Een proeve van rouwtherapie Johan Maes In deze bijdrage wil ik laten zien hoe ik als rouwtherapeut werk met personen die een gecompliceerd rouwproces doormaken. Heel specifiek noem ik mezelf ook ‘rouwtherapeut’ omdat ik me toeleg op de (traumatische) impact van verlieservaringen (van vroeger en nu) in het leven. Ik heb me gespecialiseerd in de rouwproblematiek via lectuur, studiedagen, opleidingen en ervaringen en ik gebruik mijn therapeutische benadering en werkwijze voor de behandeling van gecompliceerde rouw. Rouw mogen we niet therapeutiseren of medicaliseren en we weten uit onderzoek (cf. deel 1) dat 80 tot 90% van de mensen een gewoon ongecompliceerd rouwproces doorlopen. Rouwtherapie is dan ook niet bedoeld voor de gewone rouw, maar voor de gecompliceerde rouw en de benaming ‘rouwtherapie’ en ‘gecompliceerde rouw’ houden een erkenning in voor de rouwende die daarmee worstelt. Een opleiding tot rouwtherapeut kan een specialisatie zijn voor opgeleide therapeuten die hier om een of andere reden een bijzondere interesse voor hebben. Zelf ben ik opgeleid als Pessopsychotherapeut* en heb me ook verder bijgeschoold via meer kortlopende trainingen in Lichaamsgericht werk, Relatie- en systeemgericht werk, Psychodrama, Zijnsoriëntatie e.a. Omdat ik veel van de Pessotherapie gebruik en toepas binnen het therapeutisch werk met rouwenden wil ik eerst kort toelichten wat de belangrijkste uitgangspunten en werkwijzen zijn van deze vorm van therapie. De Pessotherapie berust op drie pijlers : - het is een lichaamsgerichte therapie : d.w.z. dat naast het bewuste verhaal van de cliënt veel aandacht gegeven wordt aan diens lichaamstaal en het lijfelijk ervaren. Men gebruikt in het therapeutisch proces het lichaam als bron van informatie zowel voor de therapeut als voor de cliënt zelf om zo aansluiting te vinden bij de eigen vitaliteit en wat die vitaliteit onderdrukt, blokkeert of bevriest. Lichaamssignalen kunnen de vorm aannemen van lichaamshouding, spanning en ontspanning, spierspanning, pijn, trilling en impuls tot beweging of actieneigingen, waarnemingen van warmte, koude, leegte etc. Verder gebruikt de therapeut het lichaamsgerichte ook in de beleving, symbolisering en expressie van (vaak onuitgedrukte) emoties. - het is een experiëntiële psychotherapie : d.w.z. dat de focus ligt bij zowel de eigen beleving en ervaring van de cliënt als bij de werkrelatie die in het hier en nu tussen therapeut en cliënt ontstaat. In essentie wordt uitgegaan van de manier waarop de cliënt zijn realiteit ervaart en beleeft. De therapeut is niet gericht op de oplossing van het manifeste probleem of symptoom maar hij kijkt mee naar het concrete probleem vanuit de wijze waarop de cliënt zijn leefwereld en ook zijn probleem beleeft. De basis voor het therapeutisch werk is de ‘possibility’ sfeer waarbij de therapeut binnen de werkrelatie de mogelijkheid of de ruimte schept die uitnodigend en faciliterend is voor het eigen zoekproces van de cliënt. - het is een psychodynamische therapie : d.w.z. dat gefocust wordt op de basisbehoeften van de cliënt zoals : een eigen plaats hebben, erkend worden, gevoed en gekoesterd worden; beschermingen, steun en houvast, begrenzing en ruimte krijgen. De hamvraag is of 218 Deel 2 deze basisbehoeften al of niet een bevredigend antwoord hebben gekregen in de kindertijd door de ouders of andere betekenisvolle figuren. Niet of onvoldoende ingevulde basisbehoeften leiden tot niet-adequate hechtingsstijlen en copingstrategieën. Zo kunnen op basis van vroege negatieve ervaringen levenspatronen worden ontwikkeld of aannames over zichzelf, de ander en de wereld die negatief zijn. Ze zijn beperkend en verlammend, waarbij men niet toekomt aan veilige, verbindende, betekenisvolle, plezierige, bevredigende ervaringen. Het ‘echte of authentieke Zelf’ wordt verlaten en de pijn daarvan diep weggestopt en zelfs afgesplitst, waarbij het ‘aangepaste zelf’ functioneert en probeert te overleven. De Pessotherapie beoogt ‘Zelfrealisatie’ via : - het terug toe-eigenen en doorwerken van de pijn van het gemis en het niet ingevulde verlangen; - het herstel van en de aansluiting met de eigen vitaliteit en het echte Zelf; - het ontwikkelen en bekrachtigen van de eigen kwaliteiten die in potentie aanwezig zijn en wachten op ‘de prins die ze wakker kust’; - de integratie daarvan in een eigen coherent autobiografisch zelf of de eigen actuele psychosociale identiteit. Een van de belangrijkste pijlers van de Pessotherapie is de correctieve ervaring : Via symbolisering wordt de innerlijke (historische en actuele) belevingswereld van de cliënt in beeld gebracht (bv. ouderfiguren in hun negatieve en positieve aspecten en betekenissen) en krijgt vroeg opgelopen pijn (omdat basisbehoeften niet werden ingevuld of afgestraft) alsnog bestaansrecht. Oude overlevingsstrategieën en patronen kunnen worden losgelaten en er ontstaat innerlijke ruimte voor de correctieve ervaring: het ‘innerlijke kind’ van de cliënt kan nu op symbolisch vlak dat antwoord krijgen dat het altijd heeft gemist, bv. de verlangde moederlijke warmte kan worden gesymboliseerd in een beeld waarin de cliënt zich in een zachte rode deken symbolisch en letterlijk gekoesterd weet en de betekenis ervan kan opnemen en toe-eigenen. In de Pessotherapie is het van belang het positieve antwoord op een behoefte zoveel mogelijk lijfelijk te ervaren en zintuiglijk op te nemen waardoor het ook dieper verankerd kan worden in het bewustzijn. Deze positieve invulling en vaak diep doorleefde ervaring wordt dan een ‘antidote’ of correctief voor de oude negatieve ervaringen en het vroeger gemis. In het vervolg van dit hoofdstuk wil ik een beeld