NIVEAU 4 Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 0 MICRO-ORGANISMEN Organismen Alle organismen bevatten de volgende kenmerken: Het betreft een levend wezen Met een eigen stofwisseling En het vermogen om zich voort te planten Alle organismen zijn in te delen in 4 rijken: Dieren Planten Bacteriën Schimmels Micro-organismen Microbiologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van micro-organismen. Onder micro-organismen verstaat men die organismen die uitsluitend met een microscoop of elektronenmicroscoop te zien zijn. Helemaal juist is deze definitie niet, omdat bijvoorbeeld schimmels, die tot een voor het oog zichtbaar schimmeldek of paddenstoel kunnen uitgroeien, ook tot de micro-organismen behoren. Een betere definitie van micro-organismen is: het zijn organismen die zijn opgebouwd uit één of meerdere cellen, ze hebben echter geen weefsels of organen. Micro-organismen komen overal in de natuur voor: in de grond, in water, in de lucht. Ze komen ook in grote aantallen voor op de huid en in het spijsverteringskanaal. Micro-organismen spelen ook een rol bij de bereiding van voedsel, bijvoorbeeld bier, brood, kaas, champignons. Sommige micro-organismen zijn pathogeen (ziekteverwekkend). Afb. 1 Foto van een trilhaardiertje genomen met een elektronen microscoop Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 1 Levensvoorwaarden voor micro-organismen: Voeding Vocht Zuurstof (of juist géén zuurstof) Temperatuur (7 - 65°C) Juiste pH (zuurgraad) Infectieziekten We spreken van een infectie als micro-organismen of parasieten het lichaam binnendringen en zich daar gaan vermenigvuldigen. Dit kan leiden tot: Een lokale infectie Een algehele infectie Infectieziekten kunnen dus veroorzaakt worden door: Ectoparasieten: o Vlooien o Luizen o Mijten o Teken o Vliegenlarven Endoparasieten: o Spoelwormen o Lintwormen Micro-organismen: o Prionen o Protozoën o Schimmels o Bacteriën o Virussen Hoe raken dieren besmet met micro-organismen: Directe besmetting: door contact met een ander ziek dier of een drager. Kan ook over grote afstand door zwevende micro-organismen in de lucht Indirecte besmetting: via een tussengastheer (vector) zoals bijvoorbeeld een teek of een mug, of via besmette materialen zoals bijvoorbeeld voerbakjes, dekens, borstels Prionen Prionen zijn de enige bekende pathogenen die geen DNA bevatten. Dit is de reden waarom prionen pas in 1982 zijn ontdekt: wetenschappers konden niet geloven dat een ziekteverwekker geen DNA of RNA zou bevatten. Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 2 Prionen zijn gemuteerde vormen van een eiwit dat in de neuronen (hersencellen) van alle zoogdieren voorkomt. Soms verandert dit eiwit van vorm, en kan dan verschrikkelijke ziekten veroorzaken. Alle prionenziekten veroorzaken hersenletsel met ernstige neurologische gevolgen. Prionenziekten zijn zowel erfelijk als infectieus overdraagbaar. Enkele ziekten veroorzaakt door prionen: Creutzfeld-Jakob Disease (CJD): o Humane ziekte o Kan erfelijk zijn o Besmetting mogelijk via besmet chirurgisch materiaal o Besmetting mogelijk via het eten van met BSE besmette organen Boviene Spongiforme Encephalopathie (BSE): o Kenmerk van deze ziekte is een langzame degeneratie van het hersenweefsel o De voornaamste symptomen zijn gedragsveranderingen en bewegingsstoornissen o Incubatietijd van 2 tot 18 jaar, gemiddeld 5,5 jaar Scrapie (schuurziekte) o Komt voor bij schapen en geiten o Besmetting van moederdier op jong of via het eten van bijvoorbeeld besmet beendermeel o Symptomen: schuren, trillen, wankel lopen, ondanks een goede eetlust vermageren o Ziekte is dodelijk, heeft een verloop van 14 dagen tot 6 maanden o Ziekte is niet gevaarlijk voor de volksgezondheid, zieke dieren worden wel uitgesloten van de voedselketen. Afb. 2 Schaap met schuurplek schuurplekken door scrapie Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 3 Protozoën Protozoa zijn eencellige organismen. Sommige protozoa hebben uitsteeksel waarmee ze zich kunnen voortbewegen. We noemen deze uitsteeksels flagellen. Protozoa worden ingedeeld naar hun manier van voortbewegen: Flagellata of zweephaardiertjes zweepdraden Ciliata of trilhaardiertjes trilharen over de hele cel Amoebozoa schijnvoetjes Sporozoa of sporendiertjes zeer complexe zweephaar Enkele ziekten veroorzaakt door protozoa: Toxoplasmose: o Zoönose!!! o Toxoplasma komt met name voor in de uitwerpselen van katten en het vlees van varkens, geiten en schapen o Gevaarlijk voor zwangere vrouwen