Kennisdeling in lerende netwerke Een onderzoek

advertisement
Kennisdeling in lerende netwerken
Een onderzoek naar de condities die kennisdeling in lerende
netwerken tot stand brengen
Vivienne C. Greveling
augustus 2012
Rijksuniversiteit Groningen
Opleiding Sociologie
Begeleider:
Dr. E.H. Offers
Referent:
Dr.
Dr. R.J.J.
R.J.J. Wielers
Wielers
Kennisdeling in lerende netwerken
Kennisdeling in lerende netwerken
Een onderzoek naar de condities die kennisdeling in lerende netwerken
tot stand brengen
Vivienne C. Greveling
Haren, augustus 2012
Masterscriptie Sociologie, route Beleid & Consultancy
Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen
Rijksuniversiteit Groningen
Begeleider:
Dr. E.H. Offers
Referent:
Dr. R.J.J. Wielers
Pagina | 1
Kennisdeling in lerende netwerken
ZorgpleinNoord-reeks
Beschikbaar op www.zorgpleinnoord.nl
8.
Bevlogen leiden in de zorg
Naar aanleiding van de masterthesis ‘Engaging leadership in health care organizations:
the mediating role of work engagement’
Koos van der Kleij, februari 2012
7.
Een onderzoek naar de loopbanen van verpleegkundigen
Waarom (g)een loopbaanstap?
Karin Meijboom, september 2011
6.
Zorgen voor morgen
Hoe voorkomen we een tekort aan hoger opgeleid personeel in de zorg in NoordoostGroningen?
Femke Nijdam, juli 2011
5.
BBL in zorg en welzijn
Onderzoek naar BBL-plaatsen in zorg en welzijn
Petra Molenaars, mei 2011
4.
Van reageren naar anticiperen
Strategische personeelsplanning voor de Zorg
Lotte Speelman, november 2010
3.
Uitstroom van personeel onder de loep
Arbeidsmarkt voor zorg en welzijn in Noord-Nederland
Ellen Offers, oktober 2009
2.
Zorgen voor toekomstig personeel
Onderzoek naar de uitstroom van personeel in de zorg- en welzijnssector in NoordNederland
Valerie Rings, juli 2009
1.
De arbeidsmarkt voor Zorg en Welzijn in Groningen en Drenthe
Kwantitatieve Analyse
Ellen Offers, juni 2009
Dit onderzoek is uitgevoerd door Vivienne C. Greveling in het kader van de masteropleiding
Sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
© 2012 ZorgpleinNoord
Publicatie van cijfers en/of tekst uit dit werk is toegestaan, mits de bron wordt vermeld.
Pagina | 2
Kennisdeling in lerende netwerken
Voorwoord
In het kader van mijn masteropleiding Sociologie, route Beleid & Consultancy, aan de Rijksuniversiteit
Groningen heb ik van februari tot augustus 2012 mijn afstudeertraject doorlopen bij stichting
ZorgpleinNoord in Haren. ZorgpleinNoord ondersteunt en adviseert zorg- en welzijnsorganisaties in
Noord-Nederland op het terrein van strategisch arbeidsmarktbeleid.
Het onderwerp van het onderzoek is kennisdeling in lerende netwerken. In dit onderzoek wordt
gekeken onder welke condities kennisdeling tot stand komt in lerende netwerken. Onderzoek naar dit
onderwerp was zeer interessant, mede doordat het nog een jong onderzoeksveld is, waar ik een
bijdrage aan heb kunnen leveren. Ik heb ontzettend veel geleerd tijdens mijn afstudeerperiode. Over
kennisdeling in lerende netwerken, over zelfstandig onderzoek doen en over mezelf. Ik kan dan ook
met trots mijn onderzoek aan u presenteren.
Graag wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. Een bijzonder
woord van dank aan Ellen Offers, mijn scriptiebegeleider. Bedankt voor de ondersteuning, kritische
opmerkingen en betrokkenheid. Daarnaast wil ik Karin Lutterop en Jan Plat bedanken voor de
introductie in de lerende netwerken. De zestien respondenten wil ik bedanken voor de bereidheid om
hun ervaringen met mij te delen. Ook wil ik Rudi Wielers bedanken voor zijn kennis en inzet om tot een
goede onderzoeksrapportage te komen. Dominika en Sandra wil ik ook bedanken voor de leuke en
gezellige tijd als stagiaires bij ZorgpleinNoord.
Tot slot wil ik iedereen die mij ook maar op enige wijze heeft bijgestaan bij het schrijven van deze
scriptie hartelijk bedanken. In het bijzonder wil ik nog mijn ouders, vriend en vriendinnen bedanken
voor hun raad, vriendschap en steun. Zij waren oprecht geïnteresseerd in mijn bezigheden tijdens mijn
gehele studie en in het bijzonder bij mijn afstuderen.
Ik wens een ieder die de scriptie gaat lezen net zoveel plezier toe als dat ik heb ervaren tijdens het
schrijven ervan.
Augustus, 2012
Vivienne C. Greveling
Pagina | 3
Kennisdeling in lerende netwerken
Samenvatting
Dit rapport presenteert een onderzoek naar kennisdeling. Kennis neemt in de samenleving een steeds
belangrijker plaats in. Individuen en/of groepen zijn meer bereid om hun kennis in te zetten om doelen
te bereiken en kennisgerichte ontwikkelingen en innovaties teweeg te brengen (Weggeman, 2001;
Harrison & Kessels, 2004). Ook zijn organisaties meer genoodzaakt om kennis te delen om te kunnen
reageren op de steeds veranderde wensen en behoeften van de consumenten (Koster, 2009). Vaak
wordt kennis gedeeld binnen een organisatie en in mindere mate tussen organisaties (Van der Aa,
2009). Toch zijn de afgelopen jaren organisaties meer gebruik gaan maken van interorganisationele
netwerken om kennis te delen (Visser, 2000; Beckers, 2006). In dit soort netwerken wordt kennis en
ervaring gedeeld met vakgenoten uit andere organisaties en worden ideeën en opvattingen getoetst
(Hermans, 2010).
Onduidelijk is echter wat er nu voor zorgt dat in een netwerk kennisdeling tot stand komt. Wat is er
precies nodig om kennisdeling daadwerkelijk tot stand te brengen? Deze studie draagt bij aan dit
inzicht. Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de mate waarin, de manier waarop en de
omstandigheden waaronder interorganisationele lerende netwerken kennisdeling bevorderen. Om dit
doel te bereiken is een literatuuronderzoek uitgevoerd en zijn vier lerende netwerken onderzocht. De
centrale vraagstelling in dit onderzoek is als volgt:
Onder welke condities komt kennisdeling tot stand in interorganisationele lerende netwerken?
In eerste instantie was het nodig om te bepalen wat (kennis)deling is en welke condities van invloed
kunnen zijn op kennisdeling. Uit de literatuurstudie komt naar voren dat er geen eenduidige definitie
van kennis te vinden is in de literatuur. Kennis wordt meestal omschreven als een proces waarin een
onderscheid wordt gemaakt tussen gegevens, informatie en kennis. Gegevens zijn feiten, wanneer
deze gegevens vergeleken worden met andere gegevens krijgen ze een betekenis en wordt het
informatie. Er is sprake van kennis wanneer de informatie wordt gebruikt om een taak te vervullen
(Bertrams, 1999). Kennis is breder, dieper en rijker dan informatie (Beckers, 2006).
In de literatuur worden twee vormen van kennis onderscheiden, expliciete en impliciete kennis.
Expliciete kennis kan in taal worden uitgedrukt en is makkelijk over te dragen (Boersma, 2002).
Impliciete kennis bestaat uit persoonlijke ervaringen. Deze vorm van kennis is persoonsgebonden en
contextgebonden en is daardoor moeilijk over te dragen (Boersma, 2002; Weggeman, 1997).
De meest gehanteerde definitie voor kennisdeling is van Argote & Ingram (2000:151), “Knowledge
transfer in and between organizations is the process through which one unit (e.g. individual, group,
department, division) is affected by the experience of another.” Deze definitie veronderstelt dat bij
kennisdeling sprake is van tweerichtingsverkeer en dat kennisdeling niet altijd op vrijwillige basis wordt
uitgevoerd, met als reden dat het een onderdeel kan zijn van een takenpakket van een werknemer.
Om te komen tot effectieve kennisdeling in een lerend netwerk is het van belang om inzicht te
verwerven in de condities die het delen van kennis tussen organisaties bevorderen en daarmee
bijdragen aan het succes van een lerend netwerk. Uit deze literatuurstudie is de theorie van Soekijad
& Andriessen (2003) als best toepasbaar naar voren gekomen voor dit onderzoek. Uit deze theorie zijn
veertien condities gedestilleerd onderverdeeld in vier clusters die het delen van kennis in een lerend
netwerk mogelijk maken. Een vijfde cluster is toegevoegd op grond van een vooronderzoek waarin
interviews zijn afgenomen met twee projectleiders van lerende netwerken. De vijfde cluster dient als
aanvulling op de huidige literatuur.
Pagina | 4
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 0.1 Overzicht van de clusters en condities voor kennisdeling
Niveau
Clusters
Condities
Organisatie
Organisationele karakteristieken
-
Steun vanuit de organisatie
Relaties tussen organisaties
-
Vergelijkbare werkomgeving
Balans van relatie
Individuele karakteristieken
-
Samenwerking
Openlijk kennisdelen
Individueel
Relaties tussen individuen
Inhoudelijk &
functioneel
Praktische organisatie & werkwijze
-
Prioritering
-
Vertrouwen
Groepssamenstelling
Opzet van netwerk
Sterkte van relatie
Gezamenlijk cultuur
Doel, verwachtingen & rolverdeling
Communicatie
-
Samenwerkingsactiviteiten
Soekijad & Andriessen (2003) geven aan dat de aan- of afwezigheid van een conditie en de mate
waarin deze aanwezig is, een positieve of negatieve invloed kan hebben op het proces van
kennisdeling in netwerken. Aan de hand van het empirisch onderzoek is bepaald of in de praktijk de
condities inderdaad van invloed blijken te zijn op het proces van kennisdeling in een lerend netwerk.
Het empirische gedeelte van dit onderzoek is vormgegeven als een meervoudige casestudy. In dit
onderzoek zijn vier verschillende lerende netwerken onderzocht uit de sector zorg en welzijn,
gerelateerd aan de thema´s duurzame inzetbaarheid en strategische personeelsplanning. Één van de
lerende netwerken is het lerende netwerk van stichting ZorgpleinNoord. ZorgpleinNoord richt zich met
dit lerend netwerk op het verspreiden van kennis en informatie over het thema duurzame
inzetbaarheid.
Uit de vier lerende netwerken zijn zestien deelnemers geselecteerd. De deelnemers uit de lerende
netwerken zijn benaderd omdat zij diepgaande en specifieke informatie kunnen verschaffen over de
aan- of afwezigheid van de te onderzoeken condities en welke invloed deze condities hebben op het
proces van kennisdeling in een lerend netwerk. De deelnemers zijn geïnterviewd aan de hand van een
gedeeltelijke gestructureerde vragenlijst, hierdoor is het mogelijk om dieper in te gaan op bepaalde
onderdelen of ergens langer bij stil te staan om gedetailleerde informatie te krijgen.
De gegevens uit de interviews zijn vervolgens geanalyseerd door de data te ordenen aan de hand
van de methode van Baarda et al. (2005).
De resultaten van dit onderzoek laten zien dat alle onderzochte condities aanwezig zijn in de lerende
netwerken. Ook laten de resultaten zien dat elke onderzochte conditie van belang is voor een effectief
proces van kennisdeling in een lerend netwerk. Weliswaar, de één in mindere mate dan de andere. Op
basis van de onderzoeksresultaten kan er een ranking worden aangebracht in de condities. Deze
ranking geeft aan welke condities het meeste en het minste van belang zijn voor effectieve
kennisdeling in een lerend netwerk. De mate van belangrijkheid van de condities wordt aangegeven
met een symbool, lopend van ++ (heel belangrijk) tot – (niet belangrijk).
Pagina | 5
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 0.2 Overzicht van condities die bijdragen aan de effectiviteit van een lerend netwerk
Niveau
Clusters
Condities
Organisatie
Organisationele karakteristieken
-
Steun vanuit de organisatie
±
Relaties tussen organisaties
-
Vergelijkbare werkomgeving
Balans van relatie
±
-
Individuele karakteristieken
-
Samenwerking
Openlijk kennisdelen
-++
Individueel
Relaties tussen individuen
Inhoudelijk &
functioneel
Praktische organisatie &
werkwijze
Mate van
belangrijkheid
-
Prioritering
±
-
Vertrouwen
Groepssamenstelling
Opzet van netwerk
Sterkte van relatie
Gezamenlijk cultuur
Doel, verwachtingen
Rolverdeling
+
++
++
±
++
-
Communicatie
Samenwerkingsactiviteiten
+
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat vier condities het meest van belang zijn voor het delen
van kennis in een lerend netwerk. Het gaat om de condities: (1) bereidheid om openlijk kennis te delen
met andere deelnemers uit het lerende netwerk, (2) de inhoud en de organisatie van het lerende
netwerk dient te worden afgestemd op de wensen en behoeften van de deelnemers, (3) een cultuur
die gekenmerkt wordt door openheid, transparantie, betrokkenheid en vertrouwen en (4) het lerend
netwerk dient over een projectleider / gespreksleider te beschikken om het lerende netwerk te
organiseren en te faciliteren.
Uit deze resultaten valt op te merken dat drie van de vier belangrijkste condities uit de cluster
praktische organisatie en werkwijze komen en één conditie uit de cluster individuele karakteristieken.
Op basis van dit gegeven kan de belangrijkste conclusie van dit onderzoek worden getrokken en dat is
dat de cluster praktische organisatie en werkwijze het meest van belang is voor het delen van kennis
en ervaring in een lerend netwerk. Op de tweede plaats staat de cluster individuele karakteristieken. Al
deze condities bepalen de sfeer in het lerende netwerk, de interacties tussen de deelnemers, de
opbrengst van het lerende netwerk en de wijze waarop het lerende netwerk is georganiseerd. Met
andere woorden, de organisatie van het lerend netwerk dient op orde te zijn, wil het lerend netwerk
slagen. Wat ook opvalt is dat deze vier condities allemaal gericht zijn op de inhoudelijke & functionele
kant van het lerende netwerk.
Hiermee kan ook worden geconcludeerd, in tegenstelling tot de theorie van Soekijad & Andriessen
(2003), dat de clusters kenmerken van de organisaties en de relaties tussen de organisaties een
mindere rol spelen in de lerende netwerken. Het zijn de individuen die zorgen voor het slagen of falen
van een lerend netwerk. Het zijn niet de organisaties van de deelnemers die een rol spelen bij het
succes van een lerend netwerk.
Het lerend netwerk blijkt een effectief middel te zijn voor het delen van kennis en ervaring met
vakgenoten. Deelnemers van een lerend netwerk leren van en met elkaar door uitwisseling en
gezamenlijk ondernemen, brainstormen en evalueren. Het is wel van belang dat de deelnemers het
Pagina | 6
Kennisdeling in lerende netwerken
leuk en nuttig vinden. De opgedane kennis en nieuwe inzichten worden in de meeste gevallen gebruikt
voor het verbeteren van eigen werkzaamheden en biedt mogelijkheden voor een organisatie op de
lange termijn. In mindere mate wordt de opgedane kennis gebruikt om beleidsontwikkeling te
realiseren.
De laatste stap van dit onderzoek richtte zich op het bevorderen van kennisdeling in toekomstige
lerende netwerken. Een lerend netwerk is een goede methode is om kennis te delen en ervaringen uit
te wisselen met vakgenoten. Deze methode kan worden versterkt door aan de volgende punten extra
aandacht te schenken. Ten eerste is het aan te bevelen extra aandacht te schenken aan de
inhoudelijke & functionele kant van het lerend netwerk. Dit houdt in dat de condities: bereidheid om
kennis te delen, afstemming van de inhoud op wensen van deelnemers, open en transparante cultuur
creëren en het aanstellen van een projectleider van belang zijn voor het succes van een lerend
netwerk. Ten tweede is het aan te raden om deelnemers te laten participeren in een lerend netwerk
die nauw zijn verbonden met de thematiek, interesse tonen in de thematiek en open en transparant
zijn. Dit bevordert de mate van kennisdeling in een lerend netwerk. Ten derde is het belangrijk om
tussentijds evaluatiemomenten in te lassen om de sfeer van de groep te meten en om inzicht te krijgen
in de (on)tevredenheid van de deelnemers. Ten vierde is het belangrijk om als voornaamste doel van
een lerend netwerk het delen van kennis en ervaring met vakgenoten te stellen. Een lerend netwerk is
minder geschikt om beleidsontwikkeling in een organisatie te realiseren. Ten vijfde is het van belang
om projectleiders aan te stellen die belangeloos zijn en niet teveel op de voorgrond staan. De
deelnemers dienen zelf te zorgen voor de input en creativiteit om tot effectieve kennisdeling te komen.
Pagina | 7
Kennisdeling in lerende netwerken
Inhoudsopgave
1.
Inleiding ..................................................................................................................... 10
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
ZorgpleinNoord ........................................................................................................... 10
Kennisdeling tussen organisaties ............................................................................... 10
Doelstelling en probleemstelling ................................................................................. 11
Maatschappelijk en wetenschappelijke relevantie ...................................................... 12
Onderzoeksopzet........................................................................................................ 12
Leeswijzer ................................................................................................................... 13
2.
Theoretisch kader ..................................................................................................... 14
2.1
2.1.1
2.2
2.2.1
2.3
2.4
2.5
2.6
Kennis ......................................................................................................................... 14
Impliciete en expliciete kennis .................................................................................... 14
Kennisdeling ............................................................................................................... 15
Interne en externe kennisdeling ................................................................................. 15
Interorganisationeel netwerk ...................................................................................... 16
Leren in interorganisationele netwerken .................................................................... 17
Condities voor succesvolle kennisdeling .................................................................... 17
Theoretische onderzoeksvragen ................................................................................ 18
3.
Condities voor kennisdeling ................................................................................... 20
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
Karakteristieken van organisaties............................................................................... 20
Kenmerken van relaties tussen organisaties .............................................................. 20
Individuele karakteristieken ........................................................................................ 21
Kenmerken van relaties tussen individuen ................................................................. 22
Praktische organisatie en werkwijze........................................................................... 23
Theoretisch model ...................................................................................................... 25
4.
Onderzoeksmethodologie ....................................................................................... 27
4.1
4.2
4.2.1
4.2.2
4.2.3
4.2.4
4.3
4.3.1
4.3.2
Empirische onderzoeksvragen ................................................................................... 27
Empirisch onderzoek .................................................................................................. 27
Meervoudige casestudy .............................................................................................. 27
Respondenten ............................................................................................................ 28
Dataverzameling ......................................................................................................... 29
Data-analyse............................................................................................................... 29
Kwaliteitsborging......................................................................................................... 32
Geldigheid ................................................................................................................... 32
Betrouwbaarheid......................................................................................................... 33
5.
Lerende netwerken ................................................................................................... 35
5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
Lerend netwerk 1 ........................................................................................................ 35
Lerend netwerk 2 ........................................................................................................ 36
Lerend netwerk 3 ........................................................................................................ 38
Lerend netwerk 4 ........................................................................................................ 39
Verschillen en overeenkomsten ................................................................................. 40
6.
Van theorie naar praktijk: de onderzoeksresultaten ............................................. 41
6.1
6.2
6.3
6.4
6.5
6.6
6.7
6.8
Karakteristieken van organisaties............................................................................... 41
Kenmerken van relaties tussen organisaties .............................................................. 44
Individuele karakteristieken ........................................................................................ 46
Kenmerken van relaties tussen individuen ................................................................. 48
Praktische organisatie en werkwijze........................................................................... 51
Ranking voorwaarden ................................................................................................. 58
Beleidsontwikkeling .................................................................................................... 59
Samenvatting .............................................................................................................. 61
7.
Conclusie & Discussie ............................................................................................. 62
7.1
7.1.1
Conclusies .................................................................................................................. 62
Conclusies theoretische onderzoeksvragen ............................................................... 62
Pagina | 8
Kennisdeling in lerende netwerken
7.1.2
7.2
7.3
7.3.1
7.3.2
Conclusies empirische onderzoeksvragen ................................................................. 63
Doelstelling ................................................................................................................. 68
Discussie .................................................................................................................... 69
Beperkingen................................................................................................................ 69
Vervolgonderzoek ....................................................................................................... 70
Literatuurlijst .......................................................................................................................... 71
Bijlagen ................................................................................................................................... 74
Bijlage I: Respondentenoverzicht ............................................................................................ 74
Bijlage II: Interviewschema projectleiders ............................................................................... 75
Bijlage III: vragenlijst deelnemers lerende netwerken ............................................................. 78
Bijlage IV: Onderzoeksresultaten rangorde. ............................................................................ 81
Bijlage V: Onderzoeksresultaten interviews ............................................................................ 82
Pagina | 9
Kennisdeling in lerende netwerken
1.
Inleiding
In dit inleidende hoofdstuk wordt een korte schets gegeven van de aanleiding van het onderzoek. Er
wordt allereerst ingegaan op ZorgpleinNoord en het probleem van dit onderzoek. Vervolgens worden
de doelstelling en probleemstelling gepresenteerd, waarna de relevantie van dit onderzoek wordt
toegelicht. Daarna wordt de onderzoeksstrategie besproken. Er wordt afgesloten met een leeswijzer
voor de rest van de scriptie.
1.1
ZorgpleinNoord
Stichting ZorgpleinNoord is een samenwerkingsverband van ongeveer 170 werkgevers in zorg en
welzijn in Noord-Nederland. ZorgpleinNoord ondersteunt en adviseert deze organisaties op het terrein
van strategisch arbeidsmarktbeleid. ZorgpleinNoord hecht veel waarde aan het delen van kennis en
het uitwisselen van ervaringen. ZorgpleinNoord vervult een centrale rol in de sector zorg- en welzijn in
Noord- Nederland. De aangesloten organisaties bij ZorgpleinNoord hebben behoefte aan informatie uit
het werkveld.
ZorgpleinNoord heeft als taak opgedane kennis en ervaring over te dragen naar de zorg- en
welzijnssector. Eén van de manieren waarop ZorgpleinNoord dit bewerkstelligt is het lerende netwerk
duurzame inzetbaarheid. Duurzame inzetbaarheid is een actueel thema dat op de agenda staat van
zowel zorg- en welzijnsorganisaties als van de overheid (Lutterop, 2010).
Duurzame inzetbaarheid richt zich onder andere op onderwerpen als gezonde medewerkers,
behoud van personeel en vitale organisaties. Doel van het lerend netwerk is het beleid duurzame
inzetbaarheid in de deelnemende organisaties een extra stimulans te geven, het verspreiden van
kennis en informatie over en het creëren van draagvlak voor het thema duurzame inzetbaarheid
(Lutterop, 2010). In het lerende netwerk zitten personen van organisaties uit de zorg- en welzijnssector
die zijn aangesloten bij ZorgpleinNoord. Deze deelnemers zijn benaderd door ZorgpleinNoord om te
participeren in het lerende netwerk. De deelnemers zijn nauw betrokken bij het thema door hun werk
en werkzaamheden. Eén keer per twee maanden komen zij bij elkaar om kennis en ervaring met
elkaar uit te wisselen. Per bijeenkomst wordt een agenda opgesteld met relevante onderwerpen. De
onderwerpen worden ingevuld met bijdragen van zowel leden van het netwerk als externe sprekers.
ZorgpleinNoord is organisator en facilitator van dit netwerk.
ZorgpleinNoord sluit aan bij de behoefte van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(VWS) om kennisdeling in netwerken te bevorderen (Ministerie VWS, 2007). Het ministerie stimuleert
dat organisaties netwerken vormen om kennis en ervaringen met elkaar uit te wisselen. Er vindt te
weinig kennisdeling plaats tussen organisaties. Het gevaar bestaat dat organisaties het wiel opnieuw
gaan uitvinden. Daarom is het volgens het ministerie belangrijk dat organisaties met elkaar in contact
komen in een netwerk om kennis met elkaar te delen. Onduidelijk is echter wat er nu voor zorgt dat in
een netwerk kennisdeling tot stand komt. Wat is er precies nodig om kennisdeling daadwerkelijk tot
stand te brengen?
Om te komen tot effectieve kennisdeling in een lerend netwerk is het van belang inzicht te
verwerven in de condities die bijdragen aan het succes van een lerend netwerk. Met andere woorden,
welke condities dienen aanwezig te zijn om kennisdeling mogelijk te maken of te bevorderen en welke
condities kunnen het proces van kennisdeling belemmeren en dienen dus vermeden te worden?
1.2
Kennisdeling tussen organisaties
Kennis neemt in de samenleving een steeds belangrijker plaats in (Moor, 2005). Redenen waarom
kennis steeds belangrijker is geworden zijn: toenemende onderlinge afhankelijkheden tussen
Pagina | 10
Kennisdeling in lerende netwerken
organisaties, complexe snel veranderende processen, internationalisering van markten en de behoefte
aan innovatie van nieuwe producten en diensten (Koster, 2009). Individuen en/of groepen zijn steeds
meer bereid om hun kennis in te zetten om doelen te bereiken en kennisgerichte ontwikkelingen en
innovaties teweeg te brengen (Weggeman, 2001; Harrison & Kessels, 2004). Aan de andere kant zijn
organisaties meer genoodzaakt om kennis te delen om te kunnen reageren op de steeds veranderde
wensen en behoeften van de consumenten (Koster, 2009). Daarnaast kan kennisdeling een
concurrentievoordeel opleveren (Argote et al., 2000).
Als er naar de literatuur omtrent kennisdeling wordt gekeken ligt op dit moment de nadruk op
kennisdeling binnen organisaties (intra) en in mindere mate op kennisdeling tussen organisaties (inter)
(Tsai, 2001; Van der Aa, 2009). De afgelopen jaren zijn organisaties wel steeds meer gebruik gaan
maken van interorganisationele netwerken om kennis te delen (Visser, 2000; Beckers, 2006). In dit
soort netwerken wordt kennis en ervaring gedeeld met vakgenoten uit andere organisaties en worden
ideeën en opvattingen getoetst (Hermans, 2010).
Het ministerie van VWS en ZorgpleinNoord willen het inzicht vergroten in welke condities het
proces van kennisdeling in lerende netwerken tot stand komt. Het is niet duidelijk welke condities het
proces van kennisdeling binnen een lerend netwerk beïnvloeden. In de literatuur over kennisdeling is
door Soekijad en Andriessen (2003) wel aandacht besteed aan condities waarvan verondersteld wordt
dat ze het proces van kennisdeling beïnvloeden in netwerken van de private sector. Soekijad &
Andriessen (2003) noemen in hun artikel ‘conditions for knowledge sharing in competitive alliances’
een aantal voorwaarden waarvan verondersteld wordt dat ze het proces van kennisdeling en de
daadwerkelijke uitgewisselde hoeveelheid kennis beïnvloeden. Echter, in dit onderzoek staan
interorganisationele lerende netwerken centraal uit de sector zorg en welzijn. De vraag is in hoeverre
de condities die gelden voor strategische allianties, ook
interorganisationeel lerend netwerk uit de sector zorg en welzijn.
van
toepassing
zijn
op
een
Door de beperkingen in de huidige literatuur en de toenemende aandacht naar
interorganisationele netwerken is een onderzoek naar kennisdeling tussen organisaties in
interorganisationele netwerken gewenst.
1.3
Doelstelling en probleemstelling
In de praktijk wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van kennisdeling via interorganisationele
lerende netwerken (Schopler, 1987). Kennelijk gaat men ervan uit dat lerende netwerken een goede
manier is om kennis te delen. De effectiviteit van lerende netwerken en de condities die deze
effectiviteit mogelijk bevorderen, zijn echter nog nauwelijks onderzocht. Hieruit voortvloeiend heeft het
onderzoek de volgende doelstelling:
Inzicht krijgen in de mate waarin, de manier waarop en de omstandigheden waaronder
interorganisationele lerende netwerken kennisdeling bevorderen.
De probleemstelling is als volgt geformuleerd:
Onder welke condities komt kennisdeling tot stand in interorganisationele lerende netwerken?
Voortvloeiend uit de doelstelling en probleemstelling zijn onderzoeksvragen opgesteld. De
onderzoeksvragen worden opgesplitst in een theoretisch gedeelte en in een empirisch gedeelte. Voor
het theoretische gedeelte wordt het overzicht van condities voor kennisdeling van Soekijad &
Andriessen (2003) gebruikt. Deze theorie wordt kort in het volgende hoofdstuk besproken, waarna de
Pagina | 11
Kennisdeling in lerende netwerken
theoretische onderzoeksvragen volgen. Voor het empirische gedeelte worden de onderzoeksvragen in
hoofdstuk vier, de onderzoeksmethodologie, gepresenteerd.
1.4
Maatschappelijk en wetenschappelijke relevantie
Zowel ZorgpleinNoord als het ministerie van VWS wil kennisdeling tussen organisaties stimuleren. Het
lerende netwerk duurzame inzetbaarheid van ZorgpleinNoord is een voorbeeld. Daarnaast bestaan er
meer netwerken van organisaties uit de sector zorg en welzijn waarin kennis en ervaringen worden
gedeeld. De vraag is, wat is er nodig om het proces van kennisdeling in zo’n lerend netwerk tot stand
te brengen? De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek kan worden gesplitst naar twee
doeleinden. Ten eerste biedt dit onderzoek inzicht in de condities die bijdragen aan de effectiviteit van
kennisdeling in lerende netwerken in het algemeen. Ten tweede kan praktisch gezien deze studie een
bijdrage leveren aan de samenwerking tussen ZorgpleinNoord en organisaties uit de zorg- en
welzijnssector in Noord-Nederland.
Ook op wetenschappelijk gebied is er steeds meer interesse in kennisdeling. Dit is te zien aan de
stijgende lijn in het aantal publicaties in de sociale wetenschappen over kennisdeling. De hoeveelheid
aandacht voor bestudering van de condities die kennisdeling tot stand brengen is beperkt in de
literatuur (Soekijad & Andriessen, 2003). Daarnaast wordt er meer nadruk gelegd in de theorie op
kennisdeling binnen organisaties (intra) en in mindere mate op kennisdeling tussen organisaties (inter)
(Tsai, 2001). Dit onderzoek is wetenschappelijk relevant omdat het dient als aanvulling op de huidige
literatuur door kennisdeling te koppelen aan lerende netwerken waarin verschillende organisaties
participeren en daarbij te kijken welke condities kennisdeling tot stand brengen in lerende netwerken
en wat de bijdrage van deelname aan een lerend netwerk is ten aanzien van het te voeren beleid in de
deelnemende organisaties.
1.5
Onderzoeksopzet
Om de probleemstelling en de onderzoeksvragen van dit onderzoek te beantwoorden is gekozen voor
een kwalitatieve benadering. Kwalitatief onderzoek kan worden omschreven als “onderzoek waarbij
overwegend gebruik gemaakt wordt van gegevens van kwalitatieve aard en dat als doel heeft
onderzoeksproblemen in of van situaties, gebeurtenissen en personen te beschrijven en te
interpreteren” (Baarda et al., 2005). In kwalitatief onderzoek wordt de nadruk gelegd op de rijkdom en
diepgang van de gegevens in plaats van op de hoeveelheid ervan.
Er is voor een kwalitatieve benadering gekozen omdat kwalitatieve gegevens noodzakelijk worden
geacht om aan het doel van dit onderzoek te voldoen. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te
krijgen in de mate waarin, de manier waarop en de omstandigheden waaronder lerende netwerken
kennisdeling bevorderen. Er kan worden gesteld dat het om een onderzoeksprobleem gaat dat veel
inhoudelijke vragen oproept. Immers, er wordt onderzoek gedaan naar hoe het proces van
kennisdeling in lerende netwerken tot stand komt. Meningen en ervaringen van deelnemers van
lerende netwerken zijn nodig om het onderzoeksprobleem op te lossen. Daarnaast kunnen bij een
kwalitatief onderzoek de respondenten worden gestimuleerd om actief over bepaalde onderwerpen na
te denken. In het beantwoorden van de onderzoeksvragen is het belangrijk dieper op de onderwerpen
in te gaan en te achterhalen hoe de respondenten zelf betekenis geven aan het onderwerp. Op deze
manier kan een zo volledig mogelijk inzicht worden verkregen in hetgeen wordt onderzocht.
