Hoofdstuk 6 - Het ontwerp van een interventie om jonge

advertisement
[DE SOCIAAL EMOTIONELE
PROFESSIONALISERINGSPROJECT
VOOR
GROEPSLEERKRACHTEN
VAN GROEP 7 EN 8
ONTWIKKELING VAN JONGE
ADOLESCENTEN BINNEN DE
GROEPSDYNAMISCHE CONTEXT VAN
DE KLAS]
Afstudeerproject Master Educational Theory | 18 mei 2015 | M.M.B Schuurmans (2200843)
Begeleider Fontys Hogeschool Pedagogiek: Anouschka van Eijk
Begeleider basisschool Lodijke: Ivo Buijsen
Voorwoord
Ze zijn brutaal, impulsief, niet te peilen, eigengereid, maar ook creatief, kritisch en avontuurlijk.
Leerlingen van groep 7 en 8 die zich in de vroege adolescentieperiode bevinden.
Deze leerlingen vormen samen met hun leerkrachten het uitgangspunt van het project dat in deze rapportage
beschreven wordt. Leerkrachten die dagelijks in relatie staan tot zich tot jonge adolescenten ontwikkelende
leerlingen, die volop bezig zijn met het ontwikkelen van een eigen identiteit in relatie tot leeftijdsgenoten.
Leerkrachten die het als hun taak zien om leerlingen te begeleiden in de sociaal emotionele ontwikkeling bij de
overgang van kind naar jonge adolescent. Leerkrachten die passie hebben voor hun beroep en voor hun leerlingen,
zodat iedere leerling de ondersteuning krijgt die hij of zij nodig heeft.
Dit project, welke is uitgevoerd in het kader van de opleiding Master Educational Theory, richt zich op het
versterken van het pedagogisch handelen van leerkrachten die werkzaam zijn in groep 7 en 8 en hun leerlingen nog
beter willen kunnen begeleiden bij de ontwikkeling die zij doormaken van kind naar jonge adolescent. Dit project is
uitgevoerd op b.s. Lodijke te Bergen op Zoom en had niet tot stand kunnen komen zonder de groepsleerkrachten
van groep 7 en 8. Van begin tot eind hebben zij zich opengesteld voor een leerproces dat niet alleen hun eigen
handelen betrof, maar het lerende vermogen van hen als team. Basisschool Lodijke mag trots zijn op het
enthousiasme, de motivatie en de betrokkenheid wat deze leerkrachten als bovenbouwteam uitdragen.
Naast de hulp van de leerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke, hadden dit project en deze rapportage
niet tot stand kunnen komen zonder de kritische feedback van mijn docente Anouschka van Eijk en adjunct-directeur
Ivo Buijsen. Hun kritische blik op het project en de rapportage motiveerden mij iedere keer weer om orde te
scheppen in de vele denkprocessen die tijdens dit project hebben plaatsgevonden, om de uitgevoerde handelingen
helder onder woorden te brengen, de juiste verbindingen te leggen en om op het niveau van een master pedagoog
te functioneren.
Tot slot ben ik ontzettend blij en dankbaar voor de motiverende woorden, het meedenken en de steun die ik
heb mogen ontvangen van mijn vriend, mijn ouders, vrienden en medestudenten.
Ik ben trots op het resultaat wat dit project op b.s. Lodijke teweeg heeft gebracht en ik hoop dat u na het
lezen van deze rapportage begrijpt waarom.
Marieke Schuurmans
2
Inhoud
Voorwoord .......................................................................................................................................................... 2
Inleiding .............................................................................................................................................................. 5
1.1
Praktijkprobleem............................................................................................................................................... 6
1.2 Doelstelling ............................................................................................................................................................. 8
1.3 Onderzoeksvragen .................................................................................................................................................. 9
Leeswijzer ............................................................................................................................................................ 9
Hoofdstuk 1 - Context van het professionaliseringsproject .................................................................................. 10
2.1 Veranderkundige diagnose ................................................................................................................................... 10
2.2 Veranderkundige strategie ................................................................................................................................... 11
2.3 Veranderkundige interventies .............................................................................................................................. 11
Hoofdstuk 2 - Onderzoeksmethodologie ............................................................................................................. 12
2.1 Onderzoeksstrategie ............................................................................................................................................. 12
2.2 Dataverzamelingsmethoden ................................................................................................................................. 13
2.2.1 Literatuuronderzoek .......................................................................................................................................... 13
2.2.2 Interview ............................................................................................................................................................ 13
2.2.3 Focusgroep ......................................................................................................................................................... 14
2.2.4 Vragenlijst .......................................................................................................................................................... 16
2.2.5 Ethische aspecten .............................................................................................................................................. 17
Hoofdstuk 3 - Behoefte onderzoek onder leerkrachten en leerlingen................................................................... 18
3.1 Behoefteanalyse - groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke .......................................................... 19
3.2 Behoefteanalyse - leerlingen van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke .......................................................................... 21
3.3 Kern van het behoefte onderzoek ........................................................................................................................ 24
Hoofdstuk 4 - De sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten ......................................................... 24
4.1 Adolescentie of puberteit? ................................................................................................................................... 24
4.2 Theorieën over de adolescentieperiode ............................................................................................................... 25
4.3 Hersenontwikkeling in de adolescentieperiode ................................................................................................... 25
4.4 Sociale behoeften van jonge adolescenten .......................................................................................................... 27
4.5 De invloed van de groep op jonge adolescenten.................................................................................................. 28
4.6 Communicatie tussen leerkracht en jonge adolescent ......................................................................................... 29
4.7 Attitude van de leerkracht .................................................................................................................................... 30
Hoofdstuk 5 – Professionaliseringstrajecten Rots en Water en GISSKID ............................................................... 31
5.1 Rots en Water ....................................................................................................................................................... 31
5.2 GISSKID .................................................................................................................................................................. 32
Hoofdstuk 6 - Het ontwerp van een interventie om jonge adolescenten te kunnen begeleiden in hun sociaal
emotionele ontwikkeling ................................................................................................................................... 34
6.1 Het praktijkprobleem ............................................................................................................................................ 35
6.2 Kenmerken van de groepsleerkrachten en de context analyse............................................................................ 35
6.3 Taak analyse .......................................................................................................................................................... 36
6.4 De leerdoelen van de interventie ......................................................................................................................... 37
6.5 De opbouw van de interventie ............................................................................................................................. 38
6.6 De instructie strategieën ....................................................................................................................................... 38
6.7 De interventie ....................................................................................................................................................... 39
Hoofdstuk 7 - Implementatie van de interventie in de beroepspraktijk ................................................................ 42
3
Hoofdstuk 8 – Evaluatie van de interventie door groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke ................ 43
8.1 Resultaten vragenlijst............................................................................................................................................ 43
8.2 Resultaten focusgroep .......................................................................................................................................... 44
Hoofdstuk 9 - Borging van het leerproces op b.s. Lodijke ..................................................................................... 46
Hoofdstuk 10 – Conclusie ................................................................................................................................... 47
10.1 Onderzoeksvragen .............................................................................................................................................. 48
10. 2 Doelstelling......................................................................................................................................................... 51
Hoofdstuk 11 – Discussie .................................................................................................................................... 51
11.1 Het educatieve beroepenveld............................................................................................................................. 52
11.2 Reflectie op de interventie.................................................................................................................................. 53
11.3 Validiteit en betrouwbaarheid ............................................................................................................................ 54
Literatuurlijst ..................................................................................................................................................... 56
Bijlagen ............................................................................................................................................................. 60
Bijlage 1 – Communicatieplan..................................................................................................................................... 61
Bijlage 2 – Overzichtelijke weergave methodieken praktijkgericht onderzoek ......................................................... 62
Bijlage 3 – Topiclijsten interviews ............................................................................................................................... 63
Bijlage 4 – Topiclijsten focusgroepen ......................................................................................................................... 64
Bijlage 5 – Behoefte onderzoek leerkrachten en leerlingen, complete rapportage. ................................................. 66
Bijlage 6 – Good practices GISSKID en Rots en Water, complete rapportage ............................................................ 77
Bijlage 7 – Codeboom evaluatiefase ........................................................................................................................... 90
4
Inleiding
Nederland is een kenniseconomie, wat inhoudt dat kennis bijdraagt aan productie en innovatie (Onderwijsraad,
2003). In dienst van de nationale en Europese innovatiepolitiek moet het onderwijs het bedrijfsleven dienen, wat
betekent dat kennisontwikkeling een belangrijke plaats inneemt in het onderwijs. Aansluitend hierop is het
overheidsbeleid erop gericht de basisvaardigheden van leerlingen in het basisonderwijs op het gebied van de
Nederlandse taal, het reken- en wiskundeonderwijs te verbeteren (Inspectie van het onderwijs, 2010; Verbiest &
Visser, 2012). Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil deze verbetering bewerkstelligen door
middel van opbrengstgericht werken, omdat onderzoek heeft uitgewezen dat leerresultaten verbeteren door deze
manier van werken. Onder opbrengstgericht werken wordt het systematisch en doelgericht werken aan het
maximaliseren van leerling-prestaties verstaan (Inspectie van het onderwijs 2010; Verbiest & Visser, 2012). Hoewel
taal-, reken- en wiskundeonderwijs expliciet worden genoemd als verbeterpunten, is volgens het ministerie
opbrengstgericht werken op alle vakgebieden van toepassing. Ook over de sociaal emotionele ontwikkeling kunnen
en zouden leeropbrengsten verzameld moeten worden (Inspectie van het onderwijs, 2010; Verbiest & Visser, 2012).
Landelijk nemen namelijk de zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van leerlingen en de daarbij behorende
competenties toe. Leerkrachten ervaren een toename van gedragsproblemen binnen de school, agressie, pesten en
zelfs geweld (Doolaard, Cremers-van Wees & Luyten, 2002; Onderwijsraad, 2010).
Terwijl in het huidige onderwijs, door de komst van opbrengstgericht werken, een sterk en expliciet accent
ligt op het verbeteren van cognitieve leeropbrengsten van leerlingen, stellen Pels, Jonkman en Drost (2011) juist dat
presteren niet losgezien kan worden van leren en socialiseren. Kinderen willen op school meedoen, erkend en
geaccepteerd worden, onderdeel zijn van een grotere samenleving (Leeman & Wardekker, 2004). Leeman en
Wardekker (2004) stellen dat plezier in school en een fijn klassenklimaat, waarin leerlingen sociale contacten hebben
met leeftijdsgenoten, door leerlingen belangrijker wordt ervaren dan het lesprogramma. Het onderwijs legt
daarentegen, volgens Leeman en Wardekker (2004) vaak de nadruk op het cognitieve leerproces, terwijl de
ontwikkeling van een eigen identiteit en het ontwikkelen van sociale relaties met anderen ook een leerproces is
(Leeman & Wardekker, 2004). Om te kunnen participeren in sociale verbanden worden er vaardigheden gevraagd,
die een mens van nature niet heeft ontwikkeld. Dit wordt ook wel de sociaal-emotionele ontwikkeling genoemd
(Leeman & Wardekker, 2004; Feldman, 2005). De sociaal emotionele ontwikkeling heeft betrekking op gedragingen,
gevoelens en attitudes die kinderen vanuit hun eigen autonome persoon in relatie tot anderen tot uitdrukking
brengen. Binnen de sociaal emotionele ontwikkeling kunnen vijf aspecten onderscheiden worden, namelijk sociaal
gedrag, communicatie, relatie, sociale cognitie en emotionele reacties. De manier waarop kinderen deze
verschillende aspecten tot uiting brengen heeft te maken met de leeftijdsfase waarin zij zich bevinden (Feldman,
2005; NJI, z.j.).
Wanneer leerlingen tussen de 10 en 13 jaar oud zijn begint de puberteit en daarmee de vroege
adolescentieperiode (Crone, 2012). In deze leeftijdsfase proberen leerlingen, ook wel jonge adolescenten genoemd,
erachter te komen wat hen uniek maakt en onderscheidt van anderen. Dit ontdekkingsproces naar het ontwikkelen
van een eigen identiteit uit zich in het verkennen van verschillende rollen en keuzes om te zien of deze aansluiten bij
hun capaciteiten en zelfbeeld (Feldman, 2005; Delfos, 2009; Crone, 2012). Dit proces wordt beïnvloedt door zowel
‘nature’ als ‘nurture’. De nature van een jonge adolescent betreft alle lichamelijke, cognitieve en
neuropsychologische ontwikkelingen die de sociaal emotionele ontwikkeling beïnvloeden. De nurture van een jonge
adolescent betreft de invloeden uit de omgeving, zoals vrienden leeftijdsgenoten ouders, leerkrachten en andere
volwassenen, die invloed uitoefenen op de sociaal emotionele ontwikkeling (Feldman, 2005; Struyven, Sierens,
Dochy & Janssens, 2007, Pels & Postma, 2011).
De lichamelijke ontwikkelingen vinden plaats onder invloed van hormonen en zijn voor zowel de jonge
adolescent als zijn omgeving zichtbaar in uiterlijke veranderingen (Delfos, 2009; Prinsen & Terpstra, 2009; Crone,
2012). De cognitieve ontwikkelingen die plaatsvinden komen tot uiting in het gedrag van jonge adolescenten. Er
vindt ontwikkeling plaats in het denken van jonge adolescenten, in de kindertijd vinden concrete denkprocessen
plaats terwijl jonge adolescenten voor het eerst in staat zijn om abstract te redeneren. Dit houdt in dat zij kunnen
5
nadenken over hun eigen gedachten (Feldman, 2005). Veel adolescenten gaan hierdoor sneller discussies aan, ze
vinden het een uitdaging om door middel van abstract te redeneren zwakke plekken te vinden in de beredenering
van anderen. De minst zichtbare ontwikkelingen in de adolescentperiode, zijn de neuropsychologische
ontwikkelingen die plaatsvinden onder invloed van veranderingen in de hersenen (Crone, 2012). Zolang hersenen
nog in ontwikkeling zijn, zijn nog niet alle hersengebieden in staat om op de juiste manier het brein aan te sturen.
Hierdoor zijn veel jonge adolescenten een speelbal van hun emoties, wat zich uit in impulsiviteit,
stemmingswisselingen en risicogedrag (Prinsen & Terpstra, 2009; Crone, 2012).
In de vroege adolescentieperiode wordt een grotere waarde gehecht aan de mening van de ‘peergroup’. De
peergroup wordt gevormd door leeftijdsgenoten van dezelfde psychische leeftijd, sociale status en belangstelling
(Nelis & van Sark, 2012). De peergroup biedt mogelijkheden om sociale vaardigheden te leren die jonge
adolescenten niet kunnen leren in relaties met volwassenen (De Winter, 1995; Pels, Jongman & Drost, 2011). Voor
jonge adolescenten in groep 7 en 8 is het ontmoeten van leeftijdsgenoten en vrienden daarom ook een van de
voornaamste redenen om naar school te gaan. In deze vroege adolescentieperiode maken jonge adolescenten deel
uit van een klas en brengen veel tijd door te midden van klasgenoten. De klas waarbinnen jonge adolescenten zich
ontwikkelen bestaat niet uit losstaande individuen, maar vormt een netwerk waarin iedereen met elkaar in
verbinding staat (Fiddelaers-Jaspers & Ruigrok, 1997). Er zijn diverse invloedprocessen te noemen die deze
verbindingen oftewel dynamiek in een groep beïnvloeden. Een van die invloedprocessen is de sociale beïnvloeding.
Binnen de sociale beïnvloeding worden wensen, opvattingen en gedragingen van de ander beïnvloed. Hierbij oefent
de meerderheid van een groep druk uit op een minderheid (Alblas, 2010). Dit wordt conformiteit genoemd;
overeenstemming in opvattingen, oordelen en gedragingen door sociale beïnvloeding. Conformeren is voor jonge
adolescenten tussen de 11 en 13 jaar oud erg belangrijk. De drang naar conformiteit wordt versterkt door
hormonale veranderingen, die zorgen voor een groeiende behoefte aan geaccepteerd en erkend worden door
leeftijdsgenoten (Schmuck,R.A. & Schmuck, P.A., 1975; Crone, 2012; Nelis & van Sark, 2012). Hoewel het vormen van
sociale netwerken en vriendschappen een van de belangrijkste opdrachten is van de adolescentieperiode, is dit
tegelijkertijd een grote uitdaging. Deze uitdaging wordt veroorzaakt door de nog in ontwikkeling zijnde prefrontale
cortex en het daarbij nog in ontwikkeling zijn van vaardigheden zoals, het reguleren van emoties, impulscontrole,
perspectief nemen en de gevolgen van gedrag op de korte en lange termijn kunnen overzien. Dit zijn echter
belangrijke vaardigheden om sociale relaties aan te kunnen gaan en te kunnen onderhouden (Crone, 2012).
De adolescentieperiode is een periode waarin leerlingen veel veranderingen doormaken, deze
veranderingen vinden zowel in de adolescent zelf plaats als in relatie tot zijn omgeving. Vanuit pedagogisch
perspectief gezien betekenen deze veranderingen voor het onderwijs, dat er een pedagogisch klimaat geschept zou
moeten worden waarin jonge adolescenten de ruimte en mogelijkheden krijgen om zich sociaal emotioneel te
kunnen ontwikkelen (Crone, 2012; Jongepier, Struijk & van der Helm, 2010). De leerkracht draagt in de klas de
uiteindelijke verantwoordelijk voor wat zich in de groep afspeelt, maar biedt leerlingen de ruimte om situaties zelf te
reguleren, waaraan zij uitgaande van hun ontwikkelingsniveau, behoefte hebben (Delfos, 2009; Kohnstamm, 2009).
Het pedagogisch handelen van de leerkracht uit zich hierbij in een betrokken houding bij de ontwikkeling die de
leerlingen doormaken, een respectvolle benadering van leerlingen en daarnaast begeleiding bij het aanleren van
gewenst gedrag en dit gewenste gedrag belonen (Delfos, 2009; “[Pedagogisch schoolklimaat],” z.j.).
1.1 Praktijkprobleem
De schoolperiode is de enige periode waarin kinderen zoveel tijd achter elkaar doorbrengen met leeftijdsgenoten
(Delfos, 2009). Voor de ontwikkeling van jonge adolescenten in groep 7 en 8 betekent dit dat de groepssetting van
het onderwijs mogelijkheden biedt tot socialisatie. Jonge adolescenten kunnen hun identiteit ontwikkelen in relatie
tot leeftijdsgenoten in deze kleinere samenleving die de school vormt (Riksen-Walraven, 2000). Op b.s. Lodijke te
Bergen op Zoom wordt de groepssetting van het onderwijs, zoals beschreven door Riksen-Walraven (2000) benut
om leerlingen te begeleiden in hun ontwikkeling tot sociaal competentie burgers, die gericht zijn op samenwerking,
die zelfvertrouwen uitstralen en lef hebben.
6
Uit vooronderzoek blijkt dat de leerkrachten van basisschool Lodijke in het onderwijs dat zij verzorgen,
beogen de balans te vinden tussen de cognitieve ontwikkeling en de sociaal emotionele ontwikkeling. De
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 ervaren echter al langere tijd problemen in het kunnen begeleiden van
leerlingen uit groep 7 en 8 in hun sociaal emotionele ontwikkeling. In dit ervaren praktijkprobleem wordt onder
begeleiden de ondersteunende rol van de leerkracht in relatie tot zijn leerling(en) verstaan. Door de dialoog aan te
gaan helpt en adviseert de leerkracht de leerling(en) vanuit zijn professionele deskundigheid (Jagt, 2006; Verweij,
2013). In de relatie tussen leerkracht en leerling wordt de mate van sturing, in de begeleiding door de leerkracht,
bepaalt door de ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van de leerling. De leerling is hierbij richtinggevend (Jagt,
2006).
