Concept-tekst - De Standaard

advertisement
Statuut huisartsen-in-opleiding: Universiteiten zeggen 'NEEN' aan de Commissie ArtsenZiekenfondsen.
Artsen in opleiding (tot huisarts of specialist), verzorgen tijdens de opleiding patiënten, en worden hiervoor
vergoed. Voor de specialisten is sinds de jaren '80 een specifiek statuut uitgewerkt 'Sui generis', met een
beperkte sociale zekerheid en dit statuut wordt uitbetaald door universitaire ziekenhuizen of de
ziekenhuizen waar de opleiding plaatsvindt. Huisartsen-in-opleiding worden echter betaald als
zelfstandige, door de huisarts-stagemeester (de praktijkopleider) in de praktijk waar ze worden opgeleid.
Deze huisarts-stagemeester wordt hiervoor gedeeltelijk vergoed door de ziekteverzekering. Huisartsen-inopleiding hebben momenteel slechts een beperkte bescherming bij ziekte, zwangerschap, hebben geen
recht op kinderbijslag…
De toenemende feminisering (3/4de van de huisartsen-in-opleiding zijn vrouw), versterkte de vraag naar
een betere sociale bescherming. Deze betere bescherming zou ook de attractiviteit van de keuze voor
huisartsenopleiding kunnen vergroten.
Op het terrein is er momenteel een groot probleem van ongelijkheid wat betreft de betaling als
zelfstandige van de huisartsen-in-opleiding. Dit is niet zozeer een probleem in Vlaanderen, waar het
Interuniversitair Centrum voor Huisartsenopleiding (ICHO) gezorgd heeft voor een typecontract, maar in
Brussel en Wallonië worden de best verdienende huisartsen-in-opleiding zes keer meer betaald dan de
slechtst verdienende.
In 2001 zijn om die reden vertegenwoordigers van het ICHO en professoren Huisartsgeneeskunde
onderhandelingen opgestart (onder de toenmalige minister van sociale zaken Frank Vandenbroucke), om
na te gaan of het statuut van de huisarts in opleiding kon worden verbeterd. Bij alle besprekingen en
voorbereidingen werden trouwens voortdurend de vertegenwoordigers van de huisartsen-praktijkopleiders
betrokken. Het ICHO heeft steeds doelbewust gekozen voor een goede afstemming met het werkveld.
De ontwikkeling naar een beter sociaal statuut voor de haio’s kwam in een stroomversnelling toen minister
Onkelinx via een Koninklijk Besluit aankondigde dat tegen 1 juli 2009 een nieuw statuut moest
gerealiseerd worden. Dokter Marco Schetgen, huisarts en adviseur op het kabinet van minister Onkelinx,
heeft in de voorbije 2 jaar met zeer veel inzet en deskundigheid alle partijen rond de tafel gebracht en een
goed afgewogen voorstel uitgewerkt: er zouden 2 v.z.w.'s worden opgericht die een vergoeding zouden
uitbetalen aan de huisartsen-in-opleiding waarin naast een vormingstoelage en sociale
zekerheidsbijdragen, met inbegrip van de maandelijkse vergoeding in geval van ziekte ook een
verzekering beroepsaansprakelijkheid, een groepsverzekering, alsmede een ongevallenverzekering
zouden worden voorzien. Het beheer van deze v.z.w.'s (coördinatiecentra genaamd) voorzag een
vertegenwoordiging van de universiteiten, van de praktijkopleiders en een niet stemgerechtigde deelname
van de huisarts in opleiding aan het beleid. Overeenkomsten tussen de coördinatiecentra, RIZIV,
praktijkopleiders en huisartsen-in-opleiding werden uitgetekend. Doordat de praktijkopleider niet meer
rechtstreeks de huisarts-in-opleiding moest betalen, zou een veel zuiverder 'pedagogische begeleiding'
van de jonge artsen kunnen ontstaan.
