Erfelijkheid Voor deze powerpoint presentatie worden de doelstellingen gebruikt van Biologie voor jou 2mhv erfelijkheid en evolutie. Onderwerp: erfelijkheid Doelstellingen: 1, 2, 3 Auteur: Albert Noordhof Ga naar de presentatie student Windesheim lerarenopleiding Biologie Ga naar de opdrachten Het erven van eigenschappen wordt eigenlijk door de wetenschap al eeuwenlang erkend. De manier waarop eigenschappen overerven is pas ontdekt rond 1865 door de Monnik Johann Gregor Mendel die de erfelijkheidsleer ontwikkelde. Zijn ontdekkingen werden echter niet gelijk begrepen. Met de kennis die we nu hebben kunnen we zijn werk op juistheid beoordelen. En ja hoor, het klopt! Mendel ontdekte dat de eigenschappen volgens een vast patroon volgens bepaalde kansberekening plaats vonden. Hij wist nog niet hoe de erfelijke gegevens opgeslagen en overgedragen worden. Alles wat hij ontdekte was op grond van verschijnselen van proefnemingen met kruisingen! Wij gaan nu bezig met wat Mendel nog niet wist. Daarna komen we hier op terug. Hoe komt het dat je er zo uit ziet zoals je eruit ziet? Je gezicht, de kleur van je ogen, en ga zo maar door… Deze eigenschappen heb je geërfd. Het staat op je genen. Er zijn veel erfelijke eigenschappen. Als je goed bent in wiskunde is dat bijvoorbeeld ook een erfelijke eigenschap. Alles wat op je genen staat noemen we het genotype. Omdat je genen een combinatie zijn van de genen van je (natuurlijke) vader en moeder, lijk je in veel opzichten op hen. Toch zijn niet alle eigenschappen erfelijk. Je omgeving speelt ook een grote rol in hoe je bent. Waarschijnlijk heb je een andere muzieksmaak dan je ouders. Dat komt dan bijvoorbeeld omdat je ouders zijn opgegroeid in een andere tijd met andere muziek. Factoren zoals deze noemen we omgevingsfactoren. Je hebt gezien dat 2 factoren bepalen wie jij bent: je omgeving en je genen. Deze bepalen samen het fenotype. Het fenotype is hoe je er uit ziet. Nu zul je misschien zeggen: ‘dat is toch precies hetzelfde als het genotype?’ Nee. Als jij bijvoorbeeld je haren verft, verandert je fenotype (je uiterlijk verandert) maar niet je genotype! (je genen veranderen niet) Snap je? fenotype genotype DNA omgeving jij Je hebt zelf dus min of meer invloed op je fenotype. Tegenwoordig kun je van alles aan je lichaam laten veranderen. Je genotype kun je echter niet veranderen. Stel dat je dat wel zou willen veranderen, moet je alle cellen apart bij langs gaan, want in elke cel zit je complete genotype! DNA is de stof die de gegevens bevat en waaruit chromosomen bestaan. Deze stof zit in elke cel van je lichaam. Alle informatie staat op het DNA en dat zit in iedere cel, dus een cel uit je grote teen bevat informatie over de kleur van je ogen! Het DNA heeft de vorm van een wenteltrap. DNA Elke cel heeft een kern met daarin je unieke DNA, dat al je erfelijke eigenschappen bevat. In 1869 werd DNA ontdekt door de jonge Zwitserse arts Miesscher. Hij was aan het experimenteren met cellen uit etter van ziekenhuisverband (bah!) en ontdekte een witte neerslag afkomstig uit de celkernen. Miesscher noemde het neerslag nucleïne (nucleus= kern). Omdat deze stof zure eigenschappen bleek te bevatten noemde men het nucleïnezuur. DNA is de afkorting van het Engelse ‘deoxyribonucleic acid’. In het Nederlands noemen we die stof desoxyribonucleïnezuur. De structuur van DNA was echter lange tijd onbekend. Deze is pas in 1953 ontdekt. Toen kon men de theorie van Mendel ook wetenschappelijk onderbouwen. Wat je in deze presentatie allemaal leert is helemaal nog niet zo lang bekend! En nog steeds zijn er onderzoeken bezig. Over erfelijke ziekten bijvoorbeeld. De belangrijkste raadsels zijn echter ontrafeld. DNA is de bouwstof van chromosomen. Op je chromosomen liggen allemaal eigenschappen. Alle chromosomen heb je dubbel. We noemen twee chromosomen die bij elkaar horen een chromosomenpaar. Alle eigenschappen heb je dus ook dubbel. Toch kan de informatie op een chromosomenpaar verschillen. We komen daar zo op terug Chromosomenpaar chromosomenpaar Zoals we net gezien hebben zijn chromosomen bij ons aanwezig in paren. Je kunt een chromosomenpaar vergelijken een dubbele ladenkast met precies evenveel laden. De laden zijn de genen. Er zijn twee genen voor elke eigenschap. 