geven van rouwtherapie vanuit een meer psychodynamische, ervaringsgerichte en lichaamsgerichte benadering in theorie, maar vooral ook in de praktijk. De twee benen van de rouwtherapeut (cf. 5.3.8.) De rouwtherapeut staat in de eerste plaats op het Zijn-been, d.w.z. het been van presentie en compassie. In empathie en nabijheid verbindt de therapeut zich met het rouwverhaal van de cliënt en stelt zich erkennend open voor de intense en ondraaglijke pijn. Present zijn kan – vooral in rouwtherapie – vaak ook ‘niet weten’ en/of ‘niet doen’ betekenen. Dit betekent niet dat de therapeut in machteloosheid mee verdwijnt, maar de eigen ‘wetenschap’ en technieken kan loslaten en er volledig kan zijn voor de cliënt. In essentie gaat het om het creëren en installeren van een therapeutische ruimte waarin de cliënt op zoek kan gaan naar eigen antwoorden, de betekenis van het verlies kan exploreren en reconstrueren en zich in die ruimte door de therapeut ‘gecontained’ (samengehouden, omvat, gedragen) weet in zijn ondraaglijke pijn. Deel 2 219 Terzelfder tijd staat de rouwtherapeut ook op het Doe-been, d.w.z. het been van de interventie en competentie om te denken en te handelen. De therapeut gebruikt rouwmodellen en inzichten over het rouwproces als referentiekader, stelt een diagnose en kan zijn specifieke interventies inzetten om de cliënt doorheen de obstakels en blokkades te loodsen die hem/haar verhinderen om het eigen rouwtraject te vinden en te ontwikkelen. Hier kan de therapeut voldoende afstand bewaren om bij zichzelf te blijven, overzicht te bewaren, ordening aan te brengen, diagnose te stellen, werkafspraken te maken etc. Een voorbeeld uit mijn eerste stappen op het therapiepad waarin ik heb geleerd dat alleen op het Zijn-been staan in therapie kan leiden tot een te grote tegenoverdracht en een niet adequate behandeling : Lydia (52 jaar) meldde zich aan voor therapie op doorverwijzing van een vriendin die vond dat Lydia dringend hulp moest zoeken voor haar onverwerkte rouw. Ze kwam erg opgewonden binnen, overstuur en boos en was niet er erg van overtuigd dat ze er goed aan had gedaan om te komen. Ze “was er nu toch dus zou ze maar het verhaal vertellen”. Ik zette me schrap en hoopte dat ik haar kon motiveren om te blijven en ik was van plan mijn ‘beste beentje’ voor te zetten om haar te helpen. Haar enige zoon was vijf jaar geleden in een stom ongeval om het leven gekomen, haar enige zus was intussen gestorven aan borstkanker en haar moeder had ze op jonge leeftijd verloren. Er kwam één verhaal van breuken, conflicten en verlies weer als gevolg daarvan. Ik luisterde, erkende en leefde mee en was vooral erg overrompeld door dit pijnlijke verlies- en levensverhaal, ik voelde me machteloos en verlamd. Op het einde van het gesprek was ze nog steeds erg boos en ze vroeg zich af of dit gesprek wel zin had gehad, het veranderde toch niets. Toen ze de rekening wou betalen zei ze : “Ik had er beter bloemen mee gekocht om op zijn graf te zetten !”. Ze verlangde om terug “thuis te zijn bij haar zoon”. Het feit dat Lydia bij een therapeut hulp moest zoeken, maakte haar boos want dit was eigenlijk al ‘toegeven’ dat haar zoon onherroepelijk gestorven was. En dat wou ze juist niet, hij mocht niet dood zijn! Ze verlangde naar hem, wou bij hem zijn en wilde de realiteit nog steeds ontkennen. Ik had op dat moment te weinig afstand naar haar toe om dit te zien, miste toen nog criteria om haar rouw op af te toetsen en had haar onvoldoende perspectief gegeven om samen in therapie rond te werken. Een lastige maar effectieve les om te leren. Afstemmen op en exploreren van het unieke verliesverhaal De rouwtherapeut stemt af op die unieke persoon (man of vrouw) die voor hem zit en probeert een zicht te krijgen op de persoon van de rouwende, het verliesverhaal en hoe dit verhaal past binnen diens rouwtraject en levensverhaal. De therapeut probeert met de cliënt de betekenis van het verlies te reconstrueren op drie dimensies : - het verlies zelf (de externe gebeurtenissen) - de subjectieve (interne) betekenis van het verlies voor de rouwende - reflexieve dimensie: het verlies bekijken vanuit een breder perspectief en het plaatsen binnen het ruimere rouwtraject en levensverhaal Hij exploreert ook de copingstrategieën die de rouwende hanteert in het omgaan met de uitdagingen en de veranderingen en de rouwstijl (cf. deel 1, 2.3. instrumenteel/affectief). Frank, 48 jaar, zaakvoerder van een eigen bedrijf, heeft tien jaar daarvoor zijn 21-jarige dochter Eva aan kanker verloren. Hij komt in begeleiding omdat zijn vrouw hem heeft gestuurd. Zijn vraag is om hem ‘te leren rouwen’. Zijn vrouw kan volgens hem goed rouwen omdat ze alle boeken heeft gelezen, gespreks- en zelfhulpgroepen heeft gevolgd, veel heeft geweend en 220 Deel 2 over hun dochter heeft gepraat. Zelf heeft hij daar echter niets aan, hij heeft ook maar één keer geweend, op het moment van haar dood, maar dit is volgens zijn vrouw een tekort en soms krijgt hij het verwijt dat hij niet genoeg van zijn dochter heeft gehouden. Dit doet hem erg pijn, maar hij kan zich hier niet tegen verdedigen. Ze leven nog samen in hetzelfde huis, maar niet meer als man en vrouw. Zijn vrouw neemt het hem ook kwalijk dat hij na het overlijden van Eva ‘gevlucht’ is in zijn werk en zijn hobby’s én de drank. Frank is heel erg op zoek naar de betekenis van het sterven en de dood van Eva in filosofische en religieuze beschouwingen. De informatie over verliesgerichte en herstelgerichte processen in rouw (cf. deel 1, 2.2.6.) brengt Frank veel inzicht in het verschil in rouwstijl tussen hem (als man) en zijn vrouw. Zijn werk en hobby’s in stand houden hebben