De problemen die de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke ervaren werden uitgesproken
tijdens een oriënterend gesprek in het vooronderzoek van dit project. Hierbij waren negen van de in totaal twaalf
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 aanwezig. De leerkrachten ervaren een groot verschil in ontwikkeling tussen de
leerlingen, sommige leerlingen bevinden zich al in de vroege adolescentieperiode en andere leerlingen bevinden zich
nog in de kindertijd. Deze verschillen worden geuit in gedrag en interesses van leerlingen. Als gevolg hiervan
ontstaan er voor de leerkrachten lastige situaties binnen de groep om leerlingen te kunnen begeleiden, omdat ze
niet weten bij welk ontwikkelingsniveau ze aan moeten sluiten. De leerkrachten noemen voorbeelden, zoals het
verbreken van oude en het ontstaan van nieuwe vriendschappen, lang doorsluimerende conflicten tussen leerlingen
die elkaar niet begrijpen en leerlingen die zich niet kunnen conformeren aan een groep. De leerkrachten ervaren dat
deze situaties bemoeilijkt worden doordat leerlingen zich vaak niet bewust zijn van hun eigen houding en gedrag en
de gevolgen hiervan voor relaties met anderen of op de sfeer in een groep. Daarbij vragen de leerkrachten zich ook
af in hoeverre zij een zeker zelfbewustzijn van hun eigen gedrag van leerlingen in groep 7 en 8 mogen verwachten.
Ze beseffen dat hun leerlingen in de beginnende puberteit komen, maar zijn niet op de hoogte op welke wijze dit in
relatie staat tot het gedrag dat ze laten zien en op welke wijze deze veranderingen invloed uitoefenen op relaties
met leeftijdsgenoten. Dit zou kunnen betekenen dat de leerkrachten als gevolg van een kennishiaat problemen
ervaren in het ondersteunen en adviseren van leerlingen in groep 7 en 8.
Het beschreven praktijkprobleem laat zien dat de groepsleerkrachten van groep 7 en 8
handelingsverlegenheid ervaren met betrekking tot het kunnen begeleiden van jonge adolescenten in hun sociaal
emotionele ontwikkeling binnen de klas. De sociale emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten heeft zowel
betrekking op de ontwikkeling van de eigen identiteit als op het sociaal kunnen participeren (Joosten, 2007).
Wanneer handelingsverlegenheid wordt ervaren handelt de professional niet of weet niet hoe te handelen, terwijl
de situatie wel om handelen vraagt. Handelingsverlegenheid ontstaat door het onvermogen om te kunnen handelen
en komt voort uit onzekerheid bij de leerkrachten zelf (Van der Meer, 2010). Volgens van der Meer (2010) kan
handelingsverlegenheid zich afspelen op diverse niveaus, in dit praktijkprobleem wordt de handelingsverlegenheid
beschreven op het competentieniveau van de groepsleerkracht van groep 7 en 8. Uit vooronderzoek is gebleken dat
de groepsleerkrachten niet vertrouwen op hun eigen pedagogische competentie wanneer hun leerlingen binnen de
groepsdynamische context van de klas behoefte hebben aan ondersteunende en adviserende begeleiding. Volgens
de Onderwijscoöperatie (2004) biedt een pedagogisch competente leerkracht, leerlingen in een veilige omgeving
houvast en structuur bij de keuzes die zij maken en bevordert de leerkracht leerlingen om zichzelf verder te kunnen
ontwikkelen. De leerkracht zorgt er tevens voor dat leerlingen weten dat ze erbij horen, welkom zijn en gewaardeerd
worden. Daarnaast leren leerlingen op een respectvolle manier met elkaar omgaan, worden ze uitgedaagd om
verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar, kunnen ze initiatieven nemen en zelfstandig werken
(Onderwijscoöperatie, 2004). Voorwaarde hiervoor is dat de groepsleerkracht in dit praktijkvraagstuk vertrouwd is
met de leefwereld van oudere basisschoolleerlingen en hun basisbehoeften. Daarnaast is het van belang dat de
leerkracht bekend is met de cognitieve, lichamelijke, neuropsychologische en de sociaal emotionele ontwikkeling
van de oudere basisschoolleerling en de veranderingen die daarin gaande zijn (Onderwijscoöperatie, 2004). Hierdoor
kunnen de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 het pedagogisch handelen afstemmen op de ontwikkelingen die de
jonge adolescent doormaakt en het gedrag dat daarbij tot uiting komt. Voor de leerkrachten van groep 7 en 8 op b.s.
Lodijke ligt in dit project de uitdaging in het ontwikkelen van deze pedagogische competentie, zodat zij jonge
7
adolescenten bewust kunnen begeleiden in hun sociaal emotionele ontwikkeling die grotendeels plaatsvindt in de
groepsdynamische context van de klas.
1.2 Doelstelling
Het project dat voortkomt uit het beschreven praktijkprobleem van de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op b.s.
Lodijke is gericht op het ontwikkelen van een interventie, welke bijdraagt aan de professionalisering van de
leerkrachten. Deze professionalisering is in het bijzonder gericht op het versterken van het pedagogisch handelen in
de klas door de pedagogische competentie te vergroten, waardoor de groepsleerkrachten bewust bekwaam jonge
adolescenten kunnen begeleiden in hun sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de klas. Deze begeleiding kan
bestaan uit het bieden van ondersteuning en advies aan leerlingen, afgestemd op hun ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden (Jagt, 2006; Verweij, 2013).
Algemeen doel
Het ontwikkelen van de pedagogische competentie van de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op b.s. Lodijke te
Bergen op Zoom, waardoor zij bewust bekwaam jonge adolescenten kunnen begeleiden in hun sociaal-emotionele
ontwikkeling in de groepsdynamische context van de bovenbouwklas van de basisschool. Gebaseerd op
vooronderzoek onder leerkrachten en leerlingen, is dit doel behaald wanneer door zowel de leerkrachten als de
leerlingen een groei wordt ervaren in de ondersteunende en adviserende begeleiding van de leerkracht en daarmee
de zelfstandigheid van leerlingen in het oplossen van conflicten groeit, minder leerlingen worden buitengesloten en
er een positief pedagogisch klimaat wordt ervaren in de groep. Voor de leerkrachten is het doel daarnaast behaald
wanneer zij zich bewust zijn op welke wijze hun pedagogisch handelen heeft bijgedragen aan het tot stand komen
van deze processen tussen leerlingen en in de groep.
Projectdoel
De cognitivistische visie op leren stelt dat het ontwikkelen van vaardigheden, kennis vergt. Leren en ontwikkelen
bekeken vanuit de constructivistische visie, stelt ook dat voorkennis ontwikkelt dient te worden waarmee de
leerkracht betekenis kan geven aan zijn eigen handelen (Valcke, 2010). De doelstelling van dit project, gebaseerd op
het ervaren praktijkprobleem en deze visies op leren, luidt als volgt:
‘De groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op b.s. Lodijke hebben kennis van de sociaal emotionele ontwikkeling
van jonge adolescenten. Waarbij zij zich bewust zijn van de ondersteunende rol van hun pedagogisch handelen in
de sociaal emotionele ontwikkeling van leerlingen in groep 7 en 8 binnen de groepsdynamische context van de
klas. Deze bewustwording uit zich aan het einde van dit project in een bewuste en reflectieve houding in de
benaderingswijze van leerlingen in groep 7 en 8. Hierbij hebben de groepsleerkrachten activiteiten ontwikkeld
om het project voort te zetten, zodat het pedagogisch handelen in de praktijk afgestemd kan worden op de
sociaal emotionele ontwikkeling en daarbij horende veranderingen die leerlingen in groep 7 en 8 doormaken.’
Subdoelen
- Het ontwikkelen van een interventie gericht op kennisontwikkeling en het ontwikkelen van concrete activiteiten
om vaardigheden te kunnen ontwikkelen gericht op het begeleiden van jonge adolescenten, in de sociaal
emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de bovenbouwklas.
- De groepsleerkrachten van groep 7 en 8 ontwikkelen kennis over de veranderingen die gaande zijn binnen de
sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten.
- De groepsleerkrachten van groep 7 en 8 ontwikkelen kennis over wederzijdse beïnvloeding van de sociaal
emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten en groepsdynamische processen.
- De groepsleerkrachten ontwikkelen bewustwording van de bijdrage van hun pedagogisch handelen op de
sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten.
- De groepsleerkrachten van groep 7 en 8 ontwikkelen samen concrete activiteiten om jonge adolescenten te
kunnen begeleiden in hun sociaal emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de groep.
8
1.3 Onderzoeksvragen
Hoofdvraag:
Op welke wijze kunnen de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke in hun pedagogisch handelen
ondersteund worden, zodat zij jonge adolescenten kunnen begeleiden in de sociaal-emotionele ontwikkeling binnen
de groepsdynamische context van de bovenbouwklas van de basisschool?
Deelvragen:
1. Wat is de behoefte van de groepsleerkrachten op het gebied van het ontwikkelen van kennis en pedagogische
vaardigheden, ten aanzien van het begeleiden van jonge adolescenten in de sociaal-emotionele ontwikkeling in
de groepsdynamische context van de bovenbouwklas van de basisschool?
2. Hoe wordt de huidige sfeer in de klas en de begeleiding van de sociaal emotionele ontwikkeling door
groepsleerkrachten, door jonge adolescenten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke ervaren?
3. Welke veranderingen vinden er plaats in de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten en op
welke wijze beïnvloeden deze veranderingen groepsdynamische processen in de bovenbouwklas van de
basisschool?
4. Op welke manier kan de interventie worden vormgegeven, waardoor het pedagogisch handelen van de
groepsleerkrachten geprofessionaliseerd kan worden ten aan zien van het begeleiden van jonge adolescenten in
de sociaal emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de klas?
5. Op welke wijze kan de ontworpen interventie in de praktijk geïmplementeerd worden, zodat deze aansluit bij
de veranderkundige visie van de groepsleerkrachten?
6. In welke mate heeft de geïmplementeerde interventie bijgedragen aan het professionaliseren van het
pedagogisch handelen van de groepsleerkrachten, zoals gesteld in het projectdoel, met betrekking tot het
begeleiden van jonge adolescenten in hun sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische
context van de bovenbouwklas van de basisschool?
Leeswijzer
In deze rapportage zullen alle stappen die genomen worden in het kader van dit project beschreven worden. In
hoofdstuk 1 zal de context van het professionaliseringstraject beschreven worden aan de hand van de
veranderkundige diagnose, strategie en interventies. De methodologie van het praktijkgerichte onderzoek dat in dit
project een belangrijk rol speelt bij het ontwerpen, implementeren en evalueren van de interventie welke leidt tot
het professionaliseren van de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke, zal in hoofdstuk 2 worden
toegelicht. In hoofdstuk 3 worden de resultaten beschreven van het behoefte onderzoek dat heeft plaatsgevonden
onder de groepsleerkrachten en leerlingen van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke. In hoofdstuk 4 wordt het verdiepende
literatuuronderzoek beschreven, welke gebaseerd is op de sociaal emotionele ontwikkeling in de vroege
adolescentieperiode, hersenontwikkeling, groepsdynamische processen in de basisschoolklas en communiceren met
jonge adolescenten. Na dit hoofdstuk volgt hoofdstuk 5 waarin twee good practices worden besproken, welke
ondersteuning bieden bij het ontwerpen van de interventie. Het ontwerp van de interventie en de verantwoording
voor de keuzes die gemaakt worden ten aanzien van de interventie worden toegelicht in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7
wordt beschreven op welke wijze, vanuit veranderkundig perspectief, de interventie geïmplementeerd wordt in de
praktijk. Hoofdstuk 8 beschrijft in welke mate de interventie wordt beoordeeld door de groepsleerkrachten van
groep 7 en 8 van b.s. Lodijke en in hoeverre de interventie heeft bijgedragen aan het ontwikkelen van de
pedagogische competentie van de leerkrachten gericht op de professionalisering van het pedagogisch handelen. In
hoofdstuk 9 wordt beschreven op welke wijze dit project in de toekomst geborgd gaat worden. De conclusie van het
gehele project is te lezen in hoofdstuk 10, waarna tot slot een kritische discussie volgt in hoofdstuk 11.
9
Hoofdstuk 1 - Context van het professionaliseringsproject
2.1 Veranderkundige diagnose
Dit project speelt zich af op basisschool Lodijke te Bergen op Zoom. Deze school maakt deel uit van de Lowys Porquin
Stichting, waaronder 33 scholen in de regio Bergen op Zoom vallen. B.s. Lodijke verzorgt regulier basisonderwijs aan
794 leerlingen van groep 1 tot en met groep 8. Het vraagstuk speelt zich af in 9 specifieke groepen van deze
basisschool, namelijk de groepen 7 en 8. Deze bovenbouwgroepen bestaan uit vier groepen 7 en vijf groepen 8. Er
zijn twaalf groepsleerkrachten die het onderwijs aan deze groepen verzorgen, waarvan zes leerkrachten parttime
werken. Dit professionaliseringsproject richt zich op deze twaalf groepsleerkrachten. Het team groepsleerkrachten
van groep 7 en 8 heeft kenmerken van een doorlerende organisatie, in dit geval een doorlerend team. Zij hebben het
doel om steeds bekwamer te worden in hun vak en daarvoor te willen leren (Wierdsma & Swieringa, 2011). Per
jaargroep worden in overlegmomenten nieuwe ontwikkelingen binnen de school gezamenlijk besproken, waarna
iedereen zich op zijn eigen wijze kan ontwikkelen. Er is weinig binding opgebouwd over wat de leerkrachten
gezamenlijk willen bereiken en betekenen voor hun leerlingen. Echter de ambitie om te leren is aanwezig en dit
maakt dat dit team een belangrijke succesfactor in handen heeft om zichzelf te kunnen door ontwikkelen tot lerend
team. Zij dragen een gezamenlijke ambitie en erkennen de problemen die worden ervaren met de jonge
adolescenten (10 -13 jaar) die zij lesgeven. Zij beseffen, echter nog individueel, dat het hun taak is om het probleem
op te pakken en een verandering te bewerkstelligen. Om zich te kunnen ontwikkelen van doorlerend naar lerend
team, is het van belang dat zij zich bewust worden van ieders kwaliteiten en deze kwaliteiten in overlegmomenten
inzetten om zich als leerkrachtenteam van de bovenbouw collectief te ontwikkelen ten behoeve van hun leerlingen
(Wierdsma & Swieringa, 2011). Wanneer dit team zich tijdens dit verandertraject kan ontwikkelen in de richting van
een lerend team is dit een grote winst voor het onderwijs op deze school. Dit team kan zich niet alleen bekwamen
met betrekking tot het begeleiden van jonge adolescenten, zoals in dit vraagstuk, maar weet zich ook in de toekomst
te blijven bekwamen (Wierdsma & Swieringa, 2011). Het project wordt om die reden ook gesteund door de directie
van b.s. Lodijke, zowel de adjunct-directeur van de groepen 5 t/m 8 als de algemeen directeur van b.s. Lodijke
hebben formele steun gegeven aan het project. In het voorgaande schooljaar heeft er met twee groepen 7 al een
professionaliseringstraject plaatsgevonden, welke beoogde de sfeer in de groep te verbeteren door aandacht te
besteden aan de onderlinge verhoudingen tussen leerlingen. Een van de groepen 7 heeft een traject doorlopen aan
de hand van de methode ‘Rots en Water’, de leerkracht werd binnen dit traject begeleid door twee externe
deskundigen. De andere groep 7 heeft een proces doorlopen welke GISSKID wordt genoemd. Ook de leerkracht van
deze groep 7 werd binnen dit traject begeleidt door een externe deskundige. De resultaten van deze twee
verschillende trajecten zullen als good practices in dit project gebruikt worden.
Aan het begin van het project hebben de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 digitaal een kleurentest
ingevuld, zodat in kaart gebracht kon worden welke visie op veranderen en leren dit team leerkrachten heeft. Aan
de hand van deze visie, zijn de leerkrachten op strategische wijze gestimuleerd om te komen tot leren en
veranderen. Uit analyse van de resultaten is gebleken dat de ‘groene’ visie op veranderen de meest dominant
aanwezige visie is binnen deze groep leerkrachten, deze visie wordt aangevuld met accenten uit de ‘rode’ en ‘witte’
visie. Groendenkers vinden het belangrijk dat er binnen een verandertraject ruimte is voor de eigen leerdoelen,
waarin zij hun eigen leerproces mee mogen sturen. Ze zijn gemotiveerd om iets nieuws te leren, te kunnen of te zien.
Groendenkers zijn van mening dat wanneer zij bewust onbekwaam in een geschikte leersituatie worden gebracht,
hun lerend vermogen vergroot kan worden (Caluwé & Vermaak, 2006). Rooddenkers zijn in staat om te veranderen
wanneer zij geprikkeld en gemotiveerd worden om te leren en te veranderen. Ze ontwikkelen zich graag in sociale
settings en vinden het belangrijk dat het beste uit mensen naar voren wordt gehaald (Caluwé & Vermaak, 2006).
Witdenkers zijn van mening dat zij tot veranderen in staat zijn, wanneer een professionaliseringsproject aansluit bij
10
de roeping van de mensen zelf. Witdenkers vinden het van belang dat blokkades worden weggnomen en zij
aangesproken worden op hun innerlijke kwaliteiten (Caluwé & Vermaak, 2006).
2.2 Veranderkundige strategie
Wanneer een organisatie een verandering door gaat maken, moet de verandering aangepakt worden conform de
regels, inzichten en principes van de betreffende organisatie om de verandering te laten slagen (Wierdsma &
Swieringa, 2011).
De strategie in dit verandertraject zal zich richten op het vergroten van het collectieve leervermogen van dit
team (Wierdsma & Swiering, 2011). Het collectieve leren kan vergroot worden door het leren op een bewuste
manier te doen. Bewust leren is het toestaan van vragen stellen aan elkaar, door te vragen wat iemand waarom en
op welke manier doet. Bewust leren wordt collectief gedaan. Door bewust te leren, weten de leerkrachten wat er
geleerd is, op welke manier dit gedaan wordt en waarom. Hierdoor kan het team leerprocessen corrigeren en
continueren (Wierdsma & Swiering, 2011). Wierdsma en Swieringa (2011) spreken ook wel van co-creëren. Dit is een
strategie die zich richt op het proces van gezamenlijke betekenisgeving, door te doen, te bezinnen, te denken, te
beslissen en weer te doen. Interactie neemt binnen co-creatie een belangrijke plaats in.
In dit project wordt naast co-creatie aangesloten bij de visie op veranderen van de groepsleerkrachten. Dit
betekent dat de veranderkundigestrategie zich kenmerkt door bewust maken, beredeneren, leren, aanpassen,
experimenteren, reflecteren, betekenis geven, motiveren, waarderen, aandacht geven en dynamiseren. Mars (2012)
noemt deze visie op veranderen ook wel een strategie die gericht is op leren en ontdekken, waarin ruimte moet zijn
voor het ervaren en leren van de betrokken groepsleerkrachten, dat zij feedback ontvangen om zichzelf verder te
kunnen ontwikkelen en in staat worden gesteld om hun ontwikkeling mee vorm te geven. Aangesloten bij de
verandering die de groepsleerkrachten doormaken in hun ontwikkeling richting het lerende team, zijn de
leersituaties georganiseerd in een context waarin gezamenlijk leren mogelijk werd gemaakt (Caluwé & Vermaak,
2006).
In het kader van zorgvuldigheid en transparantie heeft gedurende dit project regelmatig interactie
plaatsgevonden met alle betrokkenen binnen het project. Deze interactie heeft ertoe geleid dat het project vanuit
diverse perspectieven gevolgd kon worden, waardoor samen met de betrokkenen het verloop en de richting van het
project bewaakt kon worden. De interactie die heeft plaatsgevonden is weergegeven in een communicatieplan, dit
plan is te vinden in bijlage 1 van deze rapportage.
2.3 Veranderkundige interventies
Naar aanleiding van de diagnose is de strategie voor het verandertraject bepaald, waardoor vervolgens de
interventies kunnen worden beschreven die erop gericht zijn om de effectiviteit van de verandering te vergroten
(Caluwé en Vermaak, 2006).
Aan het begin van dit project is een bijeenkomst georganiseerd voor de groepsleerkrachten. Tijdens deze
bijeenkomst wordt is opnieuw het ervaren praktijkprobleem besproken, met als doel het praktijkprobleem
specifieker in kaart te kunnen brengen en de groepsleerkrachten bewust onbekwaam te maken. Uit de kleurentest
van Caluwé en Vermaak (2006) is gebleken dat de groepsleerkrachten het beste leren wanneer zij zich bewust
worden gemaakt van hun eigen tekortkomingen. De groepsleerkrachten hebben in deze bijeenkomst bewust hun
handelingsverlegenheid, onbekwaamheid of tekortkomingen kunnen ervaren, waardoor het besef is ontstaan dat
het handelen versterkt dient te gaan worden (Caluwé & Vermaak, 2006). De veranderingsbereidheid is door deze
strategische aanpak aan het begin van het project verhoogd, waardoor de professionals gemotiveerd werden om
nieuwe dingen te leren, te zien en te kunnen (Caluwé & Vermaak, 2006).
