De beleidsartikelen (artikel 5) 5. TECHNOCENTRA Wat willen we bereiken? Doelstelling is een bijdrage te leveren aan een versterking van de kennisinfrastructuur binnen de technische sector. De technocentra leveren daarmee ook een bijdrage aan de doelstellingen van de regering op het vlak van de kenniseconomie en het halen van de afgesproken doelen van Lissabon. Het project Technocentra past binnen het programma ICES/KIS-II, dat is gericht op versterking van de economische structuur door versterking van de kennisinfrastructuur. Belangrijke criteria voor de ICES/KIS-projecten zijn, naast versterking van de economische structuur en versterking van de kennisinfrastructuur ook publiekprivate samenwerking (pps), bevorderen van synergie en samenhang en verankering van resultaten binnen de bestaande kennisinfrastructuur. Binnen dit kader werken de technocentra aan drie operationele doelen: + Het versnellen van de circulatie, diffusie en toepassing van kennis tussen (technisch) beroepsonderwijs en bedrijfsleven; + De gezamenlijke benutting van hoogwaardige apparatuur voor scholing en opleiding; + Een effectieve en efficiënte aansluiting van het technisch beroepsonderwijs op het bedrijfsleven. Wat gaan we daarvoor doen? De overheid stelt middelen beschikbaar uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Het project technocentra is gestart in 2000 en loopt tot en met 2010. In de startfase (2000–2002) hebben de technocentra hun organisatie en activiteitenpakket kunnen opbouwen en een gezaghebbende positie in de regio kunnen verwerven. In 2002 en 2003 is een evaluatie van de resultaten van de startfase uitgevoerd waarin de businessplannen van de afzonderlijke technocentra beoordeeld zijn en is onderzoek uitgevoerd naar de bereikte resultaten, de meerwaarde van de technocentra voor de partners in de regio, de eventuele overlap met instituties binnen de bestaande kennisinfrastructuur en de (potentiële) bijdrage aan de versterking van de kennisinfrastructuur. Deze evaluatie heeft geresulteerd in voorstellen om het profiel van de technocentra verder te versterken. De technocentra worden in deze voorstellen vooral gezien als intermediaire organisaties tussen de instellingen voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven. In een nieuwe regeling technocentra, die naar verwachting in september 2003 in werking zal treden, wordt dit benadrukt door nadere eisen te stellen aan de samenwerkingsverbanden tussen instellingen en bedrijven en aan de cofinanciering die de partners binnen die samenwerkingsverbanden moeten realiseren. De nieuwe regeling gaat uit van een «VBTBcyclus» van twee jaar, die start met de beoordeling en goedkeuring van activiteitenplannen en speerpuntplannen en eindigt met de beoordeling van de resultaten. In het vierde kwartaal van 2003 vindt een beoordeling plaats van de activiteiten- en speerpuntplannen en begrotingen op basis van de nieuwe criteria. In 2005 vindt een tussenevaluatie plaats van de prestaties van de afzonderlijke technocentra. De criteria daarbij zijn vooral kwaliteit, regionaal draagvlak en verworven cofinanciering. In 2004 wordt in overleg met betrokken partijen bekeken welke prikkels Persexemplaar 156 De beleidsartikelen (artikel 5) vanaf 2006 kunnen worden ingebouwd voor het versneld financieel verzelfstandigen van de technocentra en de verankering van de functie van de technocentra. Wat mag het kosten? Voor 2004 is een bedrag van ruim € 9 miljoen beschikbaar. De subsidie heeft het karakter van een stimuleringsbijdrage, waarbij het aandeel van het bedrijfsleven in de cofinanciering ten minste 25% bedraagt. Voor de basissubsidie geldt een subsidieplafond per technocentrum. Voor de speerpuntsubsidie geldt een subsidieplafond voor alle technocentra samen; binnen dit plafond worden