hem gered en hij heeft daar ook veel innerlijke spanning in kwijt gekund. Hij was bv. bezig met een project op het moment dat zijn dochter stierf en hij wilde dat desondanks afronden. Dit bleek voor hem helend, terwijl zijn vrouw het onaanvaardbaar vond. Hij beseft wel dat hij het erg moeilijk heeft om, na enkel in de herstelgerichte pool gezeten te hebben, nu ook in de verliesgerichte pool te stappen. Stilstaan bij het verlies betekent voor hem “aan de rand van een put staan en daar nooit meer uit kunnen”. Het zoeken van en geen betekenis kunnen geven aan het verlies van Eva is voor hem een ondermijnende factor. Rouwtherapie was voor hem: leren een onderscheid zien tussen zijn adequate (bv de hobby’s) en niet adequate (de drank) copingstrategieën; het ontmijnen van de cognities die hem hielpen gevoelens te vermijden; de communicatie terug op gang brengen met zijn vrouw en het zoeken naar betekenisgeving via het bekrachtigen van zijn blijvende innerlijke relatie met Eva en in een innerlijke dialoog met haar zijn gevoelens van gemis en liefde te uiten. De wijze waarop Eva met haar ziekte en dood is omgegaan blijkt voor hem een levensopdracht te zijn. De therapeut is op de hoogte van de criteria voor gecompliceerde rouw en kan op basis daarvan een diagnose van gecompliceerde rouw stellen (cf. deel 1, hoofdstuk 4) en een werkafspraak maken met de cliënt over de aanpak en behandeling van de storende symptomen die het rouwproces bemoeilijken of verlengen. Naast het detecteren van de pijnpunten in het rouwproces besteedt de therapeut veel aandacht aan de (in kleine of grote mate) aanwezige interne veerkracht alsook externe kracht- en steunbronnen van de rouwende. Hij detecteert de positieve factoren, gevoelens en ervaringen en helpt de rouwende ook die als onderdeel te beschouwen van de rouwervaring. De rouwtherapie moet ook uitgaan van een positieve psychologie, waarbij het werken aan krachten en veerkracht de rode draad is. Veerkracht kan je omschrijven als het vermogen om de confrontatie met pijnlijke levenssituaties aan te gaan, het kunnen toelaten en ervaren van positieve gevoelens en krachten én het kunnen vragen en ontvangen van steun van de omgeving (Machin, 2006). De wil om positieve eigenschappen, kwaliteiten en competenties te herkennen en te ontwikkelen en het opwekken van positieve gevoelens zijn een belangrijke buffer tegen psychologische problemen. Hierdoor bouwt de rouwende ‘psychologisch kapitaal’ (Van Regenmortel, 2002) op dat de sleutel is voor het opbouwen van weerstand die noodzakelijk is om het hoofd te kunnen bieden aan de dagelijkse problemen, stress, angsten en depressie die op de loer kunnen liggen na een verlies. De focus verandert van een deficitlens naar een krachtgerichte lens. (Van Regenmortel, 2002) In rouwtherapie is het van belang om appèl te doen op de innerlijke veerkracht van de nabestaande en steunbronnen uit de omgeving te (helpen) mobiliseren. (zie ook casus A) Deel 2 221 Het contact met de innerlijke representatie van de verloren geliefde herstellen Waarover gaat het eigenlijk als we spreken van een blijvende of continue verbinding of relatie met de overledene ? Het gaat om een proces waarbij de rouwende de overledene blijft incorporeren of opnemen in het leven door de constructie van de “mentale of innerlijke representatie van de geliefde” (Boerner en Heckhausen, 2003). We hebben het vermogen om een voorstelling te maken van een hechtingsfiguur die ook bestaat zonder de actuele aanwezigheid van die figuur. In termen van de hechtingstheorie gaan kinderen vroege hechtingservaringen internaliseren in een ‘intern werkmodel’ of een mentale representatie van een responsieve ouderfiguur waardoor de fysieke nabijheid (of de persoon buiten ons) kan vervangen worden door een psychische nabijheid (de persoon binnen ons) om zich veilig te voelen. Dit lukt zolang de ouder regelmatig ook fysiek aanwezig blijft, zolang het kind gelooft dat zonodig de hechtingsfiguur beschikbaar is. De dood brengt die beschikbaarheid definitief tot nul, wat kan zorgen voor een grondige verstoring en desorganisatie van de psyche. In het rouwproces speelt de symbolische innerlijke representatie en nabijheid van de overledene of andere afwezige hechtingsfiguren dan een steunende, adaptieve en troostende rol. (cf. deel 1, hoofdstuk 1.2.) “Mijn moeder is 30 jaar geleden gestorven. Ik heb dit verwerkt in een moeizame en pijnlijke periode. Ik blijf haar koesteren in mijn herinnering en ik denk nog dagelijks aan haar. Ik praat ook vaak met haar, dat steunt mij en is troostend. Mijn man is vorig jaar overleden. Als ik het moeilijk heb, vraag ik om zijn steun.” Er zijn twee soorten innerlijke representaties : Met mentale representatie wordt bedoeld: voorstellingen van specifieke gebeurtenissen, situaties, beelden en interacties die te maken hebben met de overledene. Deze zijn opgeslagen in het expliciete geheugen wat betekent dat ze bewust kunnen opgeroepen worden door een herkenning (bv. “ik zag iets of iemand en dat herinnerde me aan die keer dat moeder…”) of door zelf op te roepen (bv. “probeer je eens te herinneren hoe onze pa dat deed…”). Met geïnternaliseerde representatie of voorstelling gaat het om een algemeen levensscript met houdingen, opvattingen, waarden, aannames over het zelf, de ander en de wereld die gegroeid zijn uit ervaringen met een ouderfiguur en die zijn opgeslagen in het impliciete geheugen. Ze zijn dus grotendeels onbewust, kunnen niet zomaar herinnerd worden en de persoon herinnert zich niet (altijd) de specifieke situaties waaruit ze zijn voortgekomen, maar generaliseert zijn ervaringen. Een goed voorbeeld daarvan is de veilige of