omdat de ziekte de ongeboren vrucht aantast o Als mens kan men met deze ziekte besmet raken door: Het schoonmaken van de kattenbak Tuinieren Rauw of onvoldoende verhit vlees te eten Ongewassen groente te eten Giardia: o Zoönose!!! o Giardia is een infectie van de dunne darm die veroorzaakt wordt door Giardia Lamblia. o Meest belangrijke symptoom is diarree o Giardia is wereldwijd een van de meest voorkomende oorzaken van diarree, zowel bij mensen als bij dieren Coccidiose: o Wereldwijd voorkomende ziekte o Er bestaat verschillende soorten coccidia, de meeste zijn soortspecifiek o Ziekte komt voor bij kippen, konijnen, kalveren, honden, katten, volièrevogels en de mens o Dieren worden besmet door het opeten van besmette eitjes, de zogenaamde oöcysten. Eenmaal in de maag aangekomen wordt de wand van de oöcysten kapot gemaakt en komen de sporozoa vrij. Zij nestelen zich in de darmwand en vernielen de darmvlokken. o Afhankelijk van de T en de RV duurt de levenscyclus 1 – 4 dagen o Symptomen: diarree, soms met bloed er bij slijm bij de ontlasting gasaanvallen of verstoppingen uitdroging gewichtsverlies Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 4 o o o o o o aantasting van de lever Sterven aan coccidiose wordt meestal veroorzaakt door uitdroging en/of een bijkomende bacteriële infectie De kans op ziek worden wordt beïnvloed door: De leeftijd (jonge dieren hebben een onvolgroeid immuniteitssysteem) Stress Hygiëne Dieet Preventie: hygiëne is uiterst belangrijk. Als de T en de RV ideaal zijn, kunnen de oöcysten binnen 2 dagen weer sporen vormen. De ontlasting moet dus elke dag verwijderd worden, zodat er geen herbesmetting kan plaatsvinden. Verder kan met voer geven waarin de fabrikant reeds een coccidiosewerend middel heeft verwerkt. Ook is er medicatie waarmee preventief gekuurd kan worden. Vaccinatie: voor sommige diersoorten is er al een vaccin. Voor andere diersoorten is er nog geen vaccin of bevindt het zich nog in een experimenteel stadium. Konijnen: blindedarmkeutels bevatten geen oöcysten. Konijnen raken besmet door het schoonmaken van de vacht en de voeten waar keutels aan zitten. Diagnose: mestonderzoek laten uitvoeren Afb. 3 Cyclus coccidiose kalf Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 5 Afb. 4 Coccidia Afb. 5 Geneesmiddel coccidiose OPDRACHTEN 1 1. Leg uit wat bedoeld wordt met een infectie? 2. Wat is het verschil tussen organismen en micro-organismen? 3. Infectieziekten kunnen veroorzaakt worden door parasieten. In welke twee groepen worden parasieten verdeeld? Noem bij elke groep minimaal 2 voorbeelden. 4. Infectieziekten kunnen ook veroorzaakt worden door micro-organismen (MO). Welke vier groepen MO onderscheiden we? 5. Waarom is het als dierverzorger belangrijk om te weten of een ziekte behoort tot de zoönosen? 6. Wat zijn flagellen? Wat is de functie van flagellen? 7. Noem drie verschillende ziekten die veroorzaakt worden door protozoën. 8. Jonge dieren hebben een verhoogde kans op een besmetting met coccidiose. Leg uit waarom. 9. Een besmetting met coccidiose veroorzaakt een ontsteking aan een bepaald orgaan. Welk orgaan is dit? 10. Hoe kun je met zekerheid de diagnose ‘coccidiose’ stellen? 11. Noem drie maatregelen die je kunt uitvoeren om besmetting met coccidiose te voorkomen? Schimmels Kenmerkend voor schimmels zijn de tot netten verweven draden, het mycelium. De schimmelcellen delen zich, en blijven dan aan elkaar vast zitten: de schimmeldraden. Schimmels hebben een diffuus lichaam, in tegenstelling tot planten en dieren die een compact lichaam hebben. Schimmels planten zich over het algemeen voort door middel van sporen. Deze worden gevormd in het mycelium. Sporen zijn zeer moeilijk te bestrijden, ze kunnen jarenlang in de omgeving overleven, omdat ze bestand zijn tegen uitdroging en hitte. Schimmels kunnen in veel verschillende vormen voorkomen: van zeer eenvoudige tot zeer ingewikkelde levensvormen. De schimmels die alleen in een ééncellige levensvorm voorkomen, noemen we gisten. Een bekend voorbeeld van een niet-pathogene gist die gebruikt wordt in de Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 6 voedingsmiddelenindustrie is gist dat gebruikt wordt om brooddeeg te laten rijzen. Als je het brood te oud laat worden, gaat het ‘schimmelen’. Afb. 6 Schimmel Afb. 7 Schimmel op brood Hoe maken schimmels een dier ziek: 1) Schimmels in voer de schimmels produceren toxinen (mycotoxinen) 2) Binnendringen in het lichaam bijvoorbeeld aspergillose in de neusholte of longen 