Een andere interventie die is ingezet is teambuilding. Teambuilding is een interventie die past binnen de visie
op veranderen en die de vaardigheden van de groepsleerkrachten vergroot om gezamenlijk problemen op te lossen
(Caluwé & Vermaak, 2006). Teambuilding richt zich op het gebruik maken van de kwaliteiten van individuele
groepsleerkrachten in een probleemoplossende setting. De groepstaak binnen teambuilding vraagt om interactie in
een team, zodat er samen betekenis gegeven kan worden aan leerprocessen (Wierdsma & Swieringa, 2011).
11
Hiermee wordt, naast het versterken en vergroten van het pedagogisch handelen van de leerkrachten, de
ontwikkeling van doorlerend team richting het lerende team gestimuleerd.
Naast teambuilding zijn feedbackgesprekken ingezet als interventie ingezet. Feedback heeft plaatsgevonden
op basis van de feedbackprincipes van Hattie en Timperley (2007); feed up, feed back, feed forward. Hoewel deze
interventie zich vooral richt op het individu in een veranderproject, is deze interventie binnen dit project ingezet met
de focus op de groep. De effectiviteit van het individuele functioneren of handelen is in een team besproken, zodat
alle betrokkenen het handelen of functioneren ook zelf konden toepassen in de eigen onderwijspraktijk. Op deze
wijze kunnen individuele leerprocessen zich tot collectieve leerprocessen ontwikkelen.
Hoofdstuk 2 - Onderzoeksmethodologie
2.1 Onderzoeksstrategie
Het onderzoek dat plaatsvindt in dit project, is gebaseerd op ontwerpgericht onderzoek. Middels ontwerpgericht
onderzoek wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag van dit onderzoek: ‘Op welke wijze kunnen de
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke in hun pedagogisch handelen ondersteund worden, zodat zij
jonge adolescenten kunnen begeleiden in hun sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context
van de bovenbouwklas van de basisschool?’
Er wordt in dit project gekozen voor ontwerpgericht onderzoek, omdat er een interventie ontwikkeld dient
te worden ter verbetering en versterking van het pedagogisch handelen van de groepsleerkrachten van groep 7 en 8
van b.s. Lodijke om jonge adolescenten in de bovenbouwklas van de basisschool te kunnen begeleiden in hun
sociaal-emotionele ontwikkeling (De Lange, Schuman & Montesano Montessori, 2011). In deze strategie wordt op
cyclische wijze de kennisstroom afgewisseld met de praktijkstroom, doordat een interventie ontworpen wordt die
gebaseerd is op praktijkervaringen en theoretische kennis over het in ontwikkeling zijnde puberbrein van jonge
adolescenten en de invloed van deze ontwikkelingen op het gedrag van jonge adolescenten en de relaties met
anderen (De Lange et al., 2011; Van Aken & Andriessen, 2011). Door de combinatie van praktijkervaringen en
theoretische kennis, heeft participatief praktijkonderzoek een belangrijke rol gespeeld in dit project. De
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 zijn binnen alle fasen van dit cyclische proces actief betrokken geweest. In de
oriëntatie- en overlappend ontwerpfase is samen met de leerkrachten een behoefteanalyse gemaakt, waarin de
richting en criteria voor het gewenste ontwerp in kaart zijn gebracht. In deze fase is ook een contextanalyse
uitgevoerd, waarin onderzocht is aan welke voorwaarden het ontwerp zal moeten voldoen wil het kunnen
aansluiten bij de behoeften van de leerkrachten. Voor de contextanalyse zijn ook de groepsleerkrachten betrokken
die eerder deel hebben genomen aan een extern professionaliseringstraject. Deze wijze van participatie had als doel
inspiratie op te doen en positieve aspecten van deze trajecten te bespreken, zodat deze meegenomen konden
worden in het ontwerp binnen dit professionaliseringsproject (De Lange et al., 2011). De behoefteanalyse die in
samenwerking met de groepsleerkrachten tot stand is gekomen, heeft richting gegeven aan de literatuur die is
onderzocht. Daardoor heeft literatuuronderzoek bij kunnen dragen aan de vormgeving van het ontwerp en de
inhoudelijke verantwoording. De implementatiefase is vormgegeven door de veranderkundige diagnose, strategie en
interventies, welke zijn gebaseerd op de veranderkundige visie van de groepsleerkrachten en de ontwikkeling van
het doorlerende naar het lerende team. Daarnaast heeft er in de implementatiefase participatie plaatsgevonden,
doordat de leerkrachten de mogelijkheid hebben gekregen om tussentijds verbeteringen aan te dragen ter
optimalisering van het ontwerp. Tot slot heeft ook in de evaluatiefase van dit onderzoek participatie van de
leerkrachten plaatsgevonden. Samen met de leerkrachten is bekeken in welke mate de interventie heeft bijgedragen
aan het behalen van het projectdoel en op welke wijze de interventie geoptimaliseerd zal moeten worden voor
effectiever gebruik in de toekomst.
12
2.2 Dataverzamelingsmethoden
Er zijn diverse methoden van dataverzameling gebruikt om een interventie te kunnen ontwerpen, implementeren en
evalueren ter verbetering en versterking van het pedagogisch handelen van de groepsleerkrachten in dit project. In
bijlage 2 zijn alle methoden van dataverzameling per onderzoeksfase; oriëntatiefase, ontwerpfase,
implementatiefase, evaluatiefase, overzichtelijk weergegeven.
2.2.1 Literatuuronderzoek
Literatuuronderzoek draagt bij aan het afbakenen van het praktijkprobleem en te komen tot een verdiepte
kennisontwikkeling omtrent de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten en groepsdynamiek (De
Lange et al., 2011). Daarnaast draagt het mobiliseren van bestaande kennis omtrent het praktijkprobleem
inhoudelijk bij aan het ontwerpen van een interventie om het praktijkprobleem te kunnen oplossen (Van Aken &
Andriessen, 2011). In de oriëntatiefase is beoogd door middel van literatuuronderzoek antwoord te geven op de
volgende onderzoeksvraag: ‘Welke veranderingen vinden er plaats in de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge
adolescenten en op welke wijze beïnvloeden deze veranderingen groepsdynamische processen in de bovenbouwklas
van de basisschool?’ Ter beantwoording van deze onderzoeksvraag is onderzoek gedaan naar diverse theorieën op
de adolescentieperiode, de invloed van lichamelijke, cognitieve en neuropsychologische ontwikkelingen op de
sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten tussen de 10 en 13 jaar, de ontwikkelingen en
veranderingen die plaatsvinden in relaties met leeftijdsgenoten en volwassenen en communicatieve strategieën om
jonge adolescenten te kunnen begeleiden
In de ontwerp- en implementatiefase heeft ook kennisontwikkeling plaats gevonden gericht op het
verantwoord kunnen ontwerpen en implementeren van een interventie om het praktijkprobleem op te kunnen
lossen (Van Aken & Andriessen, 2011). In deze fase van het onderzoek is getracht antwoord te geven op de volgende
onderzoeksvragen: ‘Op welke manier kan de interventie worden vormgegeven, waardoor het pedagogisch handelen
van de groepsleerkrachten geprofessionaliseerd kan worden ten aan zien van het begeleiden van jonge adolescenten
in de sociaal emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de klas?’, ‘Op welke wijze kan de
ontworpen interventie in de praktijk geïmplementeerd worden, zodat deze aansluit bij de veranderkundige visie van
de groepsleerkrachten?’ Ter beantwoording van deze onderzoeksvragen is onderzoek gedaan naar de volgende
concepten: ontwerp cycli, veranderkundige strategieën, instructiestrategieën.
Analyse
De analyse van het literatuuronderzoek heeft plaatsgevonden door gebruik te maken van diverse wetenschappelijke
bronnen. Hierbij is rekening gehouden met triangulatie, waardoor het thema vanuit diverse invalshoeken bekeken
kan worden met gebruik van verschillende bronnen en onderzoeken (De Lange, et al., 2011). De uitwerking van het
eerste literatuuronderzoek is weergegeven in hoofdstuk 5 van deze rapportage. Het literatuuronderzoek dat bij
heeft gedragen aan het verantwoord tot stand komen van het ontwerp zit verweven in de ontwerpcyclus die wordt
doorlopen bij het tot stand komen van het ontwerp in hoofdstuk 6.
2.2.2 Interview
In dit project wordt het semi-gestructureerde interview ingezet in de oriëntatie- en tevens ontwerpfase, omdat het
een doelgericht en diepgaand gesprek is waarbij onderzocht kan worden op welke wijze experts trainingen
ontwerpen die bijdragen aan het verbeteren van de groepsdynamische context in de klas (De Lange et al., 2011). In
deze interviews staan twee professionaliseringstrajecten centraal, te noemen GISSKID en Rots en Water. Aan de
hand van drie interviews gericht op deze twee professionaliseringstrajecten is beoogd een antwoord te vinden op de
volgende onderzoeksvraag: ‘Op welke manier kan de interventie worden vormgegeven, waardoor het pedagogisch
handelen van de groepsleerkrachten geprofessionaliseerd kan worden ten aan zien van het begeleiden van jonge
adolescenten in de sociaal emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de klas?’
De interviews die worden ingezet zijn semi-gestructureerd, dit houdt in dat het interview vooraf deels wordt
voorbereid (Boeije, 2005; De Lange et al., 2011). Het interview is voorbereid aan de hand van topics, deze topics zijn
de hoofdpunten die besproken zijn tijdens het interview. De topics zijn gebaseerd op de geformuleerde
13
onderzoeksvraag en naar aanleiding van literatuur over de puberteit, de adolescentieperiode en groepsdynamiek.
De vragen in de interviews met de groepsleerkrachten zullen zich richten op het bespreken van de werkwijze van de
externen in het traject dat gevolgd is met de klas, het effect van de werkwijze op de groepsdynamiek in de klas en de
betekenis van de werkwijze voor het pedagogisch handelen van de leerkracht. In het interview met de expert zal
ingegaan worden op groepsdynamiek in de basisschool en de invloed van het ontwikkelende puberbrein op
groepsdynamische processen. De vragen zijn open gesteld en gericht op het pedagogisch handelen van
groepsleerkrachten van groep 7 en 8. Enkele voorbeeldvragen zijn: ‘Op welke manier werkt u met kinderen aan
groepsdynamische processen in en rondom de klas? Welk advies wil jij jouw collega’s meegeven ter bevordering van
een positieve groepsdynamiek in de klas?’.
Respondenten
Er zal een interview gehouden worden met een leerkracht van groep 7, welke in het voorgaande schooljaar deel
heeft genomen aan het externe professionaliseringstraject ‘Rots en Water’. Daarnaast zal er een interview worden
gehouden met een leerkracht van groep 7, welke in het voorgaande schooljaar deel heeft genomen aan het externe
professionaliseringstraject ‘GISSKID’. Beide respondenten zijn al meerdere jaren fulltime werkzaam in groep 7 van
b.s. Lodijke. Daarnaast zal een interview worden gehouden met een expert op het gebied van groepsdynamiek. Zij is
werkzaam binnen de stichting waartoe b.s. Lodijke behoort en heeft bij een van de groepen 7 in het afgelopen
schooljaar begeleiding geboden op het gebied van groepsdynamiek. Zij volgt sinds 2009 een opleiding gericht op
groepsdynamiek in Amerika en Londen, hiervoor doet ze ook onderzoek. Momenteel staat ze twee dagen voor de
klas, begeleidt ze rugzakleerlingen en begeleidt ze twee dagen in de week scholen bij groepsdynamische problemen
aan de hand van haar traject GISSKID. In dit praktijkgerichte onderzoek vormt zij een subject matter expert voor de
onderzoeker, waaraan specifieke informatie rondom het werken aan groepsdynamische processen verkregen kan
worden (Morrison, Ross, Kalman en Kemp, 2011).
Procedure
De respondenten zijn persoonlijk uitgenodigd voor deelname aan het onderzoek en hebben na bevestiging een
officiële uitnodiging met daarin datum, tijdstip en plaats van het gesprek ontvangen. Voorafgaand aan het gesprek
hebben de respondenten informatie over de inhoud van het gesprek ontvangen, zodat zij zich konden voorbereiden
(De Lange et al., 2011). Tijdens het gesprek heeft de onderzoeker ervoor gezorgd dat het gesprek gefocust is
gebleven op het thema en is hetgeen gezegd werd tussentijds samengevat. Bij het samenvatten is steeds nagegaan
of deze samenvatting gedeeld werd door de betreffende respondent. Na afloop zijn de respondenten bedankt voor
hun medewerking en is hen gevraagd om een members check te doen over de uitgewerkte resultaten. Deze
members check heeft als doel de interpretatie van de onderzoeker te controleren, dit vergroot tevens de
betrouwbaarheid van de verkregen resultaten (Plochg & van Zwieten, 2007).
Kwalitatieve analyse
Om de gegevens die verkregen zijn uit de interviews te analyseren, is er gebruik gemaakt van geluidsopnamen.
Hierdoor konden de gesprekken teruggeluisterd worden en is een transcriptie gemaakt. Aan de hand van deze
transcripties zijn de gegevens geanalyseerd volgens de onderzoeksslang van Boeije (2005). Hierbij zijn de gegevens
systematisch geïnterpreteerd aan de hand van open codering, axiale codering en selectieve codering (Boeije, 2005).
2.2.3 Focusgroep
In de oriëntatiefase zijn twee focusgroepen georganiseerd. De focusgroep biedt, in het kader van ontwerpgericht
onderzoek, in deze fase mogelijkheden om te leren van praktijkervaringen welke vanuit verschillende perspectieven
in één gesprek worden besproken (De Lange et al., 2011; Van Aken & Andriessen, 2011). Op deze manier draagt het
houden van focusgroepen bij aan het ontwerpen van een interventie die aansluit bij de behoeften en ervaringen van
de groepsleerkrachten. Vanuit veranderkundig perspectief gezien zijn hiermee op strategische wijze mogelijkheden
gecreëerd voor de groepsleerkrachten om hun eigen leerproces mee vorm te geven (Caluwé & Vermaak, 2006). De
eerste focusgroep is georganiseerd vanuit veranderkundig perspectief en had als doel om de kern van het
praktijkprobleem specifiek te maken en een gezamenlijk leerdoel te ontwikkelen, op deze manier is aangesloten bij
de visie op leren en veranderen van de betrokken groepsleerkrachten. De tweede focusgroep in de oriëntatiefase is
14
georganiseerd om een antwoord te kunnen geven op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat is de behoefte van de
groepsleerkrachten op het gebied van het ontwikkelen van kennis en pedagogische vaardigheden, ten aanzien van
het begeleiden van jonge adolescenten in de sociaal-emotionele ontwikkeling in de groepsdynamische context van
de bovenbouwklas van de basisschool?’. In de evaluatiefase is een derde focusgroep georganiseerd. Met deze
focusgroep is getracht een antwoord te geven op de volgende onderzoeksvraag: ‘In welke mate heeft de
geïmplementeerde interventie bijgedragen aan het professionaliseren van het pedagogisch handelen van de
groepsleerkrachten, zoals gesteld in het projectdoel, met betrekking tot het begeleiden van jonge adolescenten in
hun sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de bovenbouwklas van de
basisschool?’
De tweede en derde focusgroep zijn semi-gestructureerd, wat inhoudt dat ze zijn voorbereid aan de hand
van topics. Deze topics zijn de hoofdpunten die besproken worden en laten ruimte over om in te gaan op hetgeen de
respondenten vertellen (De Lange et al., 2011). De topics zijn gebaseerd op de geformuleerde deelvragen en
opgenomen in bijlage 4. De eerste focusgroep is gehouden tijdens een bijeenkomst waarin de veranderkundige
strategie is toegelicht, de focusgroep vormde onderdeel van deze bijeenkomst waarvan op voorhand geen topiclijst
is gemaakt. Als voorbereiding op deze kleine focusgroep is het ‘waarom-dialoog’ van Mars (2012) voorbereid. Binnen
alle focusgroepen zijn de vragen open gesteld en gericht op het pedagogisch handelen, kennis en ervaringen van de
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op b.s. Lodijke. De eerste twee focusgroepen richtten zich op het in kaart
brengen van de kern van het vraagstuk en de behoeften van de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op het gebied
van pedagogische vaardigheden en kennisontwikkeling gericht op het begeleiden van jonge adolescenten in de
sociaal emotionele ontwikkeling binnen de context van de klas. Er werd inhoudelijk ingegaan op de concrete
problemen die ervaren werden, de mogelijke oorzaken en welke veranderingen er plaatsvinden bij leerlingen in
groep 7 en groep 8. Daarnaast draagt deze focusgroep eraan bij helder in kaart te brengen op welke wijze de
groepsleerkrachten willen werken aan de ontwikkeling van hun pedagogisch handelen met betrekking tot het
praktijkvraagstuk. Er werd onder andere gevraagd: ‘Wat zijn mogelijke oorzaken van de problemen die jullie ervaren
in de groepsdynamiek in groep 7 en 8?’ De derde focusgroep in de evaluatiefase, ter afsluiting van het onderzoek,
had als doel om de waarde en inzet van de interventie te bespreken. Daarnaast is tijdens deze focusgroep de inzet
van de interventie voor het komende schooljaar besproken. Er werd onder andere gevraagd: ‘In welke mate heeft de
training jullie pedagogisch handelen geprofessionaliseerd?’.
Binnen de tweede focusgroep, welke plaatsvond in de oriëntatiefase, is tevens gebruik gemaakt van de
nominale groepstechniek. De Nominale GroepsTechniek (NGT) is een gestructureerde methode van dataverzameling
bij groepen, welke is ingezet om inzicht te verkrijgen in de competenties die een groepsleerkracht van groep 7 en 8
zou moeten ontwikkelen (Plochg & van Zwieten, 2007). NGT is een geschikte methode om een competentieprofiel te
ontwerpen, omdat door middel van participatie de ingebrachte competenties samen met de respondenten
geanalyseerd en gerangschikt kon worden van belangrijk naar minder belangrijk.
Respondenten
Voor alle drie de focusgroepen zijn alle twaalf de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 uitgenodigd, ongeacht hun
ervaring in het onderwijs of specifiek in groep 7 en 8. Alle leerkrachten van groep 7 en 8 maken deel uit van dit
project, waardoor ervoor gekozen wordt om hen allemaal in de alle fasen van het onderzoek te betrekken.
Rekeninghoudend met fulltime en parttime werkende groepsleerkrachten, zullen er telkens 9 respondenten
deelnemen aan de focusgroepen aangezien er in totaal 9 groepen 7 en 8 op b.s. Lodijke zijn.
Voor alle groepsgesprekken geldt dat het afhankelijk is van de dag waarop het groepsgesprek plaatsvindt,
welke (parttime)leerkrachten deel zullen nemen aan het gesprek.
Procedure
De uitnodigingsprocedure vindt op dezelfde wijze plaats als bij het interview.
Tijdens het gesprek heeft de onderzoeker ervoor gezorgd dat het gesprek gefocust is gebleven op het thema
en dat alle deelnemers werden betrokken bij het gesprek. Daarnaast is tussentijds regelmatig een samenvatting
gegeven van hetgeen werd gezegd, waarbij is nagegaan of deze samenvatting gedeeld werd door alle betrokkenen.
15
Na afloop zijn de respondenten bedankt voor hun medewerking en is hen gevraagd om, net als bij het interview, een
members check te doen over de uitgewerkte resultaten (Plochg & van Zwieten, 2007).
Kwalitatieve analyse
Om de gegevens die verkregen zijn uit de focusgroepen te analyseren, is er gebruik gemaakt van geluidsopnamen.
Hierdoor konden de gesprekken teruggeluisterd worden en is een transcriptie gemaakt. Aan de hand van deze
transcripties zijn de gegevens geanalyseerd volgens de onderzoeksslang van Boeije (2005). Hierbij zijn de gegevens
systematisch geïnterpreteerd aan de hand van open codering, axiale codering en selectieve codering (Boeije, 2005;
Plochg & van Zwieten, 2007).