onveilige hechtingsstijl, innerlijke geboden of ‘moetens’ (bv.”ik moet het alleen doen”, “ik moet sterk zijn”, “ik moet voor iedereen zorgen”) of innerlijke zelfkritiek (“ik ben minderwaardig”, “ik verdien niets, alleen maar straf”) of vroege tekorten in basisbehoeften (bv. tekort aan bescherming en steun en van daaruit een script opbouwen waarbij je alles alleen doet en niemand nodig hebt). Als we spreken over een continue relatie met een overleden hechtingsfiguur dan wordt in deze benadering de mentale representatie of voorstelling bedoeld : 1. dat kan gaan om de innerlijke voorstelling die er al was voor het verlies; 222 Deel 2 2. nieuwe voorstellingen die gemaakt worden op basis van bestaande (“wat zou mijn man nu gedaan of gezegd hebben als hij me zo zag…”) of op basis van nieuwe informatie over de overledene (bv. ontdekking dat overleden partner een buitenechtelijke relatie heeft gehad). Pauline Boss (2006) brengt een interessant concept binnen dat ook erg bruikbaar is in de therapeutische context, nl. de psychologische familie. Dit is de familie die in ons bewustzijn bestaat. Het is een actieve en affectieve binding die ons helpt om te leven met trauma en verlies in het heden. Het betreft niet enkel bloedverwanten maar het gaat om iedereen die we als ‘familie’ beschouwen. Afwezige leden van de familie (bv. door emigratie of door overlijden) blijven psychisch in ons aanwezig en blijven deel uitmaken van onze innerlijke leefwereld. Het gaat hier niet om preoccupatie met een overledene; die kan iemand juist immobiliseren en bevriezen in een verliessituatie. Het innerlijke contact daarentegen met de psychologische familie blijkt een motivator te zijn voor verandering en transitie in het rouwproces. “Wat zou je moeder gewild hebben dat je nu deed ?” “Wat zou je dochter gezegd of gedaan hebben in deze situatie ?” “Als ze ons nu zou kunnen zien, dan zou ze trots op ons zijn.” De relatie met de innerlijke representatie van een overleden ouderfiguur kan zich nog verder in de levensloop ontwikkelen en veranderen. De moeder van Els is twee jaar geleden overleden en haar vader vier jaar. Ze heeft nog een jongere zus. Toen beide ouders nog in leven waren, was vader erg aanwezig in het gezin, hij kon dominant zijn en moeder werd met haar behoeften en kwaliteiten ondergesneeuwd. Voor haar zus was vooral de relatie met haar vader erg belangrijk en ze was eerder afwijzend naar haar moeder toe. Els zelf heeft in therapie lang geworsteld met de negatieve impact die haar dominante vader op haar en haar leven heeft gehad en de impact van de beschermende positie die ze naar haar moeder voortdurend heeft ingenomen. Toen haar vader gestorven was kwam moeder meer en meer uit de verf met haar eigen kwaliteiten en eigenschappen. Toen ze kort daarop ook overleed merkten beide zussen dat ze meer en meer bezig waren met hun moeder, hun moeder meer en meer gingen ontdekken en in de innerlijke dialoog met hun moeder als het ware hun innerlijk groeiproces verder zetten, d.w.z. hun moeder meer en meer integreerden in hun eigen leefwereld. “Bij kinderen die een ouder verloren hebben wordt de innerlijke representatie van de ouder nooit begraven in het onbewuste noch blijft het stabiel in de loop van de tijd. Het kind is bewust van de innerlijke representatie en die representatie lijkt nog te veranderen als het kind zich verder ontwikkelt.” (Silverman en Klass, 1996). Marc (38 jaar) heeft zijn vader verloren op 14-jarige leeftijd. Hij had als puber een moeilijke, conflictueuze relatie met zijn vader. Toen zijn vader stierf heeft Marc zich vooral geconcentreerd op het verder leven, het zorgen voor zijn moeder en zussen, een diploma halen. Hij is getrouwd en kreeg twee kinderen. Nu zijn oudste 14 geworden is, wordt hij plots geconfronteerd met het verlies van zijn eigen vader op die leeftijd. Hij denkt heel veel aan hem, begrijpt hem beter in zijn opvoeding en gaat bij zijn moeder op zoek naar informatie over hem. Zijn zoektocht naar de betekenis van zijn vader in zijn leven barst los, hij voelt spijt dat hij hem Deel 2 223 nooit heeft kunnen zeggen dat hij van hem hield, hij mist zijn vader en verlangt naar hem en voelt verdriet als hij over zijn vader vertelt. Hij schrijft een brief waarin hij hem alles vertelt en al zijn liefde uitdrukt. De brief wordt voorgelezen en daarna verbrand aan het graf. Het brengt Marc rust en geeft hem voor het eerst het gevoel dat hij echt een vader heeft. Therapeutisch is het belangrijk de rouwende te laten focussen op de subjectieve betekenis van de overledene. Neimeyer (2006) gebruikt hiervoor de techniek van de ‘life imprint’ of ‘afdruk van een leven’ (cf. appendix 3). We internaliseren de ander, nemen hem in ons op, hij wordt onderdeel van ons psychisch leven, onze eigen ontwikkeling. We bouwen daarmee onze eigen identiteit op. We hebben fysieke en psychische karakteristieken en waarden onbewust geassimileerd in onze eigen identiteit. In de ‘life imprint’ exploreren we wat we hebben eigen gemaakt, wat we koesteren van de ander, welke idealen en waarden we willen meenemen en cultiveren om op die manier de geliefde blijvend een plaats te geven en te integreren in het nieuwe leven dat voor ons ligt. We onderzoeken ook wat we achter willen laten, bv. bepaalde kenmerken, gewoontes, houdingen of waarden die we niet willen meenemen in ons verdere leven. De relatie met de representaties van de overledene werkt in twee richtingen : 1. de relatie van de rouwende tot de overledene waarbij de betekenis die de relatie had en heeft open blijft, kan veranderen en zich verder kan ontwikkelen. Vaak treedt een gevoel van spijt op om alles wat we niet hebben gezegd of wat