H16. Goniometrie. §16.1 Functie voor sinus. Functie voor sinus: y= sinus x De functie heeft de volgende standaardvorm: PERIODE= 2π 1 Y Amplitude =1 X 0 0,5π=90˚ π=180˚ 2π=360˚ Evenwichtsstand: Y=0 -1 ˚ Hoofdwaarde tabel voor sinus: 0 1/6π 1/4π 1/3π 1/2π 0 ½ ½√2 ½√3 1 π 0 1 Y 0,5 X 0 1/6π=30˚ 0,5π=90˚ -1 De waarden voor sinus x kunnen worden afgeleid uit de eenheidscirkel: x2 + y2 = 1 In tekening: Y 1 -1 0 1 X -1 De omtrek van een cirkel is 2*π*r Bij eenheidscirkel: r=1 -> omtrek= 2*π In tekening: Y 1/2π π 0 0 of 2π 1 1/2π X De sinus is de verticale beweging (↑) vanuit het midden van de cirkel O. sinus 45˚= ½ √2 B 45˚ ½√2 O Als je vanuit het midden van de eenheidscirkel O in een hoek van 45˚ naar de eenheidscirkel beweegt, snijd je de cirkel in punt B. Punt B ligt ½ √2 cm hoger dan punt O: sinus 45˚= ½ √2 Elke π-waarde op de cirkel correspondeert met een hoek vanuit het midden van de cirkel: Als je vanuit punt A langs de cirkel loopt, kom je uit bij punt B na een afstand van ¼π = 0,79 cm. sinus (¼π)= sinus 45˚= ½ √2 B ¼ π= 0,79cm 45˚ ½√2 O A sinus (¼ π)= ½ √2 met Radian sinus 45˚= ½ √2 met Degree Van graden naar radialen en omgekeerd: 2π=360˚ en π=180˚ Voorbeeld 1. a. Bereken sinus 150˚ b. Zet om in radialen. c. Zet a. en b. in een tekening. d. Leg uit in woorden. Antwoord. a. sinus 150˚= 0,5 b. sinus (150/180) * π= sinus (5/6 * π)= 0,5 c. 5/6 * π= 2,62 cm. B 0,5cm 150˚ O 1cm A d. Als je vanuit het midden van de eenheidscirkel O in een hoek van 150˚ naar de eenheidscirkel beweegt, snijd je de cirkel in punt B. Punt B ligt 0,5cm hoger dan punt O: sinus 150˚= 0,5 Als je vanuit punt A langs de cirkel loopt, kom je uit bij punt B na afstand van 5/6 π= 2,62 cm. §16.2 Functie voor cosinus. Functie voor cosinus: y= cos x De functie heeft de volgende standaardvorm: 1 0 1/2π=90˚ π =180˚ 1,5π=270˚ 2π=360˚ -1 Hoofdwaarde tabel voor cosinus 0 1/6π 1/4π 1/3π 1/2π 1 ½*√3 ½√2 ½ 0 π -1 De cosinus is de horizontale beweging (→) vanuit het midden van de cirkel. Elke π-waarde op de cirkel correspondeert met een hoek vanuit het midden van de cirkel: sinus(1/3π)= sinus 60˚= ½ B 1/3π= 1,05cm. O 60˚ ½ A Als je vanuit het midden van de eenheidscirkel O in een hoek van 60˚ naar de eenheidscirkel beweegt, snijd je de cirkel in punt B. Punt B ligt een ½cm rechts van punt O: sinus 60˚= ½ Als je vanuit punt A langs de cirkel loopt, kom je uit bij punt B na een afstand van 1/3π= 1,05cm: sinus(1/3π)= ½ Voorbeeld 2. a. Bereken cosinus 180˚ b. Zet om in radialen. c. Zet a. en b. in een tekening. d. Leg uit in woorden. Antwoord. a. cosinus 180˚= -1 b. cosinus (180/180) * π= cosinus ( π)= -1 c. π= 3,14 cm. B -1 180˚ O A d. Als je vanuit het midden van de eenheidscirkel O in een hoek van 180˚ naar de eenheidscirkel beweegt, snijd je de cirkel in punt B. Punt B ligt 1cm links van punt O: cosinus 180˚= -1 Als je vanuit punt A langs de cirkel loopt, kom je uit bij punt B na een afstand van π= 3,14cm. §16.3 Rekenregels bij sinus. 