projectvoorstellen competitief beoordeeld en toegekend, maar ook volgens het principe van ten hoogste 20% van de totale cofinanciering. Binnen de meerjarenraming is ook voor de jaren 2005 tot en met 2010 een bedrag van ruim € 9 miljoen beschikbaar. Echter voor de jaren 2006–2010 is dit afhankelijk van de tussenevaluatie in 2005. De subsidieregeling zal niet na 2010 worden verlengd. De bedoeling is dat de activiteiten van de technocentra worden verankerd binnen de samenwerkende partners die het draagvlak voor deze activiteiten vormden. Prestatiegegevens en evaluatieonderzoek In 2002 en 2003 zijn evaluaties uitgevoerd. In 2005 volgt opnieuw een evaluatie. Budgettaire gevolgen Tabel 5.1: Budgettaire gevolgen artikel 5 (x € 1 000) 2002 Verplichtingen Waarvan garanties 2003 2004 2005 2006 2007 2008 18 288 9 212 136 136 136 136 Uitgaven Programma-uitgaven Technocentra 5 446 9 212 9 212 136 136 136 136 5 446 9 212 9 212 9 212 136 136 136 Ontvangsten 5 445 9 212 9 212 9 212 136 136 136 Persexemplaar 157 De beleidsartikelen (artikel 5) Budgetflexibiliteit Tabel 5.2: budgetflexibiliteit technocentra (x € 1 000) 2004 2005 2006 2007 2008 Totaal geraamde kasuitgaven Waarvan apparaatsuitgaven 9 212 9 212 136 136 136 3. Dus programma-uitgaven Waarvan op 1 januari van jaar t 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) 8. Beleidsmatig nog niet ingevuld 9 212 9 212 136 136 136 1. 2. 9. Totaal 100% % 9 212 100% % 9 212 100% % 136 100% % 136 100% % % % % % % % % % % % % % % % % 100% 9 212 100% 9 212 100% 136 100% 136 100% 136 136 Met het publiceren van de nieuwe regeling technocentra zijn de bedragen tot en met 2005 volledig juridisch verplicht. Persexemplaar 158 De beleidsartikelen (overzichtsconstructie beroepsonderwijs) OVERZICHTSCONSTRUCTIE BEROEPSONDERWIJS Wat willen we bereiken? Jongeren moeten hun talenten kunnen ontwikkelen op een niveau dat bij hen past. Dit vereist intensieve samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven en tussen onderwijsinstellingen onderling (vmbo, bve, hbo). Samenwerking gericht op het ontwikkelen van doorlopende leerwegen, het verbeteren van de leeromgeving, flexibele onderwijsvormen en nieuwe leerconcepten, met veel aandacht voor werkend leren, het gebruik van ict en loopbaanoriëntatie en -begeleiding, zowel tijdens de opleiding als op belangrijke overgangsmomenten, van school naar werk en van de ene opleiding naar de andere (vervolg)opleiding. Vanaf 2001 wordt geïnvesteerd in het realiseren van doorlopende leerwegen vmbo-mbo-hbo, met een grote nadruk op het vmbo als fundament. In belangrijke mate zijn deze inspanningen gericht op kwalificatiewinst: meer jongeren met een diploma op mbo-niveau (minimaal startkwalificatie; bij voorkeur mbo 3 of 4) of hbo-niveau. Om deze doelstelling te bereiken, zal de uitval flink moeten dalen – zowel in het vmbo, als in het mbo en het hbo -en de doorstroom minimaal gelijk moeten blijven – van vmbo naar mbo, binnen het mbo en van mbo naar hbo – en bij voorkeur stijgen. Wat gaan we daarvoor doen? Realiseren van de doelstelling vereist een integrale aanpak voor de lange termijn (2010) waarin overheid, brancheorganisaties van onderwijsinstellingen en sociale partners afspraken maken over: + het te voeren innovatiebeleid en de bijbehorende middelen (zie (1) een consistent innovatiebeleid); + de doelen die worden geambieerd en de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd (zie (2) werken met prestaties in de beroepskolom); + het kader, waarin de overheid aangeeft welke ruimte onderwijsinstellingen en bedrijven hebben om vernieuwingen te realiseren (zie (3) meer ruimte voor vernieuwing in de beroepskolom). 