2.2.4 Vragenlijst
In de oriëntatiefase is een vragenlijst afgenomen onder de leerlingen van groep 7 en 8. Met dit
dataverzamelingsinstrument is beoogd een antwoord te verkrijgen op de volgende onderzoeksvraag: ‘Hoe wordt de
huidige sfeer in de klas en de begeleiding van de sociaal emotionele ontwikkeling door groepsleerkrachten, door
jonge adolescenten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke ervaren?’ De vragenlijst richtte zich op de wijze waarop de
leerlingen van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke het pedagogisch handelen van hun leerkrachten ervaren, hoe zij de sfeer
in de klas ervaren en welke aspecten van de sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten bij deze
leerlingen tot uiting komen, zoals vriendschappen, meningen geven, zichzelf durven zijn. De vragenlijst is een
geschikt instrument om deze informatie van de leerlingen te verkrijgen, omdat er in korte tijd van een groot aantal
leerlingen gegevens verzameld kon worden (De Lange et al., 2011). Anderzijds is de vragenlijst een geschikt
instrument om jonge adolescenten te bevragen over mogelijk gevoelige onderwerpen, een vragenlijst biedt
anonimiteit en vrijheid om openlijk te antwoorden (De Lange et al., 2011). De tweede vragenlijst is aan het einde van
de implementatiefase voornamelijk ingezet vanuit veranderkundig perspectief. De twaalf groepsleerkrachten zijn
hiervoor verdeeld over twee groepen terwijl zij de vragenlijst als groep invulden. Hiermee werden de
groepsleerkrachten gestimuleerd als team samen te reflecteren op de geïmplementeerde interventie. Deze activiteit
maakte onderdeel uit van de veranderkundige strategie om het team te begeleiden in hun ontwikkeling van
doorlerend team naar lerend team (Wierdsma & Swiering, 2011). Daarnaast zijn de antwoorden van deze vragenlijst
gebruikt ter voorbereiding op de focusgroep in de evaluatiefase, zodat tijdens de focusgroep gerichter op de
interventie geëvalueerd kon worden. De resultaten van deze vragenlijst en de afsluitende focusgroep in de
evaluatiefase beogen gezamenlijk een antwoord te geven op de volgende deelvraag: ‘In welke mate heeft de
geïmplementeerde interventie bijgedragen aan het professionaliseren van het pedagogisch handelen van de
groepsleerkrachten, zoals gesteld in het projectdoel, met betrekking tot het begeleiden van jonge adolescenten in
hun sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de bovenbouwklas van de
basisschool?’
De vragen uit de vragenlijst van de leerlingen waren gesloten van aard en richtten zich op de relaties die
leerlingen hebben met leeftijdsgenoten in de groep, de sfeer in de groep, de frequentie van conflicten en hoe deze
opgelost worden. Deze vragen die gesteld zijn, zijn gebaseerd op literatuur omtrent de sociaal-emotionele
ontwikkeling van jonge adolescenten in de leeftijd van 10 – 13 jaar. De vragenlijst werd afgesloten met twee
afsluitende vragen die open van aard zijn. Hierbij hebben de leerlingen ruimte gekregen om ideeën aan te dragen ter
verbetering van de begeleiding die zij in de destijds huidige situatie van de leerkrachten kregen en om ideeën aan te
dragen ter verbetering van de groepssfeer in de klas. De items werden beantwoord op een vijfpunts Likert-schaal.
Deze intervalschaal heeft de leerlingen gedwongen een richting te kiezen, maar heeft hen ook de kans geboden om
de middencategorie te kiezen (De Lange et al., 2011; Verhoeven, 2010). De antwoordmogelijkheden krijgen een
score van 1 t/m 5, waarvan 5 de meest positieve waardering krijgt. Binnen deze vragenlijst wordt van een positieve
waardering gesproken wanneer het gemiddelde 3.5 is. De vragenlijst voor de groepsleerkrachten in de evaluatiefase
is gericht op de geïmplementeerde interventie. Aan de hand van de vragenlijst is beoordeeld in welke mate de
interventie bijdraagt aan het bewust bekwaam maken van de leerkrachten in het begeleiden van jonge adolescenten
in hun sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de context van de bovenbouwklas en in welke mate er een
verandering zichtbaar is in het pedagogisch handelen van de groepsleerkrachten. De vragenlijst bestond uit drie
16
vragen welke aan de hand van een driepunts Likert-schaal beantwoord werden, waarna een toelichting gevraagd
werd. De vierde vraag was geheel open van aard en bood de leerkrachten de mogelijkheid om suggesties ter
verbetering van de interventie aan te dragen.
Respondenten
In de oriëntatiefase zijn alle leerlingen van groep 7 en 8 uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. Dit zijn
231 leerlingen. In de implementatiefase is de vragenlijst aan de twaalf groepsleerkrachten van groep 7 en 8 die in dit
project betrokken zijn voorgelegd. De vragenlijst is in twee groepen gezamenlijk ingevuld, deze groepen zijn dezelfde
groepen als waarmee de interventie is geïmplementeerd. Dit betekent dat er in verband met parttime werkende
leerkrachten een groep is die aan het begin van de week de vragenlijst invult en een groep die deze aan het einde
van de week invult. Alle groepsleerkrachten nemen op deze manier deel aan dit evaluatieonderzoek.
Procedure
Beide vragenlijsten zijn digitaal verstuurd en afgenomen. De vragenlijst voor de leerlingen is verstuurd naar de eigen
leerkracht, deze heeft ervoor gezorgd dat de vragenlijst tijdens ICT-tijd digitaal is afgenomen. Er is gekozen voor een
digitale afname op school, zodat de leerkracht erop toe kan zien dat de leerlingen de vragenlijst zelfstandig invullen
zonder invloed van anderen. Bij beide vragenlijsten is bij verspreiding van de vragenlijst een periode afgesproken
waarbinnen de vragenlijst ingevuld en teruggestuurd moest zijn. Op de helft van de afgesproken periode is een
herinnering gestuurd om de respons te vergroten, daarbij is een opmerking geplaatst voor respondenten die de
vragenlijst al hebben ingevuld (De Lange et al., 2011).
Kwantitatieve analyse
De vragenlijsten van de leerlingen zijn kwantitatief geanalyseerd aan de hand van het programma Google Drive,
waarbij de gegevens zijn geïnterpreteerd in het kader van de ervaren sfeer in de groep door de leerlingen, de
begeleiding van de leerkrachten en relaties met leeftijdsgenoten. Aangezien de vragenlijsten digitaal zijn afgenomen,
zijn de resultaten door het programma in een digitale spreadsheet gezet en tevens gecodeerd. De resultaten worden
beschrijvend weergegeven in de rapportage. De vragenlijst van de groepsleerkrachten is volgens de onderzoeksslang
van Boeije (2005) geanalyseerd. Hierbij zijn de gegevens systematisch geïnterpreteerd aan de hand van open
codering, axiale codering en selectieve codering (Boeije, 2005; Plochg & van Zwieten, 2007).
2.2.5 Ethische aspecten
Het onderzoek dat plaatsvindt tijdens dit project wordt uitgevoerd in samenwerking met groepsleerkrachten,
leerlingen en experts, de menselijke factor speelt in dit project een belangrijke rol. Er is om die reden respectvol en
zorgvuldig om gegaan met de betrokkenen bij dit onderzoek en met de onderzoeksgegevens. De anonimiteit van de
betrokkenen is in het gehele onderzoek gewaarborgd (De Lange et al., 2011; Andriessen, Onstenk, Delnooz,
Smeijsters & Peij, 2010).
Gedurende het gehele project is er transparantie gecreëerd over de aard van het onderzoek en de
verwachtingen die gesteld werden aan de betrokken leerkrachten. Digitaal werden de leerkrachten op de hoogte
gehouden van het onderzoek en de procedure die doorlopen zou gaan worden. De leerkrachten zijn altijd gevraagd
om deel te nemen en nooit verplicht. De stappen die gezet zijn gedurende het project zijn altijd naar alle betrokken
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 gecommuniceerd, zodat bij afwezigheid of verhindering van een bijeenkomst
de leerkrachten op de hoogte bleven van de voortgang van het project. Binnen dit project was deze communicatie
van belang, omdat niet alle betrokken leerkrachten altijd deel konden nemen aan het onderzoek in verband met
parttime werk. Aan het begin van het project is daarom afgesproken dat alle betrokkenen een verslag ontvangen van
de groepsgesprekken die gevoerd zijn, hiermee is ook de mogelijkheid gecreëerd om alsnog een bijdrage te leveren
aan de inbreng van de groep door het verslag aan te vullen (De Lange et al., 2011).
Transparantie en zorgvuldige informatievoorziening dragen bij aan een vergrootte betrokkenheid van de
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke binnen dit project (Pot, 2012). Dit project is gericht op het
versterken van het pedagogisch handelen van deze groepsleerkrachten en is uitgevoerd in dienst van deze
leerkrachten. Om de waarde en de bruikbaarheid van dit project te vergroten zijn de leerkrachten bij alle stappen die
zijn doorlopen betrokken geweest; praktijkprobleem definiëren, behoefteanalyse, richtlijnen uitzetten voor het
17
ontwerp, implementeren aan de hand van de veranderkundige visie en borging. Er heeft steeds terugkoppeling
plaatsgevonden waarin bepaald werd of de juiste richting werd gevolgd en of met de beslissingen die werden
genomen nog steeds voldaan werd aan de behoeften uit de behoefteanalyse aan het begin van het project. Om de
waarde van het project voor de groepsleerkrachten te optimaliseren is collectief brainstormen over de borging van
het project onderdeel geworden van de interventie en is de borging van het project ook besproken tijdens het
evaluatieonderzoek. De leerkrachten zijn door deze stappen steeds betrokken geweest bij het tot stand komen van
het ontwerp en het proces waarin dit heeft plaatsgevonden, waardoor de bruikbaarheid van het project vergroot is
en er een grotere waarde toegekend kan worden aan het project voor het onderwijs op b.s. Lodijke (Pot, 2012).
Hoofdstuk 3 - Behoefte onderzoek onder leerkrachten en leerlingen
Om te kunnen werken aan de professionalisering van de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke kan
het beste aangesloten worden op hun visie op veranderen, leren is immers een gedragsverandering (Caluwé &
Vermaak, 2006; Wierdsma & Swieringa, 2011).
De keuze voor drie groepsgesprekken om het praktijkprobleem te kunnen doorgronden is gebaseerd op een
tweetal keuzen. Enerzijds is uitgegaan van de visie op veranderen van de leerkrachten. Vanuit veranderkundig
perspectief gezien is het voor deze leerkrachten van belang om samengebracht te worden, zodat er een gevoel van
samenhorigheid gecreëerd kan worden. Dit gevoel van samenhorigheid vanaf het begin van het project kan zorgen
voor een goede samenwerking en communicatie in het vervolg van het project (Caluwé & Vermaak, 2006).
Anderzijds kan in een focusgroep de praktijk en het praktijkprobleem vanuit verschillende perspectieven van de
leerkrachten in kaart worden gebracht, waardoor zij vanuit de praktijk bijdragen aan het maken van een diagnose
van het praktijkprobleem en richtlijnen kunnen weergeven van een te ontwerpen oplossing (Van Aken & Andriessen,
2011; De Lange et al., 2011).
In dit hoofdstuk zullen de resultaten worden weergegeven van drie focusgroepen. De resultaten van deze
drie gesprekken zijn verwerkt tot één beschreven stuk, waarin de behoeften van de groepsleerkrachten van groep 7
en 8 worden weergegeven. In verband met parttime werkende leerkrachten, waren er steeds 9 leerkrachten
betrokken bij deze gesprekken. Het eerste gesprek was een kleine focusgroep op grond van een eerste oriëntatie op
het gesignaleerde praktijkprobleem. De tweede focusgroep was erop gericht om de groepsleerkrachten door middel
van het waarom-dialoog (Mars, 2012) bewust onbekwaam te maken en hierdoor de kern van het praktijkprobleem
te doorgronden, zodat zij er bewust voor kunnen kiezen om te willen leren en hun handelen te professionaliseren
(Caluwé & Vermaak, 2006). De derde focusgroep is gehouden op basis van de resultaten uit het waarom-dialoog om
het praktijkprobleem verder te doorgronden, zodat onderzocht kan worden wat de groepsleerkrachten drijft en op
welke wijze het praktijkprobleem ervaren wordt (Mars, 2012). In deze focusgroep is dieper ingegaan op de wijze
waarop de problemen zich uiten in de praktijk, de zichtbare veranderingen van de leerlingen in groep 7 en 8 die
mogelijk invloed hebben op het praktijkprobleem, hetgeen de leerkrachten al geprobeerd hebben om het
praktijkprobleem op te lossen en wat zij in de toekomst graag zouden willen bereiken. Het derde gesprek is volledig
geanalyseerd volgens de onderzoeksslang van Boeije (2005), de resultaten daarvan worden in onderstaande
rapportage weergegeven. De codeboom van deze analyse is weergegeven in bijlage 5. Vanuit het oriënterende
gesprek en het waarom-dialoog in het tweede groepsgesprek zijn aanvullingen op deze rapportage gedaan.
Om te onderzoeken of de leerlingen dezelfde problemen en behoeften ervaren als de leerkrachten, is er ook
een behoefte onderzoek onder de leerlingen van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke uitgevoerd. De resultaten van dit
behoefte onderzoek dienen ter onderbouwing van de behoeften van de leerkrachten, daarnaast kan dit onderzoek
onder leerlingen bijdragen aan het urgentiebesef van de leerkrachten. Wanneer uit de resultaten blijkt dat de
leerlingen ook problemen ervaren met de handelingsverlegenheid van leerkrachten in het hen kunnen begeleiden in
hun sociaal-emotionele ontwikkeling in de klas, dan wordt het een probleemgedreven verandering; het pedagogisch
handelen zal geprofessionaliseerd moeten worden, omdat de leerkrachten én de leerlingen er last van hebben
18
(Mars, 2012). De behoefte van de leerlingen is onderzocht door middel van een digitale vragenlijst, welke is
verspreid onder 231 leerlingen waarvan de uiteindelijke respons uit 172 leerlingen bestond. De non-respons van de
overige leerlingen is door de leerkrachten verklaard als tijdsgebrek.
De resultaten van het behoefte onderzoek onder de leerkrachten zullen onderbouwd worden met citaten
van de leerkrachten. De resultaten van de vragenlijst die is afgenomen onder de leerlingen, zal onderbouwd worden
met tabellen waarin overzichten van de antwoorden van leerlingen schematisch worden weergegeven. In het kader
van het beantwoorden van de onderzoeksvragen is alleen de voor deze vragen relevante informatie gerapporteerd.
In bijlage 5 zijn in het kader van betrouwbaarheid en transparantie de gehele rapportages opgenomen.
3.1 Behoefteanalyse - groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke
Het merendeel van de leerkrachten spreekt over een positieve sfeer in de klas van de huidige groepen 7 en 8 in het
schooljaar 2014-2015. De leerlingen kunnen goed met elkaar samenwerken, zijn enthousiast en tonen
betrokkenheid. In iedere groep spelen er incidenten op tussen leerlingen, maar de leerkrachten zijn het er over eens
dat deze passen binnen de normale gang van zaken binnen de klas. Het zijn kleine incidenten die in gesprek met
elkaar opgelost kunnen worden. De leerlingen zijn hierbij goed aanspreekbaar op hun gedrag, waarbij gesprekken
met leerlingen mogelijk zijn over conflicten die hebben plaatsgevonden. In een aantal groepen hebben de leerlingen
oog voor leerlingen die buiten de groep vallen, deze leerlingen worden door de rest van de groep bij activiteiten
betrokken. In andere groepen is het van belang dat de leerkracht samenwerkingsgroepen samenstelt voor
activiteiten, omdat deze leerlingen anders wel buiten de groep vallen.
‘Het is niet zo dat ze niet met haar willen samenwerken of wat dan ook. Dus als je dat regelt gaat dat ook
verder wel goed en dan gaan ze daar ook wel goed mee om. Maar als er gekozen wordt van duo’s of
drietallen of viertallen, dan zal niemand zelf zeggen van kom jij er eens bij.’ (Leerkracht groep 7)
Bij twee van de negen groepen 7 en 8 worden echter wel problemen ervaren tussen de leerlingen. Deze problemen
ontstaan doordat er door de leerlingen op een negatieve manier op elkaar wordt gelet. Er wordt door leerlingen veel
over elkaar gepraat in plaats van met elkaar. Een van de leerkrachten ervaart hierbij een grote mate van
onzelfstandigheid, omdat leerlingen de problemen die ze met elkaar hebben niet zelfstandig kunnen oplossen. Uit de
gesprekken blijkt dat er in meerdere klassen een groot verschil zit tussen de leerlingen in hoeverre ze in staat zijn om
problemen op te lossen. De leerkrachten vragen zich af of zij van deze leerlingen mogen verwachten dat ze een
groepsproces kunnen overzien? Zich bewust kunnen zijn van hun eigen rol in de groep? Zelfstandig conflicten op
kunnen lossen met leeftijdsgenoten, waarbij respect is voor ieders rol in de groep?
Het merendeel van de leerkrachten die momenteel werkzaam zijn in groep 7 en 8 heeft onderwijservaring
met zowel groep 7 als groep 8. Zij zijn van mening dat gedrag van leerlingen heel erg groepsafhankelijk is, maar dat
er wel veranderingen plaatsvinden binnen de sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerlingen in groep 7 en 8. Dit
kan beschreven worden als een zoektocht naar een eigen identiteit, ook wel zelfontplooiing. In groep 7 komt er bij
veel kinderen rond december/januari een omslag. Deze leerlingen maken in het eerste half jaar de verandering door
van kind naar jonge adolescent, waarbij ze zich bewuster worden van zichzelf en van elkaar. In de klas uit zich dit bij
jongens door haantjes gedrag te vertonen en bij de meiden uit zich dit in ruzies die blijven voortduren. De
leerkrachten geven aan dat dit vermoedelijk te maken heeft met de positie die deze leerlingen in groep 7 binnen de
basisschool innemen.
‘Je bent nog te jong om mee te doen met de oudsten van de school, maar je voelt je te oud om nog echt bij de
jongere groep te horen. Dus een beetje te groot voor servetten en te klein voor het tafelkleed. Dat idee.’
Leerkracht groep 8.
Doordat de leerlingen zich niet allemaal tegelijkertijd op hetzelfde moment ontwikkelen, zijn er grote verschillen
zichtbaar tussen de leerlingen, zowel fysiek als psychisch. Deze verschillen worden zowel door leerkrachten van
groep 7 als groep 8 ervaren. Deze grote verschillen maken dat de ene leerling sneller verandert dan de andere
leerling. Door deze verschillen in rijping, is de ervaring van de leerkrachten dat leerlingen elkaar weer opnieuw
moeten leren kennen. Hierdoor gebeurt het dat vriendschappen verloren gaan en nieuwe vriendschappen ontstaan.
19
Het gedrag wat leerlingen laten zien in deze situaties is verschillend. Sommige leerlingen zijn heel erg verdrietig en
andere leerlingen gaan pest- of claimgedrag vertonen.
‘Claimen gewoon uit angst om de ander kwijt te raken en daarvoor moet je soms anderen wegduwen of er
voor zorgen dat anderen er niet meer komen. Dat kan ook pestgedrag in de hand werken, maar dat is dan uit
angst om iemand kwijt te raken.’ Leerkracht groep 7.
Ook stoer doen en grapjes uithalen wordt in deze groepen veelvuldig gezien, omdat leerlingen er graag bij willen
horen. Haantjes gedrag wordt dit door een leerkracht van groep 8 genoemd, vooral de jongens laten gedrag zien dat
ten koste gaat van anderen, zoals grapjes maken en provoceren.
‘Negen van de tien keer is het dan van ‘Ja, maar ik wil er zo graag bij horen, want zij maken allemaal leuke
grappen en daar wordt om gelachen, dat wil ik ook’. En dan gaan ze overschreeuwen en forceren en vallen ze
alleen maar in negatieve zin op. Andere kinderen vinden deze leerling dan een uitslover of aansteller of wat
dan ook’ Leerkracht groep 8.