Het kwalitatieve onderzoek kan worden opgedeeld in twee fasen. De eerste fase betreft de
literatuurstudie en de tweede fase betreft het empirisch onderzoek.
Pagina | 12
Kennisdeling in lerende netwerken
Literatuurstudie
Voorafgaand aan het empirisch onderzoek wordt een literatuurstudie uitgevoerd. De literatuurstudie is
in twee delen opgesplitst. Het eerste deel bevat het theoretische kader waarin de belangrijkste
begrippen worden verklaard. Deze begrippen zijn kennis, kennisdeling, (interorganisationele)
netwerken en er wordt een inleiding gegeven in de condities die succesvolle kennisdeling tot stand
kunnen brengen. Het tweede deel omvat een literatuuronderzoek waarin de operationalisatie van de
condities die mogelijk kennisdeling tot stand brengen in lerende netwerken uit één worden gezet. In dit
deel worden de indicatoren voor de verschillende condities vastgesteld aan de hand van de literatuur.
Voor de condities is de theorie van Soekijad en Andriessen (2003) leidend.
De literatuur is verzameld met behulp van online database Web of Science en SocINDEX
(Internationale bibliografie voor sociologie en randgebieden). Er is gezocht op verschillende
zoektermen, zoals knowledge sharing, knowledge transfer, interorganisational learning,
interorganisational network en network learning. Aan de hand van de gevonden artikelen is door
bestudering van de literatuurlijsten verder gezocht naar relevante artikelen.
De uitkomsten van de literatuurstudie worden gebruikt om de theoretische onderzoeksvragen te
beantwoorden, de onderwerpen van de vragenlijst aan te dragen en voor toetsing van de
onderzoeksgegevens waarbij de theorie wordt gekoppeld aan de praktijk.
Empirisch onderzoek
Het empirisch onderzoek bestaat uit een vooronderzoek waarin gedeeltelijke gestructureerde
interviews zijn afgenomen met een projectleider en een gespreksleider van lerende netwerken. Het
vooronderzoek dient als aanvulling op de literatuurstudie. Daarnaast zijn gedeeltelijk gestructureerde
interviews afgenomen met 16 deelnemers van lerende netwerken. De respondenten hebben inzicht in
de werking van het lerende netwerk, welke invloed de condities hebben op het proces van
kennisdeling en de opbrengsten van het lerende netwerk. De deelnemers worden uit vier verschillende
lerende netwerken benaderd. De resultaten van de literatuurstudie worden in dit deel van het
onderzoek getoetst. Een uitgebreide bespreking van deze onderzoeksmethode komt aan bod in
hoofdstuk vier.
1.6
Leeswijzer
Dit rapport is als volgt opgezet. In hoofdstuk twee wordt het theoretisch kader geschetst waarin de
centrale begrippen van dit onderzoek uiteengezet worden. Daarna volgt in hoofdstuk drie de
operationalisatie, hierin worden de resultaten van de literatuurstudie gepresenteerd. In hoofdstuk vier
wordt de onderzoeksmethodologie besproken. In hoofdstuk vijf wordt de achtergrond van de
onderzochte lerende netwerken beschreven. Vervolgens worden de belangrijkste resultaten
weergegeven in hoofdstuk zes, waarna het rapport wordt afgesloten met een conclusie en discussie in
hoofdstuk zeven. In hoofdstuk zeven wordt tevens teruggeblikt op dit onderzoek, waarbij
verbeterpunten van dit onderzoek aan bod komen en suggesties voor toekomstig onderzoek.
Pagina | 13
Kennisdeling in lerende netwerken
2.
Theoretisch kader
In dit hoofdstuk wordt het theoretisch kader van het onderzoek geschetst. In dit hoofdstuk staan drie
begrippen centraal die nader verklaard dienen te worden, te weten kennis, kennisdeling en
(interorganisationele) lerende netwerken. In paragraaf 2.1 wordt allereerst ingegaan op wat kennis is
en welke vormen kennis kan aannemen. In paragraaf 2.2 wordt beschreven wat er onder kennisdeling
wordt verstaan. In paragraaf 2.3 wordt ingegaan op wat (interorganisationele) lerende netwerken zijn
en hoe zij tot stand komen. In paragraaf 2.4 wordt leren in organisationele netwerken uiteengezet. In
paragraaf 2.5 wordt een begin gemaakt met de condities die succesvolle kennisdeling tot stand
brengen.
2.1
Kennis
Ondanks de enorme hoeveelheid aan literatuur over kennis, blijkt het niet mogelijk een eenduidige
definitie van kennis te vinden in de literatuur (Stam, 2005). Om duidelijk te maken wat met kennis
wordt bedoeld, is het beter het proces waarin kennis ontstaat, te beschrijven. In het proces van kennis
wordt vaak onderscheid gemaakt tussen gegevens, informatie en kennis (Bertrams, 1999).
Gegevens zijn volgens Bertrams (1999) symbolische weergaven van getallen, hoeveelheden,
grootheden of feiten. Gegevens kunnen makkelijk worden vergaard, verstuurd en opgeslagen.
Gegevens hebben op zichzelf geen betekenis. Voorbeeld van een gegeven is: de temperatuur op 23
maart 2012 was 13°C. Pas wanneer gegevens worden ve rgeleken en worden gebruikt om zicht te
krijgen op een bepaalde stand van zaken dan krijgen ze een betekenis. Wanneer er een vergelijking
wordt gemaakt tussen maart 2011 en maart 2012, blijkt de gemiddelde temperatuur van maart 2011
2°C lager te liggen. Gegevens zijn informatie gewor den doordat ze betekenis hebben gekregen.
Kennis is datgene wat iemand in staat stelt een bepaalde taak te vervullen door het selecteren,
interpreteren, combineren en waarderen van informatie (Bertrams, 1999). Het toepassen van kennis
leidt tot op informatie gebaseerde uitspraken, voorspellingen of beslissingen. Kennis kan worden
toegepast in uiteenlopende situaties en omgevingen. Met andere woorden, kennis is breder, dieper en
rijker dan informatie (Beckers, 2006).
Om duidelijk te maken welke vormen kennis kan aannemen, wordt vaak onderscheid gemaakt tussen
impliciete en expliciete kennis. Deze vormen van kennis zijn van belang voor het onderzoek, daarom
wordt hieronder een theoretische toelichting gegeven.
2.1.1 Impliciete en expliciete kennis
Een belangrijke indicator voor de mate waarin kennis gecommuniceerd kan worden, ligt in het
onderscheid tussen impliciete en expliciete kennis (Romme, 2002 in Koster, 2009). Het onderscheid
tussen deze twee soorten kennis komt voort uit de constatering van Polanyi (1966) dat “we meer
kunnen weten dan we kunnen zeggen”. Polanyi (1966) veronderstelt dat onze kennis uit de
componenten impliciete en expliciete kennis bestaat. Er is gekozen om deze twee vormen van kennis
toe te lichten, omdat het van belang is bij de creatie en overdracht van kennis (Tuoma, 2000 in Koster,
2009).
Expliciete kennis is kennis die in een taal uitgedrukt kan worden. Het is kennis die onder woorden
gebracht kan worden en daardoor relatief gemakkelijk kan worden overgedragen (Boersma, 2002).
Deze kennisvorm is vaak persoonsonafhankelijk en over te dragen via handleidingen, documenten en
Pagina | 14
Kennisdeling in lerende netwerken
computerprogramma’s (Nonaka & Tackeuchi, 1995). Een deel van de kennis die organisaties bezitten
is expliciet.
Impliciete of stilzwijgende (‘tacit’) kennis is die kennis die in voorkomende gevallen wel wordt
toegepast maar niet altijd expliciet te maken is. Impliciete kennis bestaat uit ervaringen, vaardigheden
en attitudes (Boersma, 2002; Weggeman, 1997). Mensen verrichten bepaalde handelingen uit
gewoonte, op grond van bepaalde ervaringen. Impliciete kennis is persoonsgebonden en
contextgebonden. Het is opgeslagen in individuen en is diep verankerd in de handelingen en
ervaringen van individuen. Deze kennisvorm is verbonden aan persoonlijke ervaringen, zelf verworven
overtuigingen en normen en waarden. Het persoonlijke aspect heeft te maken met het feit dat we meer
weten dan we kunnen zeggen (Koster, 2009).
2.2
Kennisdeling
Nu duidelijk is geworden wat kennis is en welke vormen kennis kan aannemen, wordt de stap gemaakt
naar kennisdeling. In de wetenschappelijke literatuur over kennisdeling worden meerdere definities
van kennisdeling gegeven. Jasimuddin & Zhang (2011:85) geven een korte definitie van kennisdeling:
“Knowledge transfer is the process by which knowledge of one actor is obtained by another.” Een
bredere definitie waar ook de verschillende betrokken actoren in worden gedefinieerd is de volgende:
“Knowledge transfer in and between organizations is the process through which one unit (e.g.
individual, group, department, division) is affected by the experience of another.” (Argote & Ingram,
2000:151). Een definitie van kennisdeling kan zich ook meer richten op de vrijwillige aspecten van
kennisdeling: “…knowledge sharing is a relational act based on a sender-receiver relationship, which
incorporates the voluntary communication of one’s knowledge to others as well as the receiving of
others’ knowledge.” (van den Hooff & van Weenen, 2004 in Michailova & Minbeava, 2011:60).
Uit de genoemde definities valt op te merken dat er twee verschillen bestaan tussen de definities.
Het eerste verschil bestaat tussen kennisoverdracht en kennisdeling. Bij kennisoverdracht is er sprake
van eenrichtingsverkeer, zoals beschreven in de definitie van Jasimuddin & Zhang (2011). Bij
kennisdeling is er juist sprake van tweerichtingsverkeer tussen personen. Bij kennisdeling wordt van
elkaar geleerd (Weggeman, 1997). De definitie van Argote & Ingram (2010) sluit hier het beste op aan.
Het tweede verschil bestaat uit het al dan niet delen van kennis op vrijwillige basis. De definitie van
Van den Hooff & Van Weenen (2004) kenmerkt zich door het vrijwillige karakter van het delen van
kennis, terwijl de definitie van Argote & Ingram (2000) dit in mindere mate veronderstelt. Kennisdeling
is niet altijd vrijwillig, het kan onderdeel zijn van het takenpakket van een werknemer, zoals deelname
aan een lerend netwerk en is dan, tot op zekere hoogte, verplicht. Op basis van dit gegeven is binnen
dit onderzoek gekozen voor de bredere definitie van Argote & Ingram (2000).
2.2.1 Interne en externe kennisdeling
Kennis kan in de organisatie worden gedeeld, er is dan sprake van interne kennisdeling. Kennis kan
ook buiten de organisatie worden gedeeld, er is dan sprake van externe kennisdeling (Argote &
Ingram, 2000). Uit de literatuur blijkt dat externe kennisdeling ten opzichte van interne kennisdeling
moeilijker is (Argote & Ingram, 2000). Er zijn hiervoor verscheidene redenen aan te dragen. Een
eerste reden is dat veel kennis is opgeslagen in de vorm van ervaringen. Ervaringen kunnen vaak
worden beschouwd als impliciete kennis. Impliciete kennis is een moeilijke overdraagbare vorm van
kennis om mee naar buiten te treden (Easterby et al., 2008). Een tweede reden is dat externe
kennisdeling het risico met zich meebrengt dat organisatiegeheimen worden vrij gegeven aan
concurrenten. Het gevolg hiervan kan zijn dat deze kennis (nieuwe) concurrenten sterker maakt
(Gupta & Govindarajan, 2000).
Pagina | 15
Kennisdeling in lerende netwerken
Een uitzondering hierop is dat externe kennisdeling enigszins kan worden bevorderd door lerende
netwerken. Het lerende netwerk kan het delen van impliciete kennis aanmoedigen omdat er mensen
uit hetzelfde vakgebied zitten met gedeelde interesses. Daarnaast veronderstelt Easterby et al. (2008)
dat externe kennisdeling ook juist sterk bijdraagt aan de prestaties van de eigen organisatie en
innovatie met zich meebrengt waardoor organisaties verbeteringen kunnen aanbrengen.
Nu kennisdeling is gedefinieerd en de redenen voor interne en externe kennisdeling uit één zijn gezet,
volgt in de volgende paragraaf de theorie over kennisdeling via (interorganisationele) lerende
netwerken.
2.3
Interorganisationeel netwerk
In de literatuur worden verschillende termen gebruikt om netwerken van organisaties aan te duiden, te
weten netwerkorganisaties (Miles & Snow, 1986), netwerkvormen van organisatie (Powell, 1998),
allianties (Gerlach & Lincoln, 1992), business groepen (Granovetter, 1994), organisatienetwerken
(Uzzi, 1997), interorganisationele netwerkverbanden (Alter & Hage, 1993) en beleidsnetwerken
(Rhodes & Marsh, 2006). In dit onderzoek wordt het begrip (interorganisationeel) lerend netwerk
gebruikt om de samenwerkingsvorm tussen gelijksoortige organisaties aan te duiden. Door toepassing
van dit begrip is duidelijk dat de nadruk ligt op een vorm van interorganisationele samenwerking,
waarbij geen duidelijke hiërarchie te herkennen is.
Een interorganisationeel netwerk bestaat uit leden van drie of meer samenwerkende organisaties,
die elkaar periodiek ontmoeten om kennis te delen en ervaringen uit te wisselen op een
gemeenschappelijk beleidsterrein, en wiens gedrag gereguleerd wordt door individuele of gedeelde
verwachtingen (Schopler, 1987). Steeds meer organisaties komen bij elkaar in interorganisationele
netwerken om kennis te delen en ervaringen uit te wisselen (Visser, 2000; Beckers, 2006). Dit soort
netwerken hebben tot doel het stimuleren van het expliciteren en naar buiten brengen van impliciete
en expliciete kennis, met de mogelijkheid van nieuwe combinaties van kennis (Visser, 2000). In dit
soort netwerken kunnen oude en nieuwe inzichten worden gecombineerd, impliciete en expliciete
kennis wordt gebundeld en er wordt proactief gewerkt. Het ‘leren van en met elkaar’ is daarbij de
verbinding die deze netwerken voor kennisdeling zo aantrekkelijk maken (Visser, 2000). Het
interorganisationeel netwerk is het uitgangspunt voor collectief leren. Voor dit soort netwerken gelden
principes van wederzijdse afhankelijkheden en onderlinge afspraken (Nieuwenhuis et al. 2008;
Ketens-Netwerken, 2012).
Er kunnen verschillende vormen van netwerken van organisaties worden onderscheiden. Er zijn zeer
losse netwerken waarin weinig regels bestaan en er zijn netwerken waarin tot in detail in contracten is
vastgelegd wat wel en niet is toegestaan, zoals de joint ventures (Todeva & Knoke, 2005). Er kan ook
een onderscheid worden gemaakt tussen netwerken in de private sector en publieke sector. De
netwerken in de private sector kenmerken zich door competitie tussen de individuele organisaties.
Netwerken in de publieke sector kenmerken zich door hun openheid. Doel van deze netwerken is vaak
om de kwaliteit van de aangeboden dienst in het algemeen beter te maken (Hartley & Benington,
2006).
Een ander onderscheid tussen netwerken in de private en de publieke sector is de wijze waarop
een netwerk tot stand komt. In de private sector worden netwerken vaak zelfstandig opgericht. In de
publieke sector is het één partij, die bereid is om een netwerk op te zetten. Hierdoor is er vaak één
organisatie, los van de deelnemende organisaties die het netwerk vormen, als organisator en
facilitator aangewezen voor het voortbestaan van het netwerk (Hartley & Benington, 2006).
Pagina | 16
Kennisdeling in lerende netwerken
Nu duidelijk is geworden wat interorganisationele netwerken zijn, wordt in de volgende paragraaf het
leerproces in deze netwerken uit één gezet.
2.4
Leren in interorganisationele netwerken
De afgelopen jaren zijn organisaties steeds meer lerende organisaties geworden (Bolhuis & Simons,
2001). Dit houdt in dat een organisatie in staat is zich permanent te verbeteren, te vernieuwen en te
ontwikkelen. Het kenmerk van een lerende organisatie is dat deze zich voortdurend aanpast aan een
veranderende omgeving (Bolhuis & Simons, 2001).
Leren kan worden opgevat als een proces van toenemende kennis en informatie waardoor
activiteiten veranderen of verbeterd kunnen worden. Werknemers in de organisatie proberen door het
gebruik van kennis, ervaring en inzichten te leren. Het leren binnen de organisatie wordt door
Dodgson (1993) organisationeel leren genoemd, wat de wijze omvat waarop werknemers in de
organisatie kennis en routines rond hun activiteiten en binnen hun culturen bouwen, aanvullen en
organiseren en hun organisatorische efficiency aanpassen en ontwikkelen.
In een lerende organisatie zijn twee vormen van het leerproces te onderscheiden. Argyris en
Schön (1978) maken een onderscheid tussen single-loop leren en double-loop leren. Single-loop leren
houdt in dat kennis en informatie wordt gebruikt voor oplossingen en correctie in het huidige beleid
met als doel om het beleid effectiever te maken en de gestelde doelen te behalen. Double-loop leren
gaat over de vraag op basis waarvan de doelen, waarden en strategieën bepaald zijn en of deze door
de nieuw verkregen kennis en informatie veranderd zouden moeten worden (Argyris & Schön, 1978).
“Double loop learning is the learning about single-loop learning” (Argyris & Schön, 1978:104).
Dodgson (1993) stelt dat de mate van leren in een lerende organisatie afhangt van waar in de
organisatie het organisatorisch leren wordt toegepast. Het leren in de organisatie kan in verschillende
functies van de organisatie voorkomen, zoals onderzoek, ontwikkeling, marketing en verkoop.
Netwerken nemen een steeds belangrijke rol in bij dit leerproces van organisaties (Beckers, 2006).
Het interorganisationeel netwerk dient als middel om het leren tussen organisaties mogelijk te maken
(Oerlemans & Kenis, 2007). De organisaties leren van elkaar en met elkaar door uitwisseling en
gezamenlijk ondernemen, brainstormen en evalueren. De ontwikkeling van het interorganisationeel
netwerk kan worden gezocht in de extra dimensie van het leren, namelijk door naast de basis van het
leren van elkaar ook te leren met elkaar, oftewel kennis delen en kennis ontwikkelen.
Nu het leren in interorganisationele netwerken verduidelijkt is, wordt de stap gemaakt naar de
condities die succesvolle kennisdeling in netwerken bewerkstelligen.
2.5
Condities voor succesvolle kennisdeling
Om te komen tot effectieve kennisdeling in een lerend netwerk is het van belang om inzicht te
verwerven in de condities die het delen van kennis tussen organisaties bevorderen en daarmee
bijdragen aan het succes van een lerend netwerk. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de
theorie van Soekijad & Andriessen (2003).
Soekijad & Andriessen (2003) noemen in hun artikel ‘conditions for knowledge sharing in
competitive alliances’ een aantal voorwaarden waarvan verondersteld wordt dat ze het proces van
kennisdeling en de daadwerkelijk uitgewisselde hoeveelheid kennis kunnen beïnvloeden. De auteurs
stellen dat het aan- of afwezig zijn van een voorwaarde en de mate waarin deze aanwezig is, een
positieve of negatieve invloed kan hebben op het proces van kennisdeling in netwerken. De condities
die kennisdeling beïnvloeden kunnen worden verdeeld in vier clusters op twee niveaus (Soekijad &
Andriessen, 2003).
Pagina | 17
Kennisdeling in lerende netwerken
Het ‘inter-organisationele’ niveau (tussen organisaties) bestaat uit twee clusters. De eerste cluster
betreft de organisationele karakteristieken. Dit zijn eigenschappen die, wanneer een organisatie die
bezit, een positieve invloed op het proces van kennisdeling hebben. De tweede cluster bestaat uit
kenmerken van de relaties tussen organisaties. Voorbeelden hiervan zijn de sterkte van de relatie,
wederzijds vertrouwen en behoefte aan samenwerking.
Soekijad en Andriessen (2003) merken op dat de huidige literatuur zich voornamelijk focust op de
twee bovenstaande clusters, organisationele karakteristieken en kenmerken van de relaties tussen
organisaties. Echter, daadwerkelijke kennisdeling vindt voornamelijk plaats tussen individuen, dus
tussen de medewerkers. Daarom stellen de auteurs voor om de analyse omtrent kennisdeling ook te
richten op het inter-persoonlijke niveau.
Het tweede niveau ‘inter-personele’ (tussen personen) gaat over kennisdeling tussen
medewerkers van verschillende organisaties binnen een netwerk. De derde cluster heeft betrekking op
de karakteristieken van de individuen. Dit zijn karakteristieken die, wanneer de individuen die bezitten,
een positief effect op de kennisdeling zouden hebben. De vierde cluster betreft de relaties tussen de
individuen die met elkaar kennis delen en de kwaliteit van de groep die het netwerk vormt.
Voorbeelden hiervan zijn groepssamenstelling, interactie en betrokkenheid. In onderstaande tabel
worden de condities schematisch weergegeven.
Tabel 2.1 Overzicht van de condities voor kennisdeling (Soekijad & Andriessen, 2003)
Niveau
Cluster van condities
Voorbeelden van
voorwaarden
Interorganisationeel
Organisatie
Organisationele karakteristieken
Alliance
Relaties tussen organisaties
Steun vanuit organisatie,
absorptievermogen en
toegankelijkheid.
Sterkte van relatie,
wederzijds vertrouwen en
behoefte aan samenwerking.
Inter-personele
Individueel
Individuele karakteristieken
Communicatie, taal en
vaardigheden van persoon.
Groep
Relaties tussen individuen
Inter-personele vertrouwen,
groep cohesie en
groepssamenstelling.
Voor dit onderzoek wordt het hierboven beschreven model van Soekijad & Andriessen (2003) als
uitgangspunt gebruikt voor het identificeren van voorwaarden voor het delen van kennis in lerende
netwerken. Dit model biedt houvast waardoor voorwaarden kunnen worden onderscheiden en de
resultaten beter kunnen worden geordend.
2.6
Theoretische onderzoeksvragen
Naar aanleiding van dit model zijn er theoretische onderzoeksvragen opgesteld. Deze
onderzoeksvragen vloeien voort uit de centrale onderzoeksvraag en worden gekoppeld aan de
theorie. De theoretische onderzoeksvragen leiden tot de operationalisatie van de centrale
onderzoeksvraag. Voor het opstellen van deze vragen wordt het overzicht van condities voor
kennisdeling van Soekijad & Andriessen (2003) gebruikt. Hieronder wordt nogmaals de centrale
onderzoeksvraag weergegeven, waarna de theoretische onderzoeksvragen volgen.
Pagina | 18
Kennisdeling in lerende netwerken
Onder welke condities komt kennisdeling tot stand in interorganisationele lerende netwerken?
Theoretische onderzoeksvragen
1. Welke karakteristieken van organisaties die deelnemen aan lerende netwerken dragen bij aan de
totstandkoming van kennisdeling in lerende netwerken?
2. Welke kenmerken van relaties tussen organisaties spelen een rol bij de totstandkoming van
kennisdeling in lerende netwerken?
3. Welke individuele karakteristieken van de deelnemers aan lerende netwerken dragen bij aan de
totstandkoming van kennisdeling in lerende netwerken?
4. Welke kenmerken van relaties tussen individuen die deelnemen aan een lerend netwerk
(kenmerken van de groep) spelen een rol bij de totstandkoming van kennisdeling in lerende
netwerken?
Alvorens te kunnen deelnemen aan een lerend netwerk dient allereerst een lerend netwerk te worden
opgericht. Uit de interviews met de projectleider en gespreksleider komt naar voren dat naast de
bovenstaande clusters ook nog een ander cluster met condities van belang is. Dit cluster richt zich op
de praktische organisatie en werkwijze van een lerend netwerk. Op basis van deze cluster is nog één
theoretische onderzoeksvraag opgesteld.
5. Welke condities gericht op de praktische organisatie en werkwijze van een lerend netwerk zijn van
belang voor het tot stand komen van kennisdeling in lerende netwerken?
In het volgende hoofdstuk wordt literatuur omtrent de indeling van Soekijad & Andriessen uitvoerig
besproken. De resultaten van dit literatuuronderzoek geven antwoord op de bovenstaande
theoretische onderzoeksvragen. Tevens vormen de theoretische onderzoeksvragen de basis voor de
empirische onderzoeksvragen, die in hoofdstuk vier aan bod komen. Aan de hand van de empirische
onderzoeksvragen wordt bepaald of in de praktijk de condities die voortvloeien uit de theoretische
onderzoeksvragen inderdaad van invloed blijken te zijn op het proces van kennisdeling in een lerend
netwerk.
Pagina | 19
Kennisdeling in lerende netwerken
3.
Condities voor kennisdeling
In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van de literatuurstudie die gericht is op het
vaststellen van de condities die kennisdeling tot stand brengen in lerende netwerken. De
literatuurstudie geeft antwoord op de theoretische onderzoeksvragen die in het vorige hoofdstuk zijn
weergegeven. De clustering van de theorie van Soekijad & Andriessen (2003) is leidend in deze
literatuurstudie.
3.1
Karakteristieken van organisaties
De eerste cluster van condities betreft de organisationele karakteristieken. Dit zijn eigenschappen die,
wanneer een organisatie die bezit, een positieve invloed op het proces van kennisdeling hebben. In
deze cluster worden twee condities onderscheiden. Deze paragraaf geeft antwoord op de eerste
theoretische onderzoeksvraag: welke karakteristieken van organisaties die deelnemen aan lerende
netwerken dragen bij aan de totstandkoming van kennisdeling in lerende netwerken?
De eerste conditie betreft de mate van steun vanuit de organisatie (Jacobson et al., 2004). Niet
iedere organisatie is in staat om de benodigde tijd en middelen beschikbaar te stellen om werknemers
deel te laten nemen aan lerende netwerken. Deze conditie kan worden gemeten aan de hand van
twee indicatoren. De eerste indicator is het beschikbaar stellen van werktijd. De organisatie dient
bereid te zijn om werkuren ter beschikking te stellen aan de vertegenwoordiger om kennis op te doen
en uit te wisselen. De tweede indicator betreft de interesse vanuit de organisatie naar de opbrengsten
van het lerende netwerk door bijvoorbeeld collega’s en leidinggevenden.
De tweede conditie heeft betrekking op het homogene karakter van de werkomgeving van de
deelnemende organisaties. Doz (1996) signaleert dat wanneer de zogenoemde ‘set of actionroutines’
van de verschillende organisaties niet bij elkaar aansluiten, dit een negatief effect heeft op het proces
van kennisdeling. De eerste indicator voor de conditie ‘mate van vergelijkbare werkomgeving’ tussen
organisaties betreffen de overeenkomsten of verschillen in functie van de vertegenwoordigers van de
deelnemende organisaties. Aanvullend wordt verondersteld door Darr en Kurtzberg (2000) dat
organisaties eerder kennis delen wanneer ze op de dimensie sector gelijkheid vertonen. Wanneer
organisaties in een lerend netwerk op elkaar lijken ten aanzien van deze dimensie is dit positief voor
het proces van kennisdeling. De functie en de sector vormen de indicatoren voor de tweede conditie
van organisationele karakteristieken.
Hieronder worden de condities van de eerste cluster, karakteristieken van de organisatie, met de
bijbehorende indicatoren schematisch weergegeven.
Tabel 3.1 Karakteristieken van de deelnemende organisaties
Condities
Indicator(en)
1: Mate van steun vanuit organisatie
Beschikbare werktijd
Tonen van interesse
2: Mate van vergelijkbare werkomgeving tussen organisaties
Functie
Sector
3.2
Kenmerken van relaties tussen organisaties
De tweede cluster van condities wordt gevormd door de relaties tussen organisaties. Hieronder vallen
de condities, balans in de relaties tussen organisaties en de samenwerking tussen de organisaties
(Inkpen, 1998). Deze paragraaf geeft antwoord op de tweede theoretische onderzoeksvraag: welke
Pagina | 20
Kennisdeling in lerende netwerken
kenmerken van relaties tussen organisaties spelen een rol bij de totstandkoming van kennisdeling in
lerende netwerken?
De eerste conditie heeft betrekking op de balans in de relaties tussen organisaties. Een goede
balans tussen de organisaties heeft een positief effect op kennisdeling. De balans heeft te maken met
de mate van concurrentie / competitie tussen de organisaties in het netwerk en de leergierigheid van
de organisaties. In een lerend netwerk wordt niet altijd openlijk kennis gedeeld, omdat organisaties
graag hun concurrentiepositie willen behouden. Aanwezigheid van onderlinge concurrentie verstoort
het proces van kennisdeling in het lerende netwerk. Daarnaast verschillen organisaties in de mate van
leergierigheid, oftewel het consumeren van kennis (Inkpen & Tsang, 2005). De aanwezigheid van
deze conditie kan een nadelig effect hebben op het proces van kennisdeling. De indicatoren om deze
conditie vast te stellen zijn de mate van concurrentie / competitie en leergierigheid.
De tweede conditie heeft betrekking op de samenwerking tussen personen en organisaties in het
lerende netwerk. Samenwerking tussen personen en organisaties in een lerend netwerk heeft een
positief effect op de mate van kennisdeling. De behoefte aan samenwerking wordt bevorderd wanneer
organisaties uit het lerende netwerk andere organisaties uit hetzelfde lerende netwerk nodig hebben
om een probleem of issue gerelateerd aan de thematiek op te lossen (Soekijad & Andriessen, 2003).
Soms blijkt samenwerking ook noodzakelijk te zijn voor organisaties om doelen te behalen. Ook dit is
bevorderlijk voor kennisdeling want wanneer de kennis die wordt opgedaan als noodzakelijk voor de
organisatie wordt geacht is er meer motivatie om het proces van kennisuitwisseling goed te laten
verlopen (Soekijad & Andriessen, 2003). De indicator voor de conditie ‘behoefte aan samenwerking’
wordt gevormd door de mate waarin nieuwe contacten worden opgedaan en de mate van contact
buiten het lerend netwerk.
Hieronder worden schematisch de condities met de daarbij horende indicatoren voor de cluster
kenmerken van de relaties tussen organisaties weergegeven.
Tabel 3.2 Kenmerken van de relaties tussen organisaties
Condities
Indicator(en)
3: Balans in de relaties
Concurrentie / competitie
Leergierigheid
4: Behoefte aan samenwerking
Nieuwe contacten
Contact buiten LN
3.3
Individuele karakteristieken
De derde cluster zijn de individuele karakteristieken. De individuele karakteristieken hebben betrekking
op de deelnemers van de lerende netwerken. Onder de individuele karakteristieken vallen de condities
bereidheid van openlijk kennisdelen en de mate van prioritering. De volgende theoretische
onderzoeksvraag wordt in deze paragraaf beantwoord: welke individuele karakteristieken van de
deelnemers aan lerende netwerken dragen bij aan de totstandkoming van kennisdeling in lerende
netwerken?
Ter bevordering van kennisdeling in een lerend netwerk is het belangrijk dat de deelnemers van
een organisatie bereid zijn om kennis openlijk te delen met andere deelnemers uit het lerende
netwerk. Deelnemers dienen gemotiveerd te worden om kennis met elkaar te delen (Dryer & Nobeoka,
2000:348). Motivatie bevordert het tot stand komen van effectieve kennisdeling. Kennis wordt niet
altijd openlijk gedeeld in een netwerk. De reden hiervoor is het behoud van de concurrentiepositie.
Hoewel organisaties in de zorg- en welzijnssector geen winstgerichte organisaties zijn, zouden zij toch
Pagina | 21
Kennisdeling in lerende netwerken
kunnen concurreren, bijvoorbeeld om subsidies van de overheid. De conditie ‘mate waarin een
organisatie openlijk kennis deelt’ wordt in dit onderzoek onderzocht. Aan de respondent kan worden
gevraagd of de organisatie alle kennis deelt of dat bepaalde kennis bewust niet wordt gedeeld.