2 genen voor dezelfde eigenschap haarkleur haarkleur Stel dat in laatje nummer 1 informatie zit voor haarkleur. In het linkerkastje laatje nr.1 zit dan informatie voor haarkleur en in het rechterkastje laatje nr. 1. De inhoud van beide laatjes kan echter wel verschillen! In de laatjes 15 zit informatie voor oogkleur. De laatjes zijn opengetrokken en je ziet dat de informatie bij deze persoon verschilt. Zou deze persoon nu blauwe of bruine ogen hebben? Meestal ‘wint’ één laatje het. Als bruin wint heeft de persoon bruine ogen, al heeft hij ook informatie voor blauwe ogen. We noemen bruin dan ‘dominant’ en blauw ‘recessief’ Informatie voor blauwe ogen Informatie voor bruine ogen Er zijn 23 van zulke dubbele kastjes, we noemen ze chromosomenparen. Een los kastje is één chromosoom. In totaal hebben we dus 46 chromosomen. De kastjes zijn natuurlijk om het wat duidelijker te maken. In werkelijkheid ziet het er zo uit: Om het nog wat ingewikkelder te maken, liggen al deze chromosomen in de celkern gewoon door elkaar gehusseld Een ladenkastje is dus heel wat makkelijker om mee te werken! Toch nog eenmaal de chromosomen op een rijtje, misschien is je iets opgevallen? Kijk eens goed naar de chromosomenparen en klik daarna verder. Ja inderdaad, er zit één ongelijk paar tussen! Het 23e paar is hier ongelijk. Het zijn de geslachtschromosomen. Het 23e chromosomenpaar bestaat bij meisjes uit 2 X-chromosomen en bij jongens uit een X- en een Y-chromosoom. jongens meisjes X X X Y De meisjes hebben dus wel gewoon 23 gelijke chromosomenparen! Informatie op het X-chromosoom hebben jongens niet dubbel, zoals bij alle andere chromosomen. Zoals we gezien hebben bevat de kern van elke lichaamscel 46 chromosomen. Nu zul je wel denken, daar is vast wel weer een uitzondering op, en inderdaad! De geslachtscellen hebben slechts 23 chromosomen. Je raadt het al, dit zijn geen chromosomenparen maar 23 enkele chromosomen. Deze geslachtscellen zijn belangrijk bij de voortplanting. Gewone lichaamscel geslachtscel x 23 x 23 (bij bovenstaande overzicht laten we de geslachtschromosomen even buiten beschouwing) De geslachtscelen met 23 chromosomen ontstaan uit gewone lichaamscellen met 46 chromosomen. De 23 dubbele chromosomen worden op een speciale manier uit elkaar getrokken en zo ontstaan uit één lichaamscel twee geslachtscellen. Hier zie je 2 chromosomenparen, in werkelijkheid zijn dat er dus 23! Informatie doorgegeven bij de bevruchting. Een geslachtscel met 23 chromosomen van de vader versmelt met een geslachtscel van de moeder, ook met 23 chromosomen. Deze vormen samen weer 23 chromosomenparen, in totaal dus 46. Dat moet ook wel zo want dan kan er weer een nieuw mens ontstaan! Het genotype ontstaat op het moment van de bevruchting. Er is dan nog maar één cel met dat specifieke genotype, maar al snel vermeerdert de cel zich en ontwikkelt zich tot embryo. Hoe dat in zijn werk gaat, heb je geleerd bij het hoofdstuk voortplanting en ontwikkeling. In het begin van deze presentatie ging het over Mendel en zijn ontdekkingen die slechts op waarnemingen van proefnemingen met kruisingen genomen waren. Nu we het verschil tussen genotype en fenotype weten, kunnen we concluderen: Mendel heeft zijn ontdekkingen gedaan op grond van waarnemingen van het fenotype. Hij ontdekte daarmee een wetmatigheid van het genotype zonder dat hij iets wist van DNA, chromosomen en genen. Om nog even op de chromosomen terug te komen: Hier zie je chromosomen van een ander organisme op een rijtje. Je kunt dat zien aan het aantal chromosomenparen. Zie je dat wij niet de enige zijn met X en Y chromosomen? Ook Charles Darwin heeft veel betekend voor de geneticaleer. Hji is vooral bekend als de bedenker van de evolutietheorie. Misschien ben je het niet eens met deze theorie. Hij heeft echter ook iets ontdekt, waarop hij zijn theorie gebaseerd heeft, namelijk het principe van de natuurlijke selectie en het overleven