Transcriptie In deze korte presentatie ga je kijken hoe van aanwijzingen van het DNA een eiwit wordt gemaakt. Dit doen we in twee stappen. Nu gaan we ons bezighouden met de eerste: hoe een aanwijzing wordt overgeschreven van een gen. © augustus 2002 J.Dirkse, leerstoelgroep Didactiek van de Biologie, Universiteit Utrecht Misschien herinner je nog uit de eerste presentatie hoe eiwitten globaal gemaakt worden. (klik 5x ‘enter’) Chromosoom met daarop genen Gen 1 Gen 2 Eerst wordt het gen overgeschreven (transcriptie), ribosoom Eiwit dan wordt het overgeschrevene vertaald naar een eiwit (translatie). Dit vertalen gebeurt door een deeltje genaamd ‘ribosoom’ Wij gaan ons nu richten op dit proces. (klik ‘enter’) Gen 1 Gen 2 eerst wordt het gen overgeschreven (transcriptie), eiwit Dan wordt het overgeschrevene vertaald naar een eiwit (translatie). Dit vertalen gebeurt door een deeltje genaamd ‘ribosoom’ Dit proces heet transcriptie. (‘trans’ betekent ‘over’ en ‘scriptie’ betekent ‘schrijven’ in het Latijn) Voor we beginnen, worden de hoofdrolspelers aan je voorgesteld: De hoofdrolspelers zijn: - DNA - RNA-polymerase - RNA-basen Wat zij zijn wordt in de volgende pagina’s uitgelegd. DNA Het DNA ken je nog wel uit presentatie 2, we herhalen het belangrijkste: DNA bestaat uit 4 verschillende bouwstenen: A T G C Uit twee grotere bouwstenen (Adenine en Guanine) en twee kleinere bouwstenen (Thymine en Cytosine). Deze bouwstenen worden nucleotiden genoemd. Dit paarse deeltje is een phosphaatgroep (p) (spreek uit: ‘fosfaatgroep’) p d T C A G Dit grijze deeltje is een deoxyribose (d). Samen met de fospfaatgroep vormt deoxyribose de lijmstof tussen de bouwstenen van het DNA Zoals je ziet, past Thymine precies in Adenine en Cytosine in Guanine. Dit noemen we basenparen. In het DNA zijn twee strengen opgebouwd uit basen die precies in elkaar passen Zoals je ziet plakken deoxyriboses en de fosfaatgroepen de nucleotiden aan elkaar, zodat er een streng ontstaat. p d p d p d p d p d p d p d p d p d p d p d p A T G C T A G T A T G A T A C G A T C A T A C T d p d p d p d p d p d p d p d p d p d p d p Dit is de bovenste streng (toets ‘enter’) d d p Dit is de onderste streng (toets ‘enter’) Die twee strengen zijn wel miljarden basen lang in het DNA. Je ziet hierboven dus maar een klein stukje DNA. Laten we eens kijken hoe een gen er vergroot uit ziet: (toets ‘enter’) Gen 1 Gen 2 Gen 1 Gen 2 C A T A T G C T A G T A T G T A T A C G A T C A T A G C A A T G A T T A C T Misschien herken je hier niet direct bovenstaande gen in. Daarom kun je 3x ‘enter’ toetsen om het gen te zien. De letters die nucleotiden voorstellen, blijven zichtbaar Zoals je ziet heb je drie gebieden in dit stukje DNA: C A T A T G C T A G T A T G A A T G A G T A T A C G A T C A T A C T T A C T Gebied 1 Gebied 2: Deze nucleotiden vormen het gen. Gebied 3 Dit gebied moet dus overgeschreven worden. (toets ‘enter’) RNA-polymerase RNA-polymerase Dit enzym schrijft het gen van het DNA over. Het eiwit lijkt veel op DNA-polymerase, die je al bent tegengekomen bij de replicatie. Alleen maakt Dit enzym RNA in plaats van DNA. Wat is RNA eigenlijk? RNA is net als DNA een keten van nucleotiden, maar er zijn wel wat verschillen met DNA. A G C r r r p p U p r p Het grijze lijmstukje is een beetje anders dan die van DNA. Dit is geen deoxyribose, maar een ribose (r). Hier dankt RNA zijn naam aan: Ribose Nucleic Acid r Ribose Bij de ontdekking van RNA dacht men dat het enkel in de kern (Nucleic) voorkomt (dit klopt niet, hier komen we