Ter bevordering van kennisdeling is het tevens belangrijk dat de vertegenwoordiger van de
organisatie prioriteit geeft aan deelname in lerende netwerken (Soekijad & Andriessen, 2003). De
mate waarin deelname aan kennisdeling in lerende netwerken prioriteit heeft ten opzichte van andere
werkzaamheden bevordert de kennisdeling in het lerend netwerk. Aan een respondent kan
rechtstreeks worden gevraagd welke prioriteit het lerende netwerk en de activiteiten die hierin plaats
vinden hebben ten opzichte van zijn of haar andere werkzaamheden.
Hieronder worden schematisch de condities met de daarbij horende indicatoren voor de cluster
individuele karakteristieken weergegeven.
Tabel 3.3 Individuele karakteristieken
Condities
Indicator(en)
5: Mate waarin een deelnemer openlijk kennis deelt
Bereidheid om openlijk kennis te delen
6: Mate van prioritering
Prioriteit
3.4
Kenmerken van relaties tussen individuen
De vierde cluster heeft betrekking op de kenmerken van relaties tussen individuen. Hieraan is de
vierde theoretische onderzoeksvraag gekoppeld: welke kenmerken van relaties tussen individuen die
deelnemen aan een lerend netwerk (kenmerken van de groep) spelen een rol bij de totstandkoming
van kennisdeling in lerende netwerken? In dit cluster worden twee condities onderscheiden, te weten
vertrouwen en groepssamenstelling.
Vertrouwen vormt een belangrijk onderdeel voor een succesvol resultaat van inter-organisatorische
kennisdeling (Chen, 2004; Buckley & Casson, 1988; Davenport & Prusak, 1998). Vertrouwen kan
worden gemeten aan de hand van drie indicatoren.
Ten eerste betreft dit de vaardigheden en capaciteiten van de deelnemers in een lerend netwerk.
Volgens Muthusamy en White (2005) is het belangrijk dat er vertrouwen is in de vaardigheden en
capaciteiten van de andere deelnemers. Dit bevordert de mate van leren van en met elkaar. Deze
indicator wordt in de literatuur omschreven als ability-based vertrouwen. De indicator kan worden
gemeten door aan de respondenten te vragen in hoeverre zij vertrouwen hebben in de capaciteit van
de andere deelnemers in het netwerk. Ter verduidelijking kan worden aangegeven dat het gaat om
capaciteiten die relevant zijn voor het lerend netwerk. Bijvoorbeeld of iemand capaciteiten bezit die als
een toegevoegde waarde kunnen worden beschouwd voor het lerende netwerk.
De tweede indicator kan worden omschreven als affectief vertrouwen. Voor succesvolle
kennisdeling is het belangrijk dat mensen elkaar aardig vinden. Er moet een soort van persoonlijke klik
zijn tussen de mensen die kennis met elkaar delen (Soekijad & Andriessen, 2003). Deze tweede
indicator kan worden gemeten door aan de deelnemers te vragen in hoeverre zij de
vertegenwoordigers van de andere organisaties aardig vinden.
De derde indicator voor de conditie vertrouwen is het nakomen van de gemaakte beloftes en
afspraken. Muthusamy en White (2005) noemen dit integriteit-gebaseerde vertrouwen. Integriteitgebaseerd vertrouwen is vertrouwen dat de andere partij principes aanhangt die acceptabel worden
gevonden (Muthusamy en White, 2005). Dit vertrouwen ontstaat uit het nakomen van de gemaakte
beloftes en afspraken. Wanneer een respondent vaak geconfronteerd is met het niet nakomen van de
gemaakte afspraak schaadt dit het vertrouwen. De derde indicator kan worden gemeten door te
vragen naar het nakomen van beloftes en afspraken in het verleden.
Pagina | 22
Kennisdeling in lerende netwerken
Naast een vergelijkbare werkomgeving (paragraaf 3.1) speelt de groepssamenstelling een rol bij
het succesvol tot stand brengen van kennisdeling in lerende netwerken. Uit onderzoek van Soekijad
en Andriessen (2003) blijkt dat deelnemers in netwerken meer bereid zijn om samen te werken en
kennis uit te wisselen met collega’s of deskundigen uit hetzelfde vakgebied. Met als reden dat zij een
gezamenlijke taal (shared practices) hebben. Het gevoel van herkenning en het delen van kennis met
andere deskundigen is bevorderend voor kennisdeling. Tevens het vergelijkbare niveau van
uitvoeringspraktijk alsook hetzelfde kennisniveau creëert een samenhorigheidsgevoel. Deze conditie
kan worden gemeten door aan respondenten te vragen in hoeverre zij hun collega’s gelijkwaardig
vinden ten aanzien van kennis- en ervaringsniveau.
Hieronder worden de condities van de vierde cluster, kenmerken van de relaties tussen individuen,
met de bijbehorende indicatoren schematisch weergegeven.
Tabel 3.4 Kenmerken van de relatie tussen individuen
Condities
Indicator(en)
7: Mate van vertrouwen
Ability based vertrouwen
Affectief vertrouwen
Integrity based vertrouwen
Gelijkwaardig kennisniveau
Gelijkwaardig ervaringsniveau
8: Groepssamenstelling
Hiervoor zijn de clusters met de daarbij horende indicatoren omschreven die betrekking hebben op
organisatie- en individueel niveau gebaseerd op de theorie van Soekijad & Andriessen (2003).
Alvorens te kunnen deelnemen aan een lerend netwerk dient allereerst het initiatief te worden
genomen om een dergelijk netwerk op te starten. Een lerend netwerk in de publieke sector is meestal
het initiatief van één partij. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het vaststellen van de doelen
van het lerend netwerk, het kiezen van de deelnemers en het bepalen van de inhoud. In de theorie
van Soekijad & Andriessen (2003) wordt hieraan weinig tot geen aandacht besteed. Op grond van de
resultaten van het vooronderzoek, de interviews met de projectleider en gespreksleider van een lerend
netwerk, is er een cluster toegevoegd die zich richt op de praktische organisatie en werkwijze van een
lerend netwerk. Dit cluster dient aan aanvulling op de literatuur. In de volgende paragraaf wordt deze
cluster toegelicht. De volgende paragraaf geeft antwoord op de vijfde theoretische onderzoeksvraag:
welke condities gericht op de praktische organisatie en werkwijze van een lerend netwerk zijn van
belang voor het tot stand komen van kennisdeling in lerende netwerken?
3.5
Praktische organisatie en werkwijze
De vijfde cluster heeft betrekking op de praktische organisatie en werkwijze van het lerend netwerk.
De projectleider en de gespreksleider van het lerend netwerk zijn hiervoor verantwoordelijk. In deze
cluster worden zes condities besproken die kunnen bijdragen aan een effectieve kennisdeling in een
lerend netwerk.
De eerste conditie heeft betrekking op de opzet van het lerend netwerk. Deze condities is onder te
verdelen in twee indicatoren, namelijk de inhoud van het lerende netwerk en de locatie van het lerende
netwerk. De eerste indicator, inhoud van het lerende netwerk, houdt in dat onderwerpen die aan bod
komen in het lerende netwerk worden afgestemd op de wensen en behoeften van de deelnemers. De
onderwerpen dienen gerelateerd te zijn aan het overkoepelende thema en voor de deelnemers
interessant. Wanneer de inhoud wordt afgestemd op de behoeften van de deelnemers en wanneer
deze zelf door de groep wordt bepaald, bevordert dit de commitment en zelfstandigheid van de groep.
Pagina | 23
Kennisdeling in lerende netwerken
Voor de tweede indicator, locatie van het lerende netwerk, wordt door de projectleider aangeraden dat
er een keuze dient te worden gemaakt of men de bijeenkomsten op één vaste locatie wil organiseren
of op verschillende locaties. De projectleider geeft aan dat wanneer de bijeenkomsten op verschillende
locaties worden gehouden de deelnemers meer betrokken raken bij het lerende netwerk.
De tweede conditie wordt gevormd door de sterkte van de relatie. Sterke relaties zijn nodig om
kennisdeling te bevorderen (Inkpen & Tsang, 2005:155). Sterke relaties ontstaan door de hoeveelheid
contact tussen organisaties. Eerder en herhaald contact zijn bevorderlijk voor de mate van
kennisdeling. Niet alleen de frequentie, maar ook de tevredenheid over de frequentie speelt een rol bij
kennisdeling. Deze twee indicatoren worden gebruikt om inzicht te krijgen in de conditie ‘sterkte van
de relaties’.
De derde conditie heeft betrekking op de heersende cultuur in het lerende netwerk. Kennisdeling in
een lerend netwerk is vaak afhankelijk van het ontstaan van een gezamenlijk cultuur (Hartley &
Bennington, 2006). Een positieve cultuur van kennisdeling bestaat uit een gezamenlijke taal (Kogut &
Zander, 1992 in Beckers, 2006), eigen normen (Carayannis et al., 1999 in Beckers, 2006) en morele
verplichting (Muthusamy & White, 2005). Een kanttekening hierbij is dat een sterke gezamenlijke
cultuur geen belemmering vormt voor nieuwe leden. De conditie ‘gezamenlijk cultuur in netwerk’ wordt
gemeten aan de hand van de indicatoren: gezamenlijke taal, normen/morele verplichting en
toegankelijkheid nieuwe leden.
De vierde conditie heeft betrekking op de doelen, de verwachtingen en de rolverdeling binnen het
netwerk. De eerste twee indicatoren van deze conditie hebben betrekking op overeenkomstige doelen
en verwachtingen van de deelnemende organisaties in het lerend netwerk. Overeenkomstige doelen
en verwachtingen binnen het lerend netwerk bevorderen de kennisdeling (Soekijad & Andriessen,
2003). Als de verwachtingen over wat bereikt kan worden in het lerende netwerk te veel van elkaar
verschillen beïnvloedt dit de kennisdeling negatief (Doz, 1996). De derde indicator voor deze conditie
heeft betrekking op de rolverdeling van de projectleider en gespreksleider in het lerende netwerk. Voor
een lerend netwerk is het belangrijk dat een projectleider aanwezig is die het proces aanstuurt en
deelnemers stimuleert en activeert om actief deel te nemen. Dit bevordert effectieve kennisdeling in
het lerende netwerk (Van den Hooff & Vijvers, 2001).
De vijfde conditie heeft betrekking op de communicatie tussen de organisaties in het lerende
netwerk. Zonder communicatie kan er geen kennisdeling plaatsvinden. Kennisdeling wordt beschouwd
als een proces dat gebaseerd is op het communicatieproces (Boer, Van Baalen & Kumar, 2005).
Communicatie kan worden gezien als een voorwaarde voor succesvolle kennisdeling. Succesvolle
kennisdeling vindt plaats wanneer de kennis op een juiste wijze is verzonden en correct is ontvangen.
Correct in de zin van adequaat, duidelijk en tijdig, er mag geen miscommunicatie optreden (Feringa,
Priëst en Ritsema, 1991). De indicator voor de conditie ‘communicatie’ is de mate van (onderlinge)
miscommunicatie tussen de leiders en deelnemers.
De zesde conditie van deze cluster betreft ‘learning by doing’. Uit onderzoek blijkt dat kennisdeling
sterk wordt bevorderd door activiteiten. Deelnemers uit netwerken kunnen het meest leren van
(samenwerkings)activiteiten, zoals presentaties en brainstormsessie (Soekijad & Andriessen, 2003).
Een succesvolle kennisdeling kan worden ondersteund door het organiseren van activiteiten in een
lerend netwerk (Soekijad & Andriessen, 2003). Daarbij is een serieuze inzet tijdens het lerende
netwerk, betrokkenheid en de houding van individuen van essentieel belang.
In onderstaande tabel 3.4 worden de condities met de daarbij horende indicatoren van de cluster
praktische organisatie en werkwijze schematisch weergegeven.
Pagina | 24
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 3.5 Praktische organisatie en werkwijze
Condities
Indicator(en)
9: Opzet van netwerk
Inhoud van netwerk
Locatie
Frequentie lerend netwerk
Tevredenheid frequentie
Taal
Normen / Morele verplichting
Toegankelijkheid nieuwe leden
Netwerkdoel
Verwachtingen
Rolverdeling
Miscommunicatie
Samenwerkingsactiviteiten
10: Sterkte van de relatie
11: Gezamenlijke cultuur in netwerk
12: Helderheid doelen, verwachtingen & rolverdeling
13: Communicatie
14: Learning by doing
3.6
Theoretisch model
In dit hoofdstuk is de theorie van Soekijad & Andriessen (2003) uitgewerkt. Dit hoofdstuk heeft
antwoord gegeven op de theoretische onderzoeksvragen. Uit de theorie van Soekijad & Andriessen
(2003) zijn 14 condities gedestilleerd die van belang kunnen zijn voor kennisdeling in lerende
netwerken. Deze 14 condities zijn opgedeeld naar vijf clusters, waarvan vier clusters afgeleid zijn van
de theorie van Soekijad & Andriessen (2003) en één cluster op basis van de gesprekken met de
projectleider en gespreksleider toegevoegd is. Om aan te tonen hoe de condities aan elkaar
gerelateerd zijn, worden ze in een model geplaatst. Het model wordt op de volgende pagina
afgebeeld. Het model wordt gekoppeld aan de context van dit onderzoek, waarbij bovenaan in het
model de organisaties staan met gelijkgestemde ambitie of thema. Zij willen graag hun impliciete
kennis, expliciete kennis en ideeën over een bepaald thema met vakgenoten uitwisselen. Dit willen zij
bewerkstelligen in een lerend netwerk. Om tot succesvolle kennisdeling te komen in een lerend
netwerk zijn verscheidene condities van invloed. Deze condities worden afgebeeld in de vijf clusters.
Tot slot, de aan- of afwezigheid van deze condities beïnvloeden de mate van het opdoen van nieuwe
kennis en inzichten.
Pagina | 25
Kennisdeling in lerende netwerken
Model 3.1 Theoretisch model
Organisaties met gelijkgestemde ambitie of thema
Expliciete
kennis
Impliciete
kennis
Ideeën
uitwisselen in een gezamenlijk project
Organisationele
karakteristieken
- steun vanuit organisatie
- vergelijkbare werkomgeving
Kenmerken van de
relaties tussen
organisaties
- balans van relatie
- samenwerking
Individuele kenmerken
- openlijk kennis delen
- prioritering
Kenmerken van de
relatie tussen
individuen
- vertrouwen
- groepssamenstelling
Kennisdeling
in lerende
netwerken
Praktische organisatie en
werkwijze
- opzet van netwerk
- sterkte van relatie
- gezamenlijk cultuur
- doel, verwachtingen & rolverdeling
- communicatie
- learning by doing
Nieuwe kennis en inzichten opdoen
Pagina | 26
Kennisdeling in lerende netwerken
4.
Onderzoeksmethodologie
In dit hoofdstuk wordt de empirische methode van dit onderzoek besproken. Er wordt onder andere
ingegaan op de dataverzameling en data-analyse. Alvorens over te gaan naar de beschrijving van
deze onderzoeksmethode worden eerst de empirische onderzoeksvragen gepresenteerd in paragraaf
4.1. De theoretische onderzoeksvragen die in het vorige hoofdstuk zijn beantwoord vormen de basis
voor de empirische onderzoeksvragen. Deze empirische onderzoeksvragen helpen de centrale
onderzoeksvraag te beantwoorden. Vervolgens wordt in paragraaf 4.2 de onderzoeksopzet besproken
van het empirisch onderzoek. In paragraaf 4.3 wordt de kwaliteitsborging uiteengezet.
4.1
Empirische onderzoeksvragen
Voortvloeiend uit de centrale onderzoeksvraag en theoretische onderzoeksvragen zijn er empirische
onderzoeksvragen opgesteld. De onderzoeksvragen zijn een vervolg op de theoretische
onderzoeksvragen die in hoofdstuk twee en drie aan bod zijn gekomen. De effectiviteit van lerende
netwerken (vraag 6 en 8) en de condities die deze effectiviteit mogelijk bevorderen (vraag 7) staan
centraal in de empirische onderzoeksvragen. Hieronder wordt nogmaals de centrale onderzoeksvraag
weergegeven, waarna de empirische onderzoeksvragen volgen.
Onder welke condities komt kennisdeling tot stand in interorganisationele lerende netwerken?
Empirische onderzoeksvragen
6. Heeft het interorganisationele lerend netwerk bijgedragen aan kennisdeling tussen organisaties?
7. Welke condities die voortkomen uit onderzoeksvragen 1 t/m 5 dragen bij aan de effectiviteit van
interorganisationele lerende netwerken?
8. Heeft deelname aan het lerend netwerk beleidsontwikkeling in de deelnemende organisaties
bevorderd?
De empirische onderzoeksvragen komen in de volgende twee hoofdstukken aan bod.
4.2
Empirisch onderzoek
In hoofdstuk één is aangegeven dat dit onderzoek een kwalitatief karakter heeft en is opgedeeld in
twee fasen. De eerste fase betreft het literatuuronderzoek welke aan bod is gekomen in hoofdstukken
twee en drie. De tweede fase betreft het empirische onderzoek. Empirisch onderzoek houdt in dat er
door waarnemingen wordt vastgesteld wat zich in werkelijkheid afspeelt (Baarda et al., 2005).
4.2.1
Meervoudige casestudy
Het empirische gedeelte van dit onderzoek is vormgegeven als een meervoudige casestudy. Het doel
van de meervoudige casestudy is het beschrijven van gelijksoortige onderzoeksobjecten (Baarda et
al., 2005). De lerende netwerken vormen de onderzoeksobjecten in dit onderzoek. In een
meervoudige casestudy wordt niet beperkt tot één enkele casus, maar tot een groter aantal
onderzoekseenheden. In dit onderzoek worden vier verschillende lerende netwerken onderzocht uit de
sector zorg en welzijn, gerelateerd aan de thema´s duurzame inzetbaarheid en strategische
personeelsplanning. Uit deze vier netwerken zijn deelnemers gekozen die fungeren als een
dwarsdoorsnede van het onderzoeksobject. Een goede balans tussen het aantal netwerken dat bij dit
onderzoek is betrokken en het aantal deelnemers dat per netwerk geïnterviewd wordt, is van belang
om zowel uitspraken te doen over het functioneren van de afzonderlijke netwerken, als relaties te
Pagina | 27
Kennisdeling in lerende netwerken
leggen tussen de condities waaronder een netwerk functioneert. Een beschrijving van deze vier
lerende netwerken wordt in het volgende hoofdstuk gegeven.
Voorafgaand aan de selectie van de onderzoeksobjecten is één belangrijk criterium opgesteld. In
de literatuur worden verschillende soorten netwerken onderscheiden. Voor dit onderzoek is het van
belang dat het onderzoeksobject een lerend netwerk is. Dit wil zeggen dat er een groep mensen met
een gemeenschappelijke interesse of deskundigheid onderling ervaring uitwisselen en nieuwe
inzichten ontwikkelen in het lerende netwerk. Er wordt kennis en ervaring gedeeld met vakgenoten en
ideeën en opvattingen worden getoetst (Hermans, 2010).
Op basis van dit criterium kan er ook een methodologisch probleem ontstaan. Voor dit onderzoek
zijn vier lerende netwerken geselecteerd die goed functioneren. Het is interessant om ook lerende
netwerken te benaderen die door uitval van deelnemers of door niet goed functioneren niet in stand
zijn gehouden. Voor dit onderzoek is het niet gelukt om dit soort netwerken te benaderen. Met de
interpretatie van de onderzoeksresultaten en conclusie dient rekening te worden houden dat het om
lerende netwerken gaan die succesvol zijn.
4.2.2 Respondenten
De deelnemers uit de lerende netwerken vormen de respondenten van dit onderzoek. Er is gekozen
om deelnemers van lerende netwerken te benaderen omdat zij diepgaande en specifieke informatie
kunnen verschaffen over de aan- of afwezigheid van de te onderzoeken condities en welke invloed
deze condities hebben op het proces van kennisdeling in een lerend netwerk. In totaal hebben 18
respondenten uit Noord, Oost en Zuid-Nederland (één gespreksleider, één projectleider en 16
deelnemers) deelgenomen aan dit onderzoek. Er is getracht om respondenten te selecteren met
verschillende invalshoeken qua branche, functie en ervaringsniveau.
De respondenten uit lerend netwerk één zijn door de onderzoeker zelf gekozen. De onderzoeker
heeft rekening gehouden dat zowel positieve als minder positieve deelnemers uit het lerende netwerk
zijn benaderd voor deelname aan het onderzoek. Voor lerend netwerk drie geldt dat de projectleider
van dit lerend netwerk aan de deelnemers een verzoek via de mail heeft gedaan om mee te werken
aan dit onderzoek. Deelnemers uit lerend netwerk drie konden zelf contact leggen met de onderzoeker
wanneer zij bereid waren om deel te nemen. Zowel positieve als minder positieve deelnemers hebben
aangegeven mee te willen werken aan het onderzoek. Voor lerend netwerk twee en vier geldt dat er
mogelijk een selectiviteitbias is opgetreden. De projectleiders hebben zelf deelnemers uitgekozen uit
de lerende netwerken en persoonlijk met hen contact opgenomen. Het is waarschijnlijk dat de
projectleiders deelnemers hebben benaderd die over het algemeen betrokken zijn bij het lerende
netwerk en positief zijn over het lerende netwerk. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze
wervingsmethode gevolgen heeft voor de selectiviteit van de steekproef. Met de interpretatie van de
onderzoeksresultaten en conclusies dient rekening te worden gehouden met de meningen en
ervaringen van deze positieve deelnemers uit lerend netwerk twee en vier. Zij waren over het
algemeen (zeer) tevreden over het functioneren van het lerend netwerk.
Tabel 4.1 geeft een overzicht van het aantal interviews per lerend netwerk. Daarnaast is in
bijlage I een overzicht opgenomen waarin een aantal belangrijke kenmerken van de respondentgroep
wordt gegeven.
Pagina | 28
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 4.1 Overzicht respondentengroep
Lerend netwerk
Aantal respondenten
1: Lerend netwerk Duurzame Inzetbaarheid (zowel leiders als deelnemers)
2: Lerend netwerk Strategische Personeelsplanning
8
4
3: Leernetwerkoverleg WAI
4: Leernetwerkoverleg WAI (Work Ability Index)
3
3
Totaal
18
4.2.3 Dataverzameling
Om antwoord te krijgen op de empirische onderzoeksvragen en de centrale vraagstelling zijn
gedeeltelijk gestructureerde interviews gehouden met deelnemers van lerende netwerken. Via het
houden van gedeeltelijk gestructureerde interviews worden diepgaande en informatierijke data
verzameld. De inhoud van de interviews wordt bepaald aan de hand van de uitkomsten van de
literatuurstudie. Dit houdt in dat de gevonden condities uit hoofdstuk drie die mogelijk invloed hebben
op de totstandkoming van kennisdeling in lerende netwerken de thema’s van de vragenlijst hebben
bepaald. De indicatoren die aan de condities zijn verbonden maken het mogelijk om de aan- of
afwezigheid van de condities in het lerende netwerk vast te stellen. Daarnaast wordt ook gevraagd
welke condities het proces van kennisdeling beïnvloeden. Het kan zijn dat een conditie wel aanwezig
is in het netwerk, maar dat deze conditie volgens de respondenten geen of weinig invloed heeft op het
proces van kennisdeling. Er is daarom aan de respondenten gevraagd in welke mate de condities het
proces van kennisdeling beïnvloeden. De techniek van het door- en vervolgvragen is gebruikt om
meer informatie binnen te halen. De vragenlijsten zijn als bijlage II en III opgenomen. In de volgende
paragraaf wordt uitgebreider toegelicht hoe de interviews zijn afgenomen.
Als aanvulling op de interviews is na afloop van de interviews via de e-mail een lijst met alle condities
voor kennisdeling naar de respondenten gestuurd (bijlage IV). Deze condities zijn in de interviews aan
bod gekomen. Aan de respondenten is gevraagd of zij kunnen aangegeven welke vijf condities,
volgens hen, het meest belangrijk zijn voor het succesvol delen van kennis in een lerend netwerk. De
mate waarin deze vijf condities van belang waren, konden worden aangegeven met een cijfer (1 = het
meest belangrijk voor kennisdeling, 5 = het minst belangrijk voor kennisdeling). Deze schriftelijke
dataverzameling heeft als doel om een heldere ranking aan te brengen in de condities. Er is gekozen
om deze schriftelijke dataverzameling na afloop van de interviews te doen, omdat de respondenten
door het interview volledig zijn geïnformeerd en bewust zijn geworden van de condities die
kennisdeling kunnen beïnvloeden, waardoor zij een duidelijke afweging kunnen maken.
4.2.4 Data-analyse
Om inzicht te krijgen in de condities die kennisdeling tot stand brengen in een lerend netwerk worden
de verkregen data geanalyseerd. De data verkregen uit de interviews zijn een semi gestructureerde
verzameling van uitspraken van de deelnemers van de lerende netwerken. Het doel van de dataanalyse is het aanbrengen van een bepaalde structuur of een bepaald patroon en te komen tot een
goede ordening (Baarda et al., 2005). Bij het analyseren van de interviews wordt deels gebruik
gemaakt van de methode van Baarda et al. (2005). Hierbij wordt de gedeeltelijke gestructureerde
vragenlijst als uitgangspunt gebruikt voor ordening. De data-analyse wordt uitgevoerd op de interviews
en de ranking van de condities.
Pagina | 29
Kennisdeling in lerende netwerken
Interviews
De interviews zijn via een telefoon opgenomen. De geluidsopnames zijn binnen 24 uur na het
interview uitgewerkt. De uitwerking van het interview vormt een grove (letterlijke) weergave van het
gesprek en vormt het ruwe materiaal voor verdere analyse. Dit ruwe materiaal is omgezet in een tabel.
Dit vormt de eerste stap van de data-analyse. Per conditie is een tabel opgesteld. In de rijen van de
tabel worden de deelnemers aangegeven met een nummer om de anonimiteit te garanderen. In de
bovenste rij van de tabel komen de clusters met de daarbij horende condities en indicatoren te staan
die afgeleid zijn uit de vragenlijst. In tabel 4.2 wordt een voorbeeld van een tabel met ruwe data
gegeven.
Tabel 4.2 Voorbeeld ruwe data in tabel
Conditie 8: Mate van prioritering
Resp
1
Mate van prioriteit
Respondent 1 is bijna elke bijeenkomst geweest. Heeft te maken met kwaliteit van netwerk en dat
mensen verwachten dat je er bent. Discipline is geëist. Geen moeite voor respondent om er naar toe te
gaan. Niet iedereen stelde dezelfde prioriteit. Eén keer iemand anders als vervanger in het LN
gekomen. Er is wel eens een uitschieter geweest dat er wat minder waren. Gevoel van betrokkenheid
2
en verantwoordelijk heerst binnen deze groep. Respondent beschouwt het LN als een toegevoegde
waarde. Respondent is 1x niet geweest, haar betrokkenheid is groot bij het LN.
Respondent 2 stelt hoge prioriteit aan het LN. Tot nu toe is ze één keer niet geweest. Respondent doet
erg haar best om altijd aanwezig te zijn. De laatste bijeenkomst kan ze helaas ook niet aanwezig zijn.
Respondent heeft wel een gevoel van betrokkenheid en verantwoordelijkheid naar het LN. Het is wel
van belang dat iedereen dezelfde prioriteit stelt aan het LN. In dit LN is er een balans, iedereen probeert
te komen.
De tweede stap in de data-analyse is het schrappen van niet-relevantie informatie (Baarda et al.,
2005). Niet relevante stukken zijn uit de tekst weggehaald en in een ander document geplaatst. De
overgebleven stukken tekst worden tekstfragmenten genoemd. De derde stap heeft betrekking op het
labelen van de data. Voor dit onderzoek houdt het labelen in dat aan de tekstfragmenten een waarde
wordt toegekend. Deze waardes lopen uiteen van hoog naar laag, veel naar weinig of wel / niet. Deze
twee stappen zijn tegelijkertijd uitgevoerd. Een voorbeeld van de data-analyse van de tweede en
derde stap wordt in tabel 4.3 afgebeeld.
Tabel 4.3 Voorbeeld eerste en tweede stap data-analyse
Conditie 8: Mate van prioritering
Resp Mate van prioriteit
1
Hoog: Veel bijeenkomsten geweest, 1x niet, geen moeite om er naar toe te gaan. Heeft te
maken met kwaliteit van netwerk en dat mensen verwachten dat je er bent. Discipline is
geëist. Niet iedereen stelde dezelfde prioriteit. Eén keer iemand anders als vervanger in het
LN gekomen. Er is wel eens een uitschieter geweest dat er wat minder waren.
2
Hoog: 1x niet geweest. Proberen om altijd aanwezig te zijn. Het is wel van belang dat
iedereen dezelfde prioriteit stelt aan het LN. In dit LN is er een balans, iedereen probeert te
komen.
Voor de onderzoeksresultaten in hoofdstuk zes is gebruik gemaakt van deze tabellen. Deze tabellen
bevatten de meest relevante informatie om de resultaten van het onderzoek vorm te geven. Echter,
deze tabellen zijn te omvangrijk om als bijlage toe te voegen aan dit onderzoek. Daarom is gekozen
om een extra stap toe te voegen aan de data-analyse. Deze extra stap houdt in dat in de cellen van de
tabellen alleen woorden of korte tekstfragmenten komen te staan. In bijlage V zijn deze tabellen
opgenomen. Hieronder een voorbeeld:
Pagina | 30
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 4.4 Voorbeeld derde stap data-analyse
Resp
5: Prioriteit
6: Openlijk kennisdelen
7: Vertrouwen
Aardig vinden
Afspraken nakomen
Wel
1
Hoog
Hoog
Redelijk
2
Hoog
Hoog
Redelijk
Nadat de tabellen zijn opgesteld kan worden overgegaan tot het inhoudelijk analyseren van de
resultaten. In hoofdstuk zes worden deze resultaten beschreven. Per cluster met de daarbij horende
condities en indicatoren wordt een samenvatting gegeven van de bevindingen. Deze bevindingen
geven inzicht in het wel of niet aanwezig zijn van een bepaalde conditie en of ze het proces van
kennisdeling beïnvloeden. Als dit niet het geval is, dan moet worden gekeken of dit verklaard kan
worden. Ook wordt er gezocht naar bepaalde patronen om bepaalde processen en gebeurtenissen te
kunnen verklaren.
Bij enkele condities komen missing values voor in de resultaten. Dit komt doordat in het interview
de betreffende vraag niet aan bod is gekomen. De missing values hebben geen invloed op de
resultaten en conclusies van het onderzoek.
Om de onderzoeksresultaten levendiger te presenteren in de rapportage is gebruik gemaakt van
citaten. De citaten komen uit de interviews. De citaten beschrijven het onderzoeksprobleem door de
ogen van de respondenten. Achter de citaten wordt tussenhaakjes het respondentnummer met de
daarbij horende nummer van het lerende netwerk aangegeven en of de respondent een koploper (k) of
volger (v) is.
Analytisch onderscheid
Voor een verdieping op de onderzoeksresultaten worden enkele factoren nader onderzocht. Deze
verdiepingsslag kan ervoor zorgen dat er patronen tussen de condities kunnen worden ontdekt aan de
hand van twee sets van factoren die een analytisch onderscheid aanbrengen in de
onderzoeksresultaten. Aan de hand van dit analytisch onderscheid kan er ook worden bepaald welk
invloed het functioneren van het netwerk heeft op de kennisdeling.
Het eerste analytisch onderscheid wordt gemaakt naar de verschillende lerende netwerken. Op
enkele condities verschillen de lerende netwerken van elkaar. Waarnodig worden deze verschillen in
de onderzoeksresultaten toegelicht. Op deze manier worden de verschillen tussen de lerende
netwerken ook beter in beeld gebracht.
Het tweede analytisch onderscheid heeft betrekking op het ervaringsniveau van de deelnemers. In
een lerend netwerk kan een onderscheid worden gemaakt tussen koplopers en volgers in de groep.
