Correspondentieadres Jaarbeursplein 22 Postbus 2875 3500 GW UTRECHT Leden Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal T.a.v. mevrouw E.C.E. de Kler, griffier Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Datum Briefnr. 17-06-2008 568446 WD/HP Betreft Onderwerp reactie personeelsvakorganisaties voortgangsrapportage Passend Onderwijs van staatssecretaris Dijksma (bespreking NO d.d. 23 juni 2008) Geachte dames en heren, De gezamenlijke personeelsvakorganisaties AOb, CNV Onderwijs en CMHF zijn in het voorjaar 2008 weer tot het overleg over passend onderwijs toegetreden en maken nu deel uit van de regiegroep passend onderwijs. De redenen om weer deel te nemen aan het overleg waren de uitkomsten van het overleg dat uw Kamercommissie in december 2007 met de staatssecretaris Dijksma heeft gevoerd en het daarna gevoerde overleg met de staatssecretaris en de vakorganisaties over de voorwaarden om weer deel te nemen aan het overleg. Kernbegrippen die in deze heroverweging een rol speelden waren: noodzakelijke betrokkenheid personeel bij het proces, medezeggenschap, zorgvuldigheid bij invoering (monitoring en evaluatie van veldinitiatieven en experimenten), deskundigheidsbevordering personeel (zittend en nieuw personeel). De vakorganisaties zijn constructieve deelnemers in het overleg, maar blijven kritisch ten opzichte van de voortgang van het proces en delen van de uitwerking. Onze zorgen geven wij hierbij aan. In eerdere brieven (juni en december 2007) aan de leden van uw Kamercommissie hebben wij er al op gewezen dat het proces van passend onderwijs nog in de kinderschoenen stond en dat de betrokkenheid van personeel zeer gering was. Uit de nieuwste nulmeting (bijlage Kompas op passend onderwijs) wordt deze zienswijze ondubbelzinnig bevestigd. In het afgelopen jaar is bij 75% van de regio’s nog slechts sprake van kennismaking en elkaar vinden ten behoeve van de vorming van een regionaal netwerk. De betrokkenheid van het personeel hierbij is slechts 17%. Zelfs van de 24 regionale netwerken in oprichting die als voorlopers beschouwd mogen worden, heeft de meerderheid (63%) nog geen uitgewerkte ideeën over vorm en inhoud van de betrokkenheid van personeel en is van medezeggenschap bij geen enkele regio sprake. Tevens merken wij op dat de aandacht voor het onderwijsondersteunend personeel, zoals pedagogen, therapeuten en klassenassistenten, lijkt te ontbreken. Passend onderwijs vraagt ook van hen een vergroting van hun competenties. 1/2 De personeelsvakorganisaties maken zich zorgen over de snelheid van invoering, terwijl de direct betrokkenen geen aandeel hebben in de vormgeving van dat proces van “onderop”. Wij hebben al eerder aangegeven dat het tijdspad van volledige invoering van passend onderwijs in 2011 niet realistisch is. Wetgeving invoeren in 2011 betekent wetsvoorstellen voorleggen en daarin keuzes maken in 2009. Deze keuzes dienen volgens de afspraken gebaseerd te zijn op geëvalueerde ervaringen en uitkomsten van veldinitiatieven en experimenten en op zorgvuldige afwegingen. Gezien het feit dat er met ingang van het schooljaar 2008-2009 slechts een handjevol veldinitiatieven zullen starten en gezien het feit dat er geen enkel experiment zal starten in 2008, is het ons inziens onmogelijk dat in 2009 al vergaande wetsvoorstellen op basis van deze veldinitiatieven en experimenten kunnen worden geformuleerd. Temeer daar deze uitkomsten van de ervaringen geëvalueerd dienen te zijn door de commissie-Lambrechts. De gezamenlijke vakorganisaties zijn van mening dat het wetgevingstraject voor passend onderwijs opgeknipt dient te worden in een deeltraject invoering 2011 met daarin de aspecten: vorming van regionale netwerken inclusief zorgplicht; één loket voor onderwijs (po, vo, wec, mbo); ambulante begeleiding. Na 2011 kan dan worden gewerkt aan de wettelijke invoering van de samenhang tussen de loketten voor onderwijs en jeugdzorg/centra voor jeugd en gezin, en overige aspecten. Door deze knip wordt het invoeringstraject overzichtelijk en behapbaar. Tot slot nog een opmerking over de budgetfinanciering. De budgetfinanciering is uitsluitend op basis van financiële argumenten in het proces opgenomen. Ook bij dit onderdeel zou op basis de uitkomsten van de experimenten een keuze voor wetsvoorstellen moeten worden gemaakt. Invoering van budgetfinanciering op de wijze zoals in de bijlage is aangegeven (bevriezing budget rugzakken en bevriezing bekostiging van cluster 3 en 4) is contraproductief inzake het wegwerken van de wachtlijsten (thuiszitters) en het beleid met betrekking tot geen kinderen tussen wal en schip. Bovendien zal de druk (=groei) op “niet-bevroren scholen” uit cluster 1 en 2 toenemen (denk hierbij aan de scholen voor ESM). De leraren in het regulier onderwijs zullen het merken aan de vermindering van de ondersteuning (geïndiceerde leerlingen in de klas zonder bijpassend rugzak/ondersteuning) en het personeel in het (voortgezet) speciaal onderwijs aan de vergroting van de groepen in onder andere cluster 4. Budgettering van de bekostiging van de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs betekent in wezen een bevriezing van de middelen voor een vastgesteld aantal leerlingen. Dit is voor ons niet acceptabel. De voorgestelde budgetfinanciering is onrijp en tegengesteld aan het proces van passend onderwijs. Het gevolg zal zijn vermindering van het draagvlak bij de direct betrokkenen. De vakorganisaties vragen dan ook om een zorgvuldige benadering van dit vraagstuk. Hoogachtend, W.T.G. Dresscher Voorzitter AOb M.R.J. Rog wnd. Voorzitter CNVO 2/2 H.K. Evers Voorzitter CMHF/MHP