later op terug). p Net als DNA heeft RNA een zure (Acid) fosfaatgroep. RNA wordt gemaakt uit RNA-nucleotiden, de bouwstenen van RNA: Zoals je ziet worden hier veel basen voor gebruikt, die je ook al bij DNA hebt gezien, namelijk A, G en C. Alleen deze base, Uracil (U), is anders, (Klik ‘enter’) hoewel hij wel de zelfde vorm heeft als T. A r p p p G G r C r r p p . p p p p C p p p r U p p p Dit is het ‘schrijfgerei’ van de RNA-polymerase r p p p Laten we beginnen met het overschrijven van het gen (transcriptie) RNA-polymerase C A T A T G C T A G T A T G A A T G A G T A T A C G A T C A T A C T T A C T De RNA-polymerase herkent het gen (toets ‘enter’) Van het chromosoom is hierboven voor de overzichtelijkheid maar een deel weergegeven, waar een gen ligt. RNA-polymerase haalt de DNA-strengen uit elkaar door zich ertussen te wurmen. A T G C T A G T A T G A C G A RNA-polymerase T T A C G A T C A T A C T De basen zijn hier voor de overzichtelijkheid niet getoond, maar ze zijn er natuurlijk wel. Eerste RNA-nucleotide wordt aan de onderste streng gezet A T G p C p T A G T A T G A p r C G A RNA-polymerase A T T A C G A T C A T A C T RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Adenine en Thymine. A T G C T G T A T G A Hierbij worden twee fosfaatgroepen afgesplitst C RNA-polymerase G A A T pi p pi r A T A C G A T C A T A C T Dit is de 5’ kant, je ziet dat ook RNA-polymerase van 5’ naar 3’ werkt RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Uracil en Adenine. A T G C p T p p C G A G T A T G A r U RNA-polymerase A T p r A T A C G A T C A T A C T Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A T G C T A G T A T G A C G RNA-polymerase A pi 5’ T pi p p r r A U T A C G A T C A T A C T Zie je dat nu niet Thymine, maar Uracil basepaart met Adenine. Uracil is de ‘Thymine’ van RNA. RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Guanine en Cytosine. A T G C T A p p T A T G A p r C G G RNA-polymerase A G T 5’ p p r r A U T A C G A T C A T A C T Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A T G C T A G T A T G A pi C G pi A RNA-polymerase T 5’ p p p r r r A U G T A C G A T C A T A C T RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Cytosine en Guanine. A T G C T C G A p p G T A T G A p A r RNA-polymerase C T 5’ p p p r r r A U G T A C G A T C A T A C T Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A T G C T A G T A T G A C G A RNA-polymerase pi 5’ T pi p p p p r r r r A U G C T A C G A T C A T A C T RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Uracil en Adenine. A T G C T A G p p C G T p A T G A r U RNA-polymerase A T 5’ p p p p r r r r A U G C T A C G A T C A T A C T Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A T G C T A G T A T G A C G A RNA-polymerase pi T 5’ p p p p pi p r r r r r A U G C U T A C G A T C A T A C T RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Adenine en Thymine. A T G C T A G T p p A T G A p r C G A RNA-polymerase A T 5’ p p p p p r r r r r A U G C U T A C G A T C A T A C T Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A T G C T A G T A T G A C G A RNA-polymerase pi 5’ p p p p p T pi p r r r r r r A U G C U A T A C G A T C A T A C T RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Guanine en Cytosine. A T G C T A G T A p p G A p r C G T RNA-polymerase A G T 5’ p p p p p p r r r r r r A U G C U A T A C G A T C A T A C T Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A T G C T A G T A T G A C G A RNA-polymerase pi 5’ p p p p p p T pi p r r r r r r r A U G C U A G T A C G A T C A T A C T RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Uracil en Adenine. A T G C T A G T A p C G T G p p r A U RNA-polymerase 5’ A T p r p A T p p p p p r r r r r r U G C U A G A C G A T C A T A C T De eerste RNA-nucleotide laat los van de DNA-streng. (toets ‘enter’) Dit komt doordat de RNA-polymerase te ver weg is om hem op zijn plaats te houden. Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A T G C T A G T A T G A C G RNA-polymerase 5’ A pi T p r p A T p p p p p pi p r r r r r r r U G C U A G U A C G A T C A T A C T RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Adenine en Thymine. A T G C T A G T A T G p p A p r C G 5’ A RNA-polymerase p r T p A T A r U A p p p p p p r r r r r r G C U A G U C G A T C A T A C T Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A T G C T A G T A T G A C G 5’ RNA-polymerase p r A pi T p A T r U A p p p p p p pi p r r r r r r r G C U A G U A C G A T C A T A C T RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Uracil en Adenine. A T G C T A G T A T G p C G 5’ A p p U p r RNA-polymerase p A r U A A T p r p G T r C p p p p p r r r r r r C U A G U A G A T C A T A C T Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A C G 5’ T G C T A G T A T G A A p r RNA-polymerase p A r U r p G T A T pi p C p p p p p p pi r r r r r r r C U A G U A U G A T C A T A C T RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Guanine en Cytosine. A T G C T A G T A T G p C G A p p r 5’ p p r r A U r r C A C A T p G T G RNA-polymerase p G p p p p p p r r r r r r U A G U A U A T C A T A C T Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A C G 5’ p T G C T A G T A T G A A p r r A U RNA-polymerase p r p G A C pi r C T pi G p p p p p p p r r r r r r r U A G U A U G A T C A T A C T T RNA-nucleotide komt bij de onderste streng door basenparing tussen Adenine en Thymine. A T G C T A G T A T G p C G A p p r 5’ p p r p r A U r RNA-polymerase p G r C A C G A T p r U T A A p p p p p p r r r r r r A G U A U G T C A T A C T Bij het vastzetten van de twee RNA-nucleotiden worden twee fosfaatgroepen afgesplitst. A C G 5’ p T p r C T G T A U r T G A RNA-polymerase p G r C A C G A pi pi p r U T A p r A G A p p p p p p p r r r r r r r A G U A U G A T C A T A C T T Het RNA laat volledig los van het DNA. A C G 5’ p T p G p C p T p A p G p T p A p T p G p A p r r r r r r r r r r r r A U G C U A G U A U G A T A C G A T C A T A C T Het overschrijven is klaar. Zie je dat de RNA-streng (toets ‘enter’) dezelfde basenvolgorde heeft als deze DNA-streng (toets ‘enter’), behalve dat de Thymine bij RNA is vervangen door de Uracil? 3’ A T RNA-polymerase RNA gaat weg van het DNA. A T G C T A G T A T G A C A G T T p p p A p C p G p A p T p C p A p T p A C T p r r r r r r r r r r r r A U G C U A G U A U G A RNA-polymerase De twee DNA-strengen gaan naar elkaar toe. C A T A T G C T A G T A T G A A T G A G T A T A C G A T C A T A C T T A C T Vraag 1: Kun je 3 verschillen tussen DNA en RNA noemen? p p p p p p p p p p p p r r r r r r r r r r r r A U G C U A G U A U G A RNA-polymerase We hebben nu deze stap van het eiwitmaken gehad. Gen 1 Gen 2 eerst wordt het gen overgeschreven (transcriptie), eiwit Dan wordt het overgeschrevene vertaald naar een eiwit (translatie). Dit vertalen gebeurt door een deeltje genaamd ‘ribosoom’ In principe kunnen we het geschreven RNA nu gaan vertalen naar eiwit, maar… … je weet dat het vertalen door een ribosoom gebeurt. Bij cellen van dieren, planten en schimmels liggen de ribosomen buiten de kern. Golgi apparaat Mitochodrium