, Techniek Dorado Eindhoven, Van Vakwerk tot Meesterwerk, Ontdekhoek); - het voorkomen van voortijdig schoolverlaten; (Back Up) B. het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt door: - het verbeteren van de kwaliteit van het technisch beroepsonderwijs (ATB-project, Stichting Vakopleidingen Metaal, Distributietechniek); - verbeteren aantrekkelijkheid van technische beroepen (onderdeel van het ATB-project) C. investeren in randvoorwaarden door: - het verbeteren van de afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven door het bevorderen van overlegstructuren (ROBO’s); - informatievoorziening, (Si-tech); - mindsetting (startconferentie, techniekmanifestaties) . Onderstaande paragrafen gaan in op de genoemde punten. We beschrijven de ervaring die is opgedaan en welke inzichten we hebben gewonnen de afgelopen jaren. Vervolgens gaan we in op hoe we in de toekomst verder invulling willen geven aan de verschillende onderdelen. 4.1 Instroombevordering in technisch beroepsonderwijs en technische beroepen 4.1.1 Imago/voorlichting/doe-activiteiten De afgelopen jaren is er in Brabant maar ook daarbuiten veel ervaring opgedaan als het gaat om studie- en beroepskeuzebeïnvloeding. Wat deze ervaring helaas niet oplevert, is inzicht in de effectiviteit van de acties. Recent onderzoek naar studie- en beroepskeuzeprocessen levert daaromtrent wél nieuwe inzichten op. Zo blijken imagocampagnes die het doel hebben de school- en beroepskeuzeprocessen te beïnvloeden 9(bijvoorbeeld Kies Techniek) van nul en generlei waarde. Dat is jammer, want er wordt door veel mensen en partijen veel energie en geld gestoken in juist dit soort activiteiten. Gelukkig levert onderzoek ook aanknopingspunten voor wat wél werkt. Zo blijkt het van cruciaal belang dat kinderen ervaring kunnen opdoen met techniek door zélf te timmeren, te lassen en te bouwen (bijvoorbeeld). Kinderen kiezen níet wat ze niet uit éigen ervaring kennen. Niet alle door ons in het verleden gehonoreerde projecten voorzien kinderen van de mogelijkheid zelf ervaringen op te doen óf ze voorzien daarin in 9 Prof. F. Meijers, Arbeidsidentiteit: studie en beroepskeuze in de postindustriële samenleving (1995) -7- onvoldoende mate, omdat er sprake is van een projectmatige in plaats van structurele aanpak. Ook wordt duidelijk dat door gebrek aan structurele financiering de continuïteit van de projecten gericht op het enthousiasmeren van kinderen voor techniek niet gewaarborgd is. Het is dus van het grootste belang dat techniek een structureel onderdeel wordt van het basisonderwijs. Dit is eens te meer belangrijk omdat bekend is dat belangrijke beslissingen voor latere school- en beroepskeuze rond het 9de levensjaar worden genomen. We mogen constateren dat de belangstelling voor techniekonderwijs ook op de basisscholen groeiende is, zij het niet vanwege arbeidsmarktoverwegingen, maar om sociaalpedagogische redenen. Als hierop wordt aangesloten liggen er grote kansen, vooral nu ook de Rijksoverheid een begin maakt om techniek te verankeren in het regulier onderwijsprogramma van basisscholen10. We moeten overigens in Den Haag, al dan niet in Alliantieverband, aangeven hoe belangrijk we dit vinden. Omdat ouders gemiddeld nog zeer betrokken zijn bij het onderwijs aan hun kinderen in de basisschoolleeftijd (later wordt dat minder), is het basisonderwijs ook bij uitstek de plek om bij de ouders te werken aan imagoverbetering van techniek. Als ouders zien hoe techniekonderwijs een bijdrage levert aan het welzijn van hun kind, gaan ze vaak ook anders denken over techniek als beroepsperspectief. Dit is belangrijk omdat de opvattingen van ouders dikwijls bepalend zijn voor de keuze van het vervolgonderwijs. Het voorgaande geeft aan dat we de projectmatige aanpak op het gebied van techniekpromotie moeten loslaten en een andere koers moet varen op dit punt. Het is belangrijk dat we (door gebruik te maken van de expertise die er juist in Brabant is), basisscholen en pabo’s enthousiasmeren om techniek structureel een plaats te geven in het curriculum van het basisonderwijs én ze tegelijk ondersteunen in de aanpak