3) Infectie van de huid bijvoorbeeld ringworm Ziekte veroorzaakt door schimmels: Ringworm (Tricophyton rubrum) Besmettelijke schimmelinfectie van de huid Besmetting via direct contact met besmette honden, katten, paarden of indirect via het gebruik van een besmette kam, handdoek, paardendeken De schimmel vormt ringvormige plekken De schimmel leeft van keratine (eiwit) dat voorkomt in de dode cellen van de huid en nagels Behandeling: o Uitwendige middelen crème of zalf met een schimmeldodend middel o Inwendige middelen bij uitgebreide of hardnekkige infectie tabletkuur Er ontstaat géén levenslange immuniteit na een ringworminfectie Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 7 Afb. 8 Ringworminfectie hond Afb. 9 Ringworminfectie mens Bacteriën Bacteriën zijn kleine micro-organismen met een afmeting van enkele duizendsten van een millimeter of kleiner. Afb. 10 De bouw van een bacterie De bouw van een bacterie: Zijn omgeven door een celwand en een plasmamembraan Bevatten geen kern, het erfelijk materiaal zweeft los in de cel Op de celwand zitten uitsteeksels, de zogenaamde zweepstaartjes. Deze zweepstaartjes hebben de volgende functies: Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 8 a. Voortbeweging b. Hechting c. Onderling informatie uitwisselen Anaerobe bacteriën: Komen vooral voor in delen van het lichaam waar weinig of geen zuurstof is, en in afstervend weefsel: Darmen Diepe en verontreinigde wonden Bijvoorbeeld: Clostridium een bacteriegeslacht van anaerobe, staafvormige bacteriën, die onder andere verantwoordelijk zijn voor: Tetanus Botulisme Voedselvergiftiging Darminfecties Baarmoederinfecties Wondinfecties Verschillende vormen bacteriën: Coccen bolvormige bacteriën Bacillen staafvormige bacteriën Spirocheten spiraalvormige bacteriën Afb. 11 Verschillende vormen bacteriën Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 9 Vermenigvuldigen van bacteriën: Bacteriën vermenigvuldigen zich via deling (mitose) (chromosomenparen verdubbelen zich en gaan vervolgens paarsgewijs uit elkaar: er ontstaan 2 identieke cellen) De snelheid waarmee bacteriën zich delen is afhankelijk van de aanwezigheid van de juiste levensvoorwaarden: voedingsstoffen, temperatuur, pH, zuurstofgehalte Onder ideale omstandigheden kan een bacterie zich elke 20 – 30 minuten delen Staafvormige bacteriën kunnen ook sporen vormen. Deze sporen kunnen jarenlang in de omgeving overleven, en zijn dus zeer moeilijk te bestrijden Toxinen: Als het lichaam geïnfecteerd raakt door bacteriën, dan wordt de gastheer ziek doordat de bacteriën gifstoffen vormen. We noemen deze gifstoffen toxinen. Enkele veelvoorkomende bacteriesoorten: Salmonella: Staafvormige bacterie De bacterie is onderdeel van de natuurlijke darmflora van veel diersoorten Bij dieren treden geen ziekteverschijnselen op, de mens kan erg ziek worden van een besmetting met Salmonella De mens wordt besmet via de orale route: door het eten van onvoldoende verhitte eieren en vlees, en het eten van rauwe groenten en ongewassen fruit Symptomen: ernstige maagdarmontsteking, longontsteking, gewrichts- ontstekingen, nierfalen, bloedvergiftiging, shock Campylobacter: Staafvormige bacterie Komt voor bij veel diersoorten: kip, hond, kat, fret en boerderijdieren Behoort bij veel dieren tot de normale darmflora, onder andere bij jonge honden Dieren kunnen de bacterie uitscheiden zonder zelf symptomen te vertonen. De mens raakt besmet via het eten van besmet voedsel, het drinken van besmet water of rauwe melk, door kruisbesmetting, door contact met besmette dieren en besmette uitwerpselen Vooral jonge kinderen hebben een verhoogde kans op besmetting Symptomen bij de mens: acute waterige en soms bloederige diarree, hevige buikkrampen en koorts Symptomen bij dieren: meestal symptoomloos, diarree en soms koorts bij jonge dieren, schapen kunnen aborteren Clostridium: Staafvormige bacterie Clostridium tetani veroorzaakt tetanus Clostridium botulinum veroorzaakt botulisme (zoönose) Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 10 De sporen gaan over in de bacterievorm onder de juiste omstandigheden, als er geen zuurstof aanwezig is. We noemen dit anaerobe bacteriën. De toxines veroorzaken verlammingsverschijnselen bij mens en dier. Symptomen: herkauwers krijgen een slappe tong, slikproblemen, stil leggen van de pens en darmen, algemene spierzwakte waardoor de dieren blijven liggen. Bij paarden zien we spierzwakte, onwil om te bewegen. Vogels worden vleugellam. Honden zijn zeer zelden ziek