De leerkrachten ervaren dat er vooral incidenten tussen leerlingen plaatsvinden ten gevolge van de ontwikkeling die
zij doormaken als beginnende pubers. Hoewel de sfeer als positief wordt ervaren in de klassen, zijn het deze
incidenten die door het merendeel van de leerkrachten als lastig worden ervaren, omdat zij zich handelingsverlegen
voelen wanneer deze incidenten zich voordoen.
‘Ik blijf het moeilijk vinden dat BFF, aan een kind uit leggen dat hij nu ook met een ander gaat spelen en niet
alleen maar met jou. Dat blijf ik heel moeilijk vinden’ Leerkracht groep 8.
De buitenbeentjes van de klas vormen in de gesprekken ook een steeds terugkerend thema. De leerkrachten ervaren
handelingsverlegenheid in het begeleiden van deze leerlingen, waardoor zij weer onderdeel kunnen gaan uitmaken
van de groep.
‘Maar soms bij een van de drie die lijkt daar geen problemen mee te hebben en ook als je het een beetje
vraagt, maar dan denk ik heeft ze er nou echt geen problemen mee? Wil ze dit nou echt alleen doen of is dat
ook maar een beschermlaagje zeg maar?’ Leerkracht groep 7.
Door de gesprekken die de groepsleerkrachten met elkaar hebben in de focusgroepen en het waaromdialoog dat zij samen hebben gevoerd, wordt de kern van het praktijkprobleem en de daaruit voortvloeiende
behoeften helder voor de leerkrachten. Ze zijn van mening dat het probleem is dat leerlingen zich niet bewust zijn
van hun eigen rol binnen een groepsproces. Door ontbrekend bewustzijn kunnen ze conflicten moeilijk uit de weg
gaan en conflicten zelfstandig oplossen. Leerkrachten zijn geneigd om oplossingen aan te dragen en zich te mengen
in een conflict, zodat het opgelost kan worden. Mogelijk leren en ervaren leerlingen hierdoor te weinig wat hun rol
in het conflict is en leren ze niet om oog te hebben voor wat er gaande is in de gehele groep. De groepsleerkrachten
van groep 7 en 8 beseffen zich dat zij hiermee rekening moeten houden in hun handelen als leerkracht, maar vinden
het lastig om op bovenstaande situatie in te spelen. De leerkrachten ervaren dat zij onvoldoende kennis bezitten
over welke ontwikkelingen invloed hebben op het gedrag van hun leerlingen en dat ze vaak handelingsverlegenheid
ervaren wanneer zij kinderen willen begeleiden in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Een aantal keer is tijdens
deze groepsgesprekken door de meerderheid van de leerkrachten expliciet de behoefte geuit aan kennis over pubers
en de ontwikkeling van het puberbrein om beter in te kunnen spelen op de problemen die worden ervaren met de
bovenbouwleerlingen in de groep. Daarnaast uitten zij expliciet de behoefte aan (actieve) werkvormen die moeten
helpen het bewustzijn bij de leerlingen te ontwikkelen ten aan zien van de gevolgen van het eigen gedrag op
anderen, met name op de groep.
Tot slot, is er aan het einde van het laatste groepsgesprek aan de hand van de nominale groepstechniek een
top tien ontwikkeld, waarin de belangrijkste competenties zijn opgenomen die een leerkracht in groep 7 en 8 zou
moeten beheersen (Plochg & van Zwieten, 2007). Deze top tien hebben de leerkrachten ingekort tot een top acht,
deze top acht is in bijlage 5 opgenomen in de volledige rapportage van deze focusgroep. Het competentieprofiel is
verspreid onder de twaalf leerkrachten van groep 7 en 8. Negen van de twaalf leerkrachten hebben dit formulier
ingevuld. De overige drie leerkrachten hebben een herhaling ontvangen, maar daarvan is de non-respons niet
teruggekoppeld. Van de acht competenties worden vier competenties benoemd waarin behoefte aan ontwikkeling
aanwezig is. Competentie 2 wordt door twee leerkrachten als ‘onbekwaam’ ingevuld. Deze leerkrachten geven aan
20
zich te laten verleiden door aannames en dat zij zich meer bewust zouden moeten zijn van hun objectiviteit in
gesprekken met kinderen. Collega’s met een open blik zouden hen hierbij kunnen helpen. Competentie 3 wordt ook
door twee leerkrachten als ‘onbekwaam’ ingevuld. Zij geven aan niet altijd te weten wat er in een conflict tussen
leerlingen is gebeurd, dit maakt het lastig om het probleem te analyseren, te concretiseren en de kern naar boven te
halen. Drie leerkrachten geven aan zich niet geheel bekwaam te voelen in competentie 5. Zij zijn van mening dat zij
onvoldoende inzicht hebben in de wijze waarop zij kunnen handelen wanneer zich problemen voordoen met of
tussen leerlingen. Zelf geven zij aan behoefte te hebben aan achtergrond informatie over de invloed van hormonen
op het gedrag van pubers. Ook wordt de vraag gesteld of er stappenplannen zijn, waarin beschreven wordt hoe een
leerkracht kan handelen bij problemen met of tussen leerlingen. In competentie 7 voelen drie leerkrachten zich
onbekwaam. Zij vinden het lastig om te functioneren als bruggenbouwer tussen verschillende leerlingen, waarbij zij
hen kunnen begeleiden in het vormen en onderhouden van sociale interacties. Deze leerkrachten geven aan
behoefte te hebben aan meer inzicht in de relaties tussen leerlingen onderling en de typen leerlingen in een klas.
Ook kunnen tips of activiteiten hen helpen hiermee om te leren gaan. Tot slot geeft één leerkracht aan zich
onvoldoende bekwaam te voelen in competentie 8. Ze geeft aan te ervaren dat ze meer structuur en duidelijkheid
zou mogen bieden aan de leerlingen, maar dat ze anderzijds ook flexibel is. Ze ervaart echter dat deze twee aspecten
van klassenmanagement niet altijd goed op elkaar aansluiten.
3.2 Behoefteanalyse - leerlingen van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke
Naast het in kaart brengen van de behoefte van de leerkrachten, zijn ook de ervaringen en behoeften ten aanzien
van het praktijkprobleem van de leerlingen van groep 7 en 8 in kaart gebracht.
In de klas
Helemaal
oneens
(1)
0%
0%
0%
0%
Oneens
(2)
Soms
(3)
Eens
(4)
Helemaal
eens
(5)
41 %
23 %
34 %
57 %
Gemiddelde
(absolute getallen
Ik vind mijn klas leuk
0%
18 %
41 %
4.2
Ik vind dat de sfeer in mijn klas goed is
2%
23 %
52 %
3.9
Ik voel mezelf fijn in de klas
3%
18 %
45 %
4.0
De juf/meneer werkt met ons aan een fijne sfeer in
0%
12 %
31 %
4.4
de groep.
Ik weet wat ik kan doen om ervoor te zorgen dat
2%
4%
31 %
46 %
17 %
3.7
de sfeer in de groep voor alle kinderen fijn is.
Ik draag mijn steentje bij aan een fijne sfeer in de
1%
1%
18 %
41 %
39 %
4.1
groep.
Ik vind dat de sfeer buiten de klas, tijdens het
0%
1%
33 %
29 %
37 %
4.0
buitenspelen, goed is.
Tabel 1: Vragen met betrekking tot sfeer, veiligheid en het eigen gedrag in de klas (N=172). De frequenties worden weergegeven in percentages en afgerond op
hele getallen. De gemiddelden worden weergegeven in absolute getallen en zijn niet afgerond, vanwege een positieve score vanaf 3,5.
De sfeer in de klas wordt door de respondenten als positief ervaren. Alle vragen worden gemiddeld hoger
dan een 3.5 gewaardeerd, zoals af te lezen is in tabel 1. Wanneer kritisch gekeken wordt naar de gemiddelden van
de verschillende vragen, valt op dat de vraag waarbij kinderen moeten aangeven of zij weten wat ze zelf kunnen
doen aan een positieve sfeer in de groep, net voldoende gewaardeerd wordt. Hier komt een gemiddelde score van
3.7 uit.
Leeftijdsgenoten
Ik heb veel vrienden/vriendinnen.
Ik vind het belangrijk wat mijn
vrienden/vriendinnen van mij vinden.
Ik vind het belangrijk wat de rest van de klas van
mij vindt.
Als ik een eigen mening heb en die is anders dan
die van het groepje waar ik mee omga, mag ik niet
meer meedoen.
Ik gedraag mezelf niet altijd volgens de regels,
Helemaal
oneens
(1)
1%
6%
Oneens
(2)
Soms
(3)
Eens
(4)
Gemiddelde
(absolute getallen)
17 %
34 %
Helemaal
eens
(5)
70 %
24 %
5%
9%
7%
27 %
9%
16 %
29 %
31 %
15 %
3.2
45 %
37 %
13 %
3%
2%
1.8
43 %
34 %
18 %
3%
2%
1.8
4.5
3.6
21
omdat ik bang ben dat andere kinderen mij dan te
braaf vinden.
Ik vind de mening van mijn leeftijdsgenoten
5%
7%
31 %
37 %
20 %
3.6
belangrijk.
Ik vind de mening van mijn vrienden/vriendinnen
1%
1%
17 %
45 %
36 %
4.1
belangrijk.
Als ik een andere mening heb dan mijn
24 %
41 %
22 %
9%
4%
2.2
leeftijdsgenoten, dan zeg ik dat liever niet waar zij
bij zijn.
Als ik een andere mening heb dan mijn vrienden,
26 %
41 %
22 %
7%
4%
2.2
dan zeg ik dat liever niet waar zij bij zijn.
Tabel 2: Vragen met betrekking tot de omgang met leeftijdsgenoten en vrienden (N=172). De frequenties worden weergegeven in percentages en afgerond op hele
getallen. De gemiddelden worden weergegeven in absolute getallen en zijn niet afgerond, vanwege een positieve score vanaf 3,5.
Zoals weergegeven in tabel 2 ervaren de leerlingen in de klas en op school dat zij veel vrienden en
vriendinnen hebben om mee om te gaan, dit laat de gemiddelde score van 4.5 zien. Wat vrienden en vriendinnen en
leeftijdsgenoten van ze vinden, lijken de leerlingen wel belangrijk te vinden. Dat laat een gemiddelde score van
respectievelijk 3.6 en 3.2 zien. Hoewel de mening van vrienden belangrijk gevonden wordt, is er geen sterke
meerderheid waarmee aangegeven wordt dat de mening van leeftijdsgenoten, vrienden en vriendinnen invloed
uitoefent op de leerlingen. Ook hebben de meeste leerlingen niet het gevoel dat zij belemmerd worden in
vriendschappen, het horen bij clubjes en contact met leeftijdsgenoten wanneer zij hun eigen mening durven te
geven. De regels zullen door een grote meerderheid, 77% van de leerlingen, niet negeert worden om erbij te kunnen
horen.
Rollen in de klas
Helemaal
oneens
(1)
0%
1%
48 %
Oneens
(2)
Soms
(3)
Eens
(4)
Helemaal
eens
(5)
75 %
19 %
4%
Gemiddelde
Ik bepaal zelf met welke kinderen ik omga.
1%
3%
21 %
4.7
Ik kom op voor kinderen die worden buitengesloten.
4%
33 %
43 %
3.7
Ik durf niet op te komen voor kinderen die worden
29 %
16 %
3%
1.8
buitengesloten, omdat ik bang ben dan zelf
buitengesloten te worden.
Ik durf mezelf te zijn in de klas.
2%
2%
19 %
35 %
42 %
4.1
De juf/meneer laat ons merken het goed te vinden
0%
2%
18 %
41 %
39 %
4.1
als we onze eigen mening durven te geven in de klas.
De juf/meneer leert ons respect te hebben voor
2%
1%
15 %
41 %
41 %
4.1
andere meningen dan die van onszelf.
Tabel 3: Vragen met betrekking tot verschillende en aanwezige rollen in de klas(N=172). De frequenties worden weergegeven in percentages en afgerond op hele
getallen. De gemiddelden worden weergegeven in absolute getallen en zijn niet afgerond, vanwege een positieve score vanaf 3,5.
Uit tabel 3 is af te lezen dat de leerlingen zichzelf durven te zijn in de klas en dat dit gedrag ook door de
leerkrachten wordt gestimuleerd. Een meerderheid van de leerlingen, 80% en 82%, ervaart de stimulans van de
leerkrachten om hun eigen mening te geven en respect te tonen voor anderen. Wanneer naar de overige vragen
wordt gekeken valt op dat de leerlingen met een grote meerderheid van 96%, zelf in staat zijn om te bepalen met
wie zij omgaan. De meeste leerlingen durven voor andere kinderen op te komen en daarmee het buitensluiten van
medeleerlingen te voorkomen.
Omgang met anderen
Helemaal
oneens
(1)
1%
Oneens
(2)
Soms
(3)
Eens
(4)
Helemaal
eens
(5)
28 %
Gemiddelde
Als we gaan samenwerken, werk ik op een fijne
1%
22 %
48 %
4.0
manier samen met andere kinderen uit de klas.
Als we hier tijd voor krijgen, speel ik op een fijne
0%
1%
19 %
43 %
37 %
4.1
manier met andere kinderen in de klas.
Tijdens het buitenspelen op school, speel ik met
2%
5%
21 %
23 %
49 %
4.1
andere kinderen.
Als ik problemen heb met andere kinderen los ik dit
1%
2%
41 %
43 %
13 %
3.6
zelf op.
Als ik problemen heb met andere kinderen vraag ik
4%
19 %
55 %
18 %
4%
2.9
de juf/meneer om hulp bij het oplossen.
Tabel 4: Vragen met betrekking tot de omgang met anderen in en buiten deklas (N=172). De frequenties worden weergegeven in percentages en afgerond op hele
getallen. De gemiddelden worden weergegeven in absolute getallen en zijn niet afgerond, vanwege een positieve score vanaf 3,5.
22
In tabel 4 is af te lezen dat de omgang met andere leerlingen door een meerderheid van de leerlingen
positief wordt gewaardeerd. Opvallend is dat het zelf oplossen van problemen met andere leerlingen net boven de
3.5 scoort. Dit betekent dat er een kleine meerderheid is die zelfstandig problemen oplost met anderen. Dit is te zien
in de tabel, waarbij 56% van de leerlingen ‘eens’ of ‘helemaal eens’ aangeven en 41% van de leerlingen antwoordt
met ‘soms’. Dit komt overeen met de score op de volgende vraag, waarin gevraagd wordt in hoeverre de leerkracht
gevraagd wordt om te helpen bij het oplossen van problemen. Van de leerlingen zegt 22% hulp nodig te hebben bij
het oplossen van problemen, 23% van de leerlingen zegt hier geen hulp bij nodig te hebben. Echter is bij deze vraag
de groep leerlingen die ‘soms’ heeft geantwoord het grootst, 55% van de leerlingen.
Verbeteringen ten aanzien van sfeer
De vragenlijst werd afgesloten met twee open vragen. De eerste vraag richtte zich op verbeteringen ten aan zien van
de sfeer in de klas; ‘Heb jij ideeën over hoe jullie als klas (nog) beter met elkaar om kunnen gaan, zodat de sfeer in
de klas (nog) beter wordt? Je mag jouw ideeën hieronder invullen.’
De leerlingen vinden het van belang om geweld achterwege te laten, zoals schoppen of schelden. Zij zijn van
mening dat er beter geluisterd moet worden naar wat een ander zegt of vraagt, zodat er rekeninggehouden kan
worden met elkaar. Hierbij is het tonen van respect voor andermans mening belangrijk. De leerlingen vinden het
belangrijk dat er vooraf nagedacht wordt voordat iets hardop wordt gezegd, dat leerlingen elkaar uit laten praten en
problemen niet groter worden gemaakt dan dat ze zijn. Ook het accepteren van een mening die anders is dan die
van anderen past hierbij, vinden ze. Een idee om beter met elkaar om te gaan als klas ter bevordering van een
positieve sfeer, vinden de leerlingen de frequentie van het samenwerken. Zij zijn van mening dat er meer
samengewerkt moet gaan worden, zowel met maatjes als in groepjes. Ze vinden het ook belangrijk dat de
samenstelling van samenwerkgroepjes regelmatig veranderd wordt, zodat leerlingen andere leerlingen leren kennen
dan alleen vriendjes en vriendinnetjes en zowel met jongens als meisjes leren samenwerken. Binnen het
samenwerken mogen leerlingen elkaar niet buitensluiten. Naast het samenwerken noemen de leerlingen ook het
doen van gezamenlijke activiteiten of spelletjes met de groep, zowel in de klas als buiten de klas, ter bevordering van
een positieve groepssfeer. Tot slot, wordt er voorgesteld om minder ruzie met elkaar te maken. Ruzie kan
voorkomen worden door niet op elkaar te zeuren, minder op elkaar te letten, zich niet te bemoeien met andermans
zaken en om buitenstaanders niet bij een ruzie te betrekken.
Verbeteringen ten aanzien van het handelen van de leerkracht
De tweede open vraag van de vragenlijst richtte zich op het handelen van de leerkracht en mogelijke ideeën die dit
handelen zouden kunnen verbeteren; ‘Hoe kan de juf/meneer jullie helpen bij het (nog) beter met elkaar omgaan,
zodat de sfeer in de klas (nog) beter wordt? Je mag jouw ideeën hieronder invullen.’
De leerlingen gaven aan dat zij van mening waren dat de leerkrachten meer ruimte moesten bieden om met
elkaar samen te werken in wisselende samenstellingen. Naast het bevorderen van samenwerken vragen zij hun
leerkracht hen te helpen met het ontwikkelen van vaardigheden om zelfstandig ruzies op te kunnen lossen. Ze geven
aan ruimte en kansen te willen hebben om problemen zelf op te kunnen en mogen lossen. Ze verwachten van de
leerkracht hierbij een luisterende, adviserende en analyserende rol. Het oplossen willen de leerlingen graag zelf
doen, maar de leerkracht kan gedurende het gesprek vragen stellen zodat duidelijk wordt wat er is gebeurd.
Hiermee willen ze ook voorkomen dat er onterecht straf wordt gegeven aan leerlingen die weinig tot niks met het
conflict te maken hebben. Als laatste vinden de leerlingen het belangrijk dat hun leerkracht kijkt naar wat er gebeurd
in de groep en hoe het met hun gaat. Persoonlijke interesse van de leerkracht vinden ze belangrijk, omdat ze graag
willen voelen dat de leerkracht open staat voor gesprekken wanneer het niet goed gaat met een leerling of
leerlingen. Ze vinden het belangrijk om te kunnen praten over de sfeer in de klas en hoe ze deze als groep kunnen
verbeteren. Wanneer de leerkracht goed kijkt naar de leerlingen in de groep weet hij of zij ook beter welke
leerlingen er vervelend doen en waar er gepest wordt.
23
3.3 Kern van het behoefte onderzoek
In dit hoofdstuk is een behoefteanalyse gemaakt vanuit het perspectief van de leerkracht en vanuit het perspectief
van leerlingen uit groep 7 en 8 van b.s. Lodijke.
De leerkrachten spreken hun handelingsverlegenheid uit in het op een ondersteunende en adviserende wijze
begeleiden van jonge adolescenten in groep 7 en 8 in hun sociaal-emotionele ontwikkeling, waarbij zij de
zelfredzaamheid van leerlingen willen stimuleren. De leerkrachten zijn van mening dat zij de leerlingen in de huidige
situatie te veel sturen in het oplossen van problemen, waardoor ze niet leren hoe zij hun sociale relaties kunnen
opbouwen, onderhouden en verder kunnen ontwikkelen. Vooral de problemen die ontstaan tussen leerlingen zijn
moeilijk te begeleiden, alsmede het gedrag van leerlingen die zich in de beginnende puberteit bevinden. De
leerkrachten zijn zich bewust van de ontwikkelingen die horen bij de beginnende puberteit, welke zichtbaar worden
in de houding en het gedrag van leerlingen in groep 7 en 8 in relatie tot volwassenen en leeftijdsgenoten. Het
merendeel van de leerkrachten acht zichzelf echter niet in staat om leerlingen in de puberteit op een passende
manier te kunnen begeleiden in relatie tot anderen. Zij hebben behoefte aan meer kennis over de ontwikkelingen
die leerlingen in groep 7 en 8 in de beginnende puberteit doormaken en de wijze waarop leerkrachten hen hierin
actief kunnen begeleiden.