Celmembraan Celkern (Hier wordt RNA gemaakt.) Lysosoom Vrije Ribosoom cytoplasma Ribosoom aan ER Endoplasmatisch Reticulum (ER) p p p r Daarom maakt de RNA-polymerase van dieren, planten en schimmels een staart aan het RNA vast. p p A p p p r p r A A RNA-polymerase p p p p p p p p p p p p r r r r r r r r r r r r A U G C U A G U A U G A p p p r Daarom maakt de RNA-polymerase van dieren, planten en schimmels een staart aan het RNA vast. A p p p r A p p p p p p p p p p p p p r r r r r r r r r r r r r A U G C U A G U A U G A A RNA-polymerase p p Zo’n staart bestaat uitsluitend uit Adenine-nucleotiden. Daarom noemen we die staart de poly-A-staart. (poly = veel, A = Adenine, dus poly-A-staart betekent:‘staart met veel Adenines’.) p p p r A p p p p p p p p p p p p p p p r r r r r r r r r r r r r r r A U G C U A G U A U G A A A A RNA-polymerase p p Door de poly-A-staart kan het RNA uit de kern getransporteerd worden. (want er zijn speciale enzymen die alles met een poly-A-staart uit de kern brengen) 5’ 3’ p p p p p p p p p p p p p p r r r r r r r r r r r r r A U G C U A G U A U G A A p r A p A p r r A p A p r r A r A Men noemt het RNA nu messenger RNA (afkorting: mRNA). ‘messenger’ is Engels voor ‘boodschapper’, dit molecuul brengt namelijk een boodschap van de kern naar het ribosoom, vandaar de naam.) Het messenger RNA ziet er in het cytoplasma dus zo uit: een overschreven gedeelte van het gen (toets ‘enter’) en een poly-A-staart (toets ‘enter’) . 5’ 3’ p p p p p p p p p p p p p p r r r r r r r r r r r r r A U G C U A G U A U G A A p r A p A p r r A p A p r r A r A Laten we eens kijken of we kunnen lezen wat we net hebben overgeschreven van het gen op het chromosoom: 1: We moeten hier beginnen met lezen, (toets ‘enter’) want dat is de leesrichting. (van 5’ naar 3’). 5’ 3’ A U G C U A G U A U G A A A A A 2: De woorden hebben altijd drie letters (drie nucleotiden). Zo’n woord noemen we triplet of codon. (toets 4x ‘enter’) A A A We geven hier het mRNA zo weer, zodat we het makkelijk kunnen lezen. Laten we kijken of we iets begrijpen. (toets ‘enter’) 5’ AUG CUA GUA UG A AA A A A AA Elk mRNA begint met het codon ‘AUG’. (toets ‘enter’) Daarom heet dat codon het startcodon. Vanaf hier begint het ribosoom (die het mRNA moet lezen) met het maken van eiwit. Eiwitten bestaan uit een heleboel aminozuren. ‘AUG’ is een code voor één aminozuur. Men zegt dan: “AUG codeert voor een aminozuur”. 3’ Elk mRNA eindigt ook met een codon. (toets ‘enter’) Dit noemen wetenschappers het stopcodon. Hier stopt het ribosoom met de eiwitsynthese. Er is maar één startcodon, maar er zijn drie verschillende stopcodons. Hoe het ribosoom precies eiwitten maakt, wordt in presentatie 4 besproken. 5’ AUG CUA GUA UG A AA A A A AA 3’ Wetenschappers hebben een tabel gemaakt van alle codons. Hier kun je bijvoorbeeld het stopcodon UAG terugvinden. (toets 4x ‘enter’, ‘term’ staat voor ‘terminatie’ oftewel ‘STOP’) We eindigen deze korte presentatie met een structuurformule om het verschil tussen de suikermoleculen van DNA en RNA goed te laten zien. G Dit is deoxyribose G Dit is ribose Vanwege dit H-atoom (toets ‘enter’) heet dit molecuul Deoxyribose Nucleic Acid (DNA). De ribose van RNA heeft daar een OH-groep. (toets ‘enter’) CH2 Base O CH OH CH p DNA CH CH2 CH OH CH H Base O CH CH CH OH p RNA Doordat DNA een O-atoom minder heeft, wordt hij minder snel afgebroken door nucleases (enzymen die nucleotiden slopen) dan RNA. Daarom is DNA geschikter om genen te bewaren en RNA geschikter om genen te gebruiken.