daarvan. Dit is nodig omdat het enthousiasme maar al te vaak wegebt door negatieve ervaringen veroorzaakt door gebrek aan know how. Deze dienstverlening kan het best via een servicepunt zoals Si-tech plaatsvinden. Wanneer we als provincie deze taak oppakken, betekent dit een arbeidsintensieve, meerjarige, maar essentiële aanvulling op het huidige beleid van ‘Op de bres voor techniek’. Als we op deze manier inzetten op versterking van de eerste schakel in de keten van basisscholen tot HBO, kan dit een aanzienlijke versnelling en kwaliteitsimpuls betekenen voor de invoering van techniek op basisscholen. Het is naar verwachting wel een actie die financieel vooral door ons en eventueel de lokale overheden moet worden gedragen. Dit betekent niet dat er voor de sociale partners en met name het lokale bedrijfsleven geen rol is weggelegd als het gaat om techniek op de basisschool. Het (lokale) bedrijfsleven kan bij de invoering van techniek op de basisscholen een belangrijke faciliterende rol vervullen. Omdat het nog een hele tijd zal duren voor dit op alle basisscholen is ingevoerd én omdat het ook op de lange termijn onwaarschijnlijk is dat scholen gefaciliteerd worden met (dure) apparatuur, willen we voorlopig ook nog investeren in de startfase van professionele voorzieningen gericht op jonge kinderen om hen buiten de schoolmuren in aanraking te brengen met techniek (Techniek Dorado Eindhoven, RPT Cuijk e.d.). Deze voorzieningen kunnen blijvend een waardevolle aanvulling zijn op wat er op de scholen wordt gedaan. Ook bij het creëren en instandhouden van aanvullende voorzieningen kan het lokale bedrijfsleven een faciliterende rol vervullen. Tot slot: we kunnen ten behoeve van techniek in het basisonderwijs ook een lobby-functie naar Den Haag hebben. Actie 1: investeren in structurele ondersteuning van basisscholen en pabo’s bij de invoering van techniekonderwijs. Actie 2: investeren in de startfase van regionale initiatieven voor buitenschoolse voorzieningen als aanvulling op het reguliere techniekonderwijs. (zie ook advies 5) 10 VTB-impuls (Verbreding Techniek Basisonderwijs). In Midden- en Zuid-Oostbrabant wordt hiermee gestart. Streefbereik is 10 basisscholen per regio. -8- 4.1.2 voorkomen voortijdig schoolverlaten Door BSJ (Brabants Steunpunt Jeugdwelzijn) is in opdracht van de provincie in maart 2000 een twaalftal projecten gericht op het tegengaan van voortijdig schooluitval beschreven. Een belangrijke conclusie uit hun rapport is dat het probleem hardnekkig is en om maatwerkoplossingen vraagt. Good practice is in Brabant in elk geval tot ontwikkeling gekomen. Ook een beschrijving van de problematiek en een analyse van de stand van zaken maakt onderdeel uit van de publicatie van BSJ. De constatering van BSJ in 2000 is (waarschijnlijk) nog altijd actueel: de aanpak van voortijdig schoolverlaten ontbeert een duidelijke regie, er is geen structuur, de kwantitatieve omvang van het probleem kan alleen geschat worden, er zijn op landelijk en regionaal niveau geen kwantitatieve en kwalitatieve doelen geformuleerd, laat staan dat er structureel middelen en menskracht zijn vrijgemaakt. De goede intenties van betrokken partijen worden kortom nog onvoldoende structureel vertaald in voorzieningen en maatregelen. Onze inzet op het terrein van (voorkomen van) voortijdig schoolverlaten bestaat tot heden uit het stimuleren van het schoolmaatschappelijk werk (vanuit de afdeling Zorg, dit is preventief beleid) en het Back Up project (Pact Brabant, dit is curatief beleid). Daarnaast mag ervan worden uitgegaan dat het verbeteren van de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het (technisch) beroepsonderwijs de beste manier is om voortijdig schoolverlaten te bestrijden. We zetten dit beleid de komende jaren voort. Het Back Up project is succesvol gebleken, de formule is behalve in Tilburg namelijk ook geïmplementeerd in Noordoost –Brabant. ZuidoostBrabant is vermoedelijk de volgende regio waar dit project van de grond zal komen. Actie 3: We blijven inzetten op het verbeteren van de kwaliteit van technisch beroepsonderwijs en versterking van het schoolmaatschappelijk werk ter voorkoming van voortijdig schooluitval. 