Alles was goed onderhandeld en afgesproken, toen het Belgisch Verbond van Artsensyndicaten (BVAS) ,
op de vergadering van de Commissie Artsen-Ziekenfondsen van 30 maart, waar de budgettaire
implicaties werden bekeken, plots eiste dat de coördinatiecentra paritair zouden beheerd worden door de
universiteiten en artsensyndicaten die tot nu toe nauwelijks interesse betoonden voor het lot van de
huisartsen-in-opleiding. Als universiteiten kunnen wij dit niet aanvaarden: het gaat hier immers om een
vergoeding voor activiteiten in de zorg, gepresteerd door studenten, ingeschreven voor de opleiding
opleiding 'Master-na-master in de Huisartsgeneeskunde', tijdens en in het kader van hun opleiding. Als
universiteiten hebben wij de maatschappelijke plicht om de doelstellingen van deze opleiding
(internationaal vastgesteld binnen de Bologna-overeenkomst die de criteria waaraan een master-opleiding
moet voldoen definieert), kwaliteitsvol te realiseren. De Master-na-master-opleiding Huisartsgeneeskunde
werd geaccrediteerd in 2005 door een internationale commissie en kreeg daarbij een bijzonder
kwaliteitskenmerk voor interuniversitaire netwerking. Wij zijn van mening dat artsensyndicaten, wanneer
zij paritair in het beheer van de coördinatiecentra worden opgenomen, een positie krijgen, die de realisatie
van de opleidingsdoelstellingen voor de huisartsen kan hypothekeren. Overigens kan men zich afvragen
of de Commissie Artsen-Ziekenfondsen bevoegd is om over deze middelen, die niet terechtkomen in de
prestatiegeneeskunde en niet het voorwerp uitmaken van de nomenclatuur van medische verstrekkingen,
beslissingen te nemen.
Het probleem ligt echter veel fundamenteler: de ware agenda van BVAS is dat zij niet wensen dat in de
toekomst, de opleiding tot specialist, ook een universitaire 'master-na-master'-opleiding wordt. Als
artsensyndicaat wensen zij (zoals de middeleeuwse 'gilden'), controle uit te oefenen op de opleiding van
specialisten. De opleiding van artsen is echter de bevoegdheid van de gemeenschappen (onderwijs), de
erkenning en toegang tot het RIZIV daarentegen is een federale bevoegdheid, waar de artsensyndicaten
paritair met de universiteiten in de erkenningscommissie zijn vertegenwoordigd.
Als universiteiten hechten wij een zeer groot belang aan de verbetering van het sociaal statuut van de
huisartsen-in-opleiding. Het is de volle verantwoordelijkheid van de universiteiten te zorgen voor een
kwaliteitsvolle toekomstgerichte huisartsenopleiding met een correct statuut voor de studenten. Dat
garandeert een voldoende instroom van kandidaten voor de huisartsenopleiding en dus ook toekomstige
huisartsen: de bevolking heeft hier recht op. Wij hopen dan ook dat minister Onkelinx de originele
voorstellen door haar kabinet uitgewerkt, die de beste gezanten bieden zowel voor een billijk statuut voor
de huisartsen als voor de kwaliteit en de attractiviteit van de huisartsopleiding, zal goedkeuren, en het
advies van de Commissie Artsen-Ziekenfondsen niet volgt.
Prof.dr. Bert Aertgeerts, Academisch centrum voor Huisartsgeneeskunde, Katholieke Universiteit
Leuven
Prof.dr. Jan De Maeseneer, Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg,
Universiteit Gent
Prof.dr. Dirk Devroey, Vakgroep Huisartsgeneeskunde Vrije Universiteit Brussel
Prof.dr. Paul Van Royen, Centrum voor Huisartsenopleiding, Universiteit Antwerpen
Prof.dr. Alain Dupont, Decaan Faculteit Geneeskunde en Farmacie, VUB
Prof.dr. Bernard Himpens, Decaan Faculteit Geneeskunde, KULeuven
Prof.dr. Eric Mortier, Decaan Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit
Gent
Prof.dr. Paul Van de Heyning, Decaan Faculteit Geneeskunde, Universiteit Antwerpen
Download