we hebben nagelaten te doen. Dit zorgt ervoor dat er iets onafs blijft waardoor we het rouwproces niet ten volle kunnen ontwikkelen. Neimeyer (2006) wijst erop dat het van belang is dat de rouwende de integriteit bewaart van zijn/haar levensverhaal waarbij het cultiveren of onderhouden van een ‘continue band’ met de verloren geliefde essentieel is. Het gaat er in rouwtherapie niet om afscheid te nemen of iets af te sluiten, maar juist om het verder verwelkomen van de relatie om de ‘conversatie’ te heropenen die was afgebroken door de dood. Deze conversatie voorziet in een krachtige ervaring en daardoor validering van hun blijvende relatie, een band die nog versterkt wordt in het dagelijkse leven van de rouwende. “In scherp contrast tot het trage en pijnlijke werk van het losmaken van de hechting zoals gesuggereerd wordt in de traditionele rouwtheorie zal de rouwende vlug en spontaan haar diepe verbinding met de overledene bevestigen en in hun ‘hernieuwde’ relatie de bronnen ontdekken die nodig zijn om zich zelf op een meer adequate wijze te valideren en te ontwikkelen.” Het uiten van spijt of het uitdrukken van liefde kan men ook nog blijven doen na de dood. Toen Julie (45 jaar) drie jaar was, is haar moeder gestorven. Kort daarop is haar vader hertrouwd en kreeg ze een stiefmama. Ze voelt ‘niets’ als ze over haar overleden moeder vertelt of aan haar denkt. Tijdens therapie merkt ze dat ze eigenlijk erg boos is op haar stiefmama waar ze ook “moeder” tegen moest zeggen. Ze heeft alle plaats ingenomen en de lege plek die mama had nagelaten heeft niet leeg mogen zijn. Ze voelt ook veel schuld over haar kwaadheid, want haar stiefmoeder heeft toch goed voor haar en de rest van het gezin gezorgd en papa en haar niet alleen gelaten. Haar vader en haar tantes konden het nooit aan om over haar mama zoals ze echt was te spreken; ze heeft dat dus ook nooit meer gedaan. Papa sprak , als hij eens op een vraag over haar antwoordde, over haar moeder als over een heilige. In een sessie nodigen we haar mama uit in de ruimte en ze krijgt symbolisch een plek in een stoel. 224 Deel 2 Julie vraagt aan haar mama : “Waarom heb je me in de steek gelaten ?” “Ik heb je zo gemist” en ze begint hard te huilen. Als ik vraag wat haar mama hierop antwoordt, zegt ze dat haar mama niet anders kon, ze had kanker en kon niet meer genezen. Haar mama wou haar helemaal niet in de steek laten. Na een tijdje ontspant Julies lichaam en ik als vraag wat er gebeurt zegt ze dat ze heel veel warmte voelt uitgaan van haar mama. Ze neemt die warmte in zich op en nestelt zich in haar stoel. Ik stel haar voor om die warmte in zichzelf mee te nemen en vraag haar of het goed is om nu afscheid van mama te nemen. Als ze dat wenst kan de dialoog altijd weer opgenomen worden (binnen als buiten de therapie). In volgend voorbeeld wordt de destructieve impact duidelijk van de oude visie van het ‘loslaten’ van de overledene. Therapeutisch werd dit loslaten vaak vorm gegeven via rituelen. In het geval van Mieke was dit desastreus. Mieke (45 jaar) meldde zich in de praktijk aan voor therapeutische hulp i.v.m. angstbuien en depressie. De directe aanleiding om professionele hulp te zoeken was een voorval waarbij ze tijdens de afwas plots over haar hele lichaam warm kreeg en de gedachte in haar opkwam: “Mama is hier.” In paniek is ze daarop de keuken uitgevlucht. Mieke was enig kind en 18 jaar toen haar moeder zwaar ziek werd en overleed. Tijdens de ziekte en het overlijden van haar moeder kreeg Mieke van haar vader en familie de raad zich niet bezig te houden met mama, er niet aan te denken en vooral haar best te doen op school. Er werd verder niet meer over mama gepraat, ze moest haar zo snel mogelijk loslaten, dat was het beste. Mieke heeft met hulp van een therapeut twee jaar na het overlijden mama ‘definitief losgelaten’ door enkele foto’s en voorwerpen die gelinkt waren aan mama ritueel te verbranden… Mieke studeerde af, trouwde, kreeg drie kinderen, dit allemaal zonder mama. Ze kreeg meer en meer last van depressies, angst en paniekaanvallen en psychosomatische klachten, tot het voorval in de keuken. In therapie werd gewerkt met de innerlijke representatie van moeder, herinneringen werden opgehaald en in een dialoog met de overleden moeder werd de liefde voor en de binding met haar moeder hersteld. Mieke besliste een foto van haar mama op een ereplek in haar huis op te hangen en de therapie werd later succesvol afgerond. 2. de impact van de overledene op de rouwende : Herinneringen kunnen aangenaam zijn en positief werken, maar ze kunnen ook – bewust of onbewust – gevoelens van schuld, angst, depressie opwekken en het rouwproces bemoeilijken. In de actuele rouwresearch wordt nog weinig onderzoek gedaan naar de impact van conflictueuze relaties (bv. mishandelende partner, misbruikende vader) na het overlijden waarbij wrok, rancune, verbittering blijven bestaan bij de rouwende. Deze gevoelens vormen vaak ‘unfinished business’ of een niet afgewerkt of afgerond hoofdstuk in het verliesverhaal van de rouwende en kunnen apathie, isolatie, depressie, chronisch fysieke problemen, compulsief gedrag enz. veroorzaken (Kennedy, 1997). De rouwende kan alsnog – al of niet met therapeutische hulp – in een imaginaire dialoog met de mentale representatie van de overledene de gevoelens ervaren, tot uitdrukking brengen, begrijpen en in relatie brengen. In Pessotherapie wordt gewerkt met het innerlijke beeld of representatie van de reële ouder, in zijn positieve (bv. moeder heeft goed voor mij gezorgd) en negatieve (bv. ze heeft me vaak vernederd) betekenissen en met het beeld van een ‘ideale moeder of vader’. Een Deel 2 225 