4.2 Verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt 4.2.1. Verbeteren van de kwaliteit van het technisch beroepsonderwijs. Het ATB-project is een 3-jarig project en loopt nu ruim een jaar op 4 ROC’s/ opleidingsrichtingen. Het project richt zich met name op vernieuwing van het primair onderwijsproces. Belangrijk hierbij zijn nieuwe onderwijsconcepten, assessment en leerlingbegeleiding, zelfstandig leren en het scheppen van een gevarieerde leeromgeving. Daarnaast wordt optimaal ICT-gebruik gestimuleerd en het opbouwen van (kennis)netwerken tussen de opleiding en regionale bedrijven. Het project loopt goed tot dusver. De andere projecten (Stichting Vakopleidingen Metaal, Distributietechniek) zijn afgerond. In afwachting van de resultaten van het ATB-project willen we op dit moment zelf geen nieuwe projecten initiëren op dit vlak. Mogelijk kunnen wel initiatieven van anderen ondersteund worden. 4.2.2 Verbeteren aantrekkelijkheid van technische beroepen Een deel van het ATB-project richt zich op het aantrekkelijker maken van het werken in technische beroepen door meer rekening te houden met wat nieuwe instromers belangrijk vinden. Het is van essentieel belang dat bedrijven de variatie en loopbaanmogelijkheden van werken in de techniek beter laten zien en flexibele arbeidsvoorwaarden invoeren om een interessante werkgever te blijven. Dit is niet alleen belangrijk voor de werving van niet-traditionele doelgroepen, zoals vrouwen maar ook steeds meer voor behoud van zittend personeel. De resultaten van dit deel van het ATB-project worden met extra belangstelling afgewacht. Indien er succes wordt geboekt kunnen we dit breed uitdragen en navolging stimuleren. Overigens bevorderen we het employability-beleid apart via het IAP ((Industrieel) Arbeidsmarktplan). Actie 4: We wachten de resultaten van het ATB-project af en evalueren deze. Daarna bezien we of ATB in andere opleidingsrichtingen/ROC’s kan worden geïmplementeerd. Actie 5: We zetten de co-financiering van regionale, innovatieve projecten voort. 4.3 investeren in randvoorwaarden -9- 4.3.1 Verbeteren afstemming onderwijs-bedrijfsleven door het bevorderen van overlegstructuren. In alle regio’s zijn de afgelopen jaren, soms met onze ondersteuning, overlegstructuren van de grond gekomen die de afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven bevorderen. Duidelijk is echter dat niet alle branches in alle regio’s betrokken zijn bij de overlegstructuren. Er is geen partij in Brabant die een volledig beeld heeft van alle bestaande overlegstructuren. Het is niet uitgesloten dat zelfs partijen binnen een regio niet van elkaars overlappende overlegplatforms weten. Ook is niet helder hoe effectief de overlegstructuren zijn. Sommige overlegplatforms lijken voortvarender dan andere. Wel wordt duidelijk dat het ook voor de diverse overlegplatforms moeilijk is beleidsmatig te opereren, omdat het ontbreekt aan een systematische aanpak van knelpunten op basis van analyses in de regio. Zo blijkt soms bij inventarisatie van projecten in een regio, dat er tientallen activiteiten plaatsvinden op één en hetzelfde speerpunt, terwijl andere speerpunten niet worden aangepakt. Een ander knelpunt is dat de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de overlegstructuren afkalft. Ook de betrokkenheid van het onderwijs bij Pact Brabant is een knelpunt. Er is geen partij die alle beroepsonderwijs vertegenwoordigen kan. Of en hoe de nieuwe Regionale Platforms Arbeidsmarkt (RPA) een rol gaan spelen als het gaat om de problematiek van ‘Op de bres voor techniek’ is gezien de recente start van de platforms nog tamelijk onduidelijk. Wel worden er hier en daar al initiatieven genomen11. Ook de relatie tussen de RPA’s en de platforms techniek/ROBO’s is nog niet (overal) gelegd. We zijn hiervan een warm voorstander en zullen dit zoveel mogelijk bevorderen. Zonodig kunnen we de RPA’s/regionale platforms techniek ondersteunen, bijvoorbeeld door het cofinancieren van regionale projecten van overlegplatforms en door een impuls te geven aan de