Koplopers zijn personen / organisaties die ruime kennis en ervaring hebben met het thema. Volgers
zijn personen / organisaties die dit in mindere mate hebben. De opbrengst van het lerend netwerk
tussen deze twee groepen van personen verschillen van elkaar. De belangrijkste verschillen tussen
deze twee groepen komen terug in de onderzoeksresultaten.
Rangorde
Het tweede onderdeel van de data-analyse heeft betrekking op de rangorde van condities. Na afloop
van de interviews is aan de respondent via de mail een lijst voorgelegd met de condities die
kennisdeling tot stand brengen in lerende netwerken. De respondent kon aangeven met een cijfer
welke condities voor hen het meest van belang waren voor het proces van kennisdeling in een lerend
netwerk (1 = het meest belangrijk voor kennisdeling, 5 = het minst belangrijk voor kennisdeling). De
Pagina | 31
Kennisdeling in lerende netwerken
uitkomsten van dit onderdeel zijn verwerkt in een Excel bestand. De werkelijke gegevens zijn
omgecodeerd tot scores. In aflopende volgorde kregen de vijf meest belangrijke condities punten
toegekend. Nummer 1 kreeg 5 punten, nummer 2 kreeg 4 punten enzovoorts. De conditie met de
hoogste score wordt als meest belangrijk beschouwd voor het delen van kennis in een lerend netwerk,
daarna volgen de andere condities in aflopend belang. In paragraaf 6.6 en bijlage IV zijn de
uitkomsten van deze rangorde met de omgecodeerde scores weergegeven.
4.3
Kwaliteitsborging
Voor kwalitatief onderzoek is het belangrijk dat er gelet wordt op de kwaliteitsborging van het
onderzoek. Door bepaalde keuzes in het onderzoeksproces is de betrouwbaarheid en de geldigheid
van het onderzoek vergroot. In dit hoofdstuk zijn reeds bepaalde keuzen onderbouwd, maar
aanvullend worden hier nog een aantal kwaliteit verhogende aspecten uitgelicht.
4.3.1
Geldigheid
Geldigheid heeft te maken met of de onderzoeksresultaten een nauwkeurige weergave zijn van wat
zich in de praktijk werkelijk afspeelt, het gaat om de juistheid van de onderzoeksbevindingen (Baarda
et al., 2005). De geldigheid voor dit onderzoek kan worden opgesplitst in drie delen, te weten interne-,
externe- en begripsgeldigheid.
Interne geldigheid
De interne geldigheid hangt samen met de keuze van de onderzoeksopzet: welke onderzoeksopzet is
het meest geschikt om een geldig antwoord te vinden op mijn onderzoeksvraag (Baarda et al., 2005)?
De verkregen gegevens dienen een juiste weergave te zijn van de gebeurtenissen in de
onderzoekssituatie.
Verkennen
Om de interne geldigheid te garanderen is in eerste instantie gekozen om rond te kijken in het veld
van het onderzoek, in plaats van blanco aan het onderzoek te beginnen. Voorafgaand aan de
dataverzameling heeft een literatuurstudie plaatsgevonden om voldoende kennis te verwerven omtrent
de onderzoekssituatie. De uitkomsten van deze literatuurstudie dienen als basis voor de interviews.
Vervolgens is er een bijeenkomst bijgewoond van een lerend netwerk om een voorstelling te krijgen
van wat er daadwerkelijk in de praktijk gebeurt. Deze observatie heeft veel inzicht gegeven in de
daadwerkelijke praktijksituatie van een lerend netwerk. De observatie dient als aanvulling op de
interviews omdat het mogelijk is geweest om te vragen naar bepaalde praktijksituaties om opheldering
te krijgen of te achterhalen hoe respondenten hiertegenover staan. Aansluitend hebben gesprekken
plaatsgevonden met een projectleider en gespreksleider over de onderzoekssituatie. Op deze manier
is er nog meer inzicht verkregen in de werking van lerende netwerken.
Door de informatie uit de literatuurstudie, de observatie en de gesprekken met de leiders van een
lerend netwerk is er een breder beeld ontstaan van de gehanteerde werkwijzen in het lerende netwerk
met de bijbehorende onderdelen en begrippen. Door deze informatie konden de interviews soepeler
worden afgenomen, in plaats van dat door onwetendheid het verhaal moest worden onderbroken om
te vragen wat de respondent bedoelde.
Isolatie van onderzoeksvariabelen
De vragenlijst voor de interviews is vormgegeven met behulp van de uitkomsten van de
literatuurstudie aangevuld met informatie uit de observatie en de gesprekken met de leiders van een
lerend netwerk. In elk interview is gebruik gemaakt van dezelfde vragenlijst, om te garanderen dat
Pagina | 32
Kennisdeling in lerende netwerken
dezelfde condities aan bod komen om de centrale vraagstelling te kunnen beantwoorden. Het
interview is van gedeeltelijk gestructureerde aard, hierdoor is het mogelijk om een sfeer van openheid
te creëren en dieper in te gaan op bepaalde onderdelen of ergens langer bij stil te staan om
gedetailleerde informatie te kunnen krijgen.
Het interview kenmerkt zich door een hoge mate van flexibiliteit om het gesprek soepel te laten
verlopen. Afhankelijk van het verloop van het gesprek is in enkele gevallen een andere volgorde van
het interview aangehouden. Dit kwam voornamelijk voor bij situatie waarin de respondent zelf van het
ene naar het andere onderwerp overging. Deze flexibele aanpak heeft er ook voor gezorgd om indien
noodzakelijk terug te gaan naar een bepaald onderwerp wanneer deze onvoldoende beantwoord
werd.
Er is ook getracht om belangrijke aspecten diverse keren terug te laten komen in het interview in
een andere bewoording. Met als reden om te achterhalen of het gegeven antwoord onveranderlijk is
en of de zekerheid er is dat het om de juiste gegevens gaat.
Externe geldigheid
Externe geldigheid heeft te maken met de generaliseerbaarheid van het onderzoek. Met andere
woorden of de resultaten van dit onderzoek ook gelden voor andere, niet onderzochte situaties
(Baarda et al., 2005). De externe geldigheid wordt in dit onderzoek vergroot door meerdere lerende
netwerken te onderzoeken. In totaal zijn voor dit onderzoek vier lerende netwerken uit de sector zorg
en welzijn onderzocht. De lerende netwerken zijn op de volgende manieren benaderd: het eerste
lerende netwerk is benaderd doordat deze werd geïnitieerd door de stageorganisatie. De
gespreksleider van dit lerend netwerk heeft in 2008 ook een ander lerend netwerk begeleid. Via deze
gespreksleider is contact gelegd met deelnemers uit dit lerende netwerk. De overige lerende
netwerken zijn via een andere regionale arbeidsmarktorganisatie zorg en welzijn benaderd. Via de
projectleiders is contact gelegd met de deelnemers uit deze lerende netwerken.
De onderzochte lerende netwerken komen uit de sector zorg en welzijn en richten zich op de
thema´s duurzame inzetbaarheid en strategische personeelsplanning. De organisaties uit de lerende
netwerken komen uit de sector zorg en welzijn en de deelnemers in de lerende netwerken vervullen
over het algemeen een functie gerelateerd aan HR / P&O. Tussen de netwerken zijn geen grote
verschillen te ontdekken. Het zijn vier op elkaar lijkende lerende netwerken, dit levert een bijdrage aan
de generaliseerbaarheid van het onderzoek naar netwerken in vergelijkbare contexten. Onder
vergelijkbare contexten worden der lerende netwerken uit de sector zorg en welzijn, gericht op de
thematiek duurzame inzetbaarheid en strategische personeelsplanning. In hoofdstuk vijf worden deze
netwerken uitgebreid besproken.
Begripsgeldigheid
Voor begripsgeldigheid geldt dat het belangrijk is dat de theoretische begrippen uit de literatuurstudie
op de juiste wijze worden vertaald naar empirische variabelen die worden getoetst aan de hand van de
vragenlijst. Door indicatoren voor de condities vast te stellen die op de theorie zijn gebaseerd is
getracht om de begripsgeldigheid te waarborgen. Er is voor indicatoren gekozen die helder en duidelijk
zijn voor de respondenten. In de interviews wordt bij onduidelijkheden doorgevraagd om verkeerde
interpretaties te voorkomen.
4.3.2 Betrouwbaarheid
De mate van betrouwbaarheid van dit onderzoek hangt af van de manier van dataverzameling,
dataverwerking en data-analyse. De betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt gegarandeerd doordat
Pagina | 33
Kennisdeling in lerende netwerken
deze aspecten van het onderzoek controleerbaar en inzichtelijk zijn. Er is een uitgebreide beschrijving
van de onderzoeksmethoden gegeven.
De onderzoeker zelf vormt ook een belangrijk instrument voor de betrouwbaarheid. Eigen
ervaringen en gevoelens kunnen een nadelig effect hebben op de interpretatie van de
onderzoeksresultaten. Ervaringen en gevoelens kunnen de gegevens en conclusies vooraf inkleuren.
Om dit te voorkomen is er één persoon uit de stageorganisatie extra bij het analyseproces betrokken.
Deze persoon heeft de onderzoeksresultaten gecontroleerd. Op deze manier kunnen eventuele
onjuistheden of niet ontdekte verbanden worden opgespoord. Een andere indicatie voor de
betrouwbaarheid van dit onderzoek ligt in het feit dat het data-analyseproces over verschillende
tijdsperioden heeft plaatsgevonden. Dit houdt in dat de dataverzameling meerdere keren is bekeken
en geanalyseerd. Met als reden om stabiliteit in de onderzoeksresultaten te creëren. Als laatste wordt
de betrouwbaarheid van dit onderzoek vergroot doordat de (volledige) onderzoeksresultaten op te
vragen zijn.
Een kanttekening dient hier te worden geplaatst. De betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt
beïnvloed door de selectiebias die in de vorige paragraaf onder het kopje respondenten is toegelicht.
In lerende netwerken twee en vier zijn deelnemers benaderd die over het algemeen (zeer) tevreden
zijn over het functioneren van het lerend netwerk. Niet alleen tevreden deelnemers, maar ook uitval
van deelnemers kan de betrouwbaarheid van dit onderzoek beïnvloeden. In de onderzocht lerende
netwerken zijn enkele deelnemers uitgevallen. Deze deelnemers zijn niet meegenomen in de selectie
van respondenten. Met de interpretatie van de onderzoeksresultaten en de conclusie dient hiermee
rekening te worden gehouden.
Pagina | 34
Kennisdeling in lerende netwerken
5.
Lerende netwerken
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de vier onderzochte lerende netwerken. Per
paragraaf komt een lerend netwerk aan bod. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de achtergrond
van het lerend netwerk, het doel van het lerend netwerk, de deelnemers en het functioneren van het
lerende netwerk. Aan het eind van dit hoofdstuk worden de verschillen en overeenkomsten tussen de
lerende netwerken schematisch afgebeeld. Dit hoofdstuk dient als inleiding op het volgende hoofdstuk
waarin de onderzoeksresultaten worden gepresenteerd. Het hoofdstuk geeft antwoord op empirische
onderzoeksvraag zes: heeft het interorganisationele lerend netwerk bijgedragen aan kennisdeling
tussen organisaties?
5.1
Lerend netwerk 1
Achtergrond en aanleiding
Het eerste lerende netwerk richt zich op het thema duurzame inzetbaarheid in zorg en welzijn. Dit
lerend netwerk is geïnitieerd door een regionale arbeidsmarktorganisatie zorg en welzijn in NoordNederland. Het lerende netwerk vormt een onderdeel van het project Vitaliteit en Work Ability: werken
aan duurzame inzetbaarheid in zorg en welzijn. Het doel van het project is het thema duurzame
inzetbaarheid op de beleidsagenda krijgen van de aangesloten zorg- en welzijnsorganisaties. Om dit
te bewerkstelligen zijn in eerste instantie workshops georganiseerd gericht op de thema’s
WerkVermogensMonitor en Work Ability Index (WAI). De WerkVermogensMonitor is een instrument
om in kaart te brengen wat het risico is op uitval en verbetering van de gezondheid, productiviteit en
inzetbaarheid van medewerkers. De WAI is een onderdeel van de WerkVermogensMonitor en is een
instrument om te onderzoeken hoe het met de psychische en lichamelijke inzetbaarheid van de
werknemers is gesteld (Kampen, 2010). Naast het organiseren van de workshops is er een lerend
netwerk opgericht. Het lerend netwerk heeft als doel het verspreiden van kennis en informatie en het
creëren van draagvlak voor het thema duurzame inzetbaarheid in de deelnemende organisaties.
Deelname aan dit lerend netwerk is niet vrijblijvend; dit betekent actief aanwezig zijn bij
bijeenkomsten van het lerende netwerk. Voorwaarden om deel te nemen aan het lerende netwerk zijn
tweedelig. Ten eerste dat de organisatie zich verplicht stelt om deel te nemen aan het lerend netwerk
en ten tweede dat de organisatie zich verplicht om kennis te delen. Bij verhindering van de
vertegenwoordiger van de organisatie wordt een vervanger gestuurd.
Deelnemers
Bij dit lerende netwerk zijn 15 organisaties uit de sector zorg en welzijn aangesloten. De deelnemers
zijn benaderd door de organisator. Eén keer per twee maanden komen de deelnemers bij elkaar om
kennis en ervaring met elkaar uit te wisselen. In totaal worden negen bijeenkomsten georganiseerd.
De opbrengst van dit lerende netwerk is het samenstellen van een werkboek voor organisaties waarin
een stappenplan de weg wijst van beleidsplan naar actie voor het thema duurzame inzetbaarheid. De
input voor het werkboek wordt gegeven door de deelnemers van het lerend netwerk (Lutterop, 2010).
Groepssamenstelling
De groepssamenstelling is homogeen. De deelnemers bekleden voornamelijk een HR / P&O
gerelateerde functie. In totaal zijn vier koplopers en elf volgers in de groep. Dit lerend netwerk heeft
een vaste groep van deelnemers. Tussentijds is er één persoon uitgevallen in verband met ander
werk.
Pagina | 35
Kennisdeling in lerende netwerken
Rolverdeling
In het lerend netwerk is een projectleider (facilitator) en een gespreksleider (moderator) aanwezig. De
projectleider zorgt voor administratieve ondersteuning en de communicatie met de deelnemers. De
gespreksleider is verantwoordelijk voor het aansturen van het proces in het lerende netwerk. De
gespreksleider bezit kennis van de thematiek.
Redenen deelname
De redenen van organisaties om deel te nemen aan dit lerend netwerk zijn divers. De organisationele
redenen zijn gericht op het opdoen van kennis en ervaring over de thematiek. De opgedane kennis
kan worden teruggekoppeld in de organisatie. Op deze manier kan de organisatie zich verder
ontwikkelen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. De redenen op individueel niveau zijn nieuwe
contacten opdoen en op de hoogte blijven van ontwikkelingen gerelateerd aan de thematiek. De
respondenten hebben van hun organisatie geen mandaat of expliciete opdracht meekregen.
Functioneren
Van dit lerend netwerk zijn zes deelnemers geïnterviewd. Wat opvalt is dat alle respondenten
aangeven dat dit lerend netwerk in het begin opstartproblemen heeft gehad. Voor de deelnemers was
het niet duidelijk wat het doel van het netwerk was en wat het voor hen kon opleveren. De indruk werd
gewekt dat het voornamelijk ging om de implementatie van de WerkVermogensMonitor in
organisaties. Terwijl de deelnemers er zaten om kennis en ervaring uit te wisselen over het thema
duurzame inzetbaarheid. De eerste paar bijeenkomsten zijn dan ook stroef verlopen. De
gespreksleider speelde hierin een rol doordat hij vanuit zijn functie in relatie staat met de
WerkVermogensMonitor. De respondenten gaven aan dat de gespreksleider commerciële belangen
had. Dit heeft het proces van kennisdeling nadelig beïnvloed. In de vierde bijeenkomst is dit probleem
opgelost en sindsdien is het lerende netwerk goed gaan functioneren. In de resterende bijeenkomsten
zijn de agenda’s bepaald door de deelnemers, zijn er meer presentaties gehouden door interne
deelnemers en is er veelvuldig kennis en ervaring uitgewisseld.
5.2
Lerend netwerk 2
Achtergrond en aanleiding
Ook lerend netwerk 2 is georganiseerd door een regionale arbeidsmarktorganisatie zorg en welzijn,
maar dan in Zuid-Nederland. Het onderwerp van dit lerend netwerk is Strategische
PersoneelsPlanning (SPP). De aanleiding voor het opzetten van dit lerend netwerk was dat
(zorg)organisaties met het thema Strategische PersoneelsPlanning moeilijk in de praktijk verder
kwamen.
Er is een lerend netwerk opgericht om (zorg)organisaties verder te helpen met de thematiek in de
organisatie. De insteek van het lerend netwerk is het ontwikkelen en tot uitvoer brengen van een ‘tool’
gericht op SPP. De basis van het lerend netwerk werd gevormd door de ervaringen die de deelnemers
hebben met de ‘tool’ van de organisator en de ervaringen van de deelnemers met de theoretische
leergang SPP van de Open Universiteit. Door middel van presentaties van (externe) organisaties
werden best practices verteld. Een voorbeeld hiervan is een Limburgs ziekenhuis. Dit ziekenhuis heeft
al een aantal stappen doorlopen van het SPP proces. Het ziekenhuis kon duidelijk aangeven wat
gewerkt heeft, maar ook wat niet gewerkt heeft. Dit leidde bij de deelnemers van het lerende netwerk
tot nieuwe of vernieuwde inzichten.
Pagina | 36
Kennisdeling in lerende netwerken
Deelnemers
Organisaties die ervaring hebben met de ‘tool´ van de organisator en / of ervaring hebben met de
theoretische leergang SPP van de Open Universiteit zijn uitgenodigd voor deelname aan het lerende
netwerk. Ook enkele organisaties die met de materie bezig waren of interesse hadden zijn
aangeschoven. In principe kan elk lid die is aangesloten bij de regionale arbeidsmarktorganisatie
aanschuiven bij het lerend netwerk SPP, mits hij naast het “halen” ook “brengt”, en een open en
transparante communicatie erop na houdt. Er worden bewust geen andere partijen zoals UWV of
ROC’s uitgenodigd. Deze organisaties worden alleen uitgenodigd wanneer daar behoefte aan is (op
onderwerp of thema). Momenteel zijn ongeveer 15 organisaties aangesloten.
Groepssamenstelling
De groepssamenstelling heeft een wisselend karakter. Enkele deelnemers zijn een paar keer geweest
en kwamen daarna niet meer vanwege te weinig prioriteit. Ook kunnen geïnteresseerden tussentijds
aansluiten bij het lerende netwerk. De groepssamenstelling is redelijk homogeen. De
groepssamenstelling bestaat uit (arbeidsgerelateerde) beleidsmedewerkers, P&O’ers en lijnmanagers.
Rolverdeling
Dit lerend netwerk wordt aangestuurd door één projectleider. Deze projectleider vervult zowel de taak
als facilitator en als moderator van het lerende netwerk.
Redenen deelname
Redenen om deel te nemen aan dit lerend netwerk waren voornamelijk organisationeel gericht. De
organisaties hadden behoefte aan meer informatie over SPP. In de zorg neemt de interesse op dit
onderwerp toe en de deelnemers willen graag inzicht krijgen in wat zij op de korte en lange termijn
kunnen realiseren in de organisatie op het gebied van SPP. Inzicht wordt ook verkregen door te kijken
hoe andere organisaties met de thematiek omgaan. Daarnaast is het lerende netwerk in een aantal
gevallen handig om dingen samen op te pakken, zodat het wiel niet opnieuw wordt uitgevonden.
Deelname van de respondenten aan dit lerend netwerk is niet voortgekomen uit een mandaat en aan
de deelnemers is geen expliciete opdracht vanuit de organisatie opgelegd.
Functioneren
Het lerend netwerk heeft een doorlopend karakter, tot nu toe zijn vijf bijeenkomsten georganiseerd.
Ongeveer één keer per zes weken wordt een bijeenkomst georganiseerd. De bijeenkomsten worden
een jaar vooruit gepland. De organisator van het lerend netwerk zorgt voor de locatie en de daarbij
horende faciliteiten. De thema’s voor de agenda worden op de voorafgaande bijeenkomst bepaald.
Zowel de deelnemers als de voorzitter kunnen thema’s aandragen. Er worden geen notulen gemaakt.
Wel wordt er een presentielijst bijgehouden en een sfeermeter na afloop ingevuld.
Uit dit lerend netwerk zijn drie deelnemers geïnterviewd. De respondenten geven aan dat het
lerend netwerk naar tevredenheid verloopt. De respondenten zijn tevreden over de frequentie, de
locatie, de inhoud en de opbrengsten. Er zijn geen problematische kwesties opgetreden in dit lerend
netwerk. Het leernetwerk wordt dan ook beoordeeld met een gemiddelde van 7.9. Dit is gebaseerd op
de uitkomsten van de sfeermonitoren die aan het eind van elke bijeenkomst wordt ingevuld. De
sfeermonitor bestaat uit een aantal stellingen die de deelnemers kunnen beoordelen met een cijfer
lopend van 1 tot en met 10.
Pagina | 37
Kennisdeling in lerende netwerken
5.3
Lerend netwerk 3
Achtergrond en aanleiding
Eind 2008 is een onafhankelijke stichting gestart met het vormen van een leernetwerk met als
onderwerp werkvermogen. Werkvermogen houdt in dat er wordt gekeken naar hoe goed werknemers
lichamelijk en geestelijk in staat zijn om hun werk te doen, nu en in de toekomst (Blik op Werk, 2012).
Doel van dit netwerk is een lerende omgeving creëren waarin mensen en organisaties via de ingang
van de WAI (Work Ability Index) en het concept van werkvermogen samen (meer) leren over
duurzame inzetbaarheid (Blik op Werk, 2012).
De deelnemers committeerden zich aan het lerend netwerk om actief deel te nemen aan het
netwerk en kennis te delen. Focus van dit netwerk was, het ophalen van de eerste leerervaringen over
de inzet van de WAI / concept werkvermogen en het beantwoorden van de vraag wat er voor nodig is
om duurzame inzetbaarheid op de overvolle bestuurlijke en strategische agenda te krijgen.
Daarnaast zijn er verschillende thema's en vragen die, al naar gelang de behoefte van de groep,
aan de orde zijn gekomen. Gedurende het proces werden leerpunten gedocumenteerd en gedeeld
binnen het eigen netwerk (Blik op Werk, 2012). Aan dit lerend netwerk is een concreet resultaat
verbonden. Het eindproduct van dit lerend netwerk is een checklist. In deze checklist staat beschreven
hoe een organisatie aan de slag kan gaan met het onderwerp werkvermogen.
Deelnemers
Het netwerk bestond uit ongeveer 20 organisaties, grotendeels uit de sector zorg & welzijn. Deze
organisaties zijn benaderd door de organisator. Er was veel interesse voor deelname aan dit lerend
netwerk. De organisator heeft een keuze moeten maken uit een lijst van geïnteresseerde organisaties.
Groepssamenstelling
De groepssamenstelling was redelijk divers. Van P&O (beleids)medewerker tot verzekeringsadviseurs.
Er is tussentijds één persoon afgevallen.
Rolverdeling
Tot half 2009 is de groep vijf keer bijeen gekomen onder begeleiding van een moderator. Dit lerend
netwerk heeft een duidelijke start en finish punt.
Redenen deelname
De redenen om deel te nemen aan dit lerend netwerk waren van intrinsieke aard. De vier
respondenten die zijn geïnterviewd uit dit lerend netwerk geven aan dat zij graag willen horen hoe
andere organisaties bezig zijn met de thematiek. Door deelname aan het lerend netwerk wordt tevens
inzicht verkregen in de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid en doordat
je bewuster wordt van de thematiek ontwikkel je zelf een breder spectrum ten aanzien van het thema.
Functioneren
Dit netwerk kenmerkt zich door een hechte groep van deelnemers. De bijeenkomsten werden goed
bezocht en de inbreng van de deelnemers was groot. Iedereen stelde redelijk tot hoge prioriteit aan
deelname aan het lerend netwerk en de opbrengst van dit lerend netwerk werd waardevol geacht. Het
lerend netwerk was niet toegankelijk voor nieuwe leden.
Ondanks deze positieve berichten, is er ook één minpunt aanwezig in dit lerend netwerk. In dit
lerend netwerk was sprake van concurrentie / competitie tussen twee organisaties uit dezelfde
branche. Eén organisatie heeft zijn kennis openlijk gedeeld in het lerend netwerk, dit had tot gevolg
Pagina | 38
Kennisdeling in lerende netwerken
dat de andere organisatie met de opgedane kennis en ideeën ervan doorging in negatieve zin. De
concurrentie had een nadelig effect op het proces van kennisdeling in het netwerk.
5.4
Lerend netwerk 4
Achtergrond en aanleiding
Ook het vierde lerende netwerk richt zich op het thema Work Ability Index. Dit thema valt onder het
overkoepelende thema duurzame inzetbaarheid. Het lerend netwerk is net als lerend netwerk 2
geïnitieerd door een regionale arbeidsmarktorganisatie zorg en welzijn in Zuid-Nederland. De
aanleiding voor het opzetten van dit netwerk was het project duurzaam (door) werken in de Limburgse
zorg. Conclusies van dit project waren aanleiding tot het opzetten van een vervolgproject. Dit
vervolgproject heeft als doel 10.000 ingevulde WAI-vragenlijsten door medewerkers van
zorgorganisaties te realiseren. Een onderdeel van dit vervolgproject was het lerende netwerk. Het
lerende netwerk had als doel om kennis te vergaren, gezamenlijk interventies te ontwikkelen en
deskundige begeleiding aan te bieden. De voorwaarden om deel te nemen aan dit lerend netwerk zijn
dat de organisatie een samenwerkingsovereenkomst heeft met de regionale arbeidsmarktorganisatie,
verplichte aanwezigheid bij de bijeenkomsten, inzage verlenen in organisatiebrede rapportages en
investeren in interventies.
Deelnemers
Gemiddeld dertig deelnemers (hoofdzakelijk hoofden P&O, beleidsmedewerkers en projectleiders
duurzame inzetbaarheid) delen tijdens zeswekelijkse bijeenkomsten kennis en ervaringen betreffende
(de inzet van) de WAI. Van de deelnemers wordt een ‘halen en brengen’-mentaliteit verwacht. Waar
lacunes in kennis worden geconstateerd, worden externe experts uitgenodigd om de ontbrekende
expertise in te brengen. De deelnemers komen acht keer per jaar bij elkaar, het lerend netwerk heeft
een doorlopend karakter (Zorgaanzet, 2012).
Groepssamenstelling
Dit lerend netwerk heeft een wisselende groepssamenstelling. Er komen mensen bij en er vallen
mensen af. Mensen stoppen met deelname aan het lerende netwerk wanneer ze niet meer met het
project bezig zijn of wanneer de organisatie besluit om met het project te stoppen.
Rolverdeling
Het lerende netwerk wordt aangestuurd door een projectleider. De rol van projectleider is met name
initiërend en faciliterend (o.a. regelen subsidies); als moderator van het leernetwerkoverleg WAI
fungeert een projectcoördinator van de regionale arbeidsmarktorganisatie.
Redenen deelname
De reden om deel te nemen aan dit lerend netwerk is dat de organisaties zich hebben gecommitteerd
aan het project, waar het lerende netwerk een onderdeel van is. Daarnaast zijn er ook intrinsieke
redenen van de deelnemers, zoals het opdoen van nieuwe contacten, beter inzicht krijgen in het
thema en met name hoe andere organisaties met het thema bezig zijn en welke informatie voor de
eigen organisatie bruikbaar is.
Functioneren
Het lerende netwerk wordt door de drie geïnterviewde deelnemers voornamelijk gezien als
ondersteuning van het vervolgproject. De geïnterviewden zijn zeer tevreden over het lerende netwerk.
Pagina | 39
Kennisdeling in lerende netwerken
Zij geven aan dat het lerend netwerk hen op weg helpt bij het tot uitvoer brengen van het project in de
praktijk. Als er problemen zijn bij de implementatie van het project kunnen zij dit bespreken in het
netwerk. De deelnemers zijn bereid om een andere organisatie verder op weg te helpen. Na afloop
van de bijeenkomsten werd een sfeermonitor ingevuld. De sfeermonitor bestond uit een aantal
stellingen die de deelnemers met een cijfer (1 – 10) konden beoordelen. De bijeenkomsten werden
beoordeeld met een gemiddelde van een 7.9 (Zorgaanzet, 2012).
5.5
Verschillen en overeenkomsten
De verschillen en overeenkomsten tussen de lerende netwerken worden in tabel 5.1 op de volgende
pagina afgebeeld. Uit deze tabel valt af te lezen dat er meer overeenkomsten dan verschillen zijn
tussen de lerende netwerken. Overeenkomsten zijn er op het gebied van het doel van het lerend
netwerk (gerelateerd aan het uitwisselen van kennis en ervaring), de deelnemers,
groepssamenstelling, rolverdeling en frequentie. Verschillen tussen de lerende netwerken zijn te
vinden bij de groepsgrootte, beperkt of continu doorlopend netwerk, redenen van deelname aan het
lerend netwerk en het functioneren van het lerend netwerk.
Pagina | 40
Tabel 5.1 Overeenkomsten en verschillen lerende netwerken
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
Verspreiden van kennis en
informatie en creëren van
Ontwikkelen en tot uitvoer
brengen van een ´tool´
Samen meer leren over
het thema
Kennis vergaren,
gezamenlijke interventies
draagvlak
gericht op SPP*
Deelnemers
Bepaalde tijd, 1x per twee
maanden
15 organisaties uit sector
zorg en welzijn; vaste
groep
Doorlopend, 1x per zes
weken
15 organisaties uit sector
zorg en welzijn; tussentijds
toegankelijk voor nieuwe
Bepaalde tijd, 1x per zes
weken
20 organisaties uit sector
zorg en welzijn; vaste
groep
bedenken en deskundige
begeleiding aanbieden
Doorlopend, 1x per zes
weken
30 organisaties uit sector
zorg en welzijn
welzijn;
tussentijds toegankelijk
Groepssamenstelling
Homogeen – HR / P&O
leden
Homogeen –
Redelijk divers – P&O
voor nieuwe leden
Homogeen – hoofden
(arbeidsgerelateerde)
beleidsmedewerkers,
(beleids) medewerker tot
verzekeringsadviseur
P&O,
beleidsmedewerkers en
P&O´ers en lijnmanagers.
Projectleider
Projectleider (moderator)
projectleiders
Projectleider
¬
¬
Horen hoe andere
organisaties met
thematiek bezig zijn
¬
Betrokken bij project
¬
Opdoen nieuwe
contacten,
Inzicht in nieuwe
ontwikkelingen
¬
Doel lerend netwerk
Frequentie
functie
Rolverdeling
Projectleider en
gespreksleider
Redenen deelname
¬
¬
Kennis en ervaring
opdoen
Behoefte aan meer
informatie over SPP*
Nieuwe contacten
¬
¬
Functioneren
Hoogte blijven van
ontwikkelingen
Eerst matig, daarna goed
* SPP – Strategische personeelsplanning
Goed
Goed
Beter inzicht krijgen
in thematiek
(Zeer) goed
6.
Van theorie naar praktijk:: de onderzoeksresultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken van het empirisch onderzoek. Er zijn 16 interviews
gehouden met deelnemers van lerende netwerken. Voor de indeling van dit hoofdstuk is de clustering
aangehouden
houden die in hoofdstuk drie is vastgesteld. Per paragraaf worden de resultaten van de clusters
met de daarbij horende condities besproken. De paragrafen beginnen
en met een korte terugkoppeling
naar de theorie. Vervolgens worden ingegaan op de meningen van respondenten ten aanzien van de
betreffende conditie, waarbij aantallen worden gepresenteerd. Waar nodig worden opvallende
resultaten besproken aan de hand van het
het analytisch onderscheid tussen de vier onderzochte lerende
netwerken en tussen koplopers en volgers. Er worden tabellen in de tekst gepresenteerd waarin de
aantallen schematisch worden weergegeven. Daarnaast wordt gekeken of er bepaalde verbanden
tussen de condities kunnen worden gevonden die het proces van kennisdeling beïnvloeden. In bijlage
V zijn de tabellen van de laatste analysefase met onderzoeksgegevens opgenomen. Dit hoofdstuk
geeft antwoord op empirische onderzoeksvraag zeven: welke condities die
e voortko
voortkomen uit
onderzoeksvragen 1 t/m 5 dragen bij aan de effectiviteit van interorganisationele lerende netwerken in
het algemeen?