1. Een consistent innovatiebeleid In het SER-advies «Koersen op vernieuwing» van oktober 2002 wordt het twee-sporenbeleid – bestaande uit een breedte- en een dieptestrategie, zoals uiteengezet in de middellange termijnverkenning van het beroepsonderwijs, ondersteund en uitgebreid met een basisstrategie. Resultaat is een breed gedragen innovatiebeleid, dat is gebaseerd op drie sporen om de gewenste vernieuwing van de beroepskolom te realiseren: + inzet van eigen (lumpsum)middelen voor de «reguliere» vernieuwingsacties (basisstrategie); + extra impulsmiddelen via de impuls beroepskolom voor alle onderwijsinstellingen in het beroepsonderwijs en de kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven – om de vernieuwingen breed op te kunnen pakken (breedtestrategie); + een mogelijkheid tot het aanvragen van extra middelen voor onderwijsinstellingen en bedrijven die gezamenlijk zullen investeren in grensverleggende vernieuwingen (dieptestrategie). Persexemplaar 159 De beleidsartikelen (overzichtsconstructie beroepsonderwijs) Inzet van eigen (lumpsum) middelen (basisstrategie) Vernieuwing is een taak van instellingen die zij via de reguliere middelen tot stand moeten brengen. Dit komt neer op reguliere vernieuwingsacties gericht het onderhouden en optimaliseren van het primaire proces van instellingen. Met name het optimaliseren omvat innovatieve aspecten. Impuls beroepskolom (breedtestrategie) Vanaf 2002 is structureel € 136 miljoen beschikbaar voor het versterken van de beroepskolom. Deze middelen zijn over de sectoren vmbo, mbo en hbo verdeeld volgens de verdeelsleutel 3:2:1. Een belangrijk deel van deze middelen wordt via een regeling (vmbo, mbo, kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven inclusief de groene sector) en via de rijksbijdragebrief (hbo) toegevoegd aan de lumpsum van de instellingen. Vooralsnog is deze wijze van subsidiëren vastgelegd voor een periode van vier jaar (2002–2005), waarbij het beschikbare budget jaarlijks wordt vastgesteld. De staatssecretaris van OCW heeft bij het beschikbaar stellen van de impulsmiddelen voor 2003 aangegeven zich het recht voor te behouden de wijze van subsidiëren voor 2004 te heroverwegen op het moment dat het niet mogelijk is gebleken om de bijbehorende afspraken over doelen en verantwoording te maken. In de regeling worden vier specifieke investeringsthema’s genoemd voor de onderwijsinstellingen (1–4) en drie voor de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (5–7): 1. verbeteren van de loopbaanoriëntatie en -begeleiding van leerlingen (voorlichting; begeleiding op school en in de praktijk; overdracht/intake vervolgopleiding); 2. verbeteren van de programmatische aansluiting (doorlopende leerwegen; competentie- en een loopbaangerichte curricula, voor theorie en praktijk); 3. ontwikkelen van een herkenbare pedagogiek en didactiek van het beroepsonderwijs; 4. versterken van de kennisinfrastructuur door een betere samenwerking tussen bedrijven en onderwijsinstellingen; 5. verbeteren van de aansluiting van de kwalificatiestructuur op het vmbo en het hbo; 6. versterken van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming in de bve-sector; 7. ontwikkelen van een competentiegerichte kwalificatiestructuur. In deze thema’s zijn de kernbegrippen: het vergroten van maatwerk en flexibiliteit, en het verbeteren van de doorstroom. De rapportages van de kwalitatieve monitor van CINOP laten zien dat onderwijsinstellingen de impulsmiddelen met name inzetten op de eerste drie thema’s (zie OCW-jaarverslag beroepskolom 2002). Innovatiearrangement beroepsonderwijs (dieptestrategie) In december 2002 is begonnen met het opzetten van een innovatiearrangement beroepskolom. Doel hiervan is te komen tot landelijk nieuwe, in samenwerking met het bedrijfsleven gerealiseerde, projecten op het gebied van onderwijs en scholing die, van onderop aangestuurd, op regionaal en/of sectoraal