ideale ouderfiguur is het beeld dat in ons leeft van het antwoord dat we eigenlijk als kind hadden moeten krijgen op onze behoeften. Dit had de moeder of vader moeten zijn die ons bv. echt had gezien en gehoord, ons had beschermd en gekoesterd, gewaardeerd en opgevangen etc. In het rouwproces gaat het enerzijds om het verlies van de reële ouderfiguur (op jonge leeftijd) maar anderzijds ook om een breuk in het belangrijk proces van invulling van de basisbehoeften en in het integratieproces van de archetypische moeder- of vaderfiguur door het wegvallen van de reële persoon. “It is important to grieve fully, but people will have difficulty really moving on until they deal with all the unmet needs that are left, with no hope of fulfilment from the person who had passed away.” (Diane Boyden-Pesso ,1988, niet gepubliceerd artikel) Annie (68 jaar) was erg boos op haar overleden moeder. Deze was het jaar voordien overleden op 95-jarige leeftijd. Annie was ongehuwd en had elke dag voor haar moeder gezorgd, en ze belden minstens twee keer per dag met elkaar. Annie vond haar moeder op een dag dood op de grond. Ze vertelt hoe ze haar dode moeder door elkaar schudt terwijl een heftige woede haar overvalt. Die boosheid blijft in haar zitten en overheerst haar dagelijks leven. Annie komt er in een therapeutisch gesprek achter dat ze haar hele leven heeft gewacht op een woord van liefde of dankbaarheid of waardering van haar moeder en dat tot haar dood nooit heeft gekregen. Zoveel van haar zorg werd niet erkend. In een sessie wordt dat stuk van haar moeder dat haar niet erkende symbolisch in beeld gebracht via een donker kussen. Annie toont lijfelijk signalen van boosheid maar is zich daar niet van bewust. Als dit door de therapeut wordt ‘gewitnessed’ d.w.z. de emotie die tot uitdrukking wil komen wordt door de therapeut gezien, benoemd en gelinkt met de context waarin het gevoel is ontstaan, wil Annie haar boosheid tot expressie brengen, maar iets blokkeert haar. De blokkade is o.m. te herleiden naar de gedachte ‘je mag niet boos zijn op je moeder’ en al zeker niet als ze dood is. We brengen het positieve aspect van moeder in beeld ( ze kiest hiervoor een plant) in de ruimte. Door deze polarisering worden haar loyaliteit en liefde voor haar moeder gerespecteerd en krijgt een plaats. Ook het interne verbod op het uiten van boosheid blokkeert haar. In een vorige sessie is dit stuk van haar opvoeding al aan bod gekomen. Ze symboliseert in de ruimte een figuur die haar de toestemming geeft en aanmoedigt om haar boosheid te uiten. Ze krijgt enorme zin om te duwen en te slaan. De therapeut neemt een kussen vast als begrenzing waarop Annie tegen het kussen begint te duwen en erop te kloppen. Ze gooit haar frustratie t.o.v. het negatieve stuk van moeder naar buiten. Nadien merkt ze dat in haar beleving dit voorheen dominante stuk van moeder nu veel kleiner lijkt en ze wordt erg verdrietig. Het niet ingevulde verlangen en het gemis komen nu hevig opzetten. De therapeut stelt haar voor een ‘ideale moeder’ binnen te brengen in de symbolische ruimte. Ze kiest hiervoor het beeld van een zonnebloem met de kwaliteiten van onvoorwaardelijke warmte, koestering, omhulling, liefde. Ze neemt de tijd om deze kwaliteiten in zich op te nemen en het gekwetste kind in zichzelf te helen. Ze neemt dan afscheid van de reële moeder, voelt zich nu rustiger t.o.v. haar. Wat ze voordien al verstandelijk wist, nl. dat haar moeder vanuit haar eigen achtergrond die liefde en erkenning niet kon geven, kan ze nu ook emotioneel aanvaarden en een plaats geven. Ze voelt in zichzelf ruimte ontstaan waarin haar overleden moeder een plek kan krijgen. Rouwtherapie beweegt zich in het continuüm tussen verliesgerichte en herstelgerichte 226 Deel 2 processen of de twee realiteiten van de Januskop: de realiteit van het verlies van die ene en vaak ook de wereld die daarmee verloren gaat enerzijds en anderzijds het leven dat verder gaat zonder de geliefde. Leven met gemis is de persoon buiten ons loslaten om dan te ontdekken dat we de persoon binnen in ons nooit verloren zijn. De rouwtherapeut helpt de rouwende het eigen rouwtraject te gaan, het eigen antwoord te formuleren op het verlies via een rouwtraject van aanpassingen aan een intern en extern verander(en)de realiteit. Om allerlei redenen kan een rouwtraject te complex worden voor een rouwende, te lang duren, te intens blijven, vast zitten of verstoord zijn, met allerlei complicaties op fysiek, psychisch en sociaal vlak tot gevolg. De rouwtherapeut lost rouw niet op, maar helpt wel storingen oplossen waardoor het rouwproces weer zijn natuurlijke stroom kan volgen. Drie dimensies zijn essentieel in elke rouwtherapie : 1. de emotionele dimensie : de rouwtherapeut kan de rouwende helpen in het omgaan met emotionele pijn, in het reduceren van pijnlijke emoties of cognities die deze veroorzaken en focust zich op positieve emoties. De therapeut weet zich geconfronteerd met grote angsten, onmacht, kwetsbaarheid; angst voor het loslaten van de emotionele controle, angst voor de onderdrukte woede, de afgesplitste en lang ontkende pijn. Hij is in staat de woede te accepteren in de relatie tot het verlies en in het hier en nu van de therapeutische relatie. Hij kan met de rouwende emotionele pijn doorwerken, waarbij deze emotioneel contact maakt met ontkende delen van zichzelf en aspecten van de relatie, waardoor hij of zij in staat is zich opnieuw te verbinden met de verloren persoon en deze te integreren. 