6.1
Karakteristieken van organisaties
De eerste cluster die is getoetst zijn de organisationele karakteristieken. Dit zijn eigenschappen die,
wanneer een organisatie die bezit, een positieve invloed op het proces van kennisdeling hebben.
Onder de organisationele karakteristieken vallen twee condities,
condities, namelijk steun vanuit de organisatie
en vergelijkbare werkomgeving. De resultaten worden hieronder besproken.
Steun vanuit de organisatie
Soekijad & Andriessen (2003) geven aan dat steun vanuit de organisatie een positief effect heeft op
de mate van kennisdeling in een organisatie. Deze conditie is opgebouwd uit twee indicatoren: het
beschikbaar stellen van werktijd door de organisatie en de mate waarin de organisatie interesse toont
in de opbrengsten van het lerende netwerk. In tabellen 6.1 en 6.2
6.2 zijn de aantallen weergegeven.
Uit de resultaten blijkt dat 14 van de 16 respondenten de bijeenkomsten bezoeken onder werktijd.
De organisatie stelt werkuren beschikbaar om kennis op te doen en ervaringen uit te wisselen. De
overige twee respondenten bezoeken
ezoeken het lerend netwerk in hun vrije tijd. Deze uren worden op een
later moment gecompenseerd. Zowel de deelnemers die in werktijd als de deelnemers die in hun vrije
tijd de lerende netwerken bezoeken stellen een redelijke tot hoge prioriteit aan deelna
deelname aan het
lerend netwerk.
Als er wordt gekeken naar de mate van interesse vanuit de organisatie blijkt dat 11 van de 16
respondenten aangeven dat de interesse vanuit de organisatie redelijk is. Deze respondenten geven
aan dat er geen directe interesse wordt
wordt getoond, maar dat periodiek de opgedane kennis en ervaring
wordt gedeeld in een werkoverleg of wordt toegepast in werkzaamheden. 5 van de 16 deelnemers
geven aan dat de interesse vanuit de organisatie hoog is omdat van hen wordt verwacht dat de
opgedane
e kennis en ervaring wordt gedeeld en toegepast in de organisatie. Steun vanuit de
organisatie werkt bevorderend op het proces van kennisdeling omdat de getoonde interesse als
motiverend wordt ervaren.
“De
De leidinggevenden en collega´s tonen interesse in de uitkomsten van het lerende netwerk,
de opgedane kennis en ervaring wordt zowel schriftelijk als mondeling in het
werkoverleg teruggekoppeld.” (respondent 11 – 4 – v)
Kennisdeling in lerende netwerken
Wanneer er wordt gekeken naar de verschillen tussen de vier lerende netwerken blijken er geen
opvallendheden te zijn. Tabel 6.3 geeft het verschil tussen de lerende netwerken weer.
Wat wel opvalt, is dat de organisaties van de koplopers (4 van de 8 koplopers) meer interesse
tonen in de opbrengsten van de lerende netwerken dan de organisaties van de volgers (1 van de 8
volgers). Dit kan worden verklaard doordat de organisaties van de koplopers verder zijn met de
thematiek in de organisatie en meer gebaat zijn bij de opbrengsten. In tabel 6.4 worden deze aantallen
weergegeven.
Tabel 6.1 Steun vanuit de organisatie (werktijd)
Onder werktijd
In vrije tijd
Totaal
14
2
16
Redelijk
Hoog
Totaal
11
5
16
Beschikbare werktijd
Tabel 6.2 Steun vanuit de organisatie (interesse)
Tonen van interesse
Tabel 6.3 Interesse (steun vanuit de organisatie) naar lerend netwerk
Contacten buiten
Redelijk
Hoog
Totaal
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
5
1
2
2
1
2
2
11
1
5
6
3
4
3
Totaal
16
Tabel 6.4 Interesse (steun vanuit de organisatie) naar koploper / volger
Interesse
Redelijk
Hoog
Totaal
Koploper
Volger
4
7
4
1
8
8
Totaal
11
5
16
Vergelijkbare werkomgeving
Volgens Soekijad en Andriessen (2003) blijken deelnemers in netwerken meer bereid te zijn om
samen te werken en kennis te delen met collega’s of deskundigen uit hetzelfde vakgebied. De
resultaten van dit onderzoek laten een ander beeld zien. Er is onderzocht of de functie en sector
gelijkwaardig zijn en welke invloed dit heeft op het proces van kennisdeling in lerende netwerken.
Uit de analyse blijkt dat het huidige karakter van de werkomgeving in de netwerken zich kenmerken
door homogeniteit. De functies van de deelnemers hebben een homogeen karakter, de meeste
deelnemers bekleden een HR / P&O gerelateerde functie. Daarnaast komen alle deelnemers van de
lerende netwerken uit de sector zorg en welzijn. Echter, de voorkeur van de respondenten gaat uit
naar een heterogeen karakter van de werkomgeving in plaats van een homogeen karakter. 11 van de
16 respondenten geven de voorkeur aan een diverse groepssamenstelling ten aanzien van de functie
en 9 van de 16 respondenten geven de voorkeur aan een diverse groepssamenstelling ten aanzien
van de sector. Zie tabel 6.5 voor een schematisch overzicht.
Pagina | 42
Kennisdeling in lerende netwerken
“Deelnemers uit andere functies en organisaties uit andere sectoren zorgen voor verrijking ten aanzien
van de kennis. Vanuit verschillende kanten wordt er dan naar de problematiek gekeken.”
(respondent 11 – 4 – v)
Diversiteit aan functies is gewenst omdat er dan vanuit verschillende invalshoeken naar het thema kan
worden gekeken en diversiteit aan sectoren zorgt voor een breder spectrum op de thematiek.
Voornamelijk de respondenten uit lerend netwerk drie en vier en de volgers uit de lerende netwerken
willen graag een heterogene samenstelling. De volgers in de lerende netwerken kunnen nog veel leren
en willen graag vanuit verschillende invalshoeken iets over de thematiek meekrijgen. In tabel 6.6 tot en
met 6.9 zijn de aantallen tussen de lerende netwerken weergegeven.
Tabel 6.5 Vergelijkbare werkomgeving
Functieniveau
Sectorniveau
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
11
9
5
7
16
16
Tabel 6.6 Vergelijkbare werkomgeving (gewenste functies) naar lerend netwerk
Functieniveau
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
Totaal
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
3
1
4
3
11
3
2
0
0
5
6
3
4
3
16
Tabel 6.7 Vergelijkbare werkomgeving (gewenste sectoren) naar lerend netwerk
Sectorniveau
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
3
3
1
2
2
2
6
3
4
Lerend netwerk 4
3
9
0
7
16
Totaal
3
Tabel 6.8 Vergelijkbare werkomgeving (gewenste functies) naar koploper / volger
Functieniveau
Koploper
Volger
Totaal
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
4
7
11
4
1
5
8
8
16
Tabel 6.9 Vergelijkbare werkomgeving (gewenste sectoren) naar koploper / volger
Sectorniveau
Koploper
Volger
Totaal
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
4
5
9
4
3
7
8
8
16
Pagina | 43
Kennisdeling in lerende netwerken
6.2
Kenmerken van relaties tussen organisaties
De tweede cluster van condities die zijn getoetst wordt gevormd door de relaties tussen organisaties.
Hieronder vallen twee condities: de mate van balans in de relaties en de samenwerking tussen de
organisaties. Hieronder worden de resultaten gepresenteerd van deze condities.
Balans in de relaties
De balans in de relaties wordt gemeten aan de hand van twee indicatoren, te weten mate van
concurrentie / competitie en de leergierigheid van een deelnemer. Uit de onderzoeksresultaten komt
naar voren dat in drie van de vier lerende netwerken geen gevoel van concurrentie of competitie
heerst. 14 van de 16 deelnemers geven aan geen gevoel van concurrentie of competitie te hebben.
De deelnemers uit deze lerende netwerken voelden zich vrij om alles te delen. In lerend netwerk drie
hadden enkele deelnemers wel het gevoel van concurrentie. Dit komt omdat in dit lerende netwerk
twee dezelfde organisaties aanwezig waren. Deze organisaties richtten zich op dezelfde doelgroep en
hadden dezelfde belangen. In tabel 6.10 en 6.11 worden de aantallen schematisch weergegeven.
“Eén deelnemer kwam alleen maar informatie halen om vervolgens er mee aan de loop te gaan, dit
beïnvloedde de sfeer in het lerende netwerk negatief.” (respondent 10 – 3 – k)
Als er wordt gekeken naar de leergierigheid van de deelnemers wordt het verschil gekenmerkt door
koplopers en volgers. Uit de resultaten blijken 6 van de 8 koplopers voornamelijk kennis te produceren
en 5 van de 8 volgers voornamelijk de kennis te consumeren. De koplopers beschikken over meer
kennis en ervaring en dat willen ze graag delen in het lerend netwerk, daarom produceren zij meer
kennis dan consumeren. Immers de koplopers hebben ook meer kennis om te delen dan de volgers.
“Ze zijn trots op hun product en daar vertellen ze maar al te graag over.” (respondent 7 – 2 – v)
De volgers hebben minder kennis en ervaring met de thematiek. Echter stellen de volgers zich kritisch
op en stellen goede vragen, waardoor zij ook als een waardevolle deelnemer worden beschouwd. De
overige vijf respondenten geven aan zowel kennis te produceren als te consumeren. Het
totaaloverzicht van deze indicator wordt gegeven in tabel 6.12.
Tabel 6.10 Balans in de relaties
Gevoel concurrentie / competitie
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
11
5
16
Tabel 6.11 Concurrentie / competitie naar lerend netwerk
Concurrentie / competitie
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
Totaal
Geen
Redelijk
Totaal
6
3
2
3
14
0
0
2
0
2
6
3
4
3
16
Pagina | 44
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 6.12 Leergierigheid naar koploper / volger
Leergierigheid
Produceren
Consumeren
Produceren &
consumeren
Totaal
Koploper
6
0
8
Volger
0
6
5
5
2
3
5
Totaal
8
16
Behoefte aan samenwerking
Een duidelijke behoefte aan samenwerking tussen organisaties of personen in het lerende netwerk
heeft een positief effect op het proces van kennisdeling (Soekijad & Andriessen, 2003). Samenwerking
in een lerend netwerk kan worden bevorderd tussen personen en tussen organisaties. Deze conditie
wordt opgedeeld in twee indicatoren, te weten het opdoen van nieuwe contacten en de mate van
contact buiten het lerend netwerk.
3 van de 16 respondenten geven aan veel nieuwe contacten te hebben opgedaan, 9 van de 16
respondenten hebben redelijk wat nieuwe contacten opgedaan en 4 van de 16 respondenten geven
aan geen nieuwe contacten te hebben opgedaan. In tabel 6.13 wordt een totaaloverzicht gegeven.
Een neveneffect van een lerend netwerk is dan ook de netwerkfunctie, nieuwe contacten opdoen.
Hieruit kan worden opgemerkt dat het lerend netwerk voornamelijk samenwerking tussen personen
heeft bevorderd, maar niet tussen organisaties.
“In het lerend netwerk is niet echt sprake van samenwerking tussen organisaties. Er is daarbuiten
wel enig contact, maar tot samenwerking heeft het niet geleid. Echter, je eigen netwerk
wordt wel uitgebreid en de ingangen voor het verkrijgen van extra informatie zijn makkelijker”.
(respondent 1 – 1 – v)
Wanneer er wordt gekeken naar het verschil tussen de lerende netwerken kunnen geen
bijzonderheden worden ontdekt (zie tabel 6.14). Wat wel opvalt is het verschil tussen koplopers en
volgers. Uit tabel 6.15 valt op te merken dat de koplopers voornamelijk meer nieuwe contacten hebben
opgedaan in vergelijking met de volgers.
Tabel 6.13 Behoefte aan samenwerking
Nieuwe contacten
Contacten buiten LN
Laag
Redelijk
Hoog
Totaal
4
4
9
8
3
4
16
16
Tabel 6.14 Nieuwe contacten naar lerend netwerk
Nieuwe contacten
Laag
Redelijk
Hoog
Totaal
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
3
0
1
0
4
2
3
2
2
9
1
0
1
1
3
6
3
6
3
Totaal
16
Pagina | 45
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 6.15 Nieuwe contacten naar koploper / volger
Nieuwe contacten
Laag
Redelijk
Hoog
Totaal
Koplopers
Volgers
0
4
5
4
3
0
8
8
Totaal
4
9
3
16
Wanneer er wordt gekeken naar de contacten buiten het lerend netwerk blijkt dat redelijk veel
contacten gelegd wordt via de mail, telefoon of social media (zoals Yammer). 12 van de 16
respondenten geven aan redelijk tot veel contacten buiten het lerend netwerk te hebben met de
andere deelnemers. 4 van de 16 respondenten geven aan geen contact buiten het lerend netwerk te
hebben met als reden dat zij daar geen behoefte aan hebben. Ook deze aantallen worden in tabel
6.13 weergegeven.
Kenmerkend is dat er meer contact wordt gelegd met koplopers uit de groep, dan met de volgers.
Dit kan worden verklaard doordat de koplopers over meer kennis en informatie beschikken dan de
volgers. Contact wordt vooral gelegd om extra informatie op te vragen die niet direct in het lerend
netwerk wordt besproken. Contact wordt in de meeste gevallen rechtstreeks opgenomen, een enkele
keer is het contact verlopen via de organisator van het lerend netwerk. Als er wordt gekeken naar de
contacten in de aparte lerende netwerken, dan blijkt dat lerend netwerk 2 en 4 meer contacten buiten
het lerend netwerk hebben dan lerend netwerk 1 en 3. Dit kan worden verklaard doordat de
deelnemers uit lerend netwerk 2 en 4 elkaar van andere netwerken kennen en omdat de organisator
van het lerend netwerk dit stimuleert. Tabel 6.16 geeft de verschillen tussen de lerende netwerken
schematisch weer. Tabel 6.17 geeft de verschillen weer tussen de koplopers en volgers, hier zijn geen
opmerkelijkheden te constateren.
Tabel 6.16 Contacten buiten lerend netwerk naar lerend netwerk
Contacten buiten
Laag
Redelijk
Hoog
Totaal
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
3
0
1
0
4
1
3
3
1
8
2
0
0
2
4
6
3
4
Lerend netwerk 4
Totaal
3
16
Tabel 6.17 Contacten buiten lerend netwerk naar koploper / volger
Contacten buiten
Laag
Redelijk
Hoog
Totaal
Koplopers
Volgers
2
2
4
4
2
2
8
8
Totaal
4
8
4
16
6.3
Individuele karakteristieken
De derde cluster heeft betrekking op de individuele karakteristieken van de deelnemers van de
lerende netwerken. De individuele karakteristieken kunnen worden onderscheiden in twee condities, te
weten bereidheid tot openlijk kennisdelen en de mate van prioritering.
Pagina | 46
Kennisdeling in lerende netwerken
Openlijk kennisdelen
Binnen een lerend netwerk is het van belang dat deelnemers informatie, kennis en ervaring openlijk
met elkaar delen. Immers, de insteek van een lerend netwerk is dat er kennis en ervaring wordt
afgenomen bij vakgenoten en dat ideeën en opvattingen kunnen worden getoetst (Hermans, 2010).
Als er wordt gekeken naar de onderzoeksresultaten blijkt dat de deelnemers heel open zijn in het
delen van hun kennis. 15 van de 16 respondenten zijn bereid om zijn of haar kennis openlijk te delen
met de andere deelnemers uit het lerende netwerk. Zowel positieve als negatieve verhalen worden
verteld.
“Iedereen deelt zijn of haar kennis openlijk met de ander, er wordt geen kennis achtergehouden”.
(respondent 8 – 2 – k)
Eén respondent (volger) uit lerend netwerk drie geeft aan dat hij niet alle kennis en ervaring deelt, met
als reden dat het aan het specifieke onderwerp ligt. Wanneer een onderwerp zijn interesse heeft,
vertelt de respondent meer, dan wanneer het dit niet heeft. Het openlijk kennisdelen wordt bevorderd
doordat alle organisaties uit de sector zorg en welzijn komen. Zoals aangegeven in paragraaf 6.2 is in
drie van de vier lerende netwerken geen gevoel van concurrentie of competitie onderling, zoals bij
winstgerichte organisaties die hun concurrentiepositie willen behouden (Dryer & Nobeoka, 2000). De
afwezigheid van concurrentie bevordert de mate van openlijk kennisdelen in een lerend netwerk. De
deelnemers voelen zich vrij om zijn of haar kennis en ervaringen te delen met de andere deelnemers
uit het lerende netwerk. Tabel 6.18 geeft een totaaloverzicht van de conditie openlijk kennisdelen.
Tabel 6.18 Bereidheid om openlijk kennis te delen
Mate van openlijk kennisdelen
Redelijk
Hoog
Totaal
1
15
16
Mate van prioritering
Ter bevordering van kennisdeling in lerende netwerken is het belangrijk dat de deelnemer prioriteit
geeft aan deelname in het lerende netwerk (Soekijad & Andriessen, 2003). Een kleine meerderheid
van de respondenten (10 van de 16) geeft aan dat zij hieraan een hoge prioriteit geven. Tabel 6.19
geeft een weergave van de mate van prioritering.
“Je gaat een verbintenis aan, je tekent voor die aantal keren dat het lerend netwerk wordt
georganiseerd, je probeert ook echt te komen.” (respondent 4 – 1 – v)
De agenda wordt vrij gemaakt om naar de bijeenkomsten toe te gaan. Opvallend is dat de mate van
prioriteit onder de respondenten redelijk tot hoog is, zonder dat er duidelijke afspraken worden
gemaakt voor verplichte aanwezigheid. Waarschijnlijk is dit te verklaren door het feit dat de
betrokkenheid in de lerende netwerken groot is en dat dit een positief effect heeft op de mate van
prioritering. De zes respondenten die een mindere prioriteit stellen aan deelname aan het lerend
netwerk verantwoorden dit door aan te geven dat zij andere werkzaamheden belangrijker vinden dan
het lerend netwerk. Er wordt een afweging gemaakt tussen de inhoud van de bijeenkomsten van het
lerende netwerk en de eigen werkzaamheden.
Wanneer er wordt gekeken naar het analytisch onderscheid tussen de verschillende lerende
netwerken valt op dat alle respondenten uit lerend netwerk 2 en 4 hoge prioriteit stellen aan deelname
aan het lerend netwerk. In lerend netwerk 1 en 3 zijn de meningen verdeeld. Daarnaast valt op dat
Pagina | 47
Kennisdeling in lerende netwerken
meer koplopers dan volgers zijn die een hoge prioriteit stellen aan deelname aan het lerend netwerk.
Tabellen 6.20 en 6.21 geven een schematisch overzicht van deze aantallen.
Tabel 6.19 Prioriteit
Redelijk
Hoog
Totaal
6
10
16
Mate van prioriteit
Tabel 6.20 Prioriteit naar lerend netwerk
Prioriteit
Redelijk
Hoog
Totaal
3
0
3
0
6
3
3
1
3
10
6
3
16
Redelijk
Hoog
Totaal
Koplopers
Volgers
2
4
6
4
8
8
Totaal
6
10
16
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
Totaal
4
3
Tabel 6.21 Prioriteit naar koploper / volger
Prioriteit
6.4
Kenmerken van relaties tussen individuen
De vierde cluster heeft betrekking op de kenmerken van relaties tussen individuen. Voor dit cluster zijn
twee condities opgesteld; vertrouwen en groepssamenstelling. Hieronder worden de resultaten van
deze twee condities besproken.
Vertrouwen
Vertrouwen vormt een belangrijk onderdeel voor een succesvolle kennisdeling in lerende netwerken
(Chen, 2004; Buckley & Casson, 1988). Bij deze conditie horen drie indicatoren, gebaseerd op
verschillende dimensies van vertrouwen van Muthusamy en White (2005) en Soekijad en Andriessen
(2003). Een totaaloverzicht van de conditie vertrouwen wordt gegeven in tabel 6.22.
De eerste indicator betreft het vertrouwen in de vaardigheden en capaciteiten van de deelnemers
in een lerend netwerk. Deze indicator is afgeleid van wat Muthusamy en White (2005) ability-based
vertrouwen noemen. Bij capaciteiten gaat het om capaciteiten die relevant zijn voor het netwerk, dus in
dit geval over hoeveel kennis de deelnemers beschikken over de thematiek. Hierbij wordt een
onderscheid gemaakt tussen koplopers en volgers. Koplopers zijn de personen / organisaties met
meer kennis en ervaring over de thematiek. Voor volgers geldt dat zij minder kennis en ervaring
hebben over de thematiek. Uit de analyse komt naar voren dat 9 van de 16 respondenten veel
vertrouwen hebben in de capaciteiten van de andere deelnemers en 5 van de 16 respondenten
redelijk vertrouwen hebben in de capaciteiten van de anderen. Twee respondenten hebben deze
vraag niet beantwoord. Het maakt volgens de respondenten niet uit dat er een verschil is tussen de
koplopers en de volgers. Het is belangrijker dat eenieder een actieve houding aanneemt en
enthousiast is.
De tweede indicator kan worden omschreven als affectief vertrouwen. Voor succesvolle
kennisdeling is het belangrijk dat mensen elkaar aardig vinden. Er moet een soort van persoonlijke klik
zijn tussen de mensen die kennis met elkaar delen in een lerend netwerk (Soekijad & Andriessen,
Pagina | 48
Kennisdeling in lerende netwerken
2003). De meningen zijn hierover verdeeld. Een kleine meerderheid (9 van de 16) geeft aan dat zij de
andere deelnemers aardig vinden. Voor de overige respondenten (4 van de 16) geldt dat er een
mindere klik is met de andere deelnemers. Dit komt omdat je niet altijd met iedereen op één lijn kan
liggen.
“In het lerende netwerk zitten allemaal aardige mensen. Soms heb je weinig raakvlakken met een
persoon, waardoor er een mindere klik is.” (respondent 8 – 2 – k)
De derde indicator voor de conditie vertrouwen betreft het nakomen van afspraken en beloftes, ook
wel integriteit-gebaseerde vertrouwen genoemd. Wanneer de andere deelnemers afspraken en
beloftes nakomen werkt dit bevorderend op het proces van kennisdeling in een lerend netwerk
(Muthusamy en White, 2005). In de verschillende netwerken kunnen geen voorbeelden worden
gevonden waar het niet nakomen van beloftes of afspraken een negatieve invloed heeft op
kennisdeling. 10 van de 16 respondenten geven aan dat afspraken bijna altijd worden nagekomen. De
overige respondenten hebben deze vraag niet beantwoord.
In de onderzoeksresultaten komen geen opmerkelijke verschillen naar voren tussen de
verschillende lerende netwerken en tussen koplopers en volgers. Daarom zijn er geen tabellen
opgenomen.
Er kan een relatie worden gelegd met vertrouwen en de bereidheid om openlijk kennis te delen. Er
heerst een grote openheid in het netwerk, deelnemers delen hun kennis en zien elkaar niet als
concurrenten, deelnemers zijn niet bang dat iemand met de kennis er vandoor gaat.
Tabel 6.22 Vertrouwen
Ability-based vertrouwen
Affectief vertrouwen
Integriteit-gebaseerd vertrouwen
Redelijk
Hoog / Wel
Missing
Totaal
5
4
0
9
9
10
2
3
6
16
16
16
Groepssamenstelling
In paragraaf 6.1 is het karakter van de groepssamenstelling al aan bod gekomen door te kijken naar
de functie en sector. Aanvullend hierop zijn de indicatoren kennis- en ervaringsniveau. Het gevoel van
herkenning en het delen van kennis met andere deskundigen is bevorderend voor kennisdeling
(Soekijad & Andriessen, 2003). Het huidige karakter van de groepen kenmerkt zich door heterogeniteit
ten aanzien van het ervaringsniveau. Het ervaringsniveau wordt gemeten aan de hand van de
koplopers en volgers in een lerend netwerk. In de onderzochte netwerken zitten een mengeling van
koplopers en volgers. Waarvan in alle lerende netwerken meer volgers dan koplopers in de groep
zitten. 14 van de 16 respondenten geven aan dat de voorkeur uit gaat naar deze diverse
samenstelling van het ervaringsniveau.
Wanneer er wordt gekeken naar het kennisniveau in de lerende netwerken blijkt dit niveau op
HBO+ te liggen. Voor de meeste functies die de deelnemers bekleden is dit vereist. De respondenten
zijn tevreden over het homogene karakter van het kennisniveau. 13 van de 16 respondenten geven
aan dat de voorkeur uitgaat naar een homogeen karakter ten aanzien van het kennisniveau. In tabel
6.23 wordt een totaaloverzicht gegeven van deze conditie.
“Het kennisniveau van de deelnemers ligt op één lijn, voornamelijk HBO / WO. Dit is noodzakelijk om
goed mee te denken en dat je weet waar je over praat. Er zit wel een verschil in ervaringsniveau, maar
Pagina | 49
Kennisdeling in lerende netwerken
dit is juist een voordeel van het lerend netwerk. De één ligt voor op de ander, waardoor je van elkaar
kunt leren.” (respondenten 6 – 3– v)
In tabel 6.24 en 6.25 zijn de aantallen per lerend netwerk weergegeven. Hieruit valt op te merken dat
in lerend netwerk 1 de respondenten zitten die een voorkeur aangeven aan een homogene
groepssamenstelling van het ervaringsniveau en in lerend netwerk 1 en 3 de respondenten zitten die
een voorkeur hebben voor een heterogene groepssamenstelling van het kennisniveau. In tabellen
6.26 en 6.27 wordt het verschil tussen de koplopers en volgers weergegeven. Uit deze tabellen zijn
geen opmerkelijkheden te constateren.
Op basis van de onderzoeksanalyse kan worden gezegd dat het huidige karakter van de
groepssamenstelling naar tevredenheid is ingevuld. Elk lerend netwerk heeft koplopers en volgers in
de groep zitten en het kennisniveau van de deelnemers is tenminste HBO.
Tabel 6.23 Groepssamenstelling
Ervaringsniveau
Kennisniveau
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
14
13
2
3
16
16
Tabel 6.24 Groepssamenstelling (ervaringsniveau)
Ervaringsniveau
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
Lerend netwerk 1
4
3
2
0
6
4
3
14
0
0
2
16
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
1
0
5
3
6
3
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
2
0
3
2
3
13
4
3
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
Totaal
3
4
3
Tabel 6.25 Groepssamenstelling (kennisniveau)
Kennisniveau
Totaal
16
Tabel 6.26 Groepssamenstelling (ervaringsniveau)
Ervaringsniveau
Koplopers
Volgers
Totaal
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
7
1
7
14
1
2
8
8
16
Heterogeniteit
Homogeniteit
Totaal
1
7
2
3
6
13
8
8
Tabel 6.27 Groepssamenstelling (kennisniveau)
Kennisniveau
Koplopers
Volgers
Totaal
16
Pagina | 50
Kennisdeling in lerende netwerken
6.5
Praktische organisatie en werkwijze
De vijfde cluster die is getoetst heeft betrekking op de praktische organisatie en werkwijze van het
lerende netwerk. Deze cluster is onderverdeeld in zes condities: opzet van netwerk, sterkte van de
relatie, gezamenlijk cultuur in netwerk, helderheid doelen, verwachtingen & rolverdeling, communicatie
en de samenwerkingsactiviteiten (learning by doing). De resultaten met betrekking tot deze condities
worden hieronder besproken.
Opzet van netwerk
Deze conditie is opgebouwd uit twee indicatoren, namelijk de inhoud per bijeenkomst en de locatie
van het netwerk. De inhoud en de locatie van een lerend netwerk dienen te worden afgestemd op de
wensen van de deelnemers. In tabel 6.28 wordt een totaaloverzicht gegeven van de meningen van de
respondenten.
Wanneer er wordt gekeken naar de resultaten uit de interviews geven alle respondenten aan dat
de inhoud van de lerende netwerken goed is afgestemd op hun behoeften en wensen. In het begin
worden onderwerpen aangedragen door de projectleider, later nemen de deelnemers zelf meer
initiatief tot het voorstellen van onderwerpen. Presentaties gegeven door externe sprekers worden
geregeld door de gespreksleider. Het zelf aandragen van onderwerpen bevordert de betrokkenheid en
de verantwoordelijkheid van de groep.
De locatie waar de bijeenkomsten worden gehouden verschillen tussen de netwerken. In tabel 6.29
wordt afgebeeld welke lerende netwerken op een vaste locatie worden georganiseerd en welke
lerende netwerken op verschillende locaties worden georganiseerd. Bij twee lerende netwerken wordt
het elke keer op een andere locatie gehouden. De respondenten geven aan dat dit de betrokkenheid
tussen de deelnemers vergroot.
“Het is leuk om een kijkje te nemen bij iemand anders, dit vergroot de betrokkenheid
van de groep in het lerende netwerk.” (respondent 2 – 1 – k)
Voor de andere twee lerende netwerken geldt dat de bijeenkomsten op een vaste locatie worden
gehouden om praktische redenen, zoals reisafstand en faciliteiten.
“De locatie van onze bijeenkomsten ligt centraal en is goed bereikbaar. Alle faciliteiten zijn aanwezig.
Door overvolle agenda’s zijn deelnemers niet bereid om de bijeenkomsten op eigen locatie te
organiseren.” (respondent 7 – 2 – v)
Resumerend, het is van belang dat de onderwerpen van de bijeenkomsten aansluiten bij de thematiek
van het lerend netwerk en dat het voor de deelnemers interessant is. De bijeenkomsten kunnen op
verschillende plekken worden gehouden of op één vaste plek. Hierbij is het belangrijk dat de
reisafstand beperkt blijft en dat alle faciliteiten aanwezig zijn.
Tabel 6.28 Opzet van netwerk (inhoud)
Inhoud
Goed
Totaal
16
16
Pagina | 51
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 6.29 Opzet van netwerk (locatie)
Locatie
Vast
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
X
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
X
Verschillend
X
X
Sterkte van de relatie
De sterkte van de relatie wordt gemeten aan de hand van de frequentie van het lerend netwerk en de
tevredenheid over de frequentie. Lerend netwerk 2 en 4 hebben een doorlopend karakter, er is geen
einddatum bekend. Lerend netwerk 1 en 3 hebben een duidelijke start en finish punt.
Als er wordt gekeken naar de frequentie van de lerende netwerken blijkt dat het aantal
contactmomenten per lerend netwerk verschilt. Gemiddeld wordt één keer in de zes weken een
bijeenkomst georganiseerd. 13 van de 16 respondenten zijn tevreden over de frequentie. De tijd
tussen de bijeenkomsten is voldoende om tot actie over te gaan in de organisatie. Drie respondenten
zijn ontevreden over de frequentie met als reden, dat het vrij belastend is. In een drukke agenda is het
soms moeilijk te plannen, echter stellen zij wel hoge prioriteit aan deelname. Het valt op dat de
deelnemers uit de lerende netwerken met een continu karakter (zeer) tevreden zijn over de frequentie.
En dat enkele deelnemers uit de lerende netwerken met een start en finish punt ontevreden zijn. In
tabellen 6.30 en 6.31 worden de aantallen schematisch weergegeven.