en bij katten komt botulisme hoogst zelden voor. Botulisme komt veelvuldig voor bij watervogels, zoals eenden. Binnen enkele uren na de besmetting treden de verlammingsverschijnselen op. De vogels sterven een verdrinkingsdood doordat ze hun kop niet meer boven water kunnen houden. Behandeling bacteriële infecties: Veel bacteriesoorten zijn goed te behandelen met penicilline. Het is wel uitermate belangrijk om een penicillinekuur helemaal af te maken, anders kunnen de bacteriën resistent worden tegen het medicijn. Echter de sporen van bepaalde bacteriën zijn zeer moeilijk te bestrijden. Sommige sporen (bacteriën in rusttoestand) van bijvoorbeeld miltvuur kunnen tientallen jaren overleven in de bodem of in dierlijke producten zoals wol. OPDRACHTEN 2 1. Waarom zijn schimmels zo moeilijk te bestrijden? 2. Noem drie manieren waarop schimmels een dier ziek kunnen maken. 3. We kennen onder andere spoelwormen en lintwormen. Waartoe behoort de ringworm? 4. Noem minimaal drie manieren waarop je als mens een besmetting met ringworm kunt oplopen. 5. Waarvoor staan de letters DNA? 6. Wat zijn anaerobe bacteriën? 7. Er zijn verschillende vormen bacteriën. Met name de staafvormige bacteriën zijn moeilijk te bestrijden. Leg uit waarom. 8. Bacteriën kunnen gifstoffen vormen die hun gastheer ziek maken. Hoe noemen we deze gifstoffen? 9. Salmonella wordt veroorzaakt door een staafvormige bacterie. Leg uit hoe de mens besmet kan raken met deze ziekte. 10. Op welke 2 manieren kunnen bacillen zich voortplanten? 11. Waarvan is de snelheid van de deling van bacteriën afhankelijk? 12. Besmetting met Salmonella is mogelijk via een kruisbesmetting. Leg met een voorbeeld uit wat hiermee bedoeld wordt. 13. Salmonella en Campylobacter zijn beiden zoönosen: mensen kunnen dus door contact met dieren ziek worden. Leg uit waarom juist deze beide voorbeelden erg verraderlijk zijn. Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 11 OPDRACHTEN 2A De antwoorden op onderstaande vragen zijn te vinden op www.bioplek.org micro-organismen bacteriën 1. Waarom behoren bacteriën tot de prokaryoten? 2. Normaalgesproken ligt het DNA opgeslagen in de kern. Waar bevindt zich het DNA bij bacteriën? 3. Welke zijn de 3 belangrijkste vormen van bacteriën die we kunnen onderscheiden? 4. Hoe noemen we staafvormige bacteriën ook wel? 5. Met behulp van welk onderdeel kan een bacterie zich voortbewegen? 6. Noem twee mogelijke functies van de capsule (kapsel) van bacteriën? 7. Sommige bacteriën kunnen extreme omstandigheden overleven. Leg uit hoe dit kan. 8. Wat is het verschil tussen Gram-negatieve en Gram-positieve bacteriën? 9. Welke van de in vraag 8 genoemde bacteriën zijn moeilijk te behandelen? 10. Als de omstandigheden gunstig zijn, kunnen bacteriën zich elk 20 minuten delen. Hoeveel nakomelingen zou 1 bacterie na 12 uur geproduceerd kunnen hebben? 11. Deze snelle groei blijft niet altijd doorgaan. Verklaar dit. Wat gaat de bacterie dan doen? Virussen Virussen behoren tot de kleinste micro-organismen, gemiddeld ligt hun afmeting tussen de 0,02 en 0,2 micrometer. Een virus is niet meer dan een hoeveelheid erfelijk materiaal (DNA of RNA), ingesloten in een omhulsel van eiwit. We noemen virussen ook wel obligaat parasitair: ze hebben een gastheer nodig om zich te kunnen voortplanten. Virussen worden niet tot de micro-organismen gerekend, en wel om de volgende redenen: alle organismen bestaan uit cellen, virussen niet alle organismen bevatten zowel DNA als RNA, virussen bevatten alleen DNA of alleen RNA een virus heeft geen eigen stofwisseling een virus kan zich niet zelfstandig voortplanten Afb. 12 Bouw van een virus Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 12 Virussen veroorzaken altijd een ziekte, ze zijn dus altijd pathogeen!!! Hoe maken virussen een dier ziek: Het virus koppelt zich aan een specifieke celsoort en injecteert in deze cel zijn eigen erfelijke materiaal In de gastheercel geeft het erfelijke materiaal van het virus de opdracht om nieuwe virussen te maken Hierdoor sterft de gastheercel. In sommige gevallen kan zelfs de hele gastheer dood gaan. We onderscheiden diverse stammen virussen, onder andere: Coronavirussen verwekkers van onder andere verkoudheid en SARS Herpesvirussen verwekkers van onder andere waterpokken en een koortslip Paramyxovirussen verwekkers van onder andere mazelen, bof, griep, vogelpest Retrovirussen verwekkers van onder andere HIV Rinovirussen verwekkers van onder andere verkoudheid Rhabdovirussen rabiës Behandeling