projectendatabank van het ministerie van EZ. Deze databank kan zich ontwikkelen tot een instrument voor analyse op regionale schaal, mits een regionale organisatie zorgt voor ‘vulling’ van de databank. We zullen dit stimuleren via de subsidierelatie met bestaande organisaties. Actie 5: We zetten de co-financiering van regionale, innovatieve projecten voort. Actie 6: Via (bestaande) subsidierelaties met regionale organisatie(s)stimuleren we dat de landelijke projectendatabase gevuld wordt ter bevordering van een systematische aanpak van de arbeidsmarktproblematiek/‘Op de bres voor techniek’ door RPA’s/regionale techniekplatforms (zie ook Actie 8). 4.3.2 Informatievoorziening De hoofddoelstelling van Si-tech is de bevordering en verbetering van de instroom naar technische beroepen. Si-tech doet dit door informatie-, service- en ondersteuningsproducten in te zetten in Noord Brabant, met name gericht op het basisonderwijs, maar niet uitsluitend. Van de informatie-, service- en ondersteuningsproducten van Si-tech zijn de spoorboekjes en de Tune-techniek bijeenkomsten de meest in het oog springende. Si-tech is een 4-jarig project dat nu het laatste jaar in gaat. Sinds de oprichting van Si-tech zijn er in Brabant ook twee Technocentra van start gegaan, eveneens met onze steun. De Technocentra hebben als kerntaak het bevorderen van de aansluiting tussen onderwijs en beroepspraktijk, de ontwikkeling van kennisuitwisseling en het stimuleren van benutting van hoogwaardige apparatuur. De activiteiten zijn vooral gericht op het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven, maar ook imagoactiviteiten worden opgepakt. Inmiddels is duidelijk dat de activiteiten van Si-tech en de Technocentra elkaar in de praktijk voor een groot deel aanvullen danwel overlappen en dat zij gedeeltelijk in dezelfde vijver (gaan) vissen als het gaat om het binnenhalen van betaalde opdrachten, die op den duur nodig zijn om te overleven. Dit is een onwenselijke 11 Het RPA Zuidoost heeft het initiatief genomen om een pool van vakmensen te vormen die in diverse MKB-bedrijven inzetbaar zijn; de pool wordt gevormd vanuit de recente ontslagen. -10- situatie. De Technocentra kunnen vanuit hun kerntaak de informatietaak van Si-tech zonder veel problemen overnemen, wat een (bescheiden maar niet onbelangrijke) bijdrage kan leveren aan de verankering van de Technocentra in de regio als hét instituut voor kennisuitwisseling, benutting hoogwaardige apparatuur en aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt. De Technocentra kunnen ingeschakeld worden als projectontwikkelaar op deze terreinen in opdracht van derden, waaronder mogelijk ook opdrachten van ons. Daarnaast spelen de Technocentra nu al steeds nadrukkelijker een rol in de afstemming tussen de diverse overlegplatforms. Deze taken kunnen wellicht op termijn na afronding van de startfase van de Technocentra en onder voorwaarden bekostigd worden uit een provinciale (budget)subsidie voor de Technocentra. Si-tech kan de focus beter verleggen naar de activiteiten gericht op de implementatie van techniek op de basisscholen. Het enthousiasmeren van basisscholen en pabo’s om techniek op te pakken én ze tegelijk te ondersteunen in de aanpak daarvan (zie advies 1)12 is dan de kerntaak van Si-tech. Si-tech krijgt hierdoor een grotere toegevoegde waarde. Actie 7: We laten Si-tech in samenwerking met PSW arbeidsmarktadvies dit jaar een meerjarenplan ontwikkelen ter stimulering en ondersteuning van techniekonderwijs in basisscholen en pabo’s. Actie 8: We wachten de evaluatie van de startfase van de Technocentra af, we bezien of onder voorwaarden Technocentra in aanmerking kunnen komen voor een (budget)subsidie, met name bedoeld voor netwerkversterking en informatievoorziening. 