niveau een herkenbare bijdrage leveren aan de vernieuwing van het beroepsonderwijs en die zijn gericht op het versterken van de beroepskolom. De met het innovatiebudget ontwikkelde innovaties worden met impulsmiddelen en middelen uit de lumpsum geïmplementeerd in het primaire proces. Persexemplaar 160 De beleidsartikelen (overzichtsconstructie beroepsonderwijs) Op 2 mei 2003 hebben de staatssecretaris van OCW, het Platform Beroepsonderwijs en de sociale partners het convenant «Samenwerking ten behoeve van innovatie in het beroepsonderwijs» getekend. Dit convenant vormt de opmaat tot de subsidieregeling «innovatiearrangement beroepskolom 2003» die in juli is gepubliceerd. In 2003 is € 10,9 miljoen beschikbaar, voornamelijk door het amendement op de begroting 2003. Er vindt cofinanciering plaats door het bedrijfsleven en de onderwijsinstellingen. In 2004 is € 10 miljoen, in 2005 € 15 miljoen en vanaf 2006 is structureel € 20 miljoen gereserveerd voor het innovatiearrangement. 2. Werken met prestaties in de beroepskolom Alle partijen realiseren zich het belang van het maken van afspraken over prestaties, streefcijfers en verantwoording. Dit loopt mee in de uitwerking van het prestatieakkoord (zie VBTB-paragraaf). Ook onderwijsinstellingen en sociale partners stellen (in hun brief van 4 februari 2003 aan de toenmalige kabinetsinformateurs) voor om te komen tot een hoofdlijnenakkoord voor doorstroomprestaties in het beroepsonderwijs voor de periode 2003–2007. 3. Meer ruimte voor maatwerk bij het realiseren van doorlopende leerwegen Deregulering – in de zin van het weghalen van (wettelijke) belemmeringen voor onderwijsinstellingen en bedrijven om samen te investeren in doorlopende leerwegen en aanverwante trajecten die nodig zijn om loopbanen van leerlingen zo goed mogelijk te ondersteunen – is een belangrijke randvoorwaarde om te investeren in de beroepskolom. Meer ruimte voor maatwerk aan de ene kant, vraagt tegelijkertijd om een helderheid met duidelijk grenzen wat wel en niet is toegestaan. Inzet is om dit jaar maatregelen met het veld te bespreken en eind 2003 voor te leggen aan de Tweede Kamer. Deze maatregelen richten zich in het bijzonder op het verbeteren van de aansluiting van het vmbo op het mbo – met extra aandacht voor jongeren zonder een startkwalificatie – en de aansluiting tussen mbo en hbo. Bij de ontwikkeling van dit kader worden knelpunten in kaart gebracht en geanalyseerd op mogelijke belemmeringen. Voor sommige knelpunten is een wijziging van wet- en regelgeving nodig, andere kunnen worden opgelost door communicatie over de mogelijkheden die er al zijn. Hierbij zal ik ook ingaan op het advies van de Onderwijsraad «Onderweg in het beroepsonderwijs», waarin wordt gepleit om belemmeringen die de ontwikkeling van het beroepsonderwijs (vmbo, mbo, hbo) bemoeilijken weg te nemen en waarin onderwijssectoren en bedrijven worden beschouwd als onderdeel van een leerketen, die elk een stukje bijdragen aan leerloopbaan van jongeren. Platform beroepsonderwijs Het Platform beroepsonderwijs – een samenwerkingsverband van HBO-raad, Bve Raad, VVO/VSWO en Colo, met betrokkenheid van AOC Raad en Paepon – speelt een belangrijke rol als regisseur én als aanjager van de noodzakelijke vernieuwing van het beroepsonderwijs. Het platform wordt gedurende vier jaar parallel aan de impuls beroepskolom (2002– 2005) – vanuit de impulsmiddelen gesubsidieerd. Hiertoe wordt jaarlijks een activiteitenplan ingediend dat door OCW wordt vastgesteld. Belang- Persexemplaar 161 De beleidsartikelen (overzichtsconstructie beroepsonderwijs) rijk criterium bij het toekennen van deze middelen is het draagvlak voor de activiteiten die worden ingezet door de onderwijsinstellingen in de regio. Wat mag het kosten? Voor de beroepskolom is