2 goede oplossingen per periode. Bij sinus: spiegelen met half π: a=goed en dus ook a’, bijv. 1/4 π en dus ook 3/4 π of met anderhalf π: b=goed en dus ook b’, bijv. 1,1π en dus ook 1,9π 1 b b’ 1,5π 0 a 0,5π a’ -1 Bij cosinus: spiegelen met π: a=goed en dus ook a’, bijv. 1/2 π en dus ook 1 1/2 π 1 0 a π a’ -1 NB: Periode niet altijd gelijk aan 2π Periode formule: 2 goede oplossingen per elke volgende periode. sin t= sin(t+2π)= sin(t+2kπ) met k= hele getallen cos t= cos(t+2π)= cos(t+2kπ) 1 0 -1 NB: Periode niet altijd gelijk aan 2π Voorbeeld 3. sin(x)= ½ a. Geef 4 goede oplossingen. b. Zet de 4 oplossingen in een tekening. c. Zet 2 goede oplossingen in de eenheidscirkel. Antwoord. a. sin-1(0,5)= 0,5235: 1/6π, 5/6π, 2 1/6π, 2 5/6π. b. 1 0 1/6π 5/6π 2 1/6π 2 5/6π -1 c. sinus 1/6π= ½ (zie tekening A) Er is een ander punt dat ook een verticale beweging heeft van ½ (Zie tekening B). Tekening A: Tekening B: 5/6 π B 1/6 π ½ ½ ½ A A Voorbeeld 4. cos(x)= ½ a. Geef 4 goede oplossingen. b. Zet de 4 oplossingen in een tekening. c. Zet 2 goede oplossingen in de eenheidscirkel. Antwoord. a. 1/3π, 1 2/3π, 2 1/3π, 3 2/3π. b. 1 0 1/3π 1 2/3π 2π 2 1/3π 3 2/3π -1 c. cosinus 1/3π= ½ (zie tekening A) Er is een ander punt dat ook een horizontale beweging heeft van ½ (zie tekening B). Tekening A: Tekening B: B 1/2 1/3π 0 A 0 A 1 2/3π Voorbeeld 5. sin(2x)= ½ a. Geef alle goede oplossingen. b. Zet de oplossingen in een tekening voor Domein [0, 4 π]. Antwoord. sin(1/6π)= ½ en sin(5/6π)= ½ 2x= 1/6π + 2kπ en 2x= 5/6π + 2kπ -> x= 1/12π + kπ en x= 5/12π + kπ Merk op: Periode is nu 1π b. 1/4π 1 0,5 0 1/12π 5/12π π 2π 3π 4π -1 3/4π Voorbeeld 6. sin(½x)= ½ a. Geef alle goede oplossingen. b. Zet de oplossingen in een tekening voor Domein [0, 4π]. Antwoord. sin(1/6π)= ½ en sin(5/6π)= ½ ½x= 1/6π + 2kπ en ½x= 5/6π + 2kπ -> x= 1/3 π + 4kπ en x= 1 2/3π + 4kπ Merk op: Periode is nu 4π b. 1 π 0,5 2π 0 1/3π 4π 1 2/3π -1 3π kwadratenformule sin2t + cos2t= 1 1 ½√2 cos x 0 sin z -1 Bij snijpunten y: 02 + 12= 1 Bij snijpunten functies: ( ½√2 )2 + ( ½√2 )2= 1 Ook geldt sin2(at+b) + cos2(at+b)= 1 Verdubbelingsformules. sin(2t)= 2 * cos t * sin t cos(2t)= cos2t – sin2t cos(2t)= 2cos2t – 1 cos(2t)= 1 – 2 * sin2t §16.4 Afgeleide en integralen. Afgeleiden: y= sin x -> y´= cos x 1 y= sin x 0 -1 MAX. 1 stijging y'= cos x 0 Δ=0 Δ=0 -1 MAX daling y= cos x -> y´= -sin x 1 y= cos x 0 -1 1 MAX stijging