Tabel 6.30 Sterkte van de relatie
Tevredenheid over frequentie
Onvoldoende
Voldoende
3
13
Tabel 6.31 Sterkte van de relatie naar lerend netwerk
Tevredenheid frequentie
Lerend netwerk 1 (bepaalde tijd)
Lerend netwerk 2 (onbepaalde tijd)
Lerend netwerk 3 (bepaalde tijd)
Lerend netwerk 4 (onbepaalde tijd)
Totaal
Onvoldoende
Voldoende
Totaal
1
0
2
0
3
5
3
2
3
13
6
3
4
3
16
Gezamenlijk cultuur in netwerk
Kennisdeling in een lerend netwerk is vaak afhankelijk van het ontstaan van een gezamenlijk cultuur
(Hartley & Bennington, 2006). Uit de resultaten blijkt dat in de afzonderlijke lerende netwerken een
gezamenlijke cultuur heerst. De cultuur binnen de netwerken wordt gekenmerkt door transparantie,
openheid, betrokkenheid en vertrouwen. De open cultuur zorgt ervoor dat de deelnemers makkelijk
hun kennis en ervaring delen en dat makkelijk vragen worden gesteld. Dit staat in relatie tot de mate
van openlijk kennisdelen. Zoals in paragraaf 6.3 is toegelicht, blijken de deelnemers in de lerende
netwerken geen moeite te hebben met het delen van kennis. Een cultuur van openheid zorgt ervoor
dat alles wordt gegeven waar gevraagd om wordt. De open cultuur wordt ook gekenmerkt doordat er
van te voren geen duidelijke afspraken zijn gemaakt voor bijvoorbeeld verplichte aanwezigheid en
actieve houding. Wanneer mensen niet aanwezig zijn bij de bijeenkomsten worden ze er niet op
aangekeken. Ook over de hoeveelheid kennis die mensen inbrengen wordt geen oordeel geveld.
Pagina | 52
Kennisdeling in lerende netwerken
Naast de gezamenlijke cultuur in de netwerken is er ook sprake van een bepaald jargon dat
kenmerkend is voor de thematiek. 12 van de 16 respondenten vindt het belangrijk dat de deelnemers
dezelfde taal spreken, dan weet je waar het over gaat. Slechts één respondent uit lerend netwerk 3
(volger) vindt dit onbelangrijk.
“Je moet binnen het lerend netwerk wel over bepaalde termen beschikken en verstand van de
thematiek hebben. Weten waar het over gaat. Je ligt op één lijn door het functie- en kennisniveau.
Dit is wel belangrijk binnen een lerend netwerk, anders ben je teveel tijd kwijt aan toelichtingen.”
(respondent 2 – 1 – k)
Een gezamenlijke cultuur dient geen belemmering te vormen voor nieuwe leden. Lerende netwerken
twee en vier zijn tussentijds toegankelijk voor nieuwe leden. De nieuwe leden kampen weliswaar met
een achterstand, maar dit wordt niet als storend ervaren door de zittende deelnemers. Lerend netwerk
één en drie zijn niet toegankelijk voor nieuwe leden tussentijds. De respondenten uit deze lerende
netwerken vinden dit ook niet noodzakelijk met als reden dat een vaste groep aan deelnemers de
betrokkenheid vergroot. In tabel 6.32 en 6.33 worden de meningen van de respondenten over deze
conditie weergegeven.
Tabel 6.32 Gezamenlijk cultuur in netwerk
Jargon
Onbelangrijk
Belangrijk
Missing
1
12
3
Tabel 6.33 Gezamenlijk cultuur in netwerk (toegang nieuwe leden)
Toegang nieuwe leden
Niet
Wel
Totaal
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
6
0
0
3
6
3
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
4
0
10
0
3
16
4
3
Totaal
16
Helderheid doel, verwachtingen & rolverdeling
Deze conditie wordt opgesplitst in twee delen. Het eerste deel betreft de helderheid en
overeenstemming over het doel van het lerend netwerk en de verwachtingen van de deelnemers ten
aanzien van het lerend netwerk. Het tweede deel heeft betrekking op de rolverdeling van de
projectleider en gespreksleider in het lerende netwerk.
Doel & verwachtingen
Voor het proces van kennisdeling in een lerend netwerk en voor het slagen van een lerend netwerk is
het belangrijk dat er helderheid en overeenstemming is over het lerend netwerkdoel en de
verwachtingen (Soekijad & Andriessen, 2003). Aan twee netwerken is een concreet eindproduct
gekoppeld in de vorm van een checklist en handboek. Uit de analyse komt naar voren dat de
deelnemers over het algemeen binnen een lerend netwerk hetzelfde einddoel voor ogen hebben. Ze
omschrijven het in andere woorden, maar er heerst gelijkheid. In de eerste bijeenkomst is verteld wat
het doel van het lerend netwerk is. Over het algemeen was het doel: kennis en ervaringen uitwisselen,
“om te voorkomen dat het wiel opnieuw wordt uitgevonden.” (respondent 6 – 3 – v)
Pagina | 53
Kennisdeling in lerende netwerken
In tabel 6.34 worden de netwerkdoelen per respondent gepresenteerd.
Tabel 6.34 Doelen
Resp
Netwerkdoel
1
Mogelijkheden in kaart brengen
2
Model ontwikkelen
3
Tool of instrument
4
Kennis delen
5
Checklist
6
Onderwerp op agenda krijgen
7
Kennis en ervaring uitwisselen
8
Model ontwikkelen
Resp
9
10
11
12
13
14
15
16
Netwerkdoel
Kennisdeling
Set voorwaarden
Kennis en ervaring uitwisselen
Denkwijze delen
Kennis en ervaring uitwisselen / ontwikkelen
Lijst van bevindingen
Handboek
Als er wordt gekeken naar de verwachtingen geven 11 van de 16 respondenten aan dat de
verwachtingen op één lijn liggen. De overige vijf respondenten geven aan dat de verwachtingen van
de deelnemers in het lerend netwerk divers zijn. Waarvan één respondent aangeeft dat er wel naar
één eindpunt wordt toegewerkt. De verwachtingen van de deelnemers zijn (1) kennis en ervaring
uitwisselen (2) nieuwe contacten opdoen en (3) op de hoogte blijven van de ontwikkelingen. Voor een
lerend netwerk wordt het belangrijk geacht dat de verwachtingen hetzelfde zijn, op deze manier kan
succesvolle kennisdeling worden gecreëerd. Te veel diversiteit in verwachtingen, leidt er toe dat
iedereen een andere kant op wil.
“Het is belangrijk dat de neuzen dezelfde kant opstaan, dat er naar één punt wordt toegewerkt.”
(respondent 3 – 1 – k)
In tabel 6.35 worden de aantallen weergegeven van deze indicator.
Tabel 6.35 Verwachtingen
Verwachtingen
Op één lijn
Divers
Totaal
11
5
16
Rolverdeling
Een lerend netwerk dient over een gespreksleider / projectleider te beschikken die het proces
aanstuurt.
“Het slagen van een lerend netwerk is afhankelijk van de projectleider.” (respondent 6 – 3 – v)
Uit de analyse blijkt dat 11 van de 16 respondenten de rolverdeling in het lerende netwerk goed
vinden. 5 van de 16 respondenten vinden de rolverdeling in het lerend netwerk redelijk. In drie van de
vier netwerken worden de rollen gespreksleider / projectleider door één persoon uitgevoerd. In één
netwerk worden deze rollen onderverdeeld naar twee personen. De projectleider is verantwoordelijk
voor de administratieve ondersteuning, zoals het opstellen en versturen van de agenda’s, het
uitwerken van de notulen, doorsturen van belangrijke stukken en het faciliteren van de locatie. De
gespreksleider zorgt voor de structuur in de bijeenkomsten en is verantwoordelijk voor het aansturen
van de discussies.
Pagina | 54
Kennisdeling in lerende netwerken
In één van de lerende netwerken werd de indruk gewekt dat de gespreksleider commerciële
belangen had. Dit had geen positief effect op het delen van kennis. Het is daarom belangrijk dat de
leiders een onafhankelijke rol innemen, belangeloos zijn en niet teveel op de voorgrond staan.
Wanneer er naar de verschillen tussen de lerende netwerken en koplopers en volgers wordt
gekeken, kan worden opgemerkt dat de vijf respondenten die aangegeven redelijk tevreden te zijn
over de rolverdeling uit lerend netwerk 1 en 3 komen, waarvan twee koplopers zijn en drie volgers. Zie
tabellen 6.37 en 6.38 voor de aantallen.
Tabel 6.36 Rolverdeling
Rolverdeling
Redelijk
Goed
Totaal
5
11
16
Tabel 6.37 Rolverdeling naar lerend netwerk
Rolverdeling
Redelijk
Goed
Totaal
3
3
0
2
0
5
3
2
3
11
6
3
4
3
16
Redelijk
Goed
Totaal
2
3
5
6
5
11
8
8
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
Totaal
Tabel 6.38 Rolverdeling naar koploper / volger
Rolverdeling
Koplopers
Volgers
Totaal
16
Communicatie
Voor effectieve kennisdeling in een lerend netwerk is het belangrijk dat de kennis en ervaring op een
goede en correcte manier wordt gecommuniceerd. Onder correct wordt verstaan dat de informatie
adequaat en duidelijk is, zowel vooraf aan de bijeenkomst als tijdens de bijeenkomst (Feringa, Priëst
en Ritsema, 1991). Als er naar de resultaten wordt gekeken blijkt dat 14 van de 16 respondenten
aangeven dat er geen miscommunicatie is opgetreden in het lerend netwerk. Twee respondenten uit
lerend netwerk één geven wel aan dat in het begin miscommunicatie is opgetreden. Voor deze
deelnemers was niet duidelijk wat het lerend netwerk hen kon opbrengen. Het doel van het lerend
netwerk is niet goed gecommuniceerd. In de derde / vierde bijeenkomst van dit lerend netwerk is dit
opgehelderd. De miscommunicatie heeft een nadelige invloed op het lerend netwerk, sommige
deelnemers overwogen om te stoppen, dit heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden. In de andere lerende
netwerken is geen miscommunicatie opgetreden. De aantallen worden weergegeven in tabel 6.39 en
6.40.
Hieruit blijkt dat het belangrijk is dat de informatie vooraf aan de deelnemers van de lerende
netwerken duidelijk en adequaat moet zijn wil je de deelnemers tevreden en gemotiveerd houden.
Tabel 6.39 Communicatie
Miscommunicatie
Geen
Wel
Totaal
14
2
16
Pagina | 55
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 6.40 Communicatie naar lerend netwerk
Miscommunicatie
Geen
Wel
Totaal
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
2
0
4
3
6
3
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
0
0
2
4
3
14
4
3
Totaal
16
Samenwerkingsactiviteiten (learning by doing)
Aan een succesvolle kennisdeling in een lerend netwerk dragen samenwerkingsactiviteiten bij. In alle
onderzochte netwerken worden dergelijke samenwerkingsactiviteiten gehouden, zoals presentaties,
discussies en brainstormsessie. Deze conditie wordt opgesplitst in twee delen, te weten de
presentaties en de discussies.
Presentaties
15 van de 16 respondenten zijn tevreden over de presentaties. Eén respondent is redelijk tevreden,
met als reden dat niet elk onderwerp van de presentatie aansloot bij zijn interesses. Er worden
presentaties gehouden door de deelnemers zelf en presentaties door externe sprekers. De
presentaties gegeven door de deelnemers gaan voornamelijk over de eigen praktijk. Wanneer kennis
over een specifiek onderwerp onvoldoende aanwezig is in het lerend netwerk worden externe sprekers
uitgenodigd. De externe presentaties zorgen voor verdieping. Op deze manier wordt voldaan aan de
wensen en behoeften van de deelnemers.
Aan de deelnemers is ook gevraagd of zij een voorkeur hebben ten aanzien van interne of externe
presentaties. In de meeste gevallen hangt het af van het onderwerp of een presentatie interessant en
waardevol wordt geacht. Acht deelnemers geven geen voorkeur aan. De respondenten die wel een
voorkeur hebben aangegeven kiezen zeven respondenten voor interne presentaties en één
respondent voor externe presentaties. Van de interne presentaties kun je meer leren, vooral over
praktische zaken en sluiten beter aan bij de thematiek. Vooral de volgers hebben een voorkeur voor
interne presentaties. Dit kan verklaard worden doordat zij nog veel kunnen leren van de
praktijkervaring. Ten aanzien van de netwerken afzonderlijk, kan worden gesteld dat lerend netwerk 1
en 3 een kleine voorkeur hebben voor interne sprekers en lerend netwerk 2 en 4 geen voorkeur
hebben. Tabellen 6.41 en 6.42 geven een totaaloverzicht. Tabellen 6.43 en 6.44 geven een weergave
van de onderverdeling naar lerend netwerk en koplopers / volgers.
Tabel 6.41 Samenwerkingsactiviteiten – presentaties
Tevredenheid
Presentaties
Redelijk
Tevreden
Totaal
1
15
16
Tabel 6.42 Samenwerkingsactiviteiten – presentaties
Voorkeur
Presentaties
Intern
Extern
Geen voorkeur
Totaal
7
1
8
16
Pagina | 56
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 6.43 Voorkeur presentaties naar lerend netwerk
Presentaties
Intern
Extern
Geen voorkeur
Totaal
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
3
0
1
0
2
3
6
3
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
3
0
0
0
1
3
4
3
Totaal
6
1
9
16
Tabel 6.44 Voorkeur presentaties naar koploper / volger
Presentaties
Intern
Extern
Geen voorkeur
Totaal
Koploper
Volger
2
1
5
8
4
0
4
8
Totaal
6
1
9
16
Discussies
De discussies werden door een kleine meerderheid van de respondenten (9 van de 16) waardevol
geacht.
“Door de discussies werd het interactiever, prikkelender, levendiger en werd de
onderlinge verbinding versterkt.” (respondent 16 – 1 – k)
In lerend netwerk 2 vinden alle respondenten de discussies waardevol. In de andere lerende
netwerken zijn de meningen verdeeld, waarin de deelnemers uit lerend netwerk 1 en 3 de discussies
het minst waardevol vinden omdat er te weinig tijd was om tot iets concreets te komen en er werd
nauwelijks teruggekoppeld in de groep. In tabellen 6.45 en 6.46 worden de meningen weergegeven.
Een andere vorm van discussie is een stickyboard sessie. Een stickyboard sessie wordt gehouden
om de meningen van de deelnemers plenair beter terug te koppelen. In lerend netwerk één is een
stickyboard sessie gehouden. In dit stickyboard sessie stond het onderwerp van de voorafgaande
interne presentatie centraal. Een stickyboard sessie houdt in dat iedereen van te voren zijn of haar
gedachte op papier zet over een bepaald onderwerp en daarna wordt plenair vastgesteld wat wel en
niet relevant is. Voor deze sessie werd 1,5 uur tijd beschikbaar gesteld. De deelnemers hebben het als
zeer waardevol beschouwd.
Tabel 6.45 Samenwerkingsactiviteiten – discussies
Waardeoordeel
Discussies
Matig
Goed
Totaal
7
9
16
Tabel 6.46 Voorkeur discussies naar lerend netwerk
Discussies
Matig
Goed
Totaal
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
Lerend netwerk 4
4
0
3
0
2
3
1
3
6
3
4
3
Totaal
7
9
16
Pagina | 57
Kennisdeling in lerende netwerken
6.6
Ranking voorwaarden
Als aanvulling op de interviews is na afloop van de interviews via de e-mail een lijst met bovenstaande
condities voor kennisdeling in lerende netwerken naar de respondenten gestuurd. Aan de
respondenten is gevraagd of zij vijf voorwaarden kunnen aangegeven die volgens hen het meest
belangrijk zijn voor het succesvol delen van kennis in een lerend netwerk. Deze dataverzameling heeft
als doel om een ranking aan te brengen in de condities. De resultaten van de ranking worden in tabel
6.47 gepresenteerd. Deze tabel bestaat uit de omgecodeerde scores in aflopende mate en het aantal
respondenten dat de voorwaarde heeft aangegeven. Er is ook een kolom toegevoegd waarin met een
symbool de belangrijkheid van de voorwaarde wordt aangegeven, lopend van ++ (heel belangrijk) tot
-- (niet belangrijk). In hoofdstuk vier van dit onderzoek wordt beschreven hoe deze ranking tot stand is
gekomen onder het kopje ‘data-analyse‘. In bijlage IV wordt het totaaloverzicht van de omgecodeerde
scores weergegeven.
De ranking geeft expliciet antwoord op de empirische onderzoeksvraag die aan het begin van dit
hoofdstuk is gesteld: welke condities die voortkomen uit onderzoeksvragen 1 t/m 5 dragen bij aan de
effectiviteit van interorganisationele lerende netwerken in het algemeen?
Tabel 6.47 Rangorde condities voor kennisdeling in lerende netwerken
Een voorwaarde om kennis te delen in een lerend netwerk is…
Score
Aantal
+/-
1: dat iedereen bereid is openlijk kennis en ervaringen met elkaar te delen
47
13
++
2: dat de inhoud en de organisatie van het lerend netwerk is afgestemd op
de wensen van de deelnemers
3: dat er een gunstig klimaat heerst binnen het lerend netwerk
46
13
++
39
14
++
4: dat er een gespreksleider / projectleider is om het lerende netwerk aan
te sturen
5: dat de deelnemers elkaar vertrouwen
36
12
++
19
6
+
18
6
+
11
4
±
11
4
±
8: dat er steun vanuit de organisatie wordt gegeven
8: dat de deelnemers aan het lerend netwerk in een vergelijkbare
werkomgeving zitten
9: dat de deelnemers een gelijkwaardig kennis- en ervaringsniveau
hebben
10: dat er geen concurrentie is tussen de organisaties in het lerend
netwerk
11: dat de deelnemers buiten het lerend netwerk ook contact met elkaar
hebben
9
4
±
9
3
±
6
2
-
5
2
-
3
1
-
11: dat informatie adequaat en duidelijk is
3
1
-
11: dat de deelnemers elkaar waarderen
12: dat de deelnemers tevreden zijn over de frequentie van het lerend
netwerk
13: dat er sprake is van samenwerking tussen de deelnemers in het
lerend netwerk
3
2
-
1
1
-
0
0
--
6: dat er interessante activiteiten worden georganiseerd in het lerend
netwerk, zoals presentaties en brainstormsessies
7: dat alle deelnemers trouw aanwezig zijn bij de bijeenkomsten en dat
afspraken worden nagekomen
7: dat de deelnemers overeenkomstige doelen/verwachtingen aan het
lerend netwerk koppelen
Uit de tabel is af te lezen dat er vier condities zijn die duidelijk boven aan staan. Deze vier condities
hebben de hoogste scores behaald en worden door vrijwel alle respondenten aangegeven. Daarna
volgen in aflopende mate de andere voorwaarden die (in mindere mate) belangrijk zijn voor het delen
Pagina | 58
Kennisdeling in lerende netwerken
van kennis in een lerend netwerk. Alvorens over te gaan naar een korte toelichting op de vier
belangrijkste voorwaarden voor kennisdeling, dient te worden aangegeven dat er nauwelijks een
verschil bestaat omtrent de keuzes van de condities tussen de koplopers en volgers in een lerend
netwerk en tussen de vier verschillende lerende netwerken. Zowel de koplopers en volgers als de
afzonderlijke lerende netwerken liggen op één lijn wat betreft de condities die het meest van belang
zijn voor het delen van kennis in een lerend netwerk.
Nu volgt een korte toelichting op de vier belangrijkste voorwaarden. De belangrijkste conditie voor
het delen van kennis in een lerend netwerk is de bereidheid om openlijk kennis te delen. Uit de
resultaten blijkt dat de respondenten geen moeite hebben met het delen van kennis. De respondenten
voelen zich vrij om zijn of haar kennis te delen met de andere deelnemers uit het lerende netwerk. Op
de tweede plaats in de rangorde staat dat de inhoud en de organisatie van het lerend netwerk
afgestemd dient te zijn op de wensen en behoeften van de deelnemers. Uit de resultaten is af te leiden
dat de inhoud aansluit bij de wensen van de groep. Op deze manier is er betrokkenheid gecreëerd en
dit bevordert het proces van kennisdeling. Op de derde plaats staat dat er een gunstig klimaat moet
heersen binnen het lerend netwerk. Uit de resultaten blijkt dat in de lerende netwerken een
transparante, open, betrokken en enthousiasme sfeer heerst. De open cultuur staat in relatie met de
bereidheid om openlijk kennis te delen en de afstemming van de inhoud. De open cultuur zorgt ervoor
dat de deelnemers makkelijk hun kennis en ervaring met elkaar delen en de open cultuur zorgt ervoor
dat deelnemers zelf onderwerpen aandragen voor het lerend netwerk. De vierde conditie die belangrijk
is voor het delen van kennis in een lerend netwerk betreft de aanwezigheid van een gespreksleider /
projectleider die het lerend netwerk aanstuurt. Voor de deelnemers is het belangrijk dat er een
facilitator / organisator aanwezig is die zorgt voor de aansturing van het netwerk. De project- en
gespreksleiders dienen wel een onafhankelijke rol in te nemen, belangeloos te zijn en niet teveel op de
voorgrond te staan.
In hoofdstuk zeven, conclusie & discussie, wordt uitgebreider ingegaan op deze vier
succesfactoren en worden nadere conclusies getrokken.
6.7
Beleidsontwikkeling
Beleidsontwikkeling, een effect van een lerend netwerk die niet expliciet genoemd wordt in de
literatuurstudie van dit onderzoek en ook niet in de rangorde, maar een belangrijke rol speelt bij de
effectiviteit van een lerend netwerk.
Beleidsontwikkeling houdt in dat een organisatie op een bepaald thema beleid heeft ontwikkeld of
er mee bezig is. In de onderzochte lerende netwerken zijn dit strategische personeelsplanning en
duurzame inzetbaarheid. Een lerend netwerk kan een hulpmiddel zijn om beleidsontwikkeling in de
organisatie op gang te brengen en te voeden. Het onderwerp beleidsontwikkeling is kort aan bod
gekomen in de interviews door aan de respondenten te vragen of zij nieuwe inzichten hebben
opgedaan over de thematiek die in het lerend netwerk centraal staat en in hoeverre zij de opgedane
inzichten hebben teruggekoppeld naar de eigen organisatie. Tabel 6.48 geeft een totaaloverzicht van
de resultaten. Deze paragraaf geeft antwoord op empirische onderzoeksvraag acht: heeft deelname
aan het lerend netwerk beleidsontwikkeling in de deelnemende organisaties bevorderd?
Als er naar de onderzoeksresultaten wordt gekeken blijkt dat een meerderheid van de respondenten
(13 van de 16) redelijk tot veel nieuwe inzichten heeft opgedaan.
“Het lerende netwerk heeft mij veel nieuwe inzichten gebracht. Het is leuk om te horen hoe andere
organisaties bezig zijn met het thema, dit geeft mij handvatten om aan de slag te gaan.”
(respondent 15 – 3 – v)
Pagina | 59
Kennisdeling in lerende netwerken
Drie respondenten uit lerend netwerk 1 en 3 hebben de nieuwe inzichten niet te danken aan deelname
aan het lerend netwerk. Voor één van de respondenten was het lerend netwerk helemaal geen
toegevoegde waarde. Toch stellen deze drie respondenten een hoge prioriteit aan deelname aan het
lerende netwerk en zijn zij bereid om hun kennis openlijk te delen. Dit kan worden verklaard doordat
deze deelnemers graag hun kennis willen delen om andere organisaties op weg te helpen. Tussen de
koplopers en volgers zijn geen opmerkelijke verschillen te constateren. Zie onderstaande tabellen voor
een weergave van deze indicator.
Tabel 6.48 Beleidsontwikkeling
Nieuwe inzichten opgedaan?
Terugkoppeling in organisatie
Niet
Redelijk
Wel
Totaal
3
7
6
16
5
0
11
16
Tabel 6.49 Beleidsontwikkeling naar lerend netwerk (nieuwe inzichten opgedaan)
Nieuwe inzichten opgedaan
Niet
Redelijk
Wel
Totaal
Lerend netwerk 1
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
2
0
1
3
2
1
1
1
2
6
3
4
Lerend netwerk 4
0
1
2
3
Totaal
3
7
6
16
Tabel 6.50 Beleidsontwikkeling naar koploper / volger (nieuwe inzichten opgedaan)
Nieuwe inzichten opgedaan
Niet
Redelijk
Wel
Totaal
Koplopers
Volgers
2
1
3
4
3
3
8
8
Totaal
3
7
6
16
De nieuwe inzichten worden, waar mogelijk, teruggekoppeld in de organisatie. Een kleine meerderheid
van de respondenten (11 van de 16) geven aan dat zij de inzichten hebben teruggekoppeld in de
organisatie.
“Wij zijn nog steeds met het thema bezig en maken veelvuldig gebruik van de opgedane
kennis en ervaring uit het lerend netwerk.” (respondent 15 – 3 – v)
Slechts vijf deelnemers, uit lerend netwerk 1 en 3, geven aan dat zij de opgedane kennis en ervaring
niet hebben teruggekoppeld in de organisatie. Dit kan worden verklaard doordat de betreffende
organisaties zich niet bezig houden met de thematiek. Slechts één koploper geeft aan de opgedane
kennis en ervaring niet te hebben teruggekoppeld in de organisatie met als reden dat de opgedane
kennis en ervaring geen toegevoegde waarde vormt. Zie tabellen 6.51 en 6.52 voor een weergave van
de aantallen.
Een opmerking dient hier wel te worden geplaatst; terugkoppeling in de organisatie hoeft niet te
betekenen dat er ook daadwerkelijk beleid wordt ontwikkeld. Nieuwe inzichten kunnen worden
teruggekoppeld met collega’s of leidinggevende, zonder dat dit tot beleidsontwikkeling leidt. In drie van
de vier netwerken hebben de opbrengsten niet geleid tot beleidsontwikkeling in de organisatie. In
Pagina | 60
Kennisdeling in lerende netwerken
hoofdstuk vijf is beschreven dat één lerend netwerk wel aangezet heeft tot beleidsontwikkeling. Dit kan
worden onderbouwd doordat dit lerend netwerk een gevolg is van een te voeren beleid in de
organisatie. Het lerende netwerk dient voor het uitwisselen van kennis en ervaring om tot succesvolle
beleidsontwikkeling in de organisatie te komen.
Uit de resultaten valt op dat de mate van beleidsontwikkeling in relatie staat met de mate van
interesse die de organisatie toont en de mate van terugkoppeling van de opgedane kennis in de
organisatie. Uit de resultaten blijkt dat wanneer een organisatie meer interesse toont in de uitkomsten
van het lerend netwerk en wanneer er meer terugkoppeling plaats vindt van de deelnemer naar zijn of
haar collega´s en leidinggevenden dat de kans groter is dat in de organisatie beleid wordt ontwikkeld
gericht op de thematiek dat centraal staat in het lerende netwerk. In de andere gevallen geldt dat bij
een matige interesse en mindere terugkoppeling, geen beleidsontwikkeling heeft plaatsgevonden.
Tabel 6.51 Beleidsontwikkeling naar lerend netwerk (terugkoppeling)
Terugkoppeling
Niet
Redelijk
Wel
Totaal
Lerend netwerk 1
3
0
3
6
Lerend netwerk 2
Lerend netwerk 3
0
2
0
0
3
2
3
4
Lerend netwerk 4
0
0
3
3
Totaal
5
0
11
16
Tabel 6.52 Beleidsontwikkeling naar koploper / volger (terugkoppeling)
Terugkoppeling
Niet
Redelijk
Wel
Totaal
Koplopers
Volgers
1
4
0
0
7
4
8
8
Totaal
5
0
11
16
6.8
Samenvatting
Alle condities die in de literatuur en in de interviews aan bod zijn gekomen zijn besproken. Een
samenvatting van dit hoofdstuk wordt gegeven in het volgende hoofdstuk. In dat hoofdstuk wordt een
conclusie gegeven aan de hand van de empirische onderzoeksvragen. Er wordt dan ook stilgestaan
bij de gevonden verbanden tussen de condities.
Pagina | 61
Kennisdeling in lerende netwerken
7.
Conclusie & Discussie
In het laatste hoofdstuk van dit rapport wordt teruggekoppeld naar de probleemstelling, empirische
onderzoeksvragen en doelstelling van dit onderzoek. Tevens wordt teruggeblikt op de vooraf
veronderstelde maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek. Ten slotte
worden een aantal beperkingen vastgesteld en aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek.
7.1
Conclusies
Aan de hand van de theoretische en empirische onderzoeksvragen die in de voorgaande
hoofdstukken zijn beantwoord worden conclusies getrokken. Deze conclusies beantwoorden
gezamenlijk de centrale vraagstelling. De centrale vraagstelling is als volgt geformuleerd:
Onder welke condities komt kennisdeling tot stand in interorganisationele lerende netwerken?
7.1.1
Eerst
Conclusies theoretische onderzoeksvragen
wordt kort teruggeblikt op de theoretische
onderzoeksvragen.
De
theoretische
onderzoeksvragen (1 t/m 5) zijn in hoofdstuk twee, het theoretische kader, gepresenteerd en in
hoofdstuk drie, de literatuurstudie, beantwoord. In het kort komt het erop neer dat uit de
literatuurstudie 14 condities gedestilleerd zijn die van belang zijn voor het delen van kennis in lerende
netwerken. Deze 14 condities zijn opgedeeld naar vijf clusters, waarvan vier clusters afgeleid zijn van
de theorie van Soekijad & Andriessen (2003). Eén cluster is op basis van de interviews met de
gespreksleider en projectleider toegevoegd. Model 3.1 geeft een heldere weergave van de condities
die kennisdeling in een lerend netwerk kunnen beïnvloeden. Hieronder wordt in een tabel 7.1 een
korte weergave gegeven van de clusters met de daarbij horende condities.
Tabel 7.1 Overzicht van de clusters en condities voor kennisdeling
Niveau
Clusters
Condities
Organisatie
Organisationele karakteristieken
-
Steun vanuit de organisatie
Vergelijkbare werkomgeving
Balans van relatie
Samenwerking
Openlijk kennisdelen
Prioritering
Relaties tussen individuen
-
Vertrouwen
Praktische organisatie & werkwijze
-
Groepssamenstelling
Opzet van netwerk
-
Sterkte van relatie
Gezamenlijk cultuur
-
Doel, verwachtingen & rolverdeling
Communicatie
Samenwerkingsactiviteiten
Relaties tussen organisaties
Individueel
Inhoudelijk &
functioneel
Individuele karakteristieken
Pagina | 62
Kennisdeling in lerende netwerken
7.1.2 Conclusies empirische onderzoeksvragen
In deze paragraaf worden de empirische onderzoeksvragen 5 t/m 8 beantwoord met de daarbij
horende conclusies.
5. Heeft het interorganisationele lerend netwerk bijgedragen aan kennisdeling tussen organisaties?
Kennisdeling in hoofdstuk twee is gedefinieerd als “knowledge transfer in and between organizations
is the process through which one unit (e.g. individual, group, department, division) is affected by the
experience of another.” (Argote & Ingram, 2000:151). Voor een lerend netwerk geldt op basis van
deze definitie dat er kennis en ervaring gedeeld wordt met vakgenoten en dat ideeën en opvattingen
kunnen worden getoetst (Hermans, 2010).
In hoofdstuk vijf is getracht antwoord te geven op deze empirische onderzoeksvraag. Een
indicator voor het meten of een interorganisationele lerend netwerk heeft bijgedragen aan kennisdeling
tussen organisaties betreft de tevredenheid van de deelnemers over het functioneren van het lerend
netwerk. Uit de resultaten valt af te leiden dat alle vier onderzochte lerende netwerken goed en naar
tevredenheid hebben gefunctioneerd. De deelnemers waren positief en tevreden over het lerende
netwerk. De deelnemers hebben van elkaar en met elkaar geleerd door uitwisseling en gezamenlijk
ondernemen, brainstormen en evalueren. Hierbij speelt ook een rol dat de deelnemers het leuk en
vooral nuttig hebben gevonden. De opgedane nieuwe inzichten zijn te danken aan de kennisdeling die
heeft plaatsgevonden tussen de organisaties in de lerende netwerken. Op basis van dit gegeven kan
er worden geconcludeerd dat in elk van de onderzochte lerende netwerken kennisdeling tussen
organisaties heeft plaatsgevonden. Hierbij dient wel worden opgemerkt dat de opvattingen over het
functioneren van de lerende netwerken naar waarschijnlijkheid zijn beïnvloed door de meningen en
ervaringen van de positieve respondenten uit lerende netwerken twee en vier.
6. Welke condities die voortkomen uit de theoretische onderzoeksvragen 1 t/m 5 dragen bij aan de
effectiviteit van interorganisationele lerende netwerken in het algemeen?