bij virusinfecties: Virussen zijn moeilijk te bestrijden omdat ze snel van vorm kunnen veranderen. Ze bezitten het vermogen om zich snel aan te passen aan veranderde omstandigheden. Antibiotica helpt niet tegen een virale infectie. Toch geeft men wel eens een antibioticakuur bij een virusinfectie. Dit doet men dan om te voorkomen dat er bij de virusinfectie een secundaire, bacteriële infectie optreedt. Ziekte veroorzaakt door virus: Parvovirose o Ziekte wordt veroorzaakt door een parvovirus o Komt voor bij veel gewervelden en insecten o Het virus is niet besmettelijk van de ene diersoort op de andere diersoort o Bij mensen veroorzaakt het parvovirus B19 de zogenaamde 5 de ziekte, een kinderziekte die gepaard gaat met vlekken o Bij de hond is besmetting met het parvovirus een zeer ernstige aandoening, die de volgende symptomen geeft: Hoge koorts Bloederige, waterige diarree met een typische ‘parvogeur’ Braken Uitdroging Het virus kan de hartcellen aantasten o Deze ziekte heeft bij de hond heel vaak een dodelijke afloop Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 13 Afb. 13 Hond met parvo Verschillen en overeenkomsten tussen virussen en bacteriën: VIRUS BACTERIE grootte wand kern zelfstandigheid vermenigvuldiging ziek maken door Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 14 OPDRACHTEN 3 1. Hoe verloopt de voortplanting van virussen? 2. Veel mensen halen jaarlijks een griepspuit. De fabrikant kan echter niet garanderen dat de vaccinatie helpt tegen de griep. Hoe komt dat? 3. Bij bacteriën kunnen we een onderscheid maken tussen ‘goede’ en ‘ziekteverwekkende’ bacteriën. Hoe kunnen we virussen indelen? 4. Dieren kunnen op twee manieren besmet raken met micro-organismen: door directe besmetting of door indirecte besmetting. Leg uit wat met beide manieren bedoeld wordt. 5. ‘Een virus is obligaat parasitair.’ Leg uit wat hiermee bedoeld wordt. Immuniteit Het lichaam van mens en dier wordt constant belaagd door organismen die het lichaam ziek kunnen maken. Veel van deze ziekteverwekkers zijn erg klein, zoals virussen en bacteriën. Andere ziekteverwekkers zijn groter, zoals schimmels en insecten. Het binnendringen van ziekteverwekkers in het lichaam wordt een infectie genoemd. De ziekteverschijnselen bij een infectie ontstaan veelal doordat de ziekteverwekkers giftige stoffen afgeven. Dit is met name het geval bij een aantal soorten bacteriën, schimmels en parasieten. Alle organismen kunnen worden ingedeeld in 4 rijken: dieren, planten, bacteriën en schimmels. Virussen worden tot een aparte groep gerekend. Virussen bestaan uit een hoeveelheid DNA of RNA, en het bijzondere aan virussen is dat zij zich niet zelfstandig kunnen voortplanten. Zij hebben hiervoor een gastheerorganisme nodig. Een virus koppelt zich aan een cel, en injecteert daarin haar eigen erfelijk materiaal. De virussen vermenigvuldigen zich in de cellen van de gastheer. Deze cellen gaan daardoor dood. Ook van stoffen die via je huid binnendringen of die je inademt of inslikt, kun je ziek worden. Stoffen of cellen die niet in het lichaam thuishoren, noemen we lichaamsvreemd ofwel antigenen. Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen: Op welke plaatsen kunnen MO het lichaam binnendringen: ogen oren neus luchtwegen maag-darmkanaal penis / vulva Hoe wordt het lichaam op die plaatsen beschermd tegen het binnendringen van pathogene MO: traanvocht, knipperen, wimpers, wenkbrauwen oorschelp, oorsmeer, haren in de oren slijm in de neus (snot), neusschelpen slijm in de luchtwegen, trilharen in de luchtwegen, hoesten, niezen lippen, speeksel, maagzuur, peristaltiek darmen (diarree zorgt er voor dat ziekteverwekkers met de ontlasting worden afgevoerd) slijm / vocht, stroom urine, lengte urinebuis (vrouwtjes hebben Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 15 tepels wondjes vaker een urineweginfectie dan mannetjes in verband met de kortere urinebuis slijmpropje in tepelkanaal, sluitspiertje in tepelopening huid vormt een zeer belangrijke barrière tegen ziekteverwekkers (huid bevat goede bacteriën, talgstroom werkt ziekteverwekkers uit de huid), bloedstolling zorgt er voor dat wondjes snel worden afgedekt door een korst Wat gebeurt er als ziekteverwekkers toch het lichaam (de bloedstroom) weten binnen te dringen: Ziekteverwekkers worden als indringers gezien door het lichaam: ze worden herkend door de eiwitten op de oppervlakte. De witte bloedcellen (leukocyten) ruimen de ziekteverwekker op door hem als het ware op te eten (= fagocytose). Fagocytose = de vernietiging van in het organisme binnengedrongen bacteriën, virusdeeltjes en dode cellen. Een virusinfectie vormt een groter probleem dan een bacteriële infectie: virussen bevinden zich namelijk in de cel. Ze kunnen moeilijk herkend worden door het lichaam. Daarbij kunnen ze makkelijk van vorm veranderen. Afbeelding 14: fagocytose Antistoffen of antilichamen worden ook wel immunoglobulines (Ig) genoemd. Het zijn eiwitten die door de mens en andere gewervelde dieren worden geproduceerd als reactie op het binnendringen in het lichaam van een lichaamsvreemde stof of lichaamsvreemde cellen. De binnendringende deeltjes die door het lichaam als gevaarlijk worden beschouwd, heten antigenen. Immunoglobulines vormen een belangrijk onderdeel van het immuunsysteem. Wat is koorts? Koorts is een verhoging van de lichaamstemperatuur met 0,5° C of meer. Het warmtecentrum in de hersenen wordt geprikkeld door stoffen uit dode cellen of door toxinen uit bacteriën. Er vindt een grotere activiteit plaats in het lichaam, dit gaat gepaard met meer warmteproductie. Wat is de functie van koorts: doordat de weefsels actiever zijn: 1. kunnen beschadigingen sneller hersteld worden 2. vindt er een grotere activiteit van het afweersysteem plaats 3. ziekteverwekkers functioneren minder goed bij een hogere temperatuur Bij een stijging van de lichaamstemperatuur van minder dan 0,5° C spreken we van verhoging. Dit kan ook veroorzaakt worden door stress. Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 16 Afbeelding 15: De lichaamstemperatuur wordt geregeld door het temperatuurcentrum in de hypothalamus. De afweer van het lichaam kan ook tijdelijk worden versterkt door het gebruik van antibiotica. Antibiotica zijn medicijnen die bacteriën doden, zij zijn dus ook alleen maar werkzaam tegen bacteriële infecties, niet tegen infecties die veroorzaakt zijn door virussen. Er zijn verschillende typen antibiotica, waarvan penicilline het bekendst is. Immuniteit Bij een eerste besmetting met een antigeen duurt het enkele dagen voordat er voldoende antistof is gevormd. Gedurende deze periode kan het dier ziek zijn. De tijd die verstrijkt tussen het binnendringen van de ziekteverwekker en het optreden van de eerste ziekteverschijnselen wordt incubatietijd genoemd. Als het lichaam voldoende antistoffen heeft gevormd, verdwijnen de symptomen. Na zo’n twee weken neemt de hoeveelheid antistof meestal niet meer toe. We noemen deze antistofvorming de primaire reactie. Hierna wordt de antistof geleidelijk afgebroken. Bij een tweede besmetting met hetzelfde antigeen zorgen zogenaamde ‘geheugencellen’ ervoor dat er vrijwel onmiddellijk antistof wordt gevormd. We noemen dit de secundaire reactie. De hoeveelheid antistof wordt veel groter en neemt veel langzamer af dan bij de primaire reactie. Na een secundaire reactie blijft de antistof veel langer in het bloed aanwezig. Door de snelle secundaire reactie zie je bij een tweede besmetting meestal vrijwel geen ziekteverschijnselen. Het dier is door de primaire reactie immuun geworden. We zeggen dus dat een dier immuun is als het beschikt over antilichamen tegen bepaalde ziektekiemen. Er zijn verschillende manieren om immuniteit te verkrijgen: 1. natuurlijke actieve immuniteit Natuurlijk betekent dat het via een natuurlijke weg verkregen is. Actief houdt in dat het lichaam zelf actie onderneemt. Het lichaam gaat, bij het binnendringen van ziekteverwekkers zoals bacteriën of virussen, zelf antilichamen aanmaken om de ziekte te bestrijden. Hierdoor kan de ziekte overwonnen worden Als een dier eenmaal een ziekte heeft gehad, is het vaak immuun voor deze ziekte. Natuurlijke actieve immuniteit geeft dus een langdurige bescherming. Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 17 2. natuurlijke passieve immuniteit Natuurlijk betekent dat het dier de immuniteit via een natuurlijke weg heeft verkregen. Passief betekent dat het lichaam geen actie hoeft te ondernemen. Het dier krijgt kant-enklare antilichamen, namelijk van zijn moeder. De antilichamen krijgen sommige dieren via de placenta. En na de dracht krijgen de pasgeborenen antilichamen via de biest. Echter alleen de eerste 24 uur na de geboorte produceert een moederdier biest! We noemen dit ook wel maternale immuniteit, immuniteit verkregen via de moeder. De hoeveelheid antilichamen neemt af na verloop van tijd, we spreken hier dus van een tijdelijke bescherming. 