4.3.3 Mind setting ‘Op de bres voor techniek’ is van start gegaan met een conferentie onder voorzitterschap van de Commisaris van de Koningin (1998). Het afgelopen jaar zijn in twee regio’s (Noord- en Zuidoost Brabant) succesvolle techniekmanifestaties georganiseerd om het thema op de agenda te houden en om partijen de gelegenheid te bieden inspiratie op te doen. Volgend jaar willen we een grote ‘doorstart-Op de bres voor techniek’conferentie organiseren met het doel om de nieuwe impulsen in ‘Op de bres voor techniek’ die her en der opduiken over het voetlicht te brengen. Daarna willen we jaarlijks een actueel thema in een conferentie nader belichten. Actie 9: volgend jaar organiseren we een ‘doorstart’-conferentie ‘Op de bres voor techniek’. Daarna willen we jaarlijks een actueel thema belichten in (bijvoorbeeld) een conferentie. 5 Nieuwe aandachtspunten Tot zover wat we tot nu toe gedaan hebben in het kader van ‘Op de bres voor techniek’ en hoe we ermee verder kunnen. Er zijn echter twee invalshoeken die tot nu toe tamelijk onderbelicht zijn gebleven, namelijk hoe het bedrijfsleven een fundamentelere rol kan spelen bij de opleiding van jongeren en de ontwikkeling van beroepspedagogiek en de ontwikkelingen in het vmbo. De volgende paragrafen besteden daaraan aandacht. 5.1 Ontwikkeling beroepspedagogiek en bedrijfsintern opleiden. Duitsland heeft een totaal andere manier van innoveren van het beroepsonderwijs dan Nederland. Het bedrijfsleven is daar de drijvende kracht achter vernieuwingen. Vernieuwingen worden doorgevoerd via grote pilotprojecten in bedrijven die als voorbeeld dienen voor andere leerbedrijven. Gemiddeld kost een pilotproject 3 miljoen mark en heeft een looptijd van 3 jaar. Er zijn sinds 1970 duizenden van dit soort projecten geweest. Daardoor kon de beroepspedagogiek13 in Duitsland een evolutie doormaken synchroon aan algemene ontwikkelingen in het bedrijfsleven (verdienstelijking, automatisering, steeds korter productcycli/innovatie) en de daarmee samenhangende veranderende behoefte van het bedrijfsleven aan kwalificaties en competenties. In de Duitse praktijk zijn ook initiatieven die als voorbeeld kunnen dienen voor 12 13 Daarbij kan afstemming gezocht worden met de bestaande VTB-projecten. Pedagogisch-didactische aanpak om een beroep (kennis, vaardigheden, beroepshouding) aan te leren. -11- Nederland en vertaald kunnen worden naar de Nederlandse situatie14. Het gaat er daarbij niet om het Duitse model van beroepsonderwijs hier te implementeren, maar om te leren van de goede voorbeelden op het gebied van moderne beroepspedagogiek. Dat bedrijven zelf weer meer verantwoording nemen voor het bedrijfsinterne opleiden (b)lijkt noodzakelijk in de kenniseconomie. Productcycli worden steeds korter en (technische) ontwikkelingen gaan zo snel dat bedrijven niet alleen voor leerlingen in de duale leerweg en schoolverlaters maar ook voor hun zittend personeel strategieën moeten bedenken om niet alleen bij te blijven maar ook voorop te lopen. Het bedrijfsleven kan dit niet overlaten aan het beroepsonderwijs, omdat per definitie de praktijk zelf de enige plek is waar bepaalde zaken geleerd kunnen worden en maatwerk geleverd kan worden (organisationeel leren). Employability, ‘een leven lang leren’ en lerende organisatie staan op die manier met elkaar in verband en moeten ook en juist binnen de bedrijven meer inhoud krijgen. Ons college beschouwt deze invalshoek als essentieel als het gaat om het dichten van de kloof tussen onderwijs en bedrijfsleven én het vergroten van het innovatievermogen van het bedrijfsleven. De verwachting is dat een oriëntatie op de Duitse praktijk een belangrijke impuls kan geven aan de kwaliteitsverbetering van het Nederlandse beroepsonderwijs. Actie 10: We willen de aandacht voor de kwaliteitsverbetering van het bedrijfsinterne opleiden en de ontwikkeling van een beroepspedagogiek vergroten. We zullen pilotproject(en) op dit vlak initiëren. 