Macbook gebruikers kunnen last hebben van een error code in de invulvakjes, excuses daarvoor. CAT Huid & Afweer september 2013 1. Macrofagen behoren tot de 38727278250732 76444265368265 component van het immuunsysteem. 2. Welke twee onderdelen behoren tot de centrale lymfoïde organen? beenmerg lymfeklieren lymfo-epitheliale organen milt thymus 3. Het immuunsysteem bestaat uit een niet-specifieke en een specifieke component. Welke twee onderdelen behoren tot de niet-specifieke component? antilichamen B-cellen cytotoxische T-cellen macrofagen neutrofiele granulocyten 4. De belangrijkste functie van een plasmacel is de productie van 28914961386011 . Daarom is het plasmacellen. 98462677406620 sterk ontwikkeld in U ziet hier een elektronenmicroscopische opname van een neutrofiele granulocyt met zijn typische nucleus. 5. De nucleus bevat veel donkere velden, die corresponderen met 87198688845960 . Het betreft hier dan ook een cel met een transcriptieactiviteit. 31375020840121 6. Waarin spelen lysosomen een belangrijke rol? afbraak van cellulair materiaal eiwitsynthese vorming van secretiegranula glycosylering van eiwitten productie van ATP 7. Tijdens welke fase van de mitose bevinden de chromosomen zich in het equatoriale vlak? anafase profase telofase metafase 8. In welke fase van de celcyclus bevinden zich postmitotische cellen, zoals hartspiercellen en neuronen? S-fase G0-fase G1-fase G2-fase M-fase 9. Waaruit is de nucleaire lamina voornamelijk opgebouwd? intermediaire filamenten vimentine actine microtubuli 10. Aan welke receptoren binden steroïdhormonen? receptoren op de celmembraan intranucleaire receptoren 11. Welke van de onderstaande eiwitten behoort tot de intermediaire filamenten? actine dyneïne keratine myosine 12. Welk twee moleculen diffunderen snel door een synthetische lipide bilaag? O2 H+ glucose aminozuren ethanol Ciliën (trilharen) komen voor op epitheelcellen in de trachea. 13. Uit welk type filamenten zijn ciliën opgebouwd? actine microtubuli intermediaire filamenten In de binnenste mitochondriale membraan zit een transporteiwit dat tegelijkertijd een pyruvaat molecuul en een proton (H+ ion) de mitochondriële matrix in transporteert (zie figuur). 14. Waarvan is dit transporteiwit een typisch voorbeeld? uniport-eiwit symport-eiwit antiport-eiwit Paclitaxel (Taxol®) en colchicine hebben een antimitotisch effect. 15. Aan welk molecuul binden deze stoffen? dyneïne actine myosine keratine tubuline 16. Onder weefselspecifieke isovormen van eiwitten/enzymen verstaan we eiwitten/enzymen, gemaakt in verschillende weefsels met dezelfde aminozuurvolgorde maar een sterk verschillende functie een verschillende aminozuurvolgorde maar sterk vergelijkbare functie dezelfde aminozuurvolgorde en dezelfde functie een verschillende aminozuurvolgorde en sterk verschillende functie 17. Wat wordt bedoeld met de term “glycosylering” van eiwitten? het aanhechten van suikerketens/oligosacchariden het specifiek aanhechten van glycosyl een directe modificatie door glycosylase een chemische verwijdering van suikerketens/oligosacchariden In collageen is elk derde aminozuur een glycine. Mutaties die leiden tot een ander aminozuur op deze positie leiden vaak tot verstoring van de structuur en functie van collageen. 18. Waarom is dat? Glycine zorgt voor een sterke ionogene interactie van de drie helices van collageen. Glycine zorgt voor sterke hydrofobe interacties tussen de drie helices van collageen. Glycine is klein zodat de drie helices van collageen dicht bij elkaar kunnen komen. 19. Waardoor wordt de oplosbaarheid van globulaire eiwitten in water voor een belangrijk deel bepaald? de aanwezigheid van niet-polaire aminozuren aan hun oppervlak de aanwezigheid van voldoende alpha-helices en beta-sheets de aanwezigheid van geladen aminozuren aan hun oppervlak de van der Waalskrachten tussen ongeladen aminozuren De citroenzuurcyclus start met de vorming van citroenzuur. 