structureel een bedrag van € 136 miljoen beschikbaar. Dit is in een verhouding 3:2:1 verdeeld over de sectoren vmbo, mbo en hbo. In 2003 is daarnaast eenmalig € 10,9 miljoen beschikbaar gesteld voor het ontwikkelen van nieuwe innovatiearrangementen voor grensverleggende innovaties die worden meegefinancierd door het bedrijfsleven. Tabel 1: Overzicht investeringen beroepskolom (x € 1 miljoen) 2003 2004 2005 2006 2007 2008 I) Impuls beroepskolom (breedtestrategie) + vmbo + mbo + hbo Nog toe te voegen aan impuls 43,0 28,7 21,9 49,2 31,0 21,9 49,2 31,0 21,9 49,2 31,0 21,9 1,36 49,2 31,0 21,9 1,36 49,2 31,0 21,9 1,36 II) Platform beroepsonderwijs 1,36 1,36 1,36 0,0 0,0 0,0 III) Monitoring en voorlichting 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 9,1 10,7 9,1 4,5 9,1 4,5 9,1 4,5 9,1 4,5 9,1 4,5 11,3 2,3 11,3 0,0 11,3 0,0 11,3 0,0 11,3 0,0 11,3 0,0 128,9 128,9 128,9 128,9 128,9 128,9 7,1 7,1 7,1 7,1 7,1 7,1 136,0 136,0 136,0 136,0 136,0 136,0 10,9 10,0 15,0 20,0 20,0 20,0 IV) Specifieke activiteiten + vmbo – verbetering inventaris – leerwerktrajecten + mbo – verbetering kwaliteit examens – verbetering verantwoording Totaal beroepskolom OCW Inzet in LNV onderwijs Totaal beroepskolom Nieuwe innovatiearrangementen (2003 inclusief inzet LNV en sloa)(dieptestrategie) Prestatiegegevens en evaluatieonderzoek De ontwikkeling van de beroepskolom wordt via twee monitoren in kaart gebracht: de kwantitatieve monitor van Stoas en de kwalitatieve monitor van CINOP. Door deze twee monitors kan jaarlijks een beeld worden gekregen van de vorderingen die worden geboekt: 1. Leiden de inspanningen van de scholen en het beleid van de rijksoverheid tot feitelijk waarneembare kwalificatiewinst (in kwantitatieve termen)? 2. Is sprake van een beweging waarbij de voor kwalificatiewinst noodzakelijk voorwaarden steeds beter worden vervuld (in kwalitatieve termen)? Persexemplaar 162 De beleidsartikelen (overzichtsconstructie beroepsonderwijs) Zoals vastgesteld in de monitorbrief van 25 december 2002 zou de kwantitatieve meting volledig leerlinggebonden en leerroute-onafhankelijk moeten zijn. Een dergelijke cohortmeting is echter pas mogelijk als het onderwijsnummer volledig is geïmplementeerd. Vooralsnog zijn dit soort gegevens niet beschikbaar en zullen de indicatoren zoals die door Stoas worden ontwikkeld als basis dienen voor de monitor, rekening houdend met het feit dat cijfers per onderwijssector (kunnen) afwijken. Ter voorbereiding van de vervolgmetingen voor 2001, 2002 en 2003 worden definities en berekeningswijzen zoals ontwikkeld voor de nulmeting in overleg met de onderwijssectoren waar nodig bijgesteld. Eventuele aanpassingen zullen worden doorberekend in de nulmeting over 2000. Inzet is de definitieve nulmeting en eerste vervolgmeting zo snel mogelijk na de zomer aan de Kamer aan te bieden. Bekeken zal worden op welke wijze deze monitoren een functie kunnen hebben bij het opstellen van het prestatieakkoord (prestatie-indicatoren, nulwaarden en streefwaarden) dat als onderdeel van de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord beroepsonderwijs (uitwerking bve-stelsel) geconcretiseerd wordt. VBTB-paragraaf Op basis van het hoofdlijnenakkoord van het kabinet is een vertaalslag gemaakt naar een hoofdlijnenakkoord voor het beroepsonderwijs. Dit hoofdlijnenakkoord beroepsonderwijs wordt de komende periode verder uitgewerkt. Onderdeel van die uitwerking is het verder concretiseren van prestatie-indicatoren, nulwaarden en streefwaarden. In het kader van de beroepskolom werd reeds nagedacht over het formuleren en afspreken van prestaties gericht op het terugdringen van uitval en het bevorderen van doorstroom. Deze twee elementen zullen meelopen in de uitwerking van het hierboven genoemde prestatieakkoord. Persexemplaar 163