In het vorige hoofdstuk, de onderzoeksresultaten, is deze vraag aan bod gekomen. Aan de hand van
de analyse op de onderzoeksresultaten en de ranking van de condities is deze vraag beantwoord. De
ranking van de condities die in paragraaf 6.6 is besproken geeft expliciet antwoord op deze vraag.
Deze ranking geeft aan welke condities volgens de respondenten het meest van belang zijn voor het
delen van kennis in een lerend netwerk. Voor een compleet overzicht van de meest en minst
belangrijke condities die bijdragen aan de effectiviteit van interorganisationele lerende netwerken
wordt verwezen naar tabel 7.2 waarin een totaaloverzicht wordt gegeven. De mate van belangrijkheid
van de condities wordt aangegeven met een symbool, lopend van ++ (heel belangrijk) tot – (niet
belangrijk). Deze symbolen zijn afgeleid van de rangorde van condities die wordt gepresenteerd in
tabel 6.23.
Pagina | 63
Kennisdeling in lerende netwerken
Tabel 7.2 Overzicht van condities die bijdragen aan de effectiviteit van een lerend netwerk
Niveau
Clusters
Condities
Organisatie
Organisationele karakteristieken
-
Steun vanuit de organisatie
±
Relaties tussen organisaties
-
Vergelijkbare werkomgeving
Balans van relatie
±
-
Individuele karakteristieken
-
Samenwerking
Openlijk kennisdelen
-++
-
Prioritering
±
-
Vertrouwen
Groepssamenstelling
Opzet van netwerk
Sterkte van relatie
Gezamenlijk cultuur
Doel, verwachtingen
Rolverdeling
+
++
++
±
++
-
Communicatie
Samenwerkingsactiviteiten
+
Individueel
Relaties tussen individuen
Inhoudelijk &
functioneel
Praktische organisatie &
werkwijze
Mate van
belangrijkheid
Op basis van bovenstaand tabel kunnen de volgende conclusies worden getrokken: de condities
bereidheid om openlijk kennis te delen, een open en transparante cultuur in het lerende netwerk,
afstemming van de inhoud op de wensen en behoeften van de deelnemers en de rol van de
projectleider zijn de condities die het meest van belang (++) voor de effectiviteit van lerende
netwerken. Wanneer deze condities aanwezig zijn in een lerend netwerk heeft dit een positieve
invloed op het proces van kennisdeling.
Een mindere rol (+) spelen de condities vertrouwen en samenwerkingsactiviteiten (learning by
doing). Het is belangrijk dat er samenwerkingsactiviteiten worden georganiseerd in het lerend om
onder andere openlijk kennis te delen en dat er vertrouwen is tussen de deelnemers in het lerende
netwerk.
Condities die een matige rol (±) spelen op het proces van kennisdeling zijn de karakter van de
werkomgeving van de deelnemers op het gebied van functie en sector, het stellen van prioriteit aan
deelname aan het lerend netwerk door de deelnemers, het op één lijn liggen qua doel van het lerend
netwerk en verwachtingen van het lerend netwerk en tot slot de steun vanuit de organisatie.
Andere minder belangrijke condities zijn de mate van concurrentie, de frequentie en de
tevredenheid van de frequentie van het lerend netwerk, duidelijke en adequate communicatie,
groepssamenstelling en samenwerking. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze condities niet geheel
onbelangrijk zijn. Ook deze condities hebben invloed op de effectiviteit van kennisdeling in een lerend
netwerk, maar in geringe mate.
Uit deze resultaten valt op te merken dat drie van de vier belangrijkste condities uit de cluster
praktische organisatie en werkwijze komen en één conditie uit de cluster individuele karakteristieken.
Op basis van dit gegeven kan er worden geconcludeerd dat de cluster praktische organisatie en
werkwijze het meest van belang is voor het delen van kennis en ervaring in een lerend netwerk. Op de
tweede plaats staat de cluster individuele karakteristieken. Wat ook opvalt is dat deze vier condities
allemaal gericht zijn op de inhoudelijke & functionele kant van het lerende netwerk. Deze vier condities
bepalen de sfeer in het lerende netwerk, de interacties tussen de deelnemers, de opbrengst van het
Pagina | 64
Kennisdeling in lerende netwerken
lerende netwerk en de wijze waarop het lerende netwerk is georganiseerd. Met andere woorden, de
organisatie van het lerend netwerk dient op orde te zijn, wil het lerend netwerk slagen. De vier
condities zijn ook allemaal gerelateerd aan de ervaringen van de deelnemers. De clusters kenmerken
van de organisaties en de relaties tussen de organisaties spelen een mindere rol in de lerend
lerende
netwerken. Het
et zijn de individuen die zorgen voor het slagen of falen van een
een lerend netwerk.
Op basis van deze conclusies kan er een nieuw model wordt opgesteld met alleen de voorwaarden die
het meest van belang zijn voor het delen van kennis in een lerend netwerk in contexten zoals die in dit
onderzoek voorkomen. Dit betreffen de lerende netwerken uit de sector zorg en welzijn met thema´s
gericht op duurzame inzetbaarheid of strategische personeelsplanning. Er wordt afgeweken van de
clusters van Soekijad en Andriessen (2003). De vier meest belangrijke condities (++) zijn bovenaan
geplaatst. Andere belangrijke condities (+ en ±) zijn onderaan geplaatst. De condities die minder
relevant zijn worden in dit model niet weergegeven. Hieronder wordt het nieuwe model afgebeeld.
Model 7.1 Model met condities voor effectieve kennisdeling in lerende netwerken
Stimuleren en
ondersteunen van
openlijk kennisdelen in
een lerend netwerk
Cultuur creeren die wordt
gekenmerkt door
transparantie, openheid,
betrokkenheid en
vertrouwen
Afstemming inhoud
lerend netwerk op
wensen en behoeften van
deelnemers
Aanstellen van
projectleider die de
voortgang en structuur
bewaakt van het lerend
netwerk
Kennisdeling
in lerende
netwerken
Andere belangrijke zaken:
- interessante activiteiten
- prioritering
- overeenkomstige doelen &
verwachtingen
- steun vanuit organisatie
- heterogeen karakter werkomgeving
7. Heeft deelname aan het lerend netwerk beleidsontwikkeling in de deelnemende organisaties
bevorderd?
Een lerend netwerk is er niet alleen om kennis en ervaring uit te wisselen over een specifiek thema. In
hoofdstuk vijf zijn de afzonderlijke lerende netwerken besproken. Hieruit is naar voren gekomen dat
lerend netwerk 1 en 3 ook een ander doel voor ogen hebben,
hebben, namelijk de thematiek op de agenda
krijgen van de deelnemende organisaties. Met andere woorden,
woorden dat het lerende netwerk bijdraagt aan
beleidsontwikkeling in de deelnemende organisaties.
Pagina | 65
Kennisdeling in lerende netwerken
Uit de resultaten komt naar voren dat de mate van beleidsontwikkeling verschilt per lerend netwerk.
De opgedane kennis en ervaring wordt teruggekoppeld naar de organisatie, maar heeft in drie lerende
netwerken niet tot beleidsontwikkeling geleid.
Eén lerend netwerk is hierop een uitzondering. Deelname aan dit lerend netwerk heeft wel geleid
tot beleidsontwikkeling. In hoofdstuk vijf is toegelicht dat de aanleiding voor het opzetten van dit lerend
netwerk een gezamenlijk project is geweest met verschillende zorg- en welzijnsinstellingen. Het
project werd geïnitieerd door een arbeidsmarktorganisatie zorg en welzijn. Een onderdeel van dit
project is het lerende netwerk. Voordat de respondenten gingen deelnemen aan dit lerend netwerk
was het project geaccepteerd en erkend door de organisatie. Beleidsontwikkeling was een onderdeel
van het project. Het lerend netwerk geldt ter ondersteuning hiervan.
Hierbij dient te worden afgevraagd of het realiseren van beleidsontwikkeling een goede
doelstelling is van een lerend netwerk. Immers, de insteek van een lerend netwerk is het delen van
kennis en ervaring met vakgenoten. Deelnemers doen mee aan een lerend netwerk om hun eigen
kennis uit te breiden. Zij investeren tijd en energie in het lerend netwerk om extra kennis te ontvangen.
Deze kennis kan worden gebruikt voor het verbeteren van eigen werkzaamheden en biedt
mogelijkheden voor de lange termijn. De opgedane kennis hoeft niet altijd voor het realiseren van
beleidsontwikkeling te zijn.
Aanbevelingen
Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek is het mogelijk om enkele aanbevelingen te doen.
Om kennisdeling in toekomstige lerende netwerken te bevorderen worden hieronder enkele
aandachtspunten opgesteld. Deze aandachtspunten kunnen worden beschouwd als de aanbevelingen
van dit rapport.
Aanbeveling 1 – de belangrijkste condities
De belangrijkste condities voor effectieve kennisdeling in een lerend netwerk komen voort uit de
cluster praktische organisatie en werkwijze en uit de cluster individuele karakteristieken. Om
kennisdeling in toekomstige lerende netwerken te bevorderen is het van belang om extra aandacht te
schenken aan deze clusters en de daarbij horende vier succesfactoren.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de succesfactoren voor kennisdeling voornamelijk
gerelateerd zijn aan de ervaringen van de deelnemers. Het gaat in een lerend netwerk om een goede
sfeer, dat de deelnemers het leuk hebben en vooral dat het nuttig voor hen is. De organisatie van de
deelnemers speelt hierin geen rol, het zijn de individuen die al dan niet leiden tot effectieve
kennisdeling. Hieronder wordt in het kort nogmaals de succesfactoren toegelicht.
Ten eerste is het van essentieel belang dat een lerend netwerk wordt gekenmerkt door openlijk
kennisdelen. Deelnemers moeten gestimuleerd en gemotiveerd worden om kennis openlijk met elkaar
te delen. Ten tweede is het van belang dat een lerend netwerk interessante onderwerpen behandelt
die aansluiten bij de wensen en behoeften van de deelnemers. Onderwerpen kunnen worden
aangedragen door de projectleider, maar het is wenselijker wanneer de deelnemers zelf voorstellen
doen. Ten derde is het van belang dat in een lerend netwerk een open, transparante, betrokken en
vertrouwde cultuur heerst. Dit bevordert onder andere het openlijk kennisdelen en het vertrouwen
onderling tussen de deelnemers. Tevens reduceert dit de mate van concurrentie en competitie in een
lerend netwerk. Ten vierde is het belangrijk dat een projectleider en/of gespreksleider aanwezig is die
het lerende netwerk aanstuurt. De projectleider moet te aller tijden een onafhankelijke rol innemen en
belangeloos zijn.
Pagina | 66
Kennisdeling in lerende netwerken
Aanbeveling 2 – de deelnemers
Het succes van een lerend netwerk wordt mede bepaald door de deelnemers. Het is belangrijk dat in
het lerend netwerk de nadruk wordt gelegd op de deelnemende individu en in mindere mate op de
deelnemende organisatie. Het is aan te raden om deelnemers te laten participeren in het lerend
netwerk die nauw zijn verbonden met de thematiek, interesse tonen in de thematiek en open en
transparant zijn. Dit bevordert de mate van kennisdeling in het lerende netwerk. Dit vormt een
criterium voor afvaardiging.
Aanbeveling 3 – evaluatiemomenten inlassen
In hoofdstuk vijf is toegelicht dat lerend netwerk één opstartproblemen had. Voor de deelnemers was
het niet duidelijk wat het doel van het lerend netwerk was en wat deelname aan het lerend netwerk
hen kon opleveren. In hoofdstuk vijf is tevens aangegeven dat lerend netwerk twee en vier gebruik
maken van sfeermonitoren. Deze sfeermonitoren geven inzicht in de tevredenheid van de deelnemers
over de bijeenkomst van het lerende netwerk. Aan het eind van een bijeenkomst worden een aantal
stellingen voorgelegd die de deelnemers met een cijfer (1 – 10) mogen beoordelen. Voorbeelden van
stellingen zijn: “Ik voel me uitgenodigd om kennis te delen en onze werkwijze nodigt me uit tot actieve
participatie”. De resultaten worden verzameld en verwerkt. In de volgende bijeenkomst wordt kort
teruggekoppeld. De ontevredenheid uit lerend netwerk één kon sneller worden opgelost als er na elke
bijeenkomst een evaluatiemoment werd ingelast, bijvoorbeeld door het invullen van een sfeermonitor.
Op deze manier kan er sneller worden bijgestuurd en dus sneller tot effectieve kennisdeling worden
overgegaan. Het is aan te raden om tussentijds evaluatiemomenten in te lassen, dit kan na elke
bijeenkomst of na enkele bijeenkomsten. Op deze manier kan de effectiviteit van kennisdeling worden
bevorderd, doordat er inzicht wordt verkregen in de (on)tevredenheid van de deelnemers van het
lerende netwerk.
Aanbeveling 4 – beleidsontwikkeling geen doel van een lerend netwerk
Uit het antwoord van empirische onderzoeksvraag zeven valt af te leiden dat deelname aan een
lerend netwerk niet automatisch leidt tot beleidsontwikkeling in de organisatie. In veel gevallen blijft het
alleen bij het opdoen van kennis en ervaring, zonder er mee aan de slag te gaan in de organisatie.
Beleidsontwikkeling is afhankelijk van de prioriteit die de directie en bestuur van de organisatie aan de
thematiek stelt en de middelen die de organisatie beschikbaar heeft. Ook hangt het af van de invloed
die een deelnemer van een lerend netwerk kan uitoefenen op de directie om over te gaan tot
beleidsontwikkeling. Het realiseren van beleidsontwikkeling in een organisatie kan als een moeilijk
proces worden beschouwd.
Het wordt dan ook afgeraden om beleidsontwikkeling als doel te stellen aan een lerend netwerk.
Het voornaamste doel van een lerend netwerk is het delen van kennis en ervaring met vakgenoten
(Hermans, 2010). De deelnemers zitten er voornamelijk om te investeren in het opdoen van nieuwe
kennis, zonder dat zij beleidsontwikkeling voor ogen hebben. De opgedane extra kennis biedt wel de
mogelijkheid om op de lange termijn te sturen en eventueel tot beleidsontwikkeling over te gaan, maar
dit hoeft geen doel van een lerend netwerk te zijn.
Aanbeveling 5 – rol projectleider
De laatste aanbeveling heeft betrekking op de rol van de projectleider. De projectleider speelt een
belangrijk rol in het organiseren, aansturen en stimuleren van deelnemers in het lerende netwerk. De
projectleider zorgt ervoor dat bijeenkomsten frequent worden georganiseerd, helpt bij het tot stand
komen van kennisdeling, zorgt waarnodig voor specifieke inbreng van kennis en doordat de
projectleider de leiding heeft, hoeven de deelnemende organisaties dit niet op zich te nemen en wordt
Pagina | 67
Kennisdeling in lerende netwerken
de gelijkwaardigheid tussen de deelnemers niet verstoord. Er dient wel te worden opgemerkt dat de
deelnemers verlangen dat de projectleider belangeloos is en niet teveel op de voorgrond staan. Waar
nodig kan de hulp van de projectleider worden ingeschakeld om het delen van kennis te bevorderen.
Maar de deelnemers willen ook graag een zelfstandige groep vormen die zelf zorgen voor de input en
creativiteit om tot effectieve kennisdeling te komen.
7.2
Doelstelling
De doelstelling van dit onderzoek luidt:
Inzicht krijgen in de mate waarin, de manier waarop en de omstandigheden waaronder
interorganisationele lerende netwerken kennisdeling bevorderen.
Met het beantwoorden van de onderzoeksvragen is duidelijk geworden welke clusters met de daarbij
behorende condities het meest van belang zijn voor het delen van kennis in een lerend netwerk. Een
lerend netwerk is een goede methode om kennis te delen en ervaringen uit te wisselen met
vakgenoten mits het voldoet aan de condities die zijn vastgesteld in dit onderzoek.
Het is interessant eens terug te koppelen naar de vooraf gestelde wetenschappelijke relevantie
van dit onderzoek. Er kunnen drie belangrijke implicaties worden onderscheiden.
Wetenschappelijke relevantie
Ten eerste, er is gekozen om de clustering van Soekijad & Andriessen (2003) als basis te gebruiken
voor dit onderzoek. Deze auteurs hebben de condities die het delen van kennis mogelijk maken
onderverdeeld in vier clusters, twee op organisationeel niveau: organisationele karakteristieken en
relaties tussen organisaties en twee op individueel niveau: individuele karakteristieken en relaties
tussen individuen. Wat het meest opvalt is dat deze auteurs weinig tot geen aandacht besteden aan
de praktische organisatie en werkwijze van een lerend netwerk. Alvorens kennis te kunnen uitwisselen
met vakgenoten dient een initiatief te worden genomen om een dergelijk netwerk op te zetten. Daarom
is besloten om één cluster zelf toe te voegen, de cluster praktische organisatie en werkwijze. Dit
cluster richt zich voornamelijk op de inhoudelijke en functionele kant van het lerend netwerk,
waaronder de onderwerpen, de cultuur, de doelen en de samenwerkingsactiviteiten. Uit de resultaten
blijkt dat drie van deze condities het meest van belang zijn voor het delen van kennis in een lerend
netwerk en moeten zeker in acht worden genomen bij het opzetten van een lerend netwerk.
Ten tweede valt het op dat in veel literatuur gericht op kennisdeling en netwerken wordt gewezen
op de mate van concurrentie en competitie in een netwerk. In netwerken van winstgerichte
organisaties heeft de aanwezigheid van concurrentie een grote invloed op het proces van
kennisdeling. Dit heeft een negatieve werking op het proces van kennisdeling. Wat het meest opvalt in
dit onderzoek is dat in de meerderheid van de netwerken geen concurrentie aanwezig is. Dit kan
worden verklaard door de open en transparante cultuur in de lerende netwerken. Daarnaast is er
vertrouwen nodig in dat de andere partijen niet opportunistisch gaan handelen. Met andere woorden,
concurrentie is niet altijd een gegeven binnen een netwerk.
Ten derde, wat het meest in het oog springt, is de voorkeur voor de groepssamenstelling. Uit
onderzoek van Soekijad en Andriessen (2003) blijkt dat deelnemers in netwerken meer bereid zijn om
samen te werken en kennis uit te wisselen met collega’s of deskundigen uit hetzelfde vakgebied. Dit
onderzoek laat zien dat de voorkeur uitgaat naar een heterogene samenstelling van de groep op het
gebied van functie, sector en ervaringsniveau. Op deze manier kan de thematiek vanuit verschillende
invalshoeken worden belicht, wat bevorderend is voor de mate van kennisdeling.
Pagina | 68
Kennisdeling in lerende netwerken
Door de bovenstaande opmerkingen heeft dit onderzoek een positieve impuls gegeven aan de theorie
over kennisdeling in interorganisationele lerende netwerken. Ook draagt dit onderzoek bij aan de
theorie gericht op kennisdeling tussen organisaties, terwijl de huidige literatuur zich voornamelijk
focust op kennisdeling binnen organisaties.
Maatschappelijke relevantie
De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek richt zich op twee doeleinden. Ten eerste wordt
middels dit onderzoek gestreefd een bijdrage te leveren aan meer inzicht in lerende netwerken tussen
organisaties. Ten tweede kon praktisch gezien deze studie een bijdrage leveren aan de samenwerking
tussen ZorgpleinNoord en organisaties uit de zorg- en welzijnssector in Noord-Nederland.
Door dit onderzoek is er meer inzicht verkregen in de condities die kennisdeling in lerende
netwerken bevorderen. Sommige blijken weinig invloed te hebben, andere blijken juist belangrijk te
zijn. De sfeer in het lerend netwerk en de ervaringen van de deelnemers zijn het meest bepalend voor
effectieve kennisdeling. Nu dit in kaart is gebracht kan hiermee in de toekomst rekening worden
gehouden wanneer een netwerk wordt samengesteld, dat bestaat uit een groep van organisaties
waartussen zo optimaal mogelijk kennisdeling kan plaatsvinden.
Voor ZorgpleinNoord geldt, dat zij op basis van deze studie volgende lerend netwerken beter
kunnen vormgegeven, waardoor de effectiviteit van kennisdeling alsook de samenwerking tussen de
organisaties toeneemt. In een presentatie aan ZorgpleinNoord wordt dit besproken.
7.3
Discussie
In deze paragraaf worden de beperkingen van dit onderzoek besproken. Daarbij wordt ingegaan op
betrouwbaarheid van de onderzoeksmethode en geldigheid van de onderzoeksresultaten. Ten slotte
komen nog enkele suggesties voor vervolgonderzoek aan bod.
7.3.1
Beperkingen
Dit onderzoek kent enkele beperkingen met betrekking tot de betrouwbaarheid en geldigheid.
Betrouwbaarheid & geldigheid
In hoofdstuk 2, onderzoeksmethodologie is toegelicht dat de betrouwbaarheid van een onderzoek
afhankelijk is van de gehanteerde werkwijze. Voor dit onderzoek is gekozen voor de methode van
Baarda et al. (2005). Het gebruik van deze methode heeft bijgedragen aan de betrouwbaarheid van dit
onderzoek. Inzicht in de betrouwbaarheid wordt geboden door een uitgebreide beschrijving van de
onderzoeksmethode en data-analyseproces. Daarnaast heeft het opnemen van de interviews en het
betrekken van een extra persoon bij het analyseproces bijgedragen aan de betrouwbaarheid van dit
onderzoek. Voor geldigheid geldt dat de onderzoeksresultaten een zoveel mogelijk een weergave zijn
van wat zich in de praktijk heeft afgespeeld. Om dit te bereiken is ervoor gekozen om een zeer
nauwkeurige operationalisatie van de begrippen te krijgen om de theorie aan de praktijk te kunnen
toetsen en de onderzoeksvariabelen te isoleren door bij elk interview dezelfde vragenlijst te gebruiken.
De eerste beperking van dit onderzoek heeft betrekking op de rangorde van de condities die is
vastgesteld. Aan de respondenten is gevraagd of zij de vijf belangrijkste condities konden aangeven
die het delen van kennis in een lerend netwerk volgens hen kunnen bevorderen. Met andere woorden,
de respondenten zijn gedwongen om vijf belangrijke condities aan te geven. Naar waarschijnlijkheid
zijn de andere condities ook belangrijk, maar de respondenten waren beperkt in het aangeven van
belangrijke condities. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde condities een mindere status hebben gekregen.
Het is aan te raden om bij vervolgonderzoek aan de respondenten te vragen of zij bij elke conditie
kunnen aangeven in hoeverre de conditie volgens hen van belang is.
Pagina | 69
Kennisdeling in lerende netwerken
De tweede beperking van dit onderzoek kan worden gevonden in het feit dat dit onderzoek een
momentopname is geweest. De respondenten zijn maar één keer geïnterviewd. Dit kan invloed
hebben op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Het is mogelijk dat door de situatie waarin de
respondenten zich bevonden en de tijd die de respondenten beschikbaar stelde voor het interview
invloed had op de antwoorden. Het is aan te raden om het onderzoek over meerdere momenten en
een langere tijdshorizon te verdelen (Baarda, 2005).
De derde beperking van dit onderzoek is dat de gegevens slechts afkomstig zijn van één bron,
namelijk de interviews met deelnemers aan lerende netwerken. Het is aan te bevelen om
datatriangulatie te bewerkstelligen. Dit wil zeggen dat vanuit verschillende bronnen gegevens worden
verkregen (Denzin, 1978). Andere bronnen die voor dit onderzoek konden worden gebruikt zijn
observaties van lerende netwerken of het analyseren van documenten. Als verschillende bronnen met
elkaar overeenkomen, dan kan dit de geldigheid van de interpretaties versterken.
De vierde beperking van dit onderzoek heeft betrekking op de selectiviteitbias die is opgetreden
onder de respondenten. Uit lerend netwerk twee en vier zijn deelnemers geïnterviewd die zijn
benaderd door de projectleiders. Deze gekozen respondenten waren over het algemeen zeer positief
over het lerende netwerk. Dit heeft invloed gehad op de onderzoeksresultaten en conclusies.
De vijfde beperking heeft betrekking op de externe geldigheid. Om de externe geldigheid van dit
onderzoek te vergroten zijn er vier lerende netwerken onderzocht. Echter, deze vier onderzochte
lerende netwerken zijn te gering om de resultaten van dit onderzoek te generaliseren naar lerende
netwerken in het algemeen. De diepgang van dit onderzoek die inzicht heeft opgeleverd in de werking
van lerende netwerken in de context van de sector zorg en welzijn heeft consequenties gehad voor de
generaliseerbaarheid ervan.
7.3.2
Vervolgonderzoek
Naar aanleiding van de bovenstaande beperkingen kunnen enkele suggesties worden gedaan ten
aanzien van vervolgonderzoek. In vervolgonderzoek is het aan te raden om naast in dit onderzoek
onderzochte variabelen ook andere variabelen mee te nemen. Volgens de literatuur zijn er nog vele
andere variabelen van invloed op kennisdeling. Szulanski (1999) adviseert om onder andere ook te
kijken naar de kenmerken van de context en de vaardigheden van de koplopers / volgers. In dit
onderzoek is oppervlakkig aandacht besteed aan de kenmerken van de individuen en zijn organisatie.
Het is aan te raden om de achtergrond van de deelnemers helderder in kaart te brengen, zodat de
gegeven antwoorden op de condities beter kunnen worden geïnterpreteerd.
Voor toekomstig onderzoek is het aan te raden om te analyseren hoe de organisaties de
opgedane kennis vertalen naar de eigen organisatie. Cohen & Levinthal (1990) noemen dit het
absorberend vermogen. Dit houdt in dat de organisatie in staat is om de opgedane externe kennis
organisatie breed te maken. Aanvullend stelt Tsai (2001) dat een deelnemer wel het vermogen moet
hebben de nieuwe kennis te identificeren en te vertalen naar de organisatie. Het is interessant om in
een vervolgonderzoek te kijken hoe nieuwe kennis van het individuele niveau wordt overgebracht naar
het organisatieniveau. Dit kan de effectiviteit van lerende netwerken verhogen.
Als laatste is het interessant om onderzoek te doen naar een lerend netwerk zonder externe
facilitator en of deze succesfactoren van dit onderzoek dan ook gelden. De onderzochte netwerken in
dit onderzoek waren opgezet door een externe partij. Dit is niet het geval in alle non-profit netwerken.
Daarom interessant om ook eens te kijken naar netwerken die zelfstandig zijn opgericht zonder een
facilitator of organisator.
Pagina | 70
Kennisdeling in lerende netwerken
Literatuurlijst
Aa, A. van der (2009). Kennisdeling over reële maatschappelijke vraagstukken in online platforms en
netwerken. Verkregen via www.samenslimmer.nl.
Alter, C. & Hage, J. (1993). Organizations working together. Newbury Park: Sage Publications.
Argote, L.; Ingram, P. (2000) Knowledge Transfer: A Basis for Competitive Advantage in Firms.
Organizational Behavior and Human Decision Processes, 82 (1), pp. 150-169.
Argote, L., Ingram, P., Levine, J. M., & Moreland, R. L. (2000) Knowledge transfer in organizations:
Learning from the experience of others. Organizational Behavior and Human Decision Processes,,
82(1), pp. 1-8
Argyris, C. & Schön, D. (1978). Organizational learning: A theory of action perspective. Reading:
Addison Wesley.
Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de, & Teunissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek: praktische
handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen: WoltersNoordhoff.
Beckers, K. (2006). Kennisuitwisseling in het netwerk van open TOMscholen. Een onderzoek naar
condities die kennisuitwisseling beïnvloeden. Tilburg: Universiteit van Tilburg.
Bertrams, J., (1999). De kennisdelende organisatie. Kunst & praktijk van het hergebruik van kennis.
Schiedam: Scriptum.
Boer, N.I, Van Baalen, P.J., Kumar, K. (2005). Knowledge Sharing within Organizations: A Situated
and Relational Perspective. Rotterdam: ERIM thesis, Erasmus University.
Boersma, J. (2002). Management van kennis, een creatieve onderneming. Assen: Koninklijke Van
Gorcum.
Bolhuis, S.M. & Simons, P.R-J. (2001). Leren en werken. Alphen aan den Rijn: Samson.
Buckley, P.J., Casson, M. (1988). A theory of cooperation in international business. Cooperative
strategies in international business. Lexington: Lexington books, pp. 31-54.
Chen, C.J. (2004). The effects of knowledge attribute, alliance characteristics, and absorptive capacity
on knowledge transfer performance. R&D Management, 34, pp. 311-321.
Cohen, W.M., Levinthal, D.A. (1990). Absorptive capacity: A new perspective on learning and
innovation. Administrative Science Quarterly, 35, pp. 128-152.
Darr, E.D., & Kurtzberg, T.R. (2000). An investigation on partner similarity dimensions on knowledge
transfer. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 82, pp. 28-44.
Davenport, T. H. & Prusak, L. (1998). Working Knowledge: How Organizations Manage What They
Know. Cambridge: Harvard Business School Press.
Denzin, N. (1978). Sociological Methods: A Sourcebook. New York: McGraw Hill.
Dodgson, M. (1993). Organizational learning: A review of some literature. Organization Studies, 14 (3),
pp. 375-394.
Doz, Y.L. (1996). The evolution of cooperation in strategic alliances: intial conditions or learning
processes? Strategic Management Journal, 17, pp. 55-83.
Dryer, J.H., & Nobeoka, K. (2000). Creating and managing a high-performance knowledgesharing
network: The Toyota case. Strategic Management Journal, 21, pp. 345-367.
Easterby-Smith, M., Lyles, M.A. & Tsang, E.W.K. (2008). Inter-Organizational Knowledge Transfer:
Current Themes and Future Prospects. Journal of Management Studies, 45 (4), pp. 677-690.
Feringa, W., Priëst, E. & Ritsema, H. (1991). Fusie en overname. Groningen: Wolters Noordhof
Management.
Pagina | 71
Kennisdeling in lerende netwerken
Gerlach, M.L. & Lincoln, J.R. (1992). The organization of business networks in the United States and
Japan. In Nohria, N. & Eccles, R.G. (eds.) (1992). Networks and organizations: Structure, form, and
action. Boston: Harvard Business School Press, pp. 491-520.
Granovetter, M. (1994). Business groups. In Smelser, N.J. & Swedberg, R. (eds.) (1994). The
handbook of economic sociology. Princeton: Princeton University Press, pp. 453-475.
Gupta, A. K. & Govindarajan, V. (2000) Knowledge flows within multinational corporations. Strategic
Manage, 21, pp. 473-496.
Harrison, R. & Kessels, J.W.M. (2004). Human Resource Development in a Knowledge Economy; an
organizational view. New York: Palgrave Macmillan.
Hartley, J., Benington, J. (2006). Copy and paste, or graft and transplant? Knowledge sharing through
inter-organizational networks. Public Money & Management, 2 (26), pp. 101-108.
Hermans, E. (2010). PowerPoint presentatie: Leernetwerk Duurzame Inzetbaarheid Zorg & Welzijn
Limburg. Samenwerken aan innovatie. Roermond: Zorg aan Zet.
Inkpen, A.C. (1998) Learning and knowledge acquisition through international strategic alliances.
Academy of Management Executive 12(4), pp. 69–80.
Inkpen, A.C., & Tsang, E.W.K. (2005). Social capital, networks, and knowledge transfer. Academy of
Management Review, 30, pp. 146-165.
Jacobson, N., Butterill, D., & Goering, P. (2004). Organizational factors that influence university- based
researchers’ engagement in knowledge transfer activities. Science Communication, 25, pp. 246259.
Jasimuddin, S. M. & Zhang, Z. J., (2011). Transferring stored knowledge and storing transferred
knowledge. Information Systems Management, 28 (1), pp. 84-94.
Kampen, M. (2010). PreventNed en ZorgpleinNoord tekenen samenwerkingsovereeenkomst. “Vitaliteit
is meer dan fitness”. Haren: ZorgpleinNoord.
Koster, R.M. (2009). Aangenaam kennismaken. Acht casestudies naar kennisdeling tussen HBO
instellingen en MKB bedrijven tijdens stage- en afstudeeropdrachten. Enschede: Universiteit
Twente.