20. Uit welke twee moleculen wordt citroenzuur gevormd? acetyl-CoA isocitraat malaat oxaloacetaat pyruvaat 21. Wat zijn de twee voornaamste directe producten van de citroenzuur cyclus? ATP CO2 NADH oxaloacetaat Pyruvaat dehydrogenase (PDH) bepaalt voor een belangrijk deel de snelheid van de citroenzuurcyclus en dus de energieproductie door de cel. 22. Waardoor wordt de activiteit van dit enzym, dat pyruvaat omzet in acetyl-CoA, ondermeer gereguleerd? activatie door Acetyl-CoA activatie door ATP remming door NADH remming door NAD+ Een hogere energieproductie in de cel leidt indirect tot meer cellulaire schade door zuurstofradicalen. 23. Hoe komt dat? Een versnelde elektronentransportketen verhoogt de kans dat co-enzym Q elektronen verliest aan zuurstof zonder tussenkomst van cytochroom c oxidase. Zuurstof zal direct met NADH reageren vanwege een tekort aan capaciteit in de oxidatieve fosforylering. De cel gebruikt meer zuurstof en produceert dan meer radicalen door een oxidatie van cytochroom c oxidase. De verlaagde protonenconcentratie verhoogt het gehalte aan vrije elektronen in het mitochondrion, die vervolgens zullen reageren met zuurstof. Cyanide (blauwzuurgas) is een dodelijk gif dat rechtstreeks bindt aan de ijzeratomen in de complexen van de elektronentransportketen in het mitochondrion. De binding aan cytochroom c oxidase (complex IV) in de elektronentransportketen verhindert de reactie met zuurstof. Het gevolg hiervan is dat er geen ATP meer kan worden gevormd. 24. Waardoor kan geen ATP meer worden gevormd? De overdracht van elektronen naar ATP is verhinderd. De werking van ATP-synthase als protonen-pomp is verhinderd. Zuurstof kan nu niet meer de oxidatie van ATP door NADH stimuleren. Zuurstof kan nu niet meer als terminale elektronenacceptor functioneren. 25. Wat betekent het als een patiënt zijn ziekte ‘intern attribueert’? De patiënt verwacht door leefstijlveranderingen het ziekteproces aan te kunnen passen. De patiënt schrijft de oorzaak van de ziekte toe aan factoren binnen zichzelf. 26. In een arts-patiënt gesprek is de relatie tussen arts en patiënt voornamelijk 95603194995034 . 27. Wat is de functie van desmosomen? zij helpen bij de barrièrefunctie van de huid zij geven massa aan de keratinocyten zij spelen een rol bij de vorming van het celskelet 28. Ieder mens, blank of donker, heeft ongeveer evenveel melanosomen melanocyten Structuren huid 29. Benoem de structuren in deze afbeelding. 1 12932829404534 2 48292433617634 3 22086090415300 4 22526986226494 5 91612263271599 6 98818943714308 Bekijk de huidaandoening op de foto. 30. Welke tekening geeft de efflorescentie op de foto het beste weer? [klik op het rondje bij de tekening] U ziet een foto van een baby met eczeem. 31. Wat is de juiste diagnose? constitutioneel eczeem seborrhoïsch eczeem A B 32. Welke foto hoort bij welke diagnose? acrolentigineus melanoom 38101576946278 C D amelanotisch melanoom 08079663297456 lentigo maligna melanoom 17566331511547 nodulair melanoom 38720995950545 33. Waarvan is de prognose van een melanoom het meest afhankelijk? de Breslowdikte het Clark niveau de re-excisie marge immunologische factoren 34. Welke complicatie van atopisch eczeem ziet u op deze foto? lichenificatie keratosis follicularis eczema herpeticum 35. Waar uit een contactallergie van de hand zich het meest? ventrale zijde van de hand (handpalm) dorsale zijde van de hand (handrug) Op deze afbeelding ziet u de drie fasen van de haargroeicyclus. [Bron: Sillevis Smit JH et al. Dermatovenereologie voor de eerste lijn, Bohn Stafleu Van Loghum; 2009 - Pagina 12 figuur 1.4] 36. Hoe worden deze fasen genoemd? A 12940603801500 B 73508100479560 C 29434422827689 Hier ziet u een tekening met de verdeling van de zweetklieren over het lichaam. [Bron: Sillevis Smit JH et al. Dermatovenereologie voor de eerste lijn, Bohn Stafleu Van Loghum; 2009 - Pagina 13 figuur 1.6] 37. Welke legenda hoort bij deze afbeelding? A = apocriene zweetklieren, B = eccriene zweetklieren A = eccriene zweetklieren, B = apocriene zweetklieren [Bron: Sillevis Smit JH et al. Dermatovenereologie voor de eerste lijn, Bohn Stafleu Van Loghum; 2009, pag. 102, fig. 9.3 (aangepast)] U ziet hier 2 figuren. 