2007 GEBOWO NEOCLASSICISME

advertisement
63
GESCHIEDENIS VAN DE BOUWKUNST
Hoofdstuk 5 HET NEOCLASSICISME
Tijdsperiode: van ca 1750 en 1830
5.1. Benaming:
In de kunstgeschiedenis wordt de benaming “Classicisme” gebruikt voor verschillende perioden. Er dient duidelijk
onderscheid gemaakt tussen:
a. het “Romeins Classicisme”, ten tijde van Keizer Augutus (van 23 vC tot 14 nC)
b. het “Palladiaans Classicisme”, genaamd naar het strenge classicisme uitgaande van de Italiaanse architect
Andrea Palladio (1508-1580) en dat zich naast de Barok vooral ontwikkelde in Frankrijk, Engeland en Nederland
tot bij de aanvang van de 18de eeuw.
c. het “18de en 19de eeuwse Classicisme” dat als reactie op de weelderige barok en het frivole rococo zich
ontwikkelde tussen ca 1750 en 1830.
Dit Classicisme wordt ook vaak Neoclassicisme genoemd. In Engeland: “Classic-revival”.
In dit cursusgedeelte wordt uitsluitend de onder c. vermelde periode toegelicht.
5.2. Ontstaan
De ontdekking van de ruines te Herculanum (1706), te Pompeï (1736) en van de Griekse tempels te Paestrum
(1740) dienen als belangrijkste aanleiding beschouwt voor de vernieuwde aandacht voor de klassieke kunst.
De Duitse historicus Johann WINCKELMANN maakte deze ontdekkingen bekend in zijn boek “ Geschichte der
kunst des Altertuums” (1736). Waar de Renaissance-kunstenaars vooral inspiratie zochten bij de (laat) klassieke
kunst van de romeinen (Keizer Augustus) zoeken de 18de eeuwse classicisten hun inspiratie bij voorkeur in de
oorspronkelijke Griekse en Hellenistische Kunst (‘Greek revival).
5.3. Algemene kenmerken
De bouwwerken van het Classicisme zijn veelal gekenmerkt door:
1. Toepassing van eenvoudige; zuivere geometrische grondvormen zoals: kubus, prisma, bol (halve bol), met vaak
forse afmetingen.
2. Gladde gevelwanden, wit bepleisterd, zonder of met een sobere, strakke versiering en met weinig
doorbrekingen.
3. Aan de voorgevel toepassing van open zuilenportiek en tempelfronten met duidelijk constructief karakter.
Voorkeur voor Grieks Dorische of Ionische zuilen.
Het 19de eeuwse Classicisme vertoont nog een veel duidelijker tendens tot versobering. Dekoraties worden
vermeden en blijven liefst beperkt tot kleur (wit), opschriften en enig beeldbouwwerk.
5.4. NEOCLASSICISME IN BELGIE
5.4.1. KRUIDTUINGEBOUW te Brussel (1826) architect Tilman
Frans SUYS (?)
Streng symmetrische opbouw: de centrale rotonde met colonnade en
koepelruimte is langs beide zijden met serrevleugels in staal en glas, en met een
bovenattiek verbonden aan de hoekpaviljoenen. De decoratie werd tot het
minimum herleid. De Imposante trappenensembles en de tuinarchitectuur met
ronde vijver accentueren de geometrie en symmetrie van het geheel.
Geschiedenis van de bouwkunst
Neoclassicisme
64
5.4.2. St JACOB OP KOUDENBERG (1776) KONINGSPLEIN arch
B. Guimard (Brussel)
De kerk werd geconcipieerd en gebouwd met het doel ingepast te worden in het
neoclassicistische geheel van het Koningsplein. Het grondplan van de kerk is een
romeins kruis met tongewelven, een koepel op de viering en een halfronde apsis
afgedekt met een kwartbol. De pleingevel bestaat uit een zuilenrij met zes
Corinthische zuilen en een driehoekig fronton met fresco. Het geheel staat op een
sokkel bestaande uit een trappenpartij.
5.4.3. MARTELARENPLEIN (1775) Arch Claude FISCO
Een geheel van woningen en herenhuizen rond een rechthoekig plein, Gevels
met onderaan een doorlopende sokkel, de eerste en tweede verdieping is
verticaal geritmeerd door Corinthische zuilen die een doorlopend attiek dragen en
doorlopende daken, die het geheel een grote homogeniteit geven.
5.4.4. BARRICADENPLEIN (1842) Arch J.-B. Vifquin
Een geheel van woningen rond een cirkelvormig plein, de woningen zijn op een
quasi onzichtbare wijze twee aan twee gekoppeld, hetgeen een grote eenheid in
de hand werkt. De gevels zijn zeer vlak en vrij van decoratie.
5.4.5. MUNTSCHOUWBURG (1819) arch Louis DAMESME latere
restauratie door J. POELAERT (1855)
Gebouw met rechthoekig grondplan en rechthoekige bovenbouw, de gevel
bestaat uit een zuilenrij met 8 dorische kolommen, driehoekig fronton met basreliëf.
5.4.6. ANDERE VOORBEELDEN
KONINKLIJK PALEIS te Laken, Academiënpaleis (huidige parlement), Hotel
DEWEZ (Lakensestraat 73-75, (arch L.-B. DEWEZ)
Hotel DEWEZ
5.5. NEOCLASSICISME van Etienne-Louis BOULLEE (1729-1799) en Claude Nicolas
LEDOUX (1736-1806) in FRANKRIJK
Het neoclassicisme heeft in Frankrijk een gelijkaardige evolutie doorgemaakt als in onze streken, maar twee
architecten (eigenlijk ontwerpers -designers van het eerste uur) springen toch uit de band. Hoewel zij bijzonder
weinig gerealiseerd hebben zijn hun projecten zeer zuiver classicistisch te noemen
5.5.1. Etienne-Louis BOULLEE
Hij ontwerp in 1784 een cenotaaf (monument) voor NEWTON, een zeer groot
bolvormig gebouw diameter ca 75 m, Het toppunt van eenvoud maar toen
technisch onuitvoerbaar. Van hem is er een ontwerp met een toegangspoort tot
een begraafplaats in de vorm van een enorme piramide. De schaal is dermate
overdonderd dat mensen er op de afbeeldingen zeer nietig voorkomen (terug
zeer eenvoudige vorm, de driehoek, en geïnspireerd op de klassieken.
toegangspoort tot een begraafplaats
Cenotaaf voor Newton
Geschiedenis van de bouwkunst
Neoclassicisme
65
5.5.2. Claude-Nicolas LEDOUX
Hij had meer succes dan Boullée en bouwde meerdere villa’s en landhuizen, van
hem vermelden we de tolhuizen te Parijs in een zeer gave massieve stijl met
toscaanse, dorische of van plomp reliëf voorziene zuilen. Dezelfde kenmerken
vinden we ook terug in de zoutmijn van Arc-et-Senans bij Besançon, een gave
combinatie van romeinse en klassieke motieven, elementair en oorspronkelijk.
zoutmijn van Arc-et-Senans
zoutmijn van Arc-et-Senans
tolhuis
Geschiedenis van de bouwkunst
Neoclassicisme
Download