5.2 Ontwikkelingen vmbo In het vmbo is in het schooljaar 2001-2002 de nieuwe leerwegenstructuur ingevoerd in het 3de leerjaar. Het SCP constateert in haar rapport “Voortgezet onderwijs in de jaren negentig’ (SCP, april 2002) dat het vmbo dreigt te mislukken omdat veel mavo’s niet fuseren met vbo-scholen en vmbo-scholen zo ‘afvalbak’ van het onderwijsstelsel dreigen te worden. Bovendien hebben de betrokken scholen al vanaf de start van het vmbo hun zorg uitgesproken over het aantal leerlingen dat de eindstreep (het volledige diploma) zelfs op het laagste niveau en met leerwegondersteuning, niet zou gaan halen. In een groot aantal gevallen gaat het om jongeren met een technische beroepsrichting. Om het vmbo meer mogelijkheden te bieden voor deze doelgroep heeft de overheid het vmbo toestemming gegeven, in de laatste 2 schooljaren zogenaamde leerwerktrajecten vorm te gaan geven als variant op de basisberoepsgerichte leerweg. De leerwerktrajecten hebben een grotere praktijkcomponent dan de andere leerwegen (maximaal 2 dagen per week stage). In Brabant gaan 23 scholen aan de slag met de implementatie van leerwerktrajecten. Veel scholen die voorheen individueel beroepsonderwijs gaven, ervaren echter dat dit nog niet genoeg is. Daarom zijn deze scholen ‘noodplannen’ voor de zwakkere leerlingen aan het ontwikkelen die worden aangeduid met ‘de 5de leerweg’. De leerwerktrajecten en ook de 5de leerweg vragen van het vmbo een heel andere werkwijze dan men voorheen gewend was; het vroegere vbo kende immers maar een zeer kleine stagecomponent (vaak maar een of enkele weken kennismakingsstages in het laatste leerjaar). De grote praktijkcomponent in de leerwerktrajecten vraagt om een veel grotere gerichtheid op de arbeidsmarkt, een veel actiever stage-acquisitiebeleid en om een gedegen begeleiding van leerlingen vanuit school en op de werkvloer. Met name het aspect van begeleiding is cruciaal. Het gaat om een doelgroep, die vanaf het 14e jaar actief wordt in het bedrijfsleven. Een puur schoolse benadering voor deze groep binnen het onderwijs is niet op zijn plaats. Anderzijds is het voor deze groep, zeker gezien de jonge leeftijd, essentieel dat er goede begeleiding op de werkplek voorhanden is. Aangezien het gaat om een zwakke groep leerlingen, is het risico groot dat deze bij het ontbreken van een goede begeleiding zal afhaken en het onderwijs voortijdig zal verlaten.Dit sluit weer aan bij het vorige aandachtspunt en bij de preventie van voortijdig schooluitval. Belangrijk in dit verband is dat het voornemen van OC&W is om aan (vmbo)schoolbesturen meer ruimte te 14 Uit: Initiatieven beta/techniek vanuit het Bedrijfsleven, Lambert Teerling, 2001 -12- bieden om vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, ambitie en visie beleid te ontwikkelen voor vmboonderwijs in de regio en voor meer maatwerk op school. In de notitie Planningsvrijheid vmbo (OC&W, april 2002) wordt in de eerste plaats het perspectief geschetst van de toekomstige planningssystematiek voor het vmbo en daarmee de hoofdlijnen van de beoogde wijzigingen van de wet. In de tweede plaats wordt het invoeringstraject via regionale arrangementen, waarbij ervaring zal worden opgedaan met genoemde hoofdlijnen, geschetst. Nadat voldoende ervaring is opgedaan met de regionale arrangementen zal een wetswijziging worden voorbereid. De Provincies wordt ten behoeve van de nieuwe planningssystematiek gevraagd regiovisies op te stellen in samenwerking met scholen, bedrijfsleven, ROC’s en andere partijen. Actie 11: We zullen de ontwikkelingen in het vmbo volgen en waar mogelijk acties ondernemen om de positie van het vmbo als basis van de beroepskolom te verstevigen, bijvoorbeeld door de totstandkoming van regionale arrangementen in de Provincie Noord-Brabant te stimuleren. Daarnaast zullen we vmbo-scholen zonodig ondersteunen bij de implementatie van leerwerktrajecten. Te denken valt bijvoorbeeld aan uitwisseling van informatie, good-practice en dergelijke, maar andere opties zijn ook mogelijk. Bovendien zullen we een rol spelen bij het bevorderen van regionaal overleg tussen vmbo-scholen onderling en de verschillende onderwijstypen in de beroepskolom, de gemeenten en de sociale partners. Ook zullen we ten behoeve van de nieuwe planningssystematiek regiovisies opstellen in samenwerking met scholen, bedrijfsleven, ROC’s en andere partijen. 