2. de relationele dimensie : de rouwtherapeut weet dat rouw de kostprijs is van de hechting. Hij exploreert met de rouwende diens hechtingsstijl, creëert een veilige therapeutische relatie en focust zich op de betekenis (positieve en negatieve) van de relatie met de overleden geliefde via de interne of symbolische representatie van de overledene. Onafgewerkte zaken in de relatie dienen te worden aangepakt 3. de betekenisdimensie : de rouwtherapeut gaat met de rouwende op zoek naar de betekenis van het verlies, de specifieke (traumatische) verlieservaring en helpt de rouwende dit (emotioneel en cognitief) te integreren in de coherentie en continuïteit van het autobiografisch zelf of levensverhaal. Via processen van assimilatie en accommodatie wordt een eventueel ontwricht zelfbeeld geherdefinieerd en het wereldbeeld gereconstrueerd. Deze dimensie bevat ook de spirituele dimensie omdat sterven en dood ons raakt in diepere lagen van bewustzijn en energie, een gebied voorbij oorzaak en gevolg of voorbij verklaringen en rationele controle. In de therapieruimte is dan naast de wonde ook plaats voor de verwondering over bijzondere ervaringen die ons optillen uit het dagdagelijkse en ons openen voor ‘het mysterie’. Casus A Miet, 65 jaar, gepensioneerd onderwijzeres, komt in rouwtherapie n.a.v. het overlijden van haar dochter Lucie vijf jaar geleden. Lucie was alleenstaand. Ze heeft zichzelf op 30-jarige leeftijd van het leven beroofd door ophanging. Haar vader, Peter heeft haar gevonden. Er was geen afscheidsbrief, geen aanwijsbare reden voor de daad van Lucie. Miet heeft vier jaar lang antidepressiva genomen. Ze beschrijft die periode als een tijd zonder veel heftige gevoelens, vlak. Ze heeft een jaar geleden zelf de beslissing genomen om Deel 2 227 te stoppen met haar medicatie. Vanaf dan werd ze meer en meer overstelpt door emoties en pijn. Heel wat lichamelijke klachten begonnen toen te verergeren, maar bij allerlei onderzoeken werd niets gevonden. Toch staat ze op het punt een maagoperatie te ondergaan. Zelf gelooft ze niet in psychische oorzaken van haar klachten. Nu houdt ze het echter niet meer vol. Ze is elke controle kwijt, ze loopt de hele dag te wenen, maar houdt er alleen een pijnlijke keel of krop in de keel aan over. Ze heeft één keer als een ‘kind kunnen wenen’ en voelde zich daarna opgelucht. Ze is zenuwachtig en opgejaagd, slaapt slecht, functioneert nog met moeite, en is razend kwaad op Peter omdat hij niet praat, ze vindt het niet meer leefbaar met haar man. Hij werkt als antiquair, is de hele dag weg of zit in zijn atelier. Hij is gesloten en praat niet meer over Lucie. Als Miet hem uit machteloze woede verwijten naar zijn hoofd slingert, loopt hij weg. Ze is razend op hem en ze is het beu. Miet voelt zich enorm schuldig en waardeloos als moeder, ze heeft voor haar gevoel gefaald in de opvoeding en zorg voor haar overleden kind. Ze isoleert zich, heeft met niemand contact, ze denkt dat iedereen op haar neerkijkt en haar veroordeelt. Ze heeft nog één broer en twee zussen. Die waren ook allemaal bij haar thuis de eerste dagen na het overlijden van Lucie. Daar had ze veel steun aan ondervonden, maar die is er nu niet meer. Ze voelt zich veel kleiner en dommer dan de rest van haar familie. De anderen zijn welbespraakter en intelligenter. Ze legt de lat voor zichzelf heel hoog, twijfelt voortdurend aan haar eigen kunnen en begint dus aan niets. Ze wil vrijwilligster worden in een ziekenhuis, maar begint er niet aan, ze “zal het toch niet aankunnen”. Haar hobby is schilderen, maar ze beoordeelt haar eigen werk als minderwaardig. Ze is ongelovig. Ze ziet geen toekomst, heeft geen zin meer in het leven. Ze weet niet wat ze met haar leven aanmoet, welke richting uit. Het is niet eerlijk, niet serieus wat gebeurd is. Ze begrijpt niet waarom Lucie het heeft gedaan. Ze vindt geen antwoorden. Miet beantwoordt aan heel wat symptomen op het vlak van gecompliceerde rouw (cf. criteria Prigerson, deel 1) In de therapie stellen we een rouwladder op, d.w.z. dat we een inventaris maken van de pijn-punten en er een rangorde aangeven : welk pijnpunt staat op dit moment boven of weegt het meest of vreet het meest energie. We exploreren ook de krachten die tussen de regels door aan het licht komen, die Miet onvoldoende ziet of gebruikt. Haar kracht om zelf met haar antidepressivum te stoppen, haar kracht om in therapie te komen, de pijn die ze doorstaat, haar kwaadheid als een appèl om gehoord te worden. De zussen zouden ook een steunbron kunnen zijn, maar worden totnogtoe niet ingeschakeld. We exploreren tijdens een sessie hoe ze omgaat met steun vragen en krijgen, met gevoelens uiten. Uit haar geschiedenis blijkt dat ze als kind nooit verdriet mocht uiten, ze moest flink zijn en sterk, het alleen kunnen, niet zeuren. Met verdriet kruip je weg en je laat het aan niemand zien. Ze komt uit een groot gezin, vader was beangstigend streng, erg gesloten en moeder moest zorg dragen voor een groot gezin. Miet wou moeder niet tot last zijn. Deze ‘boodschappen’ van vader en moeder heeft ze geïnternaliseerd en zijn nu een soort innerlijke cognities of ‘stem van haar waarheid’ geworden, nl.” Je moet het alleen doen en niet zeuren”. Ik vraag haar deze ‘stem’ buiten zich te symboliseren in de ruimte, te veruiterlijken, en Miet merkt hoe de stem haar immobiliseert en in hoge spanning brengt zonder dat ze iets met die spanning kan doen. Ze wordt rustiger als ze een alternatieve boodschap kan symboliseren in de ruimte, nl. dat haar verdriet en eenzaamheid gezien worden en bestaansrecht krijgen en dat ze dit niet alleen hoeft te doen. 228 Deel 2 Als ik haar vraag op momenten van diepe emotionele pijn contact te maken met de plek in haar lichaam waar ze die pijn het sterkst voelt, wijst ze op haar maag(!)streek. In het focussen op die plek door haar hand