Hoewel de leerlingen de sfeer in de groep en het contact met andere leerlingen als positief beoordelen,
ervaart het merendeel van de leerlingen ook dat ze het lastig vinden om problemen zelfstandig op te lossen. De
leerlingen geven aan behoefte te hebben aan meer ruimte om problemen met leeftijdsgenoten of vrienden en
vriendinnen zelf op te leren lossen. Ze vinden het belangrijk dat de leerkracht hierin begeleiding biedt, maar geen
sturende rol speelt. De ruimte bieden om veel te kunnen samenwerken, advies te geven bij problemen en een
luisterend oor te zijn, zijn expliciete behoeften die door de leerlingen van groep 7 en 8 worden geuit.
Het praktijkprobleem en de behoeften aan professionalisering vanuit het perspectief van de leerkracht van
groep 7 en 8 en onderbouwd vanuit het leerling-perspectief, zal nu door verdiepend literatuuronderzoek verder
aangescherpt, afgebakend en inhoudelijk ondersteund worden vanuit wetenschappelijk perspectief.
Hoofdstuk 4 - De sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten
Gebaseerd op de uitkomsten van het behoefte onderzoek dat is gehouden onder groepsleerkrachten en leerlingen
van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke zal verdiepend literatuur onderzoek uitgevoerd worden. Verdiepend
literatuuronderzoek draagt bij aan het mobiliseren van bestaande kennis, zodat het door de groepsleerkrachten
ervaren praktijkprobleem verder gediagnosticeerd kan worden en oorzaken van het probleem geïdentificeerd
kunnen worden. Daarnaast draagt verdiepend literatuuronderzoek bij aan het ontwikkelen en onderbouwen van een
oplossing (Van Aken & Andriessen, 2011). Het verdiepende literatuuronderzoek, gebaseerd op recente literatuur en
wetenschappelijk onderzoek, zal in kaart brengen welke veranderingen er plaatsvinden aan het begin van de
puberteit en adolescentieperiode en hoe deze veranderingen tot uiting komen in de sociaal emotionele ontwikkeling
van leerlingen in de bovenbouwklas van de basisschool. Daarnaast zal in kaart worden gebracht welke invloed deze
veranderingen in de puberteit en de sociaal-emotionele ontwikkeling hebben op het gedrag van leerlingen in groep 7
en 8 in een groep, in relatie tot leeftijdsgenoten, vrienden en volwassenen. Tot slot, zal onderzocht worden op welke
wijze leerkrachten leerlingen in groep 7 en 8 kunnen begeleiden in hun sociaal emotionele ontwikkeling.
4.1 Adolescentie of puberteit?
In dit onderzoek zal verder gesproken worden over adolescentie en niet over puberteit, aangezien puberteit
(puberty of puberscence) in de Engelse literatuur betrekking heeft op het proces van geslachtsrijp zijn. Adolescentie
(adolescence) staat voor de hele overgangsperiode en de daarmee gepaard gaande lichamelijke en psychische
ontwikkelingen.
24
De adolescentieperiode wordt gezien als een aparte leeftijdsfase, omdat er binnen de adolescentie
ontwikkelingen plaatsvinden die niet bij de kindertijd en niet bij de volwassenheid horen (Doreleijers & Jansen,
2004). De adolescentieperiode kan ingedeeld worden in de vroege adolescentie, de middenadolescentie en de late
adolescentie. Dit onderzoek richt zich op de vroege adolescentie.
De ontwikkeling die plaatsvindt bij jonge adolescenten is een combinatie van aanleg, milieu en zelfbepaling,
zowel nature als nurture hebben invloed op de ontwikkeling (Struyven, Sierens, Dochy & Janssens, 2007). De nature
wordt gevormd door de genetisch bepaalde natuur, waarbij in de vroege adolescentie ontwikkeling plaatsvindt in de
lichamelijke ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling en de neuropsychologische ontwikkeling (Feldman, 2005;
Crone, 2012). De nurture omvat de fysieke en sociale omgeving, waarbij in de adolescentieperiode bij jonge
adolescenten een proces van losmaking van ouders, leerkrachten en andere volwassenen op gang komt. Vrienden en
leeftijdsgenoten gaan in het leven van een jonge adolescent een belangrijkere rol spelen. (Feldman, 2005; Crone,
Pels & Postma, 2011; 2012).
4.2 Theorieën over de adolescentieperiode
Er zijn verschillende theorieën ontwikkeld met betrekking tot de adolescentieperiode (Goossens & Luycks, 2004).
Deze theorieën richten zich specifiek op de vraag of de adolescentie periode een eigenheid heeft en of de
gedragingen van adolescenten overeenkomen met het beeld dat de maatschappij ervan heeft. De
adolescentieperiode is bij veel mensen bekend als een onrustige en emotioneel instabiele periode. Volgens de
psychoanalytische theorie zijn het de emoties die zich ontwikkelen tijdens de adolescentieperiode (Goossens &
Luycks, 2004). Adolescenten moeten in deze leeftijdsfase leren omgaan met tegenstrijdige emoties in de relatie met
ouders en andere belangrijke volwassenen. Enerzijds willen adolescenten zich terug trekken in hun eigen wereld,
maar zij ervaren anderzijds de behoefte om de ouder op te zoeken om hun eigenheid te kunnen tonen en te ervaren
(Goossens & Luycks, 2004; Crone, 2012). Het willen tonen van deze eigenheid heeft ook te maken met een groei in
het denken van adolescenten. In de kindertijd wordt op een concrete manier nagedacht, terwijl adolescenten in
staat zijn om abstract te redeneren. Dit houdt in dat zij kunnen nadenken over hun eigen gedachten. De cognitieve
theorie op de adolescentieperiode stelt dat adolescenten hun ouders en andere volwassenen, zoals leerkrachten, als
gevolg van deze cognitieve ontwikkeling kritischer zullen benaderen (Feldman, 2005). Veel adolescenten gaan
hierdoor sneller de discussie aan, ze vinden het een uitdaging om door middel van abstract te redeneren zwakke
plekken te vinden in de beredenering van anderen. Deze cognitieve ontwikkeling kan echter ook zorgen voor
emotionele instabiliteit bij adolescenten. Het in staat zijn na te denken over het eigen denken, kan er toe leiden dat
adolescenten zich erg van zichzelf bewust worden. Hierdoor kunnen adolescenten zich in beelden dat anderen ook
over hen nadenken met als gevolg dat zij scenario’s bedenken over wat de omgeving van hen zal denken. Zo kunnen
adolescenten ervan overtuigt zijn dat er door leeftijdsgenoten, ouders of andere volwassenen specifiek op hen gelet
wordt. Dit egocentrisme in het denken kan er ook toe leiden dat adolescenten denken dat hun ervaringen en
gevoelens uniek zijn en niemand hen begrijpt (Goossens & Luycks, 2004; Feldman, 2005; Crone, 2012). Gezien vanuit
deze ontwikkelingstheorieën is de adolescentieperiode een ontdekkingsproces, waarbij adolescenten hun eigenheid
leren te uiten zodat autonomie ontwikkeld kan worden. De omgeving speelt hier een belangrijke rol in, vooral de
relatie tussen ouders en adolescenten vormt een veilige basis om verschillende rollen en keuzen van gedrag uit te
proberen. Er is echter nog een omgevingsfactor die in grote mate deel uit maakt van de adolescentieperiode, dit is
de school en met name de klas waar adolescenten deel van uit maken. Ook reacties en het gedrag van vrienden
bepalen in belangrijke mate het gedrag van de adolescent (Goossens & Luycks, 2004). Wanneer vanuit sociaalcultureel perspectief naar het vraagstuk in dit project gekeken zou worden, zou dit betekenen dat de sociaal
emotionele ontwikkeling niet alleen invloed heeft op groepsdynamische processen, maar dat groepsdynamische
processen in de klas ook de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten zouden kunnen beïnvloeden.
4.3 Hersenontwikkeling in de adolescentieperiode
De meest zichtbare verandering in de adolescentieperiode is de lichamelijke verandering. Lichamelijke
veranderingen vinden plaats onder invloed van de aanmaak van hormonen (Doreleijers & Jansen, 2004; Prinsen &
25
Terpstra, 2009; Nelis & van Sark, 2012; Crone, 2012). De hypothalamus geeft het startsein aan de hypofyse voor de
aanmaak van hormonen. Voor jongens is dit het hormoon testosteron en voor meisjes oestrogeen. Deze hormonen
zijn verantwoordelijk voor de lichamelijke ontwikkeling van adolescenten. De verandering van het lichaam zorgt voor
veel onzekerheid. Vooral jongens ervaren onzekerheid wanneer de groeispurt later plaatsvindt dan bij meisjes. Zij
voelen zich dan fysiek zwakker (Doreleijers & Jansen, 2004). De lichamelijke veranderingen duren gemiddeld 4 jaar,
de hersenontwikkeling daarentegen vindt gedurende de hele adolescentie plaats.
De hersenontwikkeling vindt plaats tussen de 10 en 26 jaar en zorgt ervoor dat het denken steeds efficiënter
wordt (Crone, 2012). De hersenen bestaan uit honderd miljard zenuwcellen die onderling elektrische signalen
uitwisselen. Door het uitwisselen van deze signalen worden allerlei belangrijke biologische, mentale en motorische
processen in het lichaam gereguleerd, te denken valt aan ademhaling, hartslag, het denken, regulatie van emoties,
beweging en evenwicht. In de adolescentieperiode is er op MRI scans een grote hoeveelheid grijze stof te zien, welke
de zenuwcellen aanduiden. De verbindingen tussen de zenuwcellen worden op MRI scans gezien als witte stof, dit
zijn de uitlopers van de zenuwcellen. Deze uitlopers zorgen ervoor dat informatie tussen de cellen doorgegeven kan
worden en nemen toe gedurende de adolescentieperiode (Blakemore & Choudbury, 2006; Doreleijers & Jansen,
2004; Crone, 2012). Hoe meer er van deze witte stof(banen) te zien is, hoe sneller informatie heen en weer gestuurd
kan worden. De grijze stof neemt in de kindertijd toe en vervolgens in de adolescentieperiode weer af. Dit verklaart
waarom kinderen en jonge adolescenten in staat zijn om creatief en out of the box te denken, het inefficiënte
denken zorgt voor een breed scala aan ideeën. In de adolescentieperiode vanaf ongeveer 10 jaar tot 26 jaar worden
de zenuwcellen als het ware gesnoeid, waarbij de minder sterke zenuwcellen verdwijnen en de sterke zenuwcellen
blijven bestaan. Dit proces heeft tot gevolg dat adolescenten aan het begin van de adolescentieperiode moeite
hebben met concentratie en het houden van overzicht. Hun hersenen bestaan nog uit te veel zwakke verbindingen
die het efficiënt denken tegenhouden (Doreleijers & Jansen, 2004; Crone, 2012). Het ‘snoeiproces’ van de
zenuwcellen vindt plaats in de grote hersenen. Deze bestaan uit vierdelen, genoemd de achterhoofdskwab, de
wandbeenkwab, de slaapkwab en de frontaalkwab. De achterhoofdskwab verwerkt visuele en zintuiglijke informatie.
De wandbeenkwab verwerkt informatie via de zintuigen die gelegen zijn in de huid. De slaapkwab, ook wel
temporale kwab genoemd, verwerkt zintuiglijke informatie die verkregen zijn uit het gehoor, het verbale geheugen
en diverse taalfuncties. De frontaalkwab, ook wel de prefrontale cortex genoemd, is verantwoordelijk voor de
impulscontrole, het beoordelingsvermogen, probleemoplossing, planning, sociaal gedrag, taal en geheugen. De
prefrontale cortex selecteert welk gedrag bij welke situatie past en wordt ook wel de topmanager van het brein
genoemd (Crone, 2012; Nelis & van Sark, 2012).
De hersenen ontwikkelen zich van achter naar voor, dat houdt dat in de frontale kwab pas als laatste de
zenuwcellen ‘gesnoeid’ worden en de sterkste cellen overblijven. Terwijl dit juist een belangrijk gebied is voor het
reguleren van sociaal gedrag. De amygdala is een gebied wat diep in de hersenen ligt. De amygdala is vooral
betrokken bij emoties die angst, boosheid of blijdschap oproepen en neemt qua omvang bij de start van de puberteit
toe en blijft vervolgens stabiel. Uit onderzoeken is naar voren gekomen dat de amygdala sterker reageert op emoties
die boosheid en angst tonen dan blijdschap (Crone, 2012). De amygdala zorgt ervoor dat het lichaam snel kan
reageren op deze emotieherkenning, in de vorm van een gevecht of een vluchtreactie. Naast de amygdala is er nog
een emotiegebied, namelijk het striatum. Het striatum is een soort pleziergebied en reageert op positieve
informatie, zoals een beloning (Crone, 2012). Dit hersengebied reageert ook op positieve emoties, zoals een glimlach
en een blij gezicht en stimuleert jonge adolescenten om toenadering te zoeken.
De nog in ontwikkeling zijnde prefrontale cortex heeft invloed op diverse systemen in het lichaam van de
adolescent (Crone, 2012). De late ontwikkeling van de prefrontale cortex verklaart mede waarom de
adolescentieperiode vaak als een moeilijke periode wordt ervaren voor adolescenten en hun omgeving (Doreleijers
& Jansen, 2004; Crone, 2012; Nelis & van Sark, 2012). Het nog in ontwikkeling zijn van de prefrontale cortex houdt in
dat adolescenten gedurende een groot deel van deze periode moeite houden met het maken van weloverwogen
keuzes, plannen, anticiperen op situaties en prioriteiten stellen. De prefrontale cortex zorgt ervoor dat gedrag
beoordeeld kan worden, waardoor consequenties kunnen worden overzien op zowel de korte als de lange termijn.
Eerder is benoemd dat emotiegebieden al vroeg worden aangelegd. Emotiegebieden zijn eigenlijk stimulerende
26
systemen die in evenwicht gehouden zouden moeten worden door remmende systemen, waardoor eerst nagedacht
kan worden over gedrag en de gevolgen daarvan op de korte en lange termijn. Echter, bevinden deze remmende
systemen zich in de prefrontale cortex, welke nog volop in ontwikkeling is. Dit heeft tot gevolg dat adolescenten
gevoeliger zijn voor stimulatie, zoals beloningen, dan voor remmende maatregelen, zoals straf.
Het herkennen van emoties en sociale tekens, zoals gezichtsuitdrukkingen, laat op MRI scans een tijdelijke
achteruitgang zien in de begin fase van de adolescentie. Dit wordt ook wel een ‘puberdip’ genoemd. Dit heeft te
maken met de manier waarop het gezichtsnetwerk, de fusiform face area en de achterhoofdskwab, samenwerkt met
het emotienetwerk, de amygdala. De hersenen ontwikkelen zich van achter naar voor, waardoor de
achterhoofdskwab zich in de vroege adolescentieperiode ontwikkeld. Tijdens het ontwikkelen van de
achterhoofdskwab kan er tijdelijk een verminderde gezichtswaarneming zijn, doordat de samenwerking tussen
fusiform face area, achterhoofdkwab en amygdala verstoord wordt door de ontwikkeling die plaatsvindt (Blakemore
& Choudbury, 2006; Crone, 2012). De ontwikkelingen die plaatsvinden in de prefrontale cortex hebben ook invloed
op de amygdala. Het nog in ontwikkeling zijnde voorste hersengedeelte bemoeilijkt het de amygdala om emoties op
de juiste manier te kunnen reguleren, dit zorgt voor wispelturigheid in gedrag bij adolescenten. Naast de prefrontale
cortex wordt de amygdala ook beïnvloedt door de aanmaak van hormonen. De aanmaak van hormonen zorgt voor
stemmingswisselingen bij adolescenten en vergroot de gevoeligheid voor invloeden van buitenaf. Deze gevoeligheid
is vooral zichtbaar in de leeftijd tussen de 10 en 16 jaar. Hormonen maken het lastig om impulsen te beheersen,
waarbij beredeneerd wordt dat een beloning op korte termijn fijner is dan op de lange termijn. Adolescenten zijn
daardoor niet in staat om verantwoord na te denken over de consequenties op de lange termijn (Crone, 2012).
De gevolgen van de relatief lange hersenontwikkeling en het daaruit voortvloeiende gedrag van
adolescenten worden vaak als negatief beoordeeld, maar anderzijds creëert deze disbalans tussen emotie en ratio
mogelijkheden voor adolescenten om onderzoek te doen naar hun eigen behoeften. Wanneer zij in staat zouden zijn
om zorgvuldig risico’s af te wegen, zullen zij zich op veilig en bekend terrein blijven begeven. Juist het ontdekken van
de omgeving zorgt ervoor dat adolescenten hun sociale identiteit en uiteindelijk hun persoonlijk identiteit kunnen
gaan ontwikkelen (Crone, 2012).
4.4 Sociale behoeften van jonge adolescenten
Volgens de interpersoonlijke theorie van Sullivan hebben mensen in iedere ontwikkelingsfase sociale behoeften,
welke steeds aangevuld en uitgebreid worden (Scholte & Engels, 2004). Zo ook in de adolescentie. De mate van
vriendschappen worden steeds belangrijker, dit worden ook wel horizontale relaties genoemd. Horizontale relaties
kenmerken zich door gelijkheid in kennis en sociale positie. Adolescenten willen zich conformeren en deel uitmaken
van een sociale groep, waarbij ze zich gesteund en gewaardeerd voelen. Vriendschappen in de adolescentieperiode
spelen een grote rol bij het ontwikkelen van waarden en normen, het kunnen nemen van perspectief en de
ontwikkeling van de eigen identiteit, omdat jongeren in relatie met leeftijdsgenoten de kans krijgen om ervaringen
uit te wisselen en deze te toetsen aan eigen opvattingen. Daarnaast worden er in vriendschapsrelaties sociale
vaardigheden ontwikkeld die de adolescent in staat stelt om conflicten te hanteren, agressie te reguleren en
meningen en opvattingen onder woorden te brengen. Naast de sociale ontwikkeling vindt ook de emotionele
ontwikkeling plaats in relatie tot leeftijdsgenoten, zoals het leren uiten en reguleren van emoties en deze leren
omzetten in gedragingen (Scholte & Engels, 2004; Nelis & van Sark, 2012; Crone, 2012).
Doordat jonge adolescenten volop bezig zijn hun eigen identiteit te ontwikkelen gebeurt het dat
vriendschappen niet meer voldoen aan de behoeften die zij ervaren, in deze periode zullen vriendschappen daarom
ook vaker verbroken worden en nieuwe vriendschappen aangegaan worden. Hersenontwikkelingen en hormonale
veranderingen hebben invloed op de vorming van identiteit en het aangaan van vriendschapsrelaties. Door de
ontwikkelingen die plaatsvinden in de prefrontale cortex zijn jonge adolescenten in staat om na te denken over
zichzelf, over hun gedachten en over verwachtingen die zij hebben. Doordat jonge adolescenten nog moeite hebben
met perspectief nemen en zich daardoor moeilijk kunnen inleven in de ander, zijn zij erg gericht op het eigen
zelfbeeld. Zij zullen daarom vooral vriendschappen aangaan met leeftijdsgenoten die dezelfde opvattingen en
voorkeuren hebben.
27
Door lichamelijke en daarmee gepaard gaande uiterlijke veranderingen en de in ontwikkeling zijnde
samenwerking tussen de fusiform face area, de achterhoofdskwab en de amygdala is er tijdelijk een kleine
achteruitgang te zien in de waarneming van emoties bij anderen door jonge adolescenten. Er wordt ook wel
gesproken van een ‘puberdip’. Voor met name jonge adolescenten is het in deze fase lastig om
gezichtsuitdrukkingen te lezen. Dit kan problemen veroorzaken tussen jonge adolescenten, omdat zij elkaar
onbedoeld kwetsen of niet begrepen voelen. Ook zorgen hormonale veranderingen die zich uiten in lichamelijke
veranderingen, vooral bij meisjes, voor onzekerheid. Zij gaan zich meer vergelijken met anderen om een nieuw
zelfbeeld te kunnen vormen. Door deze onzekerheid vinden meisjes, vooral meisjes met een negatief zelfbeeld, het
erg lastig om nieuwe vriendschappen van hun beste vriendin te accepteren, dit gaat gepaard met gevoelens van
jaloersheid.