van de sterkste . Deze ontdekkingen zijn, in tegenstelling tot de evolutietheorie, waarneembare en bewezen principes. Natuurlijke selectie, het woord zegt het al, houdt in dat de natuur selecteert. Organismen kunnen verschillen in overlevingskansen op grond van hun eigenschappen. Een simpel voorbeeld: een kikker met drie poten heeft kleinere overlevingskansen en zal eerder sterven. Zwakke organismen hebben over het algemeen ook zwakkere genetische informatie. Er is door de natuurlijke selectie een kleinere kans dat deze zwakkere informatie doorgegeven wordt aan de nakomelingen. Op die manier wordt goede genetische informatie in stand gehouden (overleving van de sterkste) en zwakke genetische informatie uitgeselecteerd (natuurlijke selectie) Voor deze powerpoint presentatie worden de doelstellingen gebruikt van Biologie voor jou 2mhv erfelijkheid en evolutie. Onderwerp: erfelijkheid Doelstellingen: 1, 2, 3 Auteur: Albert Noordhof Ga naar de presentatie student Windesheim lerarenopleiding Biologie Ga naar de opdrachten Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 1 Waarom kunnen wij nu wetenschappelijk controleren dat Mendel gelijk had? A Omdat wij beter zicht hebben op het genotype B Omdat wij beter zicht hebben op het fenotype C Omdat wij beter zicht hebben op omgevingsfactoren Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 2 Wat ontdekte Mendel? Dat veel eigenschappen erfelijk zijn Hoe natuurlijke selectie werkt Een bepaalde wetmatigheid van erfelijke eigenschappen Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 3 Zijn alle eigenschappen erfelijk? Nee alle eigenschappen behalve je muziek-smaak Nee er zijn ook omgevingsfactoren Ja alle eigenschappen zijn erfelijk Vraag 9 Vraag 10 Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 4 Kun je veranderingen aanbrengen in je genotype Ja, als je bijvoorbeeld je haar verft Nee, dan zou je alle cellen in je lichaam moeten veranderen Nee, want je genotype is hetzelfde als je fenotype Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 5 Als je een chromosomenpaar voorstelt als een dubbele ladenkast, welke uitspraak klopt dan niet? Het aantal laatjes verschilt altijd De inhoud van de laatjes kan verschillen Er zijn bij de mens 23 dubbele ladenkasten Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 6 We vergelijken een gewone lichaamscel met een geslachtscel. Wat kun je zeggen over de chromosomen? In de geslachtscel bevinden zich de helft van het aantal chromosomen van een gewone lichaamscel In de geslachtscel bevinden zich de helft van het aantal chromosomenparen van een gewone lichaamscel In de geslachtscel bevinden zich de helft van het aantal eigenschappen van een gewone lichaamscel Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 7 Wanneer ontstaat het definitieve genotype? Als je volwassen bent Bij je geboorte Bij de bevruchting Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 8 Een konijn wordt geboren met een afwijking aan zijn oren. Hij hoort zijn vijanden daardoor niet op tijd en wordt opgegeten nog voordat hij zich kan voortplanten. Een ander konijn is sterker en sneller dan zijn soortgenoten. Hij krijgt veel nakomelingen. Is er hier sprake van natuurlijke selectie en/of overleving van de sterkste? Overleving van de sterkste Natuurlijke selectie Beide Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 9 Bij de bevruchting (versmelting eicel en zaadcel) ontstaan: uit 23+23 chromosomen 46 chromosomenparen uit 23+23 chromosomenparen 23 chromosomenparen uit 23+23 chromosomen 23 chromosomenparen Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 10 ´Mendel heeft zijn ontdekkingen gedaan op grond van waarnemingen van (1) Hij ontdekte daarmee een wetmatigheid van (2) zonder dat hij iets wist van (3)´ Wat moet er op de nummers 1, 2 en 3 staan? 1: DNA, chromosomen en genen, 2: het fenotype, 3: het genotype 1: het fenotype, 2: het genotype, 3: DNA, chromosomen en genen 1: het genotype, 2: DNA, chromosomen en genen, 3: het fenotype Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan Helaas, dat is fout. Klik om verder te gaan