Lutterop, K. (2010). Pilot Project ZorgpleinNoord. Duurzame inzetbaarheid in zorg en welzijn. Haren:
Stichting ZorgpleinNoord.
Miles, R.E. & Snow, C.C. (1986). Organizations: New concepts for new forms. California Management
Review, 28 (3), pp. 62-73.
Michailova, S., & Minbaeva, D. B. (2011) Organizational values and knowledge sharing in multinational
corporations: The danisco case. International Business Review, 21(1), pp. 59-70
Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2007). Arbeidsmarktbrief 2007 Werken aan de zorg.
Den Haag: Rijksoverheid.
Moor, W. (2005). Het proces van organiseren. Individueel en sociaal constructionisme –
praktijkmodellen. Apeldoorn: Garant.
Muthusamy, S.K., White, M.A. (2005). Learning and knowledge transfer in strategic alliances: A social
exchange view. Organization Studies, 26, pp. 415-441.
Nieuwenhuis, L., Gielen, P. & Nijman, D.J. (2008). Leven lang leren voor vitaliteit. Een voorstudie ten
behoeve van ontwikkeling en onderzoek. ’s Hertogenbosch: CINOP.
Nonaka, I., & Takeuchi, H. (1995). The Knowledge-Creating Company: How Japanese Companies
Create the Dynamics of Innovation. Oxford: Oxford University Press.
Oerlemans, L.A.G. & Kenis, P.N. (2007). Netwerken en innovatieve prestaties. Management &
Organisatie, 3/4, pp. 36-54.
Polanyi, M. (1966). The tacit dimension. New York: Doubleday.
Pagina | 72
Kennisdeling in lerende netwerken
Powell, W.W. (1998). Learning from collaboration: Knowledge and networks in the biotechnology and
pharmaceutical industries. California Management Review, 40, pp. 228-240.
Rhodes, R.A.W. & Marsh, D. (2006). New directions in the study of policy networks. European Journal
of Political Research, 21(1-2), pp.181-205.
Schopler, J.H. (1987). Interorganizational groups: Origins, structure, and outcomes. The Academy of
Management Review, 12(4), pp. 702-713.
Soekijad, M., Andriessen, E. (2003). Conditions for knowledge sharing in competitive alliances.
European Management Journal, 5 (21), pp. 578-587.
Stam, C. (2005). Kennisproductiviteit: het effect van investeren in mensen, kennis en leren.
Amsterdam: Pearson Education.
Szulanski, G. (1999). The process of knowledge transfer: A diachronic analysis of stickiness.
Organizational Behavior and Human Decision Processes, 82, pp. 9-27.
Todeva, E., & Knoke, D. (2005). Strategic alliances & models of collaboration. Management Decision,
43, pp. 1-22.
Tsai, W. (2001). Knowledge transfer in intraorganizational networks: effects of network positions and
absorptive capacity on business unit innovation and performance. Academy of Management
Journal, 5 (44), pp. 996-1005.
Uzzi, B. (1997). Social structure and competition in interfirm networks: The paradox of embeddedness.
Administrative Science Quarterly, 42, pp. 35-67.
Van den Hooff, B. & Vijvers, J. (2001). Tussen Initiatie en Integratie; De toepassing van een
Kennismanagement-scan in Organisaties. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap. 29, pp. 288308.
Visser, E.J. (2000). De complementariteit van clusters en netwerken. Economisch Statistische
Berichten 85 (4283), p. D35.
Weggeman, M.C.D.P. (1997). Kennismanagement: inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties. Schiedam: Scriptum.
Weggeman, M.C.D.P. (2001). Kennismanagement, de praktijk. Schiedam: Scriptum Management.
Websites
www.ketens-netwerken.nl
http://www.blikopwerk.nl/work-ability-index/kennis-delen/overzicht-netwerken-2010 bekeken op
maandag 9 juli 2012.
http://www.zorgaanzet.org/netwerken/leernetwerk-wai/ bekeken op maandag 9 juli 2012.
Pagina | 73
Bijlagen
Bijlage I: Respondentenoverzicht
Resp
Branche
Functie
Onderwerp LN
1
2
Adviesbureau sociale sector
Psychiatrie
Duurzame inzetbaarheid
Duurzame inzetbaarheid
3
Ziekenhuis
Duurzame inzetbaarheid
1
4
Zorgcombinatie
Duurzame inzetbaarheid
5
6
7
Adviesbureau, sociale sector
Pensioen uitvoeringsorganisatie
Gehandicaptenzorg
Senior adviseur
Arbo coördinator &
projectmedewerker
Coördinator
inator arbeid &
gezondheid
Hoofd
oofd van de eenheid
e
speciale zorg
staffunctionaris P&O.
Adviseur
Nr.
LN
1
1
Ingerold
Geslacht
Via projectleider
Via projectleider
Vrouw
Vrouw
Koploper
/ volger
Volger
Koploper
Man
Koploper
1
via gespreksleider &
projectleider
Website facilitator.
Vrouw
Volger
Duurzame inzetbaarheid
Strategische
personeelsplanning
Strategische
personeelsplanning
Strategische
personeelsplanning
Strategische
personeelsplanning
Strategische
personeelsplanning
1
3
Via projectleider
Moderator
Vrouw
Vrouw
Volger
Volger
2
Man
Volger
Man
Koploper
Man
Koploper
Vrouw
Koploper
WAI
WAI
4
4
Vrouw
Vrouw
Volger
Koploper
WAI
Strategische
personeelsplanning
Strategische
personeelsplanning
4
3
Vrouw
Man
Volger
Koploper
Overheid
Manager
Beleidsadviseur
eleidsadviseur /
implementatieadviseur
P&O adviseur
Via eigen werk en
workshop universiteit.
Ingerold via leergang
universiteit.
Ander netwerk &
facilitator
Vanuit functie
ingerold in het
lerende netwerk.
Via collega
Via ander project &
gevraagd door
facilitator
Via collega
Moderator
8
Zorggroep
Beleidsmedewerker HR
9
Ziekenhuis
HR consultant
sultant
10
Werkgeversorganisatie
11
12
GGZ instelling
Zorgcombinitatie
Beleidsmedewerker
eleidsmedewerker
Vitaliteit en
Inzetbaarheid
P&O
O adviseur
Projectadviseur
rojectadviseur HR
13
14
Zorggroep
Gezondheidszorg
15
Man
Volger
Jeugd- en opvoedzorg
HR adviseur
Duurzame inzetbaarheid
1
Afstudeeronderzoek
fstudeeronderzoek
& huidige
werkzaamheden
Via leidinggevende &
facilitator
16
Vrouw
Koploper
Beleidsmedewerker
2
2
3
3
Bijlage II:: Interviewschema projectleiders
Interviewguide
Inleiding
In het kader van mijn masteropleiding Sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen voer ik in
opdracht van ZorgpleinNoord een onderzoek uit naar kennisdeling via lerende netwerken.
ZorgpleinNoord wil graag weten wat de effectiviteit is van een lerend netwerk en onder welke condities
kennisdeling tot stand komt in een lerend netwerk. ZorgpleinNoord overweegt om het concept lerende
netwerk ook toe te passen bij andere projecten. Maar eerst wil ZorgpleinNoord inzicht krijgen in de
effectiviteit van het lerende netwerk alvorens deze methodiek elders toe te passen.
Het doel van dit gesprek is om meer inzicht
inzicht te krijgen over de uitgangsideeën van lerende netwerken.
Zoals de opzet van een lerend netwerk, het kiezen van deelnemers en de factoren die kennisdeling via
lerende netwerken beïnvloeden. Deze informatie wil ik gaan gebruiken als verkenning op het cconcept
lerende netwerken. Allereerst volgen een aantal algemene vragen om meer achtergrond van u te
krijgen. Daarna zal ik een aantal specifieke vragen stellen over lerende netwerken.
Achtergrondinformatie
Kun je iets over jezelf vertellen en over de lere
lerende
nde netwerken waarbij je betrokken bent.
1. Wat is uw functie? Welke werkzaamheden verricht u? Wat zijn uw specialiteiten? Op welke sector
richt u zich?
2. Wat is uw ervaring met lerende netwerken? Hoe bent u ‘erin gerold’?
3. Hoe bent u betrokken geraakt bij het LN (van ZPN)?
4. Hoe lang werkt u al samen met ZPN?
5. Welke rol vervult u binnen een LN?
6. Begeleidt u meer LN? Zo ja, hoe, wat, waar?
a. Verschillen in rol
Lerende netwerken
Het volgende onderwerp die ik je met wil bespreken gaat over lerende netwerken in het alge
algemeen. Ik
zou graag willen weten hoe een LN tot stand komt, wat de uitgangsideeën zijn, waarom LN effectief is
voor kennisdeling.
7. Hoe is het concept lerende netwerk ontstaan?
8. Wat zijn de uitgangsideeën voor het opzetten van een LN?
9.
10.
11.
12.
13.
Wie is in het algemeen de initiatiefnemer voor het opzetten van een LN?
Op welk gebied onderscheidt LN zich van andere netwerken volgens u?
Is er in elk LN sprake van kennisdeling / kennisuitwisseling?
Wat maakt het LN zo effectief t.a.v. kennisdeling?
Zijn er volgens u andere methoden
ethoden om effectieve kennisdeling tot stand te brengen?
Doelen
14. Welke doelen worden aan een LN gekoppeld?
Kennisdeling in lerende netwerken
15. Welk doel hopen de deelnemende organisaties te bereiken door deelname aan het LN?
a. Verschillen deze doelen tussen organisaties?
Deelnemers
16. Op welke manier worden organisaties gekozen voor deelname aan het LN? Kunnen zij zich
vrijwillig aanmelden of worden ze benaderd? Wat zijn de uitgangspunten?
17. Waar letten jullie op bij het kiezen van een organisatie? Sector, grootte, vertegenwoordiger?
18. Worden er voorwaarden gesteld aan de deelnemende organisatie?
Organisatie LN
19. Bij het LN van ZPN wordt een bijeenkomst steeds op een andere locatie gehouden. Is dit
gebruikelijk? Beïnvloedt dit het proces van kennisdeling?
20. Hoe bepaal je het aantal bijeenkomsten? Frequentie.
21. Op welke manier worden de deelnemers getriggerd om kennis met elkaar te delen? Hoe krijg je
een LN zelfstandig? Hoe ziet een LN eruit qua proces?
22. Welke rollen vervullen de verschillende partijen in een lerend netwerk?
a. Voortrekkers / volgers
Inhoud LN
23. Hoe bepaal je de inhoud van een LN? Hoe worden de onderwerpen gekozen?
a. Actuele thema’s?
b. Zelf ingebracht thema’s?
24. Welke vorm kan een LN aannemen? Welke activiteiten worden ondernomen om inhoud te geven
aan LN? En waarom? Hoe vindt kennisdeling plaats in het netwerk?
a. Sprekers
b. Presentaties
c. Samenwerkingsactiviteiten (Learning by doing)
d. Intern of ook extern?
Condities LN (model laten zien waarop alle condities worden weergegeven)
25. Onder welke omstandigheden zou volgens u kennisdeling in lerende netwerken succesvol tot
stand kunnen worden gebracht?
a. Waarom?
b. Op welke manier beïnvloedt dat het proces van kennisdeling?
26. Welke conditie heeft volgens u de meest / minste invloed op het proces van kennisdeling?
a. Waarom?
b. Verschilt dit tussen de netwerken?
27. Op welke manier wordt er rekening gehouden met deze omstandigheden?
Slagen of falen van LN
28. Wanneer is volgens u een LN geslaagd? Of wanneer heeft een LN gefaald?
a. Hoe wordt dit bepaald?
Vervolgtraject
29. Wat zijn de uitkomsten van een LN?
30. Wat gebeurt er na afloop van een LN?
a. Welke activiteiten onderneemt de initiatiefnemer?
Pagina | 76
Kennisdeling in lerende netwerken
b. Welke activiteiten komen voort uit de deelnemende organisaties? Wordt de opgedane
kennis overgedragen naar de organisatie?
31. Wat zijn volgens u redenen om in de toekomst in het netwerk te blijven / verlaten?
32. Wat is de toegevoegde waarde van een LN voor u?
33. Heeft u wel eens een LN geëvalueerd? Wat is de kracht van een LN?
34. Welke kennis en ervaring neem je mee vanuit een LN naar een ander netwerk?
Afsluiting
35. Op welke manier kan ik het beste in contact komen met andere LN?
36. Zou u mij kunnen introduceren bij verschillende netwerken, dat ik daarna contact met enkele
deelnemers opneem?
Dit is het einde van het interview. Heeft u nog aanvullingen of opmerkingen?
Pagina | 77
Kennisdeling in lerende netwerken
Bijlage III: vragenlijst deelnemers lerende netwerken
Vragenlijst
Inleiding
In het kader van mijn masteropleiding Sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen voer ik in
opdracht van ZorgpleinNoord een onderzoek uit naar kennisdeling via lerende netwerken.
ZorgpleinNoord overweegt om de werkwijze van lerend netwerk ook toe te passen bij andere
projecten. Alvorens dit te doen wil ZorgpleinNoord inzicht krijgen in de effectiviteit van een lerend
netwerk en onder welke condities kennisdeling tot stand komt in een lerend netwerk.
Om antwoord te krijgen op mijn probleemstelling ga ik deelnemers van lerende netwerken interviewen.
In totaal wil ik ongeveer dertig deelnemers van negen verschillende netwerken benaderen. Het
interview wordt volstrekt anoniem verwerkt. Het interview duurt naar verwachting 45 tot 60 minuten. In
augustus verwacht ik klaar te zijn.
Het doel van dit gesprek is inzicht krijgen in de mate waarin, de manier waarop en de omstandigheden
waaronder lerende netwerken kennisdeling bevorderen. Allereerst volgen een aantal algemene
vragen. Daarna volgen een aantal specifieke vragen over de condities waarvan in de literatuur wordt
gezegd dat zij invloed hebben op de totstandkoming van kennisdeling in een lerend netwerk.
Algemene vragen
1. Wat is uw functie binnen de organisatie? Welke werkzaamheden verricht u?
2. Hoe bent u ingerold in het LN?
3. Hoelang neemt u al deel aan het LN?
4. Wat is de reden van uw organisatie en uzelf om deel te nemen aan het LN?
5. Wat is volgens u het doel van het netwerk?
6. Welk doel hoopt uzelf en uw organisatie te bereiken door deelname aan het LN?
a. In hoeverre is het voor u en uw organisatie belangrijk om deel te nemen aan het LN?
7. In hoeverre bezit u kennis over het thema? (Voorloper of volger)
8. In hoeverre hebt u persoonlijke belangstelling voor het verkrijgen van nieuwe inzichten?
Nu volgen vragen die betrekking hebben op de condities waarvan in de literatuur wordt verondersteld
dat zij invloed hebben op het proces van kennisdeling. In totaal komen 14 condities aan bod. Deze
condities kunnen in vier clusters worden onderverdeeld. De vier clusters met de daarbij horende
condities staan ook afgebeeld in dit model (model laten zien).
9. Kunt u mij vertellen hoe uw netwerk is georganiseerd? Is er sprake van een duidelijke rolverdeling
zoals een projectleider en een gespreksleider? Is deze rol voor iedereen helder?
a. Frequentie LN – is dit voldoende? Bent u hierover tevreden?
10. Kunt u mij vertellen wat voor soort deelnemers aan het LN deelnemen?
a. Mannen/vrouwen
b. Uit welke sector komen de deelnemers?
c. Welke functies bekleden de verschillende deelnemers? Heeft het verschil in functie effect
op het proces van kennisdeling?
Pagina | 78
Kennisdeling in lerende netwerken
d. Hoe zit het met het kennisniveau? Zijn er duidelijke koplopers en volgers te
onderscheiden? In hoeverre beïnvloedt dit het proces van kennisdeling? Voordelig of
nadelig?
11. U heeft toenet aangegeven wat uw doel is met betrekking tot het lerend netwerk. Weet u ook wat
de doelen zijn van de andere deelnemers? Zo ja, in welke mate stemmen de doelen van de
andere deelnemers overeen met u doelen?
a. Wat zijn de gevolgen van deze verschillen / overeenkomsten voor het proces van
kennisdeling?
12. Zo niet, denkt u dat de andere organisaties dezelfde doelen nastreven of anderen doelen hebben?
Wat voor gevolgen heeft dit voor het proces van kennisdeling?
a. Is het beter als iedereen dezelfde doelen heeft volgens u?
13. Denkt u dat u door deelname aan het LN uw doelen gaat behalen?
14. Welke prioriteit geeft u de deelname aan het lerende netwerk t.o.v. van uw andere
werkzaamheden?
a. Waarom geeft u deze prioriteit aan het lerend netwerk?
b. Denkt u dat wanneer het netwerk meer of minder prioriteit van u krijgt, dit invloed zal
hebben op het proces van kennisdeling?
15. Hoe wordt kennis en ervaring gedeeld in het lerende netwerk? Welke activiteiten worden
georganiseerd binnen een lerend netwerk? Hoe beïnvloedt dit het proces van kennisdeling?
a. Is iedereen verplicht om een presentatie te houden?
b. Wordt een actieve houding vereist?
c.
In hoeverre is uw LN zelfstandig? Nemen van zelfverantwoordelijkheid?
16. Brengt iedereen evenveel kennis en ervaring in?
17. Waardoor ontstaan de verschillen? (koplopers/volgers, persoon/organisatie)
18. Vindt u het moeilijk / makkelijk om kennis en ervaring te delen met andere organisaties?
a. Wordt het gemakkelijker naarmate u het vaker heeft gedaan?
19. Is er sprake in uw LN dat de ene organisatie meer of sneller kennis wil halen / brengen dan de
andere organisaties? Heeft dit gevolgen voor het proces van kennisdeling?
20. Heeft één van de organisaties in het lerend netwerk meer invloed dan de anderen?
o Ja, kunt u dit beschrijven? Wat zijn de gevolgen hiervan voor het proces van
o
o
kennisdeling?
Nee, hoezo?
Heeft dit te maken met de reputatie van de persoon of van de organisatie? Heeft een
reputatie van een persoon invloed op het proces van KD?
21. Heeft concurrentie binnen uw lerend netwerk invloed op het proces van kennisdeling? Beïnvloedt
dit het proces nadelig of voordelig?
22. In hoeverre bevordert deelname aan het LN de samenwerking tussen de organisaties volgens u?
23. Is er alleen contact tijdens de lerende netwerken of ook daarbuiten?
a. Zo ja, waar dan?
b. Welke contactmomenten leveren de meeste/minste nieuwe kennis op? Waarom?
Pagina | 79
Kennisdeling in lerende netwerken
24. Denkt u dat u na afloop van het LN contacten blijft behouden? Met welke collega´s wel of niet?
Ligt dat aan personen of aan de kenmerken van de organisaties?
25. Is er tijdens het project wel eens miscommunicatie geweest?
a. Zo ja, waardoor kwam dit? Kunt u een voorbeeld noemen?
26. Verliep de communicatie ook wel eens via anderen dat de projectleider?
a. Zo ja, waarom dan?
27. Worden er binnen het lerende netwerk woorden en begrippen gebruikt waarvan de betekenis
specifiek is voor het samenwerkingsverband? Is er binnen het netwerk sprake van een soort
jargon?
a. Zo ja, op welke manier?
b. Hoe beïnvloedt de gezamenlijke taal het proces van kennisuitwisseling?
28. Vindt u de andere deelnemers prettige mensen?
a. Ja, allemaal?
b. Is dit noodzakelijk voor de totstandkoming van kennisdeling in lerende netwerken?
29. Zijn er in het lerend netwerk expliciete afspraken / normen gemaakt? Houdt iedereen zich aan de
afspraken? Wat gebeurt er als iemand zich niet aan de afspraken houdt?
a. Wat zijn volgens u de gevolgen hiervan voor het proces van kennisdeling?
30. In hoeverre is dit lerend netwerk toegankelijk voor nieuwe leden? Lopen zij tegen barrières op als
ze willen deelnemen?
Afsluiting
31. In hoeverre ondersteunt de organisatie u om deel te nemen aan het lerende netwerk? Op welke
manier komt dit tot uiting?
a. Toont de organisatie / leidinggevende / collega’s interesse in uw deelname?
b. Wordt er werktijd beschikbaar gesteld om aan het netwerk te besteden?
32. Als u terugkijkt, hoe heeft u het lerend netwerk ervaren? Hoe heeft de groep als netwerk zich
ontwikkeld? Kunt u het proces van deelname aan het lerend netwerk beschrijven (actie –
inzakking – opleving)?
33. Heeft u nieuwe inzichten opgedaan over het thema dankzij deelname aan het netwerk? Kunt u
een voorbeeld geven?
34. Heeft u de opgedane kennis eigen gemaakt? Zo ja, op welke manier? Zo niet, waarom niet? Hoe
brengt u de opgedane kennis terug naar de organisatie?
35. Heeft u de kennis gekregen of gevonden in het lerend netwerk die u van tevoren verwachtte uit
het netwerk te halen? Wat wel, wat niet?
36. Verwacht u de kennis die u nog niet heeft opgedaan nog uit het netwerk te halen?
Ik wil u bedanken voor het interview.
Pagina | 80
Bijlage IV: Onderzoeksresultaten rangorde (omgecodeerde scores,
scores lopend van 5 – 1).
Nummer respondent
Een voorwaarde om kennis te delen in een
lerend netwerk is…
dat iedereen bereid is openlijk kennis en
ervaringen met elkaar te delen
dat de inhoud en de organisatie van het lerend
netwerk is afgestemd op de wensen van de
deelnemers
dat er een gunstig klimaat heerst binnen het
lerend netwerk
dat er een gespreksleider / projectleider is om
het lerende netwerk aan te sturen
dat de deelnemers elkaar vertrouwen
dat er interessante activiteiten worden
georganiseerd in het lerend netwerk, zoals
presentaties en brainstormsessies
dat alle deelnemers trouw aanwezig zijn bij de
bijeenkomsten en dat afspraken worden
nagekomen
dat de deelnemers overeenkomstige
doelen/verwachtingen aan het lerend netwerk
koppelen
dat er steun vanuit de organisatie wordt gegeven
dat de deelnemers aan het lerend netwerk in een
vergelijkbare werkomgeving zitten
dat de deelnemers een gelijkwaardig kennis- en
ervaringsniveau hebben
dat er geen concurrentie is tussen de
organisaties in het lerend netwerk
een mogelijke aanvullende voorwaarde voor het
succesvol kennisdeling in lerende netwerken is:
dat de deelnemers buiten het lerend netwerk ook
contact met elkaar hebben
dat informatie adequaat en duidelijk is
dat de deelnemers elkaar waarderen
dat de deelnemers tevreden zijn over de
frequentie van het lerend netwerk
dat er sprake is van samenwerking tussen de
deelnemers in het lerend netwerk
TOTAAL
1
2
47
5
5
46
39
3
4
36
19
3
5
6
7
2
3
5
4
5
4
2
1
2
3
4
5
2
1
4
1
1
4
4
3
11
9
1
10
5
3
12
13
14
3
5
4
2
3
4
4
4
1
2
5
1
2
4
1
5
4
5
1
2
4
2
11
3
5
4
1
1
3
5
17
18
3
1
4
5
3
3
5
2
2
4
1
5
2
5
1
5
3
3
1
4
16
2
2
5
1
15
2
9
3
3
3
3
2
4
2
6
9
5
18
11
8
1
4
3
3
3
2
1
1
0
Pagina | 81
Kennisdeling in lerende netwerken
Bijlage V: Onderzoeksresultaten interviews
Respondent
1: Steun van organisatie
2: Vergelijkbare werkomgeving
3: Balans in de relaties
Werktijd
Interesse
1
Tijdens werktijd
Redelijk
Functieniveau
(gewenst)
Heterogeen
Sectorniveau
(gewenst)
Homogeen
Concurrentie/
competitie
Redelijk
2
Tijdens werktijd
Redelijk
Homogeen
Heterogeen
Redelijk
Produceren &
consumeren
Produceren
3
Tijdens werktijd
Redelijk
Homogeen
Heterogeen
Geen
4
Tijdens werktijd
Redelijk
Heterogeen
Homogeen
5
Tijdens werktijd
Redelijk
Homogeen
6
Op vrije dag
Redelijk
7
Op vrije dag
8
Leergierigheid
4: Bevorderen
samenwerking
Nieuwe
Contacten
contacten
buiten LN
Laag
Redelijk
Redelijk
Laag
Produceren
Redelijk
Hoog
Geen
Consumeren
Laag
Laag
Heterogeen
Geen
Laag
Laag
Heterogeen
Homogeen
Geen
Produceren &
consumeren
Consumeren
Redelijk
Laag
Hoog
Heterogeen
Heterogeen
Geen
Consumeren
Redelijk
Redelijk
Tijdens werktijd
Redelijk
Homogeen
Homogeen
Geen
Produceren
Redelijk
Redelijk
9
Tijdens werktijd
Redelijk
Homogeen
Homogeen
Geen
Produceren
Redelijk
Redelijk
10
Tijdens werktijd
Redelijk
Heterogeen
Heterogeen
Redelijk
Redelijk
Redelijk
11
Tijdens werktijd
Redelijk
Heterogeen
Heterogeen
Geen
Produceren &
consumeren
Consumeren
Redelijk
Hoog
12
Tijdens werktijd
Hoog
Heterogeen
Heterogeen
Geen
Produceren
Hoog
Hoog
13
Tijdens werktijd
Redelijk
Heterogeen
Heterogeen
Geen
Redelijk
Redelijk
14
Tijdens werktijd
Hoog
Heterogeen
Homogeen
Geen
Hoog
Redelijk
15
Tijdens werktijd
Hoog
Heterogeen
Heterogeen
Redelijk
Produceren &
consumeren
Produceren &
consumeren
Consumeren
Laag
Redelijk
16
Tijdens werktijd
Hoog
Heterogeen
Homogeen
Geen
Produceren
Hoog
Hoog
Pagina | 82
Kennisdeling in lerende netwerken
Respondent
5: Openlijk
kennisdelen
6: Prioriteit
7: Vertrouwen
8: Groepssamenstelling
9: Opzet van netwerk
1
Hoog
Hoog
Ability-based
vertrouwen
Redelijk
Affectief
vertrouwen
Redelijk
Kennisniveau
(gewenst)
Heterogeen
Ervaringsniveau
(gewenst)
Heterogeen
Inhoud
Locatie
Goed
Verschillend
2
Hoog
Hoog
Redelijk
Redelijk
Homogeen
Homogeen
Goed
Verschillend
3
Hoog
Hoog
Redelijk
Hoog
Wel
Homogeen
Heterogeen
Goed
Verschillend
4
Hoog
Redelijk
Hoog
Wel
Homogeen
Homogeen
Goed
Verschillend
5
Hoog
Redelijk
Redelijk
Wel
Homogeen
Heterogeen
Goed
Verschillend
6
Hoog
Redelijk
Hoog
Wel
Homogeen
Heterogeen
Goed
Verschillend
7
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
Homogeen
Heterogeen
Goed
Vast
8
Hoog
Hoog
Redelijk
Redelijk
Homogeen
Heterogeen
Goed
Vast
9
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
Wel
Homogeen
Heterogeen
Goed
Vast
10
Hoog
Redelijk
Hoog
Hoog
Wel
Heterogeen
Heterogeen
Goed
Verschillend
11
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
Wel
Homogeen
Heterogeen
Goed
Vast
12
Hoog
Hoog
Hoog
Wel
Homogeen
Heterogeen
Goed
Vast
13
Redelijk
Hoog
Hoog
Wel
Homogeen
Heterogeen
Goed
Vast
14
Hoog
Redelijk
Hoog
Redelijk
Homogeen
Heterogeen
Goed
Verschillend
15
Hoog
Hoog
Hoog
Heterogeen
Heterogeen
Goed
Verschillend
16
Hoog
Redelijk
Hoog
Homogeen
Heterogeen
Goed
Verschillend
Hoog
Hoog
Afspraken
nakomen
Wel
Pagina | 83
Kennisdeling in lerende netwerken
Respondent
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
10: Sterkte van de relatie
11: Gezamenlijk cultuur
12: Helderheid doelen, verwachtingen & rolverdeling
Frequentie
Tevredenheid
frequentie
Voldoende
Jargon
Netwerkdoel
Verwachtingen
Rolverdeling
Belangrijk
Toegang
nieuwe leden
Niet
Op één lijn
Goed
Onvoldoende
Belangrijk
Niet
Mogelijkheden in kaart
brengen
Model ontwikkelen
Divers
Redelijk
Niet
Tool of instrument
Divers
Goed
1x per 6 weken
(bepaalde tijd)
1x per 6 weken
(bepaalde tijd)
1x per 6 weken
(bepaalde tijd)
1x per 6 weken
(bepaalde tijd)
1x per 6 weken
(bepaalde tijd)
1x per 5 weken
(bepaalde tijd)
1x per 5 weken
(onbepaalde tijd)
1x per 5 weken
(onbepaalde tijd)
1x per 5 weken
(onbepaalde tijd)
1x per 5 weken
(bepaalde tijd)
1x per 6 weken
(onbepaalde tijd)
1x per 6 weken
(onbepaalde tijd)
1x per 6 weken
(onbepaalde tijd)
1x per 8 weken
(bepaalde tijd)
1x per 6 weken
(bepaalde tijd)
1x per 6 weken
(bepaalde tijd)
Voldoende
Voldoende
Belangrijk
Niet
Kennis delen
Op één lijn
Redelijk
Voldoende
Belangrijk
Niet
Checklist
Op één lijn
Goed
Niet
Divers, maar naar
één eindpunt toe
Op één lijn
Redelijk
Goed
Wel
Onderwerp op agenda
krijgen
Kennis en ervaring
uitwisselen
Model ontwikkelen
Divers
Goed
Onvoldoende
Voldoende
Belangrijk
Voldoende
Wel
Voldoende
Belangrijk
Wel
Kennisdeling
Op één lijn
Goed
Voldoende
Belangrijk
Niet
Set voorwaarden
Op één lijn
Goed
Voldoende
Belangrijk
Wel
Op één lijn
Goed
Voldoende
Belangrijk
Wel
Op één lijn
Goed
Voldoende
Belangrijk
Wel
Kennis en ervaring
uitwisselen
Denkwijze delen
Op één lijn
Goed
Voldoende
Belangrijk
Wel
Divers
Goed
Onvoldoende
Onbelangrijk
Niet
Kennis en ervaring
uitwisselen / ontwikkelen
Lijst van bevindingen
Op één lijn
Redelijk
Voldoende
Belangrijk
Niet
Handboek
Op één lijn
Redelijk
Pagina | 84
Kennisdeling in lerende netwerken
Respondent
13: Communicatie
14: Learning by doing
Miscommunicatie
Presentaties
(voorkeur)
Intern
Discussies
(waardeoordeel)
Goed
Nieuwe
inzichten
opgedaan?
Terugkoppeling
in organisatie
Verwachtingen
uitgekomen
Redelijk
Niet
Ja
1
Geen
Presentaties
(tevredenheid)
Tevreden
2
Wel
Tevreden
Intern
Matig
Niet
Wel
Redelijk
3
Geen
Tevreden
Geen
Matig
Niet
Wel
Ja
4
Geen
Tevreden
Geen
Matig
Redelijk
Niet
?
5
Geen
Tevreden
Intern
Matig
Redelijk
Niet
Ja
6
Geen
Tevreden
Intern
Matig
Niet
Niet
Ja
7
Geen
Tevreden
Geen
Goed
Wel
Wel
Ja
8
Geen
Redelijk
Geen
Goed
Redelijk
Wel
Ja
9
Geen
Tevreden
Geen
Goed
Redelijk
Wel
Redelijk
10
Geen
Tevreden
Geen
Goed
Redelijk
Niet
Ja
11
Geen
Tevreden
Intern
Goed
Wel
Wel
Ja
12
Geen
Tevreden
Geen
Goed
Wel
Wel
Ja
13
Geen
Tevreden
Geen
Matig
Redelijk
Wel
Ja
14
Geen
Tevreden
Intern
Goed
Wel
Wel
15
Geen
Tevreden
Intern
Matig
Wel
Wel
Ja
16
Wel
Tevreden
Extern
Goed
Wel
Wel
Ja
Pagina | 85
Download