4.5 De invloed van de groep op jonge adolescenten
Mensen hebben in hun leven drie basisbehoeften, welke bestaan uit het erbij willen horen, invloed uitoefenen en
persoonlijke relatie (Fiddelaers-Jaspers & Ruigrok, 1997; Alblas, 2010). Zoals eerder beschreven staat in de
adolescenten periode persoonlijke relatie en het erbij willen horen centraal in de sociaal-emotionele ontwikkeling.
Vanuit psychisch perspectief is dit een reden voor adolescenten om bij een groep te willen horen, zich te
conformeren (Crone, 2012). Een groep doorloopt verschillende fasen, zowel lineair als cyclus. Dit kan inhouden dat
een fase door verstoring van de balans in een groep, bijvoorbeeld bij een nieuwe leerkracht of leerling, een fase
opnieuw doorloopt. In de Amerikaanse literatuur over groepsvorming staan de fasen beschreven als forming,
storming, norming, performing en adjourning, dit komt overeen met de in de Nederlandse literatuur beschreven
fasen die groepen doorlopen, te noemen oriëntatiefase, machtsfase, affectiefase, de fase van de autonome groep en
de afsluitingsfase (Remmerswaal 2006; Remmerswaal 2009; Forsyth 2010). Hoewel een groep in een schoolse
situatie in eerste instantie een taakgerichte groep is waarvan het individu deel uitmaakt om kennis te ontwikkelen,
worden in de adolescentieperiode sociaal-emotionele redenen belangrijker om bij een groep te horen. De groep
vormt een belangrijk middel om te voorzien in sociaal-emotionele behoeften, zoals contact, waardering en
erkenning (Remmerswaal 2009). De leerkracht krijgt binnen de groep een andere taak, zijn oorspronkelijke rol van
leider is minder van invloed omdat peers een grotere rol gaan spelen in het leven van de jonge adolescent.
In de forming oftewel de oriëntatiefase toont de groep zich nog afhankelijk van de leerkracht voor het
bepalen van de grenzen waarbinnen gewerkt en geleerd gaat worden. Na deze fase weten leerlingen waar ze aan
toe zijn binnen de taakstructuur. In de storming en machts/affectiefase staan de onderlinge verhoudingen van de
groep centraal (Remmerswaal, 2009). Dit is mogelijk de fase waarin de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 in dit
project het praktijkprobleem ervaren. In deze twee fasen ontstaan conflicten die het mogelijk maken dat groepen
onderlinge verhoudingen en sociale posities gaan bepalen. De sociale positie van een jonge adolescent in een groep
wordt niet alleen bepaald door individuele kenmerken, maar ook door de kenmerken van een groep. In een groep
kunnen vijf typen leerlingen onderscheiden worden (Scholte & Engels, 2004). De eerste groep leerlingen zijn de
populaire adolescenten. Deze adolescenten zijn sociaal sterk ontwikkeld en zijn voor andere adolescenten
aantrekkelijk om mee om te gaan. De tweede groep adolescenten zijn verworpen adolescenten, zij laten agressief
gedrag zien en zijn sociaal teruggetrokken. De derde groep adolescenten valt niet op in een groep, zijn sociaal
minder ontwikkeld. Zij worden niet geaccepteerd, maar ook niet verworpen. Deze adolescenten worden vaak
genegeerd. De vierde groep adolescenten toont agressie naar leeftijdsgenoten, maar zij zijn ook sociaal competent.
Deze adolescenten zijn zich ervan bewust in welke situaties zij sociaal gedrag moeten vertonen, wat vooral gebeurd
naar vrienden toe. De vijfde groep adolescenten bezitten geen bijzondere sociale competenties, maar vertonen ook
geen negatief gedrag. De adolescentie periode is voor de groep genegeerde en verworpen adolescenten het
kwetsbaarst. Het vormen van vriendschappen is in deze leeftijdsfase een belangrijke ontwikkeling, waardoor sociale
incompetentie als niet gewenste eigenschap op zal vallen. De kans is dan ook groot dat sociale verwerping op deze
adolescenten van toepassing zal zijn (Scholte & Engels, 2004; Crone, 2012).
Het bepalen van de onderlinge verhoudingen en sociale posities gaat gepaard met conflicten en kost tijd en energie.
De conflicten die de leerlingen doormaken in deze periode horen bij de ontwikkelingen die gaande zijn in de
28
adolescentiefase. Een van de ontwikkelingstaken waar zij voor staan is het ontwikkelen van een eigen identiteit,
hiervoor experimenteren zij met profileren, aanpassen en het ontdekken van groepsnormen. Wanneer in een groep
een ontwikkeld relatiepatroon is ontstaan en de taakstructuur en inhoudsverdeling voor alle groepsleden helder is,
kan gesproken worden van een autonome groep (Remmerswaal 2006; Remmerswaal 2009). In deze fase kan
persoonlijke en vertrouwelijke communicatie plaatsvinden tussen de groepsleden, waardoor een open
groepsklimaat tot stand kan komen. Omdat de onderlinge wisselwerking in relatie tot elkaar helder is geworden
gedurende de vorige fasen, kunnen de groepsleden in deze fase hun persoonlijke betrokkenheid onderzoeken en de
individuele bijdrage aan de groep beoordelen. De laatste fase is de afsluitingsfase en is vooral van toepassing op de
laatste groep van de basisschool. In deze fase komt een einde aan de groep, het gaat in deze fase om afscheid
nemen. Groepen doorlopen zelden alle fasen op deze volgorde. Het is mogelijk dat groepen terugvallen in eerdere
fasen of sommige fasen niet bereiken (Remmerswaal 2006; Remmerswaal 2009).
Binnen de groepen van deze jonge adolescenten, te noemen de groepen 7 en 8, is een grote dynamiek
aanwezig. De leraar zal voor zijn leerlingen een pedagogisch klimaat moeten scheppen, waarin zij de ruimte krijgen
om zich sociaal-emotioneel te kunnen ontwikkelen (Jongepier, Struijk & van der Helm, 2010; Crone, 2012). De
leerlingen hebben daarbij wel behoefte aan begeleiding van volwassenen in de vorm van een luisterend oor,
beschikbaarheid en toegankelijkheid, zoals is gebleken uit de vragenlijst die de leerlingen van groep 7 en 8 hebben
ingevuld.
4.6 Communicatie tussen leerkracht en jonge adolescent
Voor jonge adolescenten is het van belang dat ze serieus genomen worden, gehoord worden en gelijkwaardig
behandeld worden (Delfos, 2009; van Lieshout, 2009; Crone, 2012). Ook al zijn ze hier in hun verbale uitingen nog
niet altijd aan toe. Wanneer er afspraken worden gemaakt met jonge adolescenten, helpt het wanneer volwassenen
een democratische opvoedingsstijl hanteren, ook wel autoritatieve of relatiegerichte opvoedingsstijl genoemd
(Delfos, 2009). In deze opvoedingsstijl(en) vindt overleg plaats en worden kinderen en jongeren gelijkwaardig
benaderd. Door gezamenlijk afspraken en regels op te stellen moeten compromissen gesloten worden, waardoor
zowel volwassenen als jonge adolescenten inspanning moeten leveren bij het naleven van de afspraken. Er zijn ook
regels en afspraken die gemaakt worden door volwassenen om de adolescenten structuur en veiligheid te bieden.
Jongeren zullen willen weten waarom deze regels en afspraken nodig zijn, volwassenen met een democratische
opvoedingsstijl zullen jongeren deze uitleg geven omdat ze weten dat zij dit nodig hebben om regels en afspraken te
kunnen accepteren. Hoewel jonge adolescenten het niet altijd eens zullen zijn met de regels die voor hun eigen
veiligheid en structuur moeten worden gesteld, zullen zij deze regels wel naleven wanneer volwassenen erkennen
dat zij een andere mening toebedeeld zijn. Erkenning is in de ogen van adolescenten een vorm van gehoord worden
(Delfos, 2009).
Van alle gesprekken die op school gehouden worden met leerlingen, zijn slechts 20% van deze gesprekken
echte gesprekken (Delfos, 2009). Volwassenen gaan vaak het gesprek aan met jonge adolescenten zonder dit
gesprek af te stemmen op de ander. Hiermee zetten zij de hersenen van jonge adolescenten op ‘uit’, ze vertellen de
adolescent wat hij of zij moet doen, ze zijn niet uitnodigend waardoor de adolescent nauwelijks inbreng in het
gesprek heeft. Reden hiervoor is dat volwassenen vaak bang zijn dat jonge adolescenten hun hersenen niet
gebruiken, ze zijn bang voor de gevaren die adolescenten door gebrek aan kennis en ervaring over het hoofd zien
(Delfos, 2009). Volgens Delfos (2009) is het voor leerkrachten van belang om ervoor te zorgen dat jonge
adolescenten over de noodzakelijke informatie beschikken op een manier waarbij het denkproces van de adolescent
door middel van vragen stellen wordt begeleidt en hiermee de hersenen op ‘aan’ worden gezet.
Delfos (2009) maakt onderscheid in de fysieke leeftijd en de psychische leeftijd op het gebied van
communicatie, waarbij ze haar communicatie afstemt op de psychische leeftijd van een individu. De psychische
leeftijd geeft beter aan op welk niveau er gecommuniceerd kan worden dan de fysieke verschijning van een individu.
In gesprekken met jonge adolescenten is het als eerste van belang om respectvol met de ander om te gaan.
Volwassenen en adolescenten staan naast elkaar in het gesprek, zodat er een basis van gelijkwaardigheid is. Hoewel
jonge adolescenten niet altijd op gelijkwaardige basis met volwassenen praten en veel weerstand laten zien, is het
29
voor de communicatie tussen jongeren en volwassenen beter wanneer volwassenen gelijkwaardigheid wel
nastreven. Jonge adolescenten krijgen daarmee het gevoel dat zij er mogen zijn en zullen eerder bereid zijn om hun
weerstanden in de communicatieve sfeer met volwassenen te laten afzwakken (Delfos, 2009). Ten tweede vindt de
jonge adolescent het belangrijk wanneer hij serieus wordt genomen. De volwassene moet ervan uitgaan dat de
jonge adolescent een bijdrage aan het gesprek kan leveren en op zijn manier deskundig is (Delfos, 2009; van
Lieshout, 2009; Crone, 2012). Ten derde is het van belang om de adolescent op zijn of haar gemak te stellen. De
volwassene kan dit doen door waardering uit te spreken voor de bereidwilligheid van de jonge adolescent om een
gesprek te voeren, hiermee kan bereikt worden dat de adolescent zich veilig voelt. Ook door het benoemen van het
doel van het gesprek en wat er gedaan wordt met de informatie die gegeven wordt in het gesprek, kan er een veilige
basis voor het gesprek ontstaan. Als vierde is het belangrijk dat er geluisterd wordt naar de jonge adolescent. Veel
jongeren vinden communiceren met volwassenen niet van belang, omdat zij altijd over zichzelf praten (Delfos,
2009). Daarom is het juist van belang om de adolescent ruimte en tijd te geven om zijn eigen verhaal te vertellen,
ook al duurt dit soms langer dan gewenst is. De jonge adolescent kan hierin gestimuleerd worden door vooral te
luisteren en door te vragen op hetgeen zij belangrijk vinden. Hiervoor is niet alleen een goede luister- en
observatiehouding van belang, maar ook een houding waar nieuwsgierigheid en waardering uit spreekt. Dit vergroot
het gevoel van gelijkwaardigheid van de adolescent en kan een wederzijds leerproces op gang brengen. Een lerende
houding van de volwassenen kan de jonge adolescent stimuleren om kennis en informatie van volwassenen over te
nemen (Delfos, 2009).
Er dient met een aantal aspecten rekening gehouden te worden in gesprek met jonge adolescenten.
Sommige jonge adolescenten zien er groter, ouder en wijzer uit dan ze daadwerkelijk zijn. De wijze van
gespreksvoering zal aangepast moeten worden aan de psychische leeftijd van de adolescent (Delfos, 2009). Jonge
adolescenten zijn trots op hun groeiende intellectuele vaardigheden en willen hun wijsheid graag laten zien en
delen. Wanneer jonge adolescenten zich gewaardeerd voelen ontstaat er een basis van veiligheid, een van de
voorwaarden om met jonge adolescenten te kunnen communiceren. In gesprekken met jongeren mogen en kunnen
volwassenen open zijn in wat ze voelen. Het benoemen van onzekerheden en zekerheden schept een band van
vertrouwen en gelijkwaardigheid tussen volwassenen en adolescenten. Dit kan plaatsvinden door middel van
metacommunicatie, dit is het praten over de communicatie die plaatsvindt. Naast het vergroten van
gelijkwaardigheid, zorgt dit ook voor transparantie in een gesprek (Delfos, 2009). Er dient rekening gehouden te
worden met verschillen tussen jongens en meisjes in de gespreksvoering. Jongens zijn actiever en fysiek ingesteld,
waardoor het voeren van zwaardere gesprekken vaak beter in een omgeving kan plaatsvinden waar activiteit
mogelijk is. Hoewel dit vooral voor jongens geldt, wordt aangeraden om per individu te bekijken welke voorwaarden
of aandachtspunten extra van belang zijn (Delfos, 2009).
Volgens Delfos (2009) is het van belang een vaste lijn in gespreksvoering met jongeren aan te brengen om te
voorkomen dat zij blijven zitten met onbesproken gevoelens, een naar gevoel of een onopgelost conflict. Zij maakt
onderscheid in de voorbereiding van een gesprek, de introductie, de startvraag, de romp van het gesprek en de
afsluiting. Spontane gesprekken op school zullen deze stappen vaak niet allemaal doorlopen, omdat zij spontaan
plaatsvinden worden zij niet voorbereid en wordt er geen introductie gegeven. Toch is het verstandig om als
leerkracht een bepaalde structuur aan te brengen in de communicatie met leerlingen, om daarmee de jongere in zijn
of haar context met zijn of haar verhaal beter aan bod te kunnen laten komen (Delfos, 2009).
4.7 Attitude van de leerkracht
Hoewel kennis over lichamelijke, cognitieve, neuropsychologische en sociale ontwikkelingen en communicatie met
jonge adolescenten het mogelijk maakt om adolescenten beter en bewuster te kunnen begeleiden in hun
ontwikkeling, zijn er ook nog andere aspecten die van belang kunnen zijn in de begeleiding van adolescenten in hun
ontwikkeling. De attitude van de leerkracht. Een attitude die respect, bescheidenheid, gelijkwaardigheid en oprechte
belangstelling uitstraalt maakt dat een adolescent zich geaccepteerd, gewaardeerd en erkend voelt. Dit is een
belangrijke basis in het contact met jonge adolescenten. Jongeren hebben vaak het gevoel dat ze alleen commentaar
krijgen wanneer iets niet goed gegaan is, terwijl ze ook hun best doen om goede dingen te laten zien. Volwassenen
30
zijn geneigd dit positieve gedrag niet te zien en opnieuw in te grijpen wanneer negatief gedrag wordt getoond.
Bewezen is dat een gedragsverandering juist bekrachtiging van positief gedrag nodig heeft om te slagen (Delfos,
2009).
Hoofdstuk 5 – Professionaliseringstrajecten Rots en Water en GISSKID
In dit hoofdstuk zullen twee good practices centraal staan van professionaliseringstrajecten gericht op het
begeleiden van de sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten in de groepsdynamische context van de
klas. In het kader van ontwerpgericht onderzoek draagt het onderzoeken van good practices bij aan het leren van
ervaringen die eerder zijn onderzocht en waarvan de mate van werkzaamheid is aangetoond (Van Aken &
Andriessen, 2011). De good practices die in het kader van dit project worden onderzocht, zijn uitgevoerd op b.s.
Lodijke in het schooljaar 2013-2014 in twee groepen 7. In beide groepen werden in het afgelopen schooljaar
problemen ervaren tussen leerlingen. In de ene groep waren er een aantal jongens dominant aanwezig en zorgden
voor veel onrust in de klas. De leerlingen en leerkracht wisten niet hoe ze hiermee om moesten gaan en er heerste
een gevoel van onveiligheid in de klas. In de andere groep speelde het probleem al in de vorige jaargroep. Deze
groep leerlingen typeerden hun groep als rotgroep. Vooral de meisjes in deze groep hadden veel problemen en een
tweetal jongens hadden problemen met elkaar, waarvan een van de twee jongens ook een negatieve relatie had met
andere leerlingen. Beide groepen kwamen niet uit de negatieve spiraal die zich binnen de groep ontwikkelde. Na
diverse gesprekken met de gedragsspecialisten op school, het zorgteam en de adjunct-directeur is besloten om een
extern begeleidingstraject op te starten. Beide groepsleerkrachten die in dit project begeleid werden door experts
zijn ook in schooljaar 2014-2015 werkzaam in groep 7. De ervaringen en werkwijzen van deze good practices hebben
als doel bij te dragen aan de wijze waarop een interventie ontworpen kan worden, waardoor groepsleerkrachten van
groep 7 en 8 hun pedagogisch handelen kunnen professionaliseren betreffende het kunnen begeleiden van jonge
adolescenten in hun sociaal emotionele ontwikkeling binnen groepsdynamische context van de klas. Daarnaast is het
gebruik maken van de ervaringen van deze collega’s en het delen ervan met de overige collega’s een vorm van
teambuilding, omdat anderen hierdoor gemotiveerd kunnen raken om de in deze trajecten werkende handelingen of
werkvormen uit te proberen (Caluwé & Vermaak, 2006).
Aan de hand van drie interviews is onderzocht wat de positieve factoren uit de twee verschillende
professionaliseringstrajecten zijn. In dit hoofdstuk zullen eerst de resultaten weergegeven worden van good practice
‘Rots en Water’. De resultaten worden beschreven vanuit de kennis en ervaring van de groepsleerkracht die het
traject heeft doorlopen. Vervolgens zal good practice ‘GISSKID’ geschreven worden. GISSKID wordt beschreven
vanuit het perspectief van de groepsleerkracht die het traject heeft doorlopen en vanuit het perspectief van de
externe deskundige en tevens bedenker van GISSKID. In het kader van het beantwoorden van de onderzoeksvraag
zijn delen uit de rapportages van de interviews in dit hoofdstuk weergegeven. De hele rapportages en codebomen
van deze interviews zijn opgenomen in bijlage 6.
5.1 Rots en Water
Rots en Water wordt door de groepsleerkracht beschreven als een traject waarin leerlingen actief bezig zijn met hun
lichaam. De activiteiten die de leerlingen deden kunnen geassocieerd worden met zelfverdediging. Daarnaast werd
er gemediteerd, waardoor er bewust rust in de klas werd ingebouwd. Rots en Water vond 1 uur per week plaats in
de speelzaal, waar de leerlingen de ruimte hadden om te bewegen. De training werd gegeven door twee ‘Rots en
Water’ opgeleidde trainers, deze maakten samen met de leerkracht ook deel uit van de activiteiten. De activiteiten
wisselden elke week en werden afgestemd op de groep. Elke trainingssessie werd gestart vanuit de kring, de kring
werd hierbij vergeleken met een klok. De 3, 6, 9 en 12 waren vaste plaatsen, de trainers bepaalden welke kinderen
op deze plekken stonden. De keuze voor deze leerlingen was gebaseerd op hun gedrag, dit konden zowel opvallende
als onopvallende leerlingen zijn. Tussentijds wisselden deze plaatsen. De rest van de groep verdeelde zich over de
31
overige plaatsen, waarbij ze werden gestimuleerd om na te denken over welke leerlingen hen zouden kunnen
steunen tijdens de training. De leerkrachten en trainers maakten ook deel uit van de kring.
De leerkracht die dit traject heeft doorlopen heeft Rots en Water vooral ervaren als een methodiek die
preventief ingezet kan worden en schoolbreed gehanteerd moet worden. Rots en Water behoeft namelijk een
training om deze te mogen en kunnen geven, de achterliggende visie dient uitgedragen te worden in de activiteiten
en dat maakt het voor professionals zonder deze training moeilijk om zich hierin te bekwamen. Daarnaast speelt
Rots en Water te weinig in op problemen die ineens ontstaan in een groep en kunnen escaleren.
‘Kijk, dit is sowieso preventief. Je moet het ook goed doen denk ik en moet je wel echt een Rots en Water
school zijn. Alleen als je dan kijkt er blijven probleempjes zijn, dingen die gebeuren, ruzietjes, hoe los je dat
echt goed op? Dat miste ik in de methode.’ Groepsleerkracht groep 7, Rots en Water.