6 Samenvatting en conclusies Sinds 1998 spant de provincie zich samen met de partners van Pact Brabant in om de tekorten aan technisch gekwalificeerd personeel te bestrijden onder de vlag van ‘Op de bres voor Techniek’. Ondanks alle inspanningen geeft de situatie op de arbeidsmarkt nu en in de toekomst nog alle reden de activiteiten voort te zetten en zelfs te versterken. Het vergroten van het rendement van het technisch beroepsonderwijs is cruciaal om de kwantitatieve en kwalitatieve tekorten aan technisch personeel tegen te gaan. De ontwikkeling van Brabant tot evenwichtige kennismaatschappij en geavanceerde kenniseconomie zal tot stand moeten komen door een sterk samenspel van alle betrokken partijen. Het samenspel kenmerkt zich door de complementaire verantwoordelijkheid van overheden, onderwijsinstellingen en sociale partners. Ons college wil in het krachtenveld van ‘Op de bres voor techniek’ stimulerende randvoorwaarden scheppen door op te treden als co-financier van strategische projecten, als mind-setter en pleitbezorger en door een rol te spelen in de verspreiding van kennis en informatie en bij de ontwikkeling en versterking van netwerken. Ook willen we bevorderen dat Brabantbreed en zo mogelijk op Zuid-Nederlandse schaal een aanzienlijke impuls wordt gegeven aan zoveel mogelijk gezamenlijke speerpunten. Ons college maakt daarbij een keuze voor 4 speerpunten op basis van de kennis en ervaring van de afgelopen jaren: We hebben geleerd dat de aanpak van ‘vuren op meer fronten’ een belangrijk uitgangspunt is: aantrekkelijk onderwijs én aantrekkelijk werken15 dragen bij aan een aantrekkelijk imago. Het uitgangspunt van de ketenbenadering (aandacht voor basisscholen, vmbo, mbo, hbo, bedrijfsintern opleiden) is waardevol. Een ander leerpunt is dat de projectmatige, experimentele aanpak veel kennis oplevert over effectieve manieren om de problematiek aan te pakken. De fase van adoptieprojecten moet daarom een meer strategisch, duurzaam vervolg krijgen. We kunnen binnen de programmatische aanpak ook zelf initiatieven nemen. De speerpunten zijn: 1. versterking van techniek in het basisonderwijs We geven inhoud aan dit speerpunt door een servicepunt in te richten (doorstart Si-tech), dat het basisonderwijs enthousiasmeert voor en ondersteunt bij de invoering 15 Dit wordt in provinciaal beleid vertaald als bevordering van employability-beleid en vindt plaats in het kader van het Industrieel Arbeidsmarktplan (IAP). -13- van techniek in het basisonderwijs. Daarnaast kunnen projecten die faciliteiten bieden aan kinderen in de basisschoolleeftijd om zelf ervaring op te doen met techniek voor subsidie in aanmerking komen. 2. De kwaliteitsverbetering van het technisch onderwijs (met name vmbo en mbo)Het ATB-project loopt nog. Dit project richt zich op invoering van ICT in de scholen, invoering van vernieuwende onderwijsconcepten, kwaliteitsverbetering van de beroepspraktijkvorming en het aantrekkelijker maken van het werk in de verschillende branches voor jonge starters. De resultaten van het project zullen worden geëvalueerd. Het is mogelijk dat dit leidt tot implementatie van positieve resultaten bij andere ROC’s/opleidingsrichtingen. Het volgen van vmbo-scholen bij de invoering van leerwerk-trajecten en het zonodig bieden van ondersteuning is een nieuw aandachtspunt. Dit speerpunt zal via co-financiering van strategische projecten worden opgepakt. 3. Netwerkversterking en informatievoorziening Het ligt voor de hand om de bestaande Technocentra daartoe in te zetten, mits de evaluatie van de startfase voldoende vertrouwen geeft in de meerwaarde van deze instellingen. Dit zal in de loop van dit jaar duidelijker worden. 4. De bevordering van beroepspedagogiek en het bedrijfsinterne opleiden Het is nodig om de komende tijd te gebruiken voor een oriëntatie hoe hieraan precies invulling gegeven kan worden (inclusief het creëren van draagvlak) en om pilot-projecten te ontwikkelen. Dit speerpunt zal via co-financiering van strategische projecten worden opgepakt. De speerpunten hangen onderling samen en zijn alle vier even belangrijk, juist omdat de uitgangspunten van ‘vuren op alle fronten’ en de ketenbenadering gehanteerd wordt: De keten is zo sterk als de zwakste schakel. Bij de speerpunten horen de volgende acties: Actie 1: investeren in structurele ondersteuning van basisscholen en pabo’s bij de invoering van techniekonderwijs. (Zie