38. Welk figuur geeft de voorkeurslocaties van constitutioneel eczeem weer? A B 39. De basale membraan vormt het grensvlak tussen het stratum reticulare van de dermis en de subcutis het stratum granulosum en het stratum basale van de epidermis het stratum basale van de epidermis en de dermis 40. Zet de stappen van het diagnostisch proces in de dermatologie in de juiste volgorde: 15918766951447 41. Chromosomen en chromatiden zijn opgebouwd uit chromatine. 20221259932686 Uit welke drie moleculen is chromatine opgebouwd? DNA histonen non-histoneiwitten ribosomen RNA 42. DNA bestaat uit een zeer lange dubbele keten van basenparen in de vorm van een dubbele helix. De base 'adenine' staat al op zijn plaats. Sleep de overige drie basen naar de juiste plaats in de figuur. [Bron figuur: Figure 5-6a Essential Cell Biology (© Garland Science 2010)] 44972873880923 72568671684352 43. Wat voor effect heeft toevoeging van lactose aan het medium van bacteriën, waarbij het DNA van het operon zodanig is veranderd dat de repressor niet meer kan binden? lactose heeft geen effect op de expressie van ß-galactosidase lactose verhoogt de expressie van ß-galactosidase lactose verlaagt de expressie van ß-galactosidase Een SNP (single nucleotide polymorphism) in gen X (allel X) verandert het nucleotide op zo’n wijze dat er een restrictieplaats ontstaat voor het restrictie-enzym NcoI (allel Xa). Drie patiënten (A, B en C) worden gescreend voor deze SNP. Hierbij wordt een restrictieanalyse gedaan met het enzym NcoI op een fragment van 120 nucleotiden, wat is geïsoleerd door middel van PCR. De SNP bevindt zich op positie 30 van dit fragment. De restrictieanalyse wordt uitgevoerd en de fragmenten worden met behulp van electroforese gescheiden op grootte. Op de afbeelding ziet u de getoonde gel met de restrictiepatronen van de drie patiënten. 44. Sleep patiënt A, B en C naar het juiste restrictiepatroon (rode rechthoek). 35977357361870 64505255220087 Op de afbeeldingen ziet u verschillende cellen van het hematopoïetische systeem. [bron: eigen materiaal] 45. Plaats de namen bij de juiste cellen. 92932328293970 15007342157211 80993474756225 U ziet hier afbeeldingen van een deel van de worteltop van een hyacint met daarin verschillende fases van de celcyclus. [bron: eigen materiaal] 46. Plaats de fases bij de juiste afbeelding. 65842981694036 08421967262096 64885756606716 Een patiënt heeft irreversibele hersenschade opgelopen ten gevolge van een koolstofmonoxidevergiftiging. 47. Wat is de oorzaak van de beschadiging van het hersenweefsel? ischaemie hypoxie Na een hartinfarct zijn sommige enzymen afkomstig uit hartspiercellen (myocardcellen) aantoonbaar in het bloed, bijvoorbeeld creatinekinase en lactaatdehydrogenase. 48. Waarop wijst de aanwezigheid van deze enzymen? apoptose van myocardcellen necrose van myocardcellen 49. Heb je als arts een meldplicht in geval van een vermoeden van kindermishandeling? ja nee Artsen hebben een geheimhoudingsplicht tegenover ‘derden’. 50. Wie vallen hieronder? vervangers/waarnemers van de arts collega’s die rechtstreeks betrokken zijn bij de behandeling van de patiënt de vertegenwoordigers van een wilsonbekwame patiënt verwijzers, zoals de huisarts 51. De interstitiële vloeistof in het lichaam betreft de vloeistof aanwezig de cellen 16221313521857 89199193543489 25251270863438 het plasma en is ongeveer liter in volume. 52. Welke sensoren zijn betrokken bij een feed-forward regulatie? koude- en warmtesensoren in de huid thermosensoren in de hypothalamus 53. Welk van onderstaande maatregelen om af te koelen heeft betrekking op ‘conductie’ (geleiding)? voor een ventilator zitten het gezicht natmaken bij een koelrek in de supermarkt staan een “ice-pack” op het bovenbeen leggen 54. Derdegraads brandwonden zijn 67546230135003 Bij een derdegraads brandwond heeft koelen pijnlijk. 26837837070796 zin. 55. Bij welke competentie hoort primair het nemen van besluiten over het te voeren beleid? medisch expert organisator gezondheidsbevorderaar academicus 56. Welk van onderstaande verbindingen zorgt voornamelijk voor de stevigheid en permeabiliteit van celmembranen? fosfatidylcholine spectrine cholesterol actine glycolipiden Bron: Essential Cell Biology, 3e druk, Garland Science 2010, figuur 16-3 In bovenstaand schema ziet u diverse vormen van celsignalering. 57. In welke figuur is er sprake van paracriene signalering? A B C D