De opbouw van het traject en daarmee de opbouw van de methode heeft niet bijgedragen aan het
verbeteren van de groepssfeer in deze klas. Een aantal leerlingen lieten zien wel van de training te leren, bij hen
werd het gronden van hun houding tijdens het spreken voor de klas terug gezien. Zij hadden een zelfverzekerdere
houding dan voorheen. Ook zagen sommige kinderen in dat een leerling, die nogal stil en op zichzelf was met weinig
vrienden, heel veel rust uitstraalde en dat die rust heel fijn kan zijn op bepaalde momenten.
‘K. bijvoorbeeld die was heel erg op zichzelf, niet veel vrienden. Maar op een gegeven moment kwamen ze er
wel achter dat hij wel heel veel rust uitstraalde en dat je daar ook wel iets aan kon hebben en daar werd dan
toch wel weer gebruik van gemaakt.’ Groepsleerkracht groep 7, Rots en Water.
Deze groep leerlingen was echter in de minderheid. Een belangrijke oorzaak van de lage opbrengsten van dit traject
is, volgens de leerkracht van groep 7, dat de leerlingen de problemen en daarmee het traject niet serieus namen.
Deze groep leerlingen reageerde lacherig op de activiteiten. Zij werden verbaal en non-verbaal gewezen op hun
gedrag, maar na de trainingssessies werd er alsnog lacherig gedaan. Dit gedrag verstoorde de rust voor de rest van
de klas.
Hoewel de activiteiten van de training niet goed aansloten bij de problematiek die er speelde in deze groep,
geeft de leerkracht aan het wel prettig te vinden dat ze de activiteiten die horen bij ‘Rots en Water’ op papier heeft
mogen ontvangen. Hierdoor kan ze bepaalde elementen, zoals meditatie en het gronden, blijven toepassen in de
klas. Deze twee elementen uit de training hebben haar geleerd dat gronden voor een sterkere houding bij leerlingen
kan zorgen en dat meditatie rust in een drukke groep kan brengen. Hoewel deze oefeningen bij de groep in het
vorige schooljaar weinig effect hadden, heeft het bij haar huidige groep wel effect. Als leerkracht heeft ze geleerd
dat iedere groep verschillend is en andere behoeften heeft, als leerkracht is het belangrijk om daarop in te kunnen
spelen met behulp van materiaal dat voor handen is.
5.2 GISSKID
GISSKID is een vorm van begeleiding die zich richt op het verbeteren en ontwikkelen van een positieve groepssfeer in
de klas, waarbij groepsprocessen en groepsdynamiek centraal staan. Het is geen programma of methode, omdat de
vraag van de school, de leerkracht of de leerlingen telkens het uitgangspunt vormen. Afhankelijk van de
problematiek die er speelt zal de duur van het begeleidingstraject 8 tot 10 weken zijn. Hierbij wordt ook rekening
gehouden met de middelen en mogelijkheden van de leerkracht. Dit is van belang, omdat de leerkracht na het
begeleidingstraject de positief veranderende groepssfeer moet waarborgen. Net als bij Rots en Water bestaat
GISSKID uit wekelijkse trainingsessies. Deze trainingssessies vonden vorig schooljaar de gehele dinsdagmiddag plaats
in het eigen lokaal van de groep. Iedere les verloopt volgens eenzelfde patroon van praten, ervaren en
terugkoppelen. Bij alle activiteiten die binnen GISSKID worden ondernomen staan de kinderen centraal, de trainster
geeft hen de verantwoordelijkheid over hun gedrag en de gevolgen daarvan. Hierbij wordt alle tijd genomen om de
kinderen te laten praten. Op deze wijze wordt het gesprek gevoerd door de kinderen, terwijl de trainster het gesprek
faciliteert door vragen te stellen, samen te vatten of te verhelderen.
‘Waar H. (expert) goed in is, is kunnen wachten tot kinderen zelf erop in gaan. Zij kan dus echt stiltes laten
vallen totdat dan toch iemand zijn mond open doet, want kinderen zijn dan toch als iemand dan zo’n
uitbarsting heeft eigenlijk gewend dat jij dat dan weer gaat oppakken.’ Groepsleerkracht groep 7, GISSKID.
32
Het GISSKID traject bleek vorig schooljaar tijdens en na het traject een positief effect te hebben op het
gedrag van de leerlingen binnen en buiten de klas. De leerlingen leerden te zien wat andere leerlingen nodig hadden
en konden de juiste hulp bieden of het juiste gedrag laten zien. Zij werden zich meer bewust van de rol die zij zelf in
een situatie of conflict hadden. Door dit tijdens de trainingsessies te ervaren en hier door andere leerlingen in de
nagesprekken mee geconfronteerd te worden, werd dit zichtbaar in hun gedrag.
Binnen het traject GISSKID werd de leerkracht begeleid door middel van het voeren van gesprekken en het
terugkijken van filmopnames die gedurende de trainingen werden opgenomen. De trainster, voerde de activiteiten
met de kinderen uit. De leerkracht had tijdens het uitvoeren van deze activiteiten de opdracht gekregen om te
observeren. Na afloop van iedere sessie werden de activiteiten nabesproken, waarbij de leerkracht haar gedachten
en ervaringen besprak naar aanleiding van wat ze had gezien. De trainster verklaarde tijdens dit gesprek het gedrag
van de leerlingen en bood de leerkracht de betreffende achtergrond informatie over het groepsproces.
Hoewel de leerkracht die het GISSKID traject heeft gevolgd zich na het professionaliseringstraject nog niet
bekwaam voelde in haar handelen om op dezelfde wijze te kunnen werken als de trainster, is ze zich veel meer
bewust geworden van haar gedrag naar de leerlingen toe. Deze professional heeft in het GISSKID traject geleerd dat
wanneer kinderen zelf mogen ervaren, ze geconfronteerd worden met hun eigen gedrag, hier veel meer van leren
dan wanneer een leerkracht ze confronteert met ongewenst gedrag. Binnen GISSKID worden leerlingen gestimuleerd
om problemen en conflicten met leeftijdsgenoten uit te praten, waarbij ze elkaar mogen aanspreken op verschillen
tussen zeggen en doen. Hierbij worden ook emoties geuit om tot de kern van problemen en conflicten te komen. Dit
heeft tot gevolg dat de rust in de groep terugkeert en de sfeer positief verandert.
‘Een hele belangrijk is inderdaad dat laten ervaren. Ze weten heel goed wat personen in een verhaal anders
hadden moeten doen, maar het grote verschil is het kiezen van werkvormen waarbij dus die knelpunten naar
boven komen. Waarbij ze zelf voelen dus vanuit ervaring werken zeg maar en daar wel over napraten maar
het belangrijkste is het aan de lijve ondervinden.’ Groepsleerkracht groep 7, GISSKID.
‘We doen het allemaal heel goed bedoeld, maar we helpen ze niet. Een meisje van elf zei: “Ik vond het heel
stom hoor dat je ons steeds terugstuurde van ja dat is mijn probleem niet dus ik hoef het ook niet op te
lossen, toch? Dat we het zelf moesten doen. Maar nou ik erover nadenk als we later groot zijn moeten we ook
onze eigen problemen oplossen en is er ook geen juf of moeder die dat voor ons kan doen. Dus ik ben wel heel
blij dat we dat nu hier leren.”’Expert groepsdynamiek
Volgens de groepsleerkracht is de kracht van GISSKID het actief ervaren van leerlingen en het daarna napraten over
hetgeen de leerlingen hebben ervaren. Ze heeft geleerd niet bang te zijn voor confrontaties bij leerlingen, tijdens
GISSKID heeft ze ervaren dat dit bij leerlingen juist een leerproces in gang zet. Wanneer kinderen geconfronteerd
worden met hun eigen kwaliteiten, komen zij erachter dat wat ze zeggen en doen niet altijd overeen komt.
Het traject GISSKID heeft geen materialen achtergelaten om binnen andere groepen toe te passen, omdat
deze materialen zelf gemaakt zijn en ook zelf na te maken zijn. De leerkracht die dit traject heeft gevolgd geeft wel
een aantal andere waardevolle aspecten van de training weer die zij graag zou willen delen met andere leerkrachten.
Zoals eerder beschreven is zij zich meer bewust van haar houding als leerkracht tegenover kinderen die problemen
of conflicten hebben met andere leerlingen. Zij zou leerkrachten graag willen adviseren om bij problemen of
conflicten zelf een stapje terug te doen en het gesprek tussen de betreffende leerlingen te begeleiden. Hierbij
zouden leerkrachten bewust moeten proberen geen aannames te doen in gesprekken met leerlingen en het gesprek
niet in te vullen voor leerlingen. Zij zullen ook hun leerlingen hiertoe moeten stimuleren. Een ander belangrijk aspect
van GISSKID vond zij de kennis die de trainster bezat, van waaruit zij kinderen kon begeleiden. De kennis die zij met
de leerkracht heeft gedeeld, werd als zeer waardevol ervaren. Om beter aan te kunnen sluiten bij de processen die
in een groep plaatsvinden, zul je als leerkracht enige kennis moeten bezitten over groepsdynamische processen.
‘Ik denk wel een stukje theorie erachter, dat zou ik zelf ook wel goed vinden om alles op een rijtje te hebben.
Een stukje theorie over die fasen binnen de groepsvorming. Dat je dat goed snapt en helder hebt en je er ook
bewust van bent, wat doet zo’n groep en wat kan ik daar dan.., in welke fase zit het eigenlijk en waar moet ik
33
eventueel naar terug. Want als een groep niet lekker werkt, moet je misschien echt beginnen met elkaar
leren kennen, al denk je dat je elkaar wel kent.’ Groepsleerkracht groep 7, GISSKID.
Tot slot, hebben de activiteiten in het traject GISSKID de kinderen geholpen in hun leerproces om te leren over hun
eigen gedrag in relatie tot anderen. De leerkracht heeft deze activiteiten als een belangrijk aspect van de training
ervaren en zou haar collega’s graag met dit soort activiteiten kennis willen laten maken.
Hoofdstuk 6 - Het ontwerp van een interventie om jonge adolescenten te kunnen
begeleiden in hun sociaal emotionele ontwikkeling
In dit hoofdstuk zal gebaseerd op ontwerp gericht onderzoek een specifieke oplossing ontwikkeld worden, waarbij
rekening gehouden wordt met de specifieke kenmerken van het praktijkprobleem en met de specifieke
omstandigheden en randvoorwaarden die in kaart zijn gebracht (Van Aken & Andriessen, 2011). In dit project zijn
vanuit diverse perspectieven, te weten leerkrachten, leerlingen, expert en literatuur, behoeften en inzichten in kaart
gebracht die leiden naar het ontwerpen van een interventie welke bijdraagt aan het professionaliseren van de
pedagogische competentie van groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op b.s. Lodijke. Uit het behoefte onderzoek
onder de groepsleerkrachten is gebleken dat er behoefte is aan concrete handvatten om jonge adolescenten te leren
begeleiden bij hun sociaal emotionele ontwikkeling. Deze concrete handvatten bestaan volgens de leerkrachten uit
kennis over de doelgroep die zij willen kunnen begeleiden en uit activiteiten om vaardig te leren worden in het
begeleiden van jonge adolescenten binnen de context van de groep. De behoefte vanuit het perspectief van de
leerlingen gezien, sluit hier op aan. Zij hebben behoefte aan zelfstandigheid, begeleiding in plaats van sturing en
zouden meer willen samenwerken met hun leeftijdsgenoten. De behoeften die geuit worden door de leerlingen zijn
passend bij de leeftijdsfase waarin zij zich bevinden (Delfos, 2009; Crone, 2012). Om passende begeleiding te kunnen
bieden aan leerlingen, zullen de leerkrachten op de hoogte moeten zijn van de ontwikkelingen die gaande zijn bij de
doelgroep die zij willen begeleiden (Onderwijscoöperatie, 2004; Valcke, 2010). Het bieden van passende begeleiding,
zowel passend bij de groep, de leerlingen en de leerkracht, is ook een kracht van GISSKID. GISSKID is een eerder
uitgeprobeerde good practice, waarbinnen zowel de betrokken leerkracht als de expert van mening zijn dat het
belangrijk is om aan te sluiten bij de behoeften van de leerlingen en de groep. Als leerkracht zal je dan op de hoogte
moeten zijn van wat er speelt bij jonge adolescenten zelf en wat er speelt bij jonge adolescenten in relatie tot hun
omgeving. Daarnaast biedt de literatuur die is onderzocht met betrekking tot de thema’s in dit project, te noemen
de adolescentieperiode, de adolescent in de groep en communicatie met adolescenten, handvatten om de
interventie inhoudelijk aan te laten sluiten bij de behoeften van leerkrachten en leerlingen.
Cyclisch ontwerpen
De interventie zal ontworpen worden aan de hand van een ontwerpcyclus. Er is gekozen om gebruik te maken van
de ontwerpcyclus van Morrison, Ross, Kalman en Kemp (2011). De ontwerpcyclus van Morrison et al. (2011) is een
systeemmodel, waardoor de volledige instructiecontext en groepsleerkrachten in dit project uitgangspunt zijn bij het
ontwerpen van een interventie (Valcke, 2010). Er wordt in deze ontwerpcyclus gewerkt vanuit de motivatie, attitude
en vaardigheden van de groepsleerkrachten, waarbij rekening wordt gehouden met de kenmerken van de
organisatie waarin deze leerkrachten hun leerproces doormaken. Hierdoor kan een effectieve interventie ontworpen
worden, die aansluit op de context waarbinnen de groepsleerkrachten zich ontwikkelen (Morrison et al., 2011).
Daarnaast wordt er in het ontwerp rekeninggehouden met de transfer van hetgeen geleerd wordt naar de praktijk,
zodat het leerproces op de lange termijn voortgezet kan worden. In een systeemmodel worden vijf stappen
doorlopen, te noemen analyse, ontwerp, ontwikkeling, implementatie en evaluatie. Deze stappen worden binnen
het model van Morrison et al. (2011) onder verdeeld in negen fasen; het praktijkprobleem, de kenmerken van
lerenden en de context analyse, de taak analyse, de leerdoelen, structurering van de inhoud van de interventie, de
instructie strategieën, de opmaak van de interventie, het daadwerkelijk ontwikkelen van de interventie en de
34
implementatie en evaluatie van de interventie. De opmaak van de interventie wordt in deze rapportage niet
behandeld, maar zal tot uiting komen in het daadwerkelijke ontwerp van de interventie. Deze is als aparte bijlage
naast dit document bijgevoegd. Ook de implementatie- en evaluatiefase zullen in dit hoofdstuk niet behandeld
worden, de implementatiefase zal in hoofdstuk 7 gerapporteerd worden en evaluatiefase in hoofdstuk 8.
6.1 Het praktijkprobleem
De eerste fase van de ontwerpcyclus van Morrison et al. (2011) bestaat uit het in kaart brengen van de ervaren
praktijkproblemen. In hoofdstuk 3, 4 en 5 is het praktijkprobleem van de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op b.s.
Lodijke vanuit diverse perspectieven gerapporteerd gebaseerd op interviews, focusgroepen, vragenlijsten en
literatuuronderzoek. Het praktijkprobleem dat de groepsleerkrachten ervaren kan getypeerd worden als ‘a felt need’
en ‘a future need’ (Morrison et al., 2011). Een ‘felt need’ is een praktijkprobleem dat in de praktijk ook daadwerkelijk
ervaren wordt als een probleem waarbij de noodzaak wordt gevoeld om het op te lossen. De groepsleerkrachten
ervaren momenteel een gat tussen hun huidige bekwaamheid en hun gewenste bekwaamheid in het begeleiden van
leerlingen van groep 7 en 8 bij hun sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de context van de groep. Daarnaast zijn
er leerkrachten die op dit moment het probleem niet ervaren in de praktijk, maar door ervaring uit het verleden
weten dat er in de toekomst (future need) opnieuw problemen ervaren kunnen gaan worden met het begeleiden
van jonge adolescenten in hun sociaal emotionele ontwikkeling. Het is volgens de groepsleerkrachten groeps- en
leerlingafhankelijk in welke mate er problemen worden ervaren in het begeleiden van jonge adolescenten in hun
sociaal-emotionele ontwikkeling.
6.2 Kenmerken van de groepsleerkrachten en de context analyse
In de tweede fase van de ontwerpcyclus staan de kenmerken van de lerenden centraal en de context waarbinnen
het leren plaats moet gaan vinden.
Kenmerken van de groepsleerkrachten
Het praktijkprobleem is gebaseerd op de behoeften of problemen die de betrokkenen ervaren, om die reden zal bij
het ontwerpen van een interventie rekening gehouden moeten worden met de achtergrond, persoonlijkheden,
motivatie en andere kenmerken van de doelgroep (Morrison et al., 2011). Onder de sociale en persoonlijke
kenmerken van lerenden verstaan Morrison et al. (2011) motivatie, attitude, verwachtingen, mogelijkheden en
speciale talenten (Morrison et al., 2011). Bij het ontwerpen van een interventie dient er rekening meegehouden te
worden dat de beginsituatie van de leerkrachten niet hetzelfde is. Er zijn leerkrachten die meer ervaring hebben met
het begeleiden van leerlingen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling dan andere leerkrachten. Dit is ook te zien in
het competentieprofiel dat is opgesteld en ingevuld in de oriëntatiefase. Wanneer deze verschillen serieus genomen
worden zullen de leerkrachten zich meer betrokken voelen in het leerproces. Wanneer een lerende zich niet
betrokken voelt bij het eigen leren, kan dit leiden tot ongemotiveerdheid. Daarentegen wordt er wanneer lerenden
bewust keuzes maken, zich verantwoordelijk voelen en zij serieus genomen worden, met meer plezier en
enthousiasme geleerd (Simons, 1999). Naast de persoonlijke en sociale kenmerken dient er in dit ontwerp
rekeninggehouden te worden met het leerproces van volwassen leerkrachten. Volwassenen hebben baat bij
duidelijkheid in de instructie, er dient structuur in de instructie aanwezig te zijn. Ze zijn minder flexibel en zullen de
instructie pas toelaten wanneer duidelijk is wat de transfer met de beroepspraktijk is. Omdat veel volwassenen
meerdere rollen tegelijkertijd vervullen is de tijd kwetsbaar, zij willen dat hun tijd effectief wordt ingevuld. Daarnaast
eisen volwassenen deskundigheid van een instructeur, omdat zij voorkennis en (levens)ervaring mee nemen naar
een training waar op ingespeeld zal moeten worden. Volwassenen willen graag betrokken worden in de organisatie
van het leerproces en zien hun instructeur als begeleider of coach in plaats van autoritaire leider van de groep
(Morrison et al., 2011). Tot slot kan de interventie beter worden afgestemd op groepsleerkrachten, wanneer wordt
aangesloten bij hun visie op leren en veranderen. Hoofdstuk 1 van deze rapportage geeft uitgebreid weer op welke
wijze in dit project rekening wordt gehouden met de visie op leren en veranderen van de groepsleerkrachten van
groep 7 en 8 van b.s. Lodijke.
35
Context analyse
De context beïnvloedt ieder aspect van het leren en faciliteert het leerproces. Een grondige analyse van de context
zorgt ervoor dat de geplande instructie past bij de educatieve omgeving (Morrison et al., 2011). De training wordt
gegeven aan groepsleerkrachten die in de training het belang voor hun praktijk zoeken, waardoor de koppeling
tussen de context van de instructie en de transfer mogelijkheden voor hen erg belangrijk zijn. De instructie zal aan
de verwachtingen van leerkrachten kunnen voldoen als ook daadwerkelijk aan de signalen die in het behoefte
onderzoek naar voren zijn gekomen aandacht wordt geschonken; kennis en praktische middelen om hun
pedagogische competentie te kunnen versterken. Voor de instructiecontext is het belangrijk rekening te houden met
de planning van benodigde materialen en tijdstippen waarop de instructie gegeven gaat worden. Omdat tijd voor
volwassenen een kwetsbaar item is, zal de instructie in overleg met de bouwcoördinator van groep 7 en 8 gepland
worden. Zij kan advies geven over welke periode het best geschikt zal zijn om de instructie in te plannen. Belangrijk
binnen deze context is dat er rekening wordt gehouden met parttime werkende leerkrachten. De instructie zal om
die reden op twee verschillende momenten