ook advies 7) Actie 2: investeren in de startfase van buitenschoolse voorzieningen als aanvulling op het reguliere techniekonderwijs basis- en voortgezet onderwijs. Actie 3: Blijven inzetten op verbeteren kwaliteit van technisch beroepsonderwijs en versterking schoolmaatschappelijk werk ter voorkoming van voortijdig schooluitval. Actie 4: de resultaten van het ATB-project afwachten en evalueren. Daarna bezien of ATB in andere opleidingsrichtingen/ROC’s kan worden geïmplementeerd. Actie 5: de co-financiering van regionale innovatieve projecten voortzetten die passen bij de geformuleerde speerpunten. Actie 6: via bestaande subsidierelaties met regionale organisatie(s) stimuleren dat de landelijke projectendatabase gevuld wordt ter bevordering van een systematische aanpak arbeidsmarktproblematiek/‘Op de bres voor techniek’ door RPA’s/regionale techniekplatforms. Actie 7: Si-tech het komend jaar een meerjarenplan laten ontwikkelen ter stimulering en ondersteuning van techniekonderwijs in basisscholen en pabo’s. Actie 8: de evaluatie van de startfase van de Technocentra afwachten, bezien of onder voorwaarden Technocentra in aanmerking kunnen komen voor een (budget)subsidie, met name bedoeld voor netwerkversterking en informatievoorziening. Actie 9: een ‘Doorstart’-conferentie ‘Op de bres voor techniek’organiseren. Actie 10: We willen de aandacht voor de kwaliteitsverbetering van het bedrijfsinterne opleiden en de ontwikkeling van een beroepspedagogiek vergroten. We zullen pilotproject(en) op dit vlak initiëren. Actie 11: We zullen de ontwikkelingen in het vmbo volgen en waar mogelijk acties ondernemen om de positie van het vmbo als basis van de beroepskolom te verstevigen, bijvoorbeeld door de totstandkoming van regionale arrangementen in de Provincie Noord-Brabant te stimuleren. Daarnaast zullen we vmbo-scholen zonodig ondersteunen bij de implementatie van leerwerktrajecten. Te denken valt bijvoorbeeld aan uitwisseling van informatie, good-practice en dergelijke, maar andere opties zijn ook mogelijk. In het verlengde van de provinciale adviestaken over de vernieuwing van de vmbo-infrastructuur zullen we een rol spelen bij het bevorderen van regionaal overleg tussen vmbo-scholen onderling en de verschillende -14- onderwijstypen in de beroepskolom, de gemeenten en de sociale partners. 6 financiële paragraaf Onderstaand schema geeft de bestedingen in het kader van ‘Op de bres voor techniek’ tot heden weer en de dekking. 2001 2000 1999 1998 totaal UEB F 1.191.000 F 900.000 F 620.000 F 376.000 Voorjaarsnota 2001 Voorjaarsnota 2000 F 425.000 F 400.000 F 675.000 Totale kosten F 2.016.000 F 1.575.000 F 620.000 F 376.000 F 4.587.000 Ook de aanvragen die tot heden in het kader van het UEB 2002 binnen zijn gekomen betreffen voornamelijk projecten die passen in het kader van ‘Op de bres voor techniek’. Daaronder zijn een aantal lopende verplichtingen. Er is duidelijk sprake van een stijgende lijn in de uitgaven op dit thema, wat samenhangt met de stijgende inzet van andere maatschappelijke actoren en daarmee de groeiende co-financieringsbehoefte. De lopende verplichtingen op dit terrein betreffen het ATB-project, het ROB-project, Si-tech en Techniek Dorado. De verplichtingen voor de laatstgenoemde 3 projecten lopen in 2002 af. Dit jaar zal via de UEBmiddelen voldaan worden aan deze verplichtingen. Het ATB-project zal in 2003 nog een laatste bijdrage ontvangen, maar in de middelen hiervoor is voorzien via de voorjaarsnota 2000. Uiteraard geldt dat de speerpunten nog nader in plannen moeten worden uitgewerkt, waarna het mogelijk is om het kostenplaatje in te vullen. De dekking voor deze plannen zal allereerst binnen de bestaande UEBmiddelen worden gezocht. Toch sluiten wij niet uit dat deze middelen voor deze plannen ontoereikend zijn en er aanvullende financiering zal moeten worden gezocht, zeker wanneer ook het plan voor zorg- en welzijngerelateerde opleidingen is uitgewerkt. Bij het opstellen van het nieuwe bestuursaccoord in 2003 zal dit aan de orde worden gesteld. 's-Hertogenbosch, 4 juni 2002 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. -15-