y= -sin x Δ=0 0 Δ=0 -1 MAX daling Integralen: y= sin x -> F= -cos x + c y= cos x -> F= sin x + c §16.5 Sinus en cosinus in een rechthoekige driehoek. We hebben gezien dat in een eenheidscirkel de cosinus de verandering geeft langs de x-as en de sinus de verandering langs de y-as In tekening: sin x cos x Je kan de driehoek uit de tekening halen en dan gelden de volgende regels: c b α a cos α= a/c sin α= b/c tan α= b/a NB: In eenheidscirkel c=r=1 > cos α= a sin α= b Voorbeeld 7. Een man staat 30 meter voor een toren. De hoek van de man met de toren is 60˚. Hoe hoog is de toren. Antwoord. Data in een tekening: c b cos α= a/c cos 60˚= 0,5 30/c= 0,5 -> c= 60 sin 60˚= 0,866 b/60= 0,866 -> b= 51,96 ☺ 60˚ 30 meter Check: tan 60˚= 1,73 51,96/30= 1,73 §16.6 Transformatie van sinusfuncties. §16.6.1 Een functie naar rechts schuiven. Je kan een functie naar rechts schuiven. Algemene vorm: y= f(x) -> f(x–c1) Als je c1 naar rechts wil: y= sin x -> y= sin (x–c1) Voorbeeld 8. y= sin x Verschuif de functie π naar rechts. Teken de oude functie, bereken en teken de nieuwe functie. Antwoord. y= sin (x- π) 1 Y 0 X π -1 §16.16.2 Een functie omhoog schuiven. Je kan een functie omhoog schuiven. Algemene vorm: y= f(x) -> f(x) + c2 Als je c2 omhoog wil: y= sin x -> y= sin x + c2 Voorbeeld 9. y= sin x -> Verschuif de functie 1 naar omhoog. Teken de oude functie, bereken en teken de nieuwe functie. Antwoord. y= sin x + 1 1 Y 0 -1 X §16.6.3 Een functie met een factor vergroten. Je kan alle y-waarden met een factor c3 vergroten. Algemene vorm: y= f(x) -> y= c3 * f(x) y= sin x -> y= c3 * (sin x) = amplitude verandert met factor c3. Voorbeeld 10. y= sin x -> Vergroot alle y-waarden met een factor 2. Teken de oude functie, bereken en teken de nieuwe functie. Antwoord. y= 2 * (sin x) 1 Y 0 X -1 §16.6.4 De afstand tot de y-as met een factor vergroten. Je kan voor elke y-waarde de afstand tot de y-as met een factor c4 vergroten. Algemene vorm: y= f(x) -> y= f (1/c4 * x) y= sin x -> y= sin (1/c4 * x) NB: Je vergroot de periode met factor c4. sin (2x)= sin (1:½ * x) -> Periode wordt half zo groot (c4=1/2). sin (½x)= sin (1:2 * x) -> Periode wordt 2x zo groot (c4=2). NB: 1:½ = 2 Voorbeeld 11. y= sin x Halveer de afstand van de y-waarden tot de y-as met een factor 2. Teken de oude functie, bereken en teken de nieuwe functie. Antwoord. y= sin(2 * x) 1 Y 0 -1 X §16.6.5 De functie spiegelen in de y-as. Als c4= -1: alle y-waarden worden gespiegeld in de y-as. Algemene vorm: y= f(x) -> y= f(-x) y= sin x -> y= sin (-x) Voorbeeld 12. y= sin x Spiegel alle y-waarden in de y-as. Teken de oude functie, bereken en teken de nieuwe functie. Antwoord. y= sin(-x) Y 1 X 0 -1