erop te leggen, ernaar toe te ademen, de spieren aan te spannen etc. komt ze in contact met gevoelens van schuld en kwaadheid t.o.v. Lucie. We exploreren de relatie die ze heeft gehad met haar dochter en wat Lucie voor haar heeft betekend. Lucie was joviaal, sociaal en warm in contacten, behulpzaam, stond voor iedereen klaar. Ze was echter ook eigenzinnig en koppig, heel gesloten, lastig van jongsaf, een ramp op school, ze hadden veel conflicten. Miet moest de strenge zijn omdat Peter nooit ingreep. Ze voelt vooral schuld en spijt. Spijt om de moeilijke, gespannen relatie die ze altijd met haar dochter heeft gehad. Er worden veel herinneringen opgehaald, mooie maar ook moeilijke. Miet beseft dat ze het zwaar heeft gehad om met de lastige kant van haar dochter om te gaan, fouten heeft gemaakt, er alleen mee was, maar ze beseft nu ook dat dat haar nog niet een ‘slechte’ moeder maakt. Heel wat kwaadheid heeft ze tot nu toe altijd naar zichzelf gericht, vandaar veel schuldgevoelens en depressieve strategieën. We nodigen Lucie symbolisch uit om in de ruimte te komen en Miet plaatst haar in een lege stoel op een meter afstand van zichzelf. Ik vraag haar om Lucie te beschrijven en ze breekt in tranen uit, heeft diep verdriet. Ik stel haar voor om rechtstreeks naar Lucie te uiten waar ze zich zo schuldig over voelt en waar ze zoveel spijt van heeft. Het werkt ook bevrijdend als ze boosheid naar Lucie toe kan uiten; boosheid omdat zij zelfmoord gepleegd heeft, boosheid omdat zij niets heeft gezegd, geen hulp heeft gezocht, geen briefje heeft nagelaten. Als ik haar vraag hoe Lucie hierop reageert moet ze lachen en zegt ze dat Lucie nu antwoordt in de trant van : “Mam je kent me toch. Herinner je je nog eens toe ik 17 was en ik op een dag mijn tassen had ingepakt en van thuis was vertrokken en 4 maand weg ben gebleven, zonder een woord uitleg ? Ik was erg gesloten, het was mijn manier om dingen duidelijk te maken. We hadden het moeilijk samen mama, maar je hebt hier geen schuld aan…” Het lichaam van Miet ontkrampt en ze merkt dat ze nu ook weer voor het eerst veel liefde kan voelen, diepe onverbrekelijke liefde tussen moeder en dochter. Een intens gevoel van warmte doorstroomt haar en ik vraag haar om hiervoor een beeld te creëren en dit gevoel en beeld mee te nemen. Dan neemt ze voor dit moment afscheid van Lucie, maar de dialoog is weer op gang gekomen. In een volgend gesprek staat de relatie met Peter op de voorgrond. Peter komt ook eens mee naar de therapie. Hij komt uit een koud nest waar jongens van hun moeder niet kwetsbaar mochten zijn. Hij heeft nooit geleerd gevoelens en gedachten te communiceren. Hij voelt zich machteloos en ontredderd als hij het verdriet en de woede van Miet ziet, o.a. omdat hij de instrumenten mist om ermee om te gaan. Hij kan zelf veel emoties kwijt in zijn werk en in het herstellen van oude meubels. Nu Miet een plek heeft waar ze met haar innerlijke wereld terecht kan, kan ze meer afstand nemen van Peters gedrag en met meer begrip met hem omgaan. Informatie over verschillen in rouwstijl werkt verhelderend. Heel wat sessies gaan over haar gevoelens van minderwaardigheid en haar negatief zelfbeeld. Deze zijn duidelijk nog versterkt door de zelfdoding van haar dochter. We gaan terug in haar verleden en ontdekken dat ze geen plaats had in het gezin, dat ze bij niemand thuishoorde. Haar broer en zussen waren slimmer en mondiger en ze kon er niet tegen op. Deel 2 229 Een pijnplek die vaker naar bovenkwam is hun armoede destijds waar ze zich voor schaamde. Voor kwetsbaarheid was er bij vader en moeder weinig ruimte. Ideale ouders komen in beeld bij wie ze wel een plaats heeft, erkend wordt in wie ze is en gewaardeerd wordt, gekoesterd en gesteund. Er wordt in therapie afgerekend met innerlijke veroordelende en kritische stemmen die haar blokkeren en verlammen. Ze kan woede meer uiten en positieve ideeën over zichzelf beter toelaten. Miet schrijft in voor een cursus Spaans en slaagt in de examens. Ze krijgt bovendien het voorstel om een aantal van haar schilderijen te presenteren op een tentoonstelling en twijfelt of ze wel de moeite waard is, ze is bang om veroordeeld te worden. Ze beslist echter dat het niet essentieel is of die werken perfect gemaakt zijn, maar dat het erom gaat dat zij van zichzelf door anderen gezien mag worden in wie ze is. Ze is ook op zoek naar vrijwilligerswerk en heeft een kennismakingsgesprek aangevraagd bij Slachtofferhulp. Ze heeft weer contact met haar zussen opgenomen en zij gaan bij elkaar op bezoek. Ze heeft haar weg van de laatste jaren met haar zussen gedeeld en van hen veel erkenning en steun gekregen. Dit contact kan niet meer stuk. De begeleiding wordt afgerond. Ze heeft het gevoel nu wel alleen verder te kunnen. Afspraak wordt gemaakt dat ze contact kan opnemen als ze behoefte voelt aan een ondersteunend gesprek. Ze brengt een symbool (dat Peter heeft gemaakt van hout) mee dat staat voor de armoede in haar jeugd. Dit krijgt vanaf nu een centrale plaats in hun huis. Elke keer ze iets positief realiseert schrijft ze dit op een briefje en legt dit bij haar symbool, als bevestiging en bekrachtiging van haar nieuw verworven identiteit en haar innerlijk groeiende ‘rijkdom’. * In de context van dit hoofdstuk is het niet de bedoeling een volledig beeld en voorstelling te geven van de Pessopsychotherapie. Deze therapievorm werd ontwikkeld door het Amerikaanse echtpaar Al en Diane Pesso-Boyden. (www.pesso.be) Met dank aan Willy Van Haver, directeur KERN en Pesso-supervisor en trainer, voor de waardevolle suggesties. Referenties van dit hoofdstuk zijn terug te vinden in de referentielijst na deel 1. 230 Deel 2