3. kunstmatige actieve immuniteit Kunstmatig houdt in dat het niet via een natuurlijke weg is verkregen. Actief betekent dat het dier zelf antilichamen aanmaakt. Met andere woorden het dier krijgt iets toegediend waardoor het lichaam antilichamen gaat maken. Met een vaccinatie wordt een verzwakte ziekteverwekker toegediend. Verzwakt omdat het dier anders echt ziek zou worden. Het lichaam signaleert de ziekteverwekker en gaat antilichamen maken. Mocht het dier ooit in aanraking komen met de onverzwakte vorm van deze ziekteverwekker, dan zal het dier er immuun voor zijn. De bescherming die de vaccinatie biedt, neemt in de loop van de tijd wel af, maar houdt langer aan dan de maternale immuniteit. 4. kunstmatige passieve immuniteit Kunstmatig houdt in dat de immuniteit niet via een natuurlijke weg is verkregen. Passief betekent dat het lichaam zelf geen actie hoeft te ondernemen. We spreken van kunstmatige passieve immuniteit als we de antilichamen rechtstreeks injecteren in het bloed. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij dieren die geen biest hebben kunnen opnemen, omdat het moederdier tijdens de bevalling is overleden. Ook bij onvoldoende maternale immuniteit en bij een sterk verzwakte weerstand wordt kunstmatige passieve immuniteit toegepast. Vaccineren In de 18de eeuw was pokken een van de meest gevreesde ziektes, waaraan ongeveer 20% van de bevolking overleed. De Engelse arts Jenner (1749 – 1823) smeerde etter uit koepokken op een kunstmatig aangebracht wondje bij mensen. Deze mensen werden niet echt ziek, doordat de koepokken niet zo kwaadaardig zijn voor mensen. De antistof die de besmette mensen maakten tegen koepokken bleek ook werkzaam te zijn tegen de dodelijke mensenpokken. Ze werden immuun voor pokken. De ontdekking van Jenner was het begin van de vaccinatie (vacca = koe). Bij een vaccinatie brengt men de ziekteverwekker in het dier. Het lichaam reageert met de aanmaak van antilichamen. De ziekteverwekker is wel zodanig bewerkt, dat het dier er niet ziek van wordt. We onderscheiden een aantal typen vaccins, gebaseerd op de bewerking die de ziekteverwekker in het vaccin heeft gehad. We beperken ons hier tot twee typen vaccins: de levende en de dode vaccins: Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 18 1. levend of geattenueerd vaccin Een levend vaccin is gebaseerd op een levend virus of een levende bacterie. Het virus of de bacterie is zodanig bewerkt, dat het niet meer gevaarlijk is voor het dier. Het bewerkte virus wekt een afweerreactie op van het lichaam, dat antilichamen gaat maken. De meeste levende vaccins zijn langdurig werkzaam en geven soms een jarenlange bescherming. Sommige levende vaccins kunnen lokaal toegediend worden. Denk maar aan het niesziektevaccin dat zowel per injectie als via de neus toegediend kan worden. Niesziekte dringt via de neus van de kat het lichaam binnen. Door het vaccin in de neus toe te dienen wordt er weerstand opgewekt op de plaats waar het nodig is. Hierdoor wordt er plaatselijke of lokale immuniteit opgewekt. Bijvoorbeeld de neusenting tegen niesziekte is een voorbeeld van een enting die gemaakt is uit een levende bacterie, en die lokale immuniteit bewerkstelligt. Het vervelende van levende vaccins is dat, ondanks de verzwakking van het virus, soms een dier toch een beetje ziek wordt na het vaccineren. Dit komt omdat er een beetje ziekteverwekkend vermogen is overgebleven. We noemen dit restpathogeniteit. Vaak hebben de dieren die na het vaccineren ziek worden, een lagere weerstand dan normaal, zoals zieke of verzwakte dieren en oudere dieren. Ook kan een levend vaccin gevaarlijk zijn voor de ongeboren vrucht (foetus) tijdens de dracht. 2. dood of geïnactiveerd vaccin Een dood vaccin bestaat uit (dode) virussen of (dode) bacteriën. De meeste geïnactiveerde vaccins moeten minimaal tweemaal gegeven worden om dezelfde weerstand te verkrijgen als een levend vaccin. Doordat het vaccin dood is, is er geen restpathogeniteit. Het vaccin is veilig, heeft geen risico’s voor ongeboren dieren en is toepasbaar bij zwakke of jonge, moederloze dieren. Levend vaccin Dood vaccin andere benaming: duur immuniteit aantal vaccinaties restpathogeniteit tijdens dracht, zeer jonge dieren, verzwakte dieren toedieningsroute voorbeeld Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 19 Toedienen van vaccins Vaccins kunnen op verschillende manieren toegediend worden. De toediening hangt af van het vaccin. Ook hier is het weer belangrijk om de bijsluiter zorgvuldig te lezen! De meeste vaccins worden per injectie toegediend, we noemen dit parenteraal. Nederlandse benaming onder de huid in de spier in de neus via de bek Latijnse benaming subcutaan intramusculair intranasaal oraal, per os Afkorting s.c. i.m. i.n. - Let op: vaccins worden nooit in een ader (intraveneus) toegediend! Afbeelding 16: intranasale toediening vaccin Nobivac Bb bij kat. Vaccinatieschema hond De entingschema’s voor honden kunnen per dierenartsenpraktijk verschillen. Dit is vaak afhankelijk van het merk vaccin dat een praktijk gebruikt. Ook per hond kan het entingschema verschillen: honden met een verhoogd risico op kennelhoest worden vaak extra gevaccineerd tegen Bordetella, (de bacteriële component van kennelhoest). Denk hierbij bijvoorbeeld aan honden die regelmatig in een pension verblijven, die meedoen aan shows, of via de uitlaatservice worden uitgelaten. Hieronder staat een veel gebruikt entingschema voor de hond beschreven: Vaccinatieschema hond 6 weken 8-9 weken 12-13 weken Hondenziekte (pupenting) Parvo (pupenting) Parvo Ziekte van Weil (Para-influenza) Hondenziekte Parvo Ziekte van Weil Hepatitis Contagiosa Canis (HCC) Para-influenza (Bordetella) Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 20 1 jaar Hondenziekte Parvo Ziekte van Weil Hepatitis Contagiosa Canis (HCC) Para-influenza (Bordetella) Ziekte van Weil Para-influenza bij verhoogd risico: Bordetella (dan is de Pi niet nodig, want de neusenting bevat ook Pi) Ziekte van Weil Para-influenza bij verhoogd risico: Bordetella Hondenziekte Parvo Ziekte van weil Hepatitis Contagiosa Canis (HCC) Para-influenza Ziekte van Weil Para-influenza bij verhoogd risico: Bordetella enz. 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar enz. Let op: honden die naar het buitenland gaan, moeten ook tegen rabiës gevaccineerd worden. Dit kan vanaf een leeftijd van 12 weken en moet minimaal 30 dagen voor vertrek naar het buitenland worden gegeven. Deze vaccinatie is drie jaar geldig. Vaccinatieschema kat Ook voor katten geldt dat de schema’s die de diverse praktijken hanteren, onderling kunnen verschillen. Hieronder een veel voorkomend vaccinatieschema voor de kat: Vaccinatieschema kat 9 weken 12 weken 1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar Kattenziekte Niesziekte Kattenziekte Niesziekte Kattenziekte Niesziekte Niesziekte Niesziekte Kattenziekte Niesziekte Let op: ook voor katten is een rabiësenting verplicht indien zij naar het buitenland gaan. Deze enting kan vanaf een leeftijd van 12 weken gegeven worden en moet minimaal 30 dagen voor vertrek naar het buitenland worden gegeven. Deze vaccinatie is drie jaar geldig. Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 21 Let op: vaccinatie tegen niesziekte en kattenziekte zijn de enige vaccinaties die standaard in het vaccinatieschema voor katten zitten. Vaccinaties tegen onder andere Bordetella (bacteriële vorm niesziekte), Chlamydia, Feline Leukemie Virus en Feline Infectieuze Peritonitis zijn niet aan te bevelen voor routinematig gebruik. Vaccinatieschema konijn Vaccinatieschema konijn april VHD (Viral Hemorrhagic Disease) Myxomatose RHD2 OPDRACHTEN 4 1. Hoe kan een dier immuniteit krijgen tegen bepaalde ziektes? Noem 5 verschillende manieren. 2. Wat is een placenta? 3. Hoe wordt de eerste moedermelk genoemd? 4. Hoe noem je de immuniteit die het jonge dier van zijn moeder heeft gekregen? 5. Waarom heeft het geen nut om een heel jong dier te vaccineren? 6. Waarom is een moederloos veulen vaak ten dode opgeschreven? 7. Wat is een foetus? 8. Wat is kunstmatige passieve immuniteit? 9. Waarom moeten vaccinaties herhaald worden? 10. Welke manier van immunisatie werkt direct en snel? Motiveer je antwoord. 11. Welke manier van immunisatie zal langduriger werken? 12. In welke vorm kan de ziekteverwekker in een vaccin voorkomen? 13. Niesziektevaccin kan worden toegediend via injectie of via de druppelmethode. Wat wordt hiermee bedoeld? 14. Tegen welke ziekten kan lokale immuniteit worden opgewekt met een vaccin? 15. Is het verstandig om een dier tijdens de dracht te laten vaccineren? Leg uit. 16. Wat betekent het begrip ‘pathogeniteit’? 17. Onder bepaalde omstandigheden kan een vaccin niet of onvoldoende werken. Geef hiervoor een verklaring. 18. Dat een vaccin onvoldoende werkt, kan ook aan de mens liggen, aan degene die het vaccin toedient. Welke menselijke factoren kunnen er de oorzaak van zijn dat een vaccin niet goed of helemaal niet werkt? 19. Wat houdt een cocktailenting in? 20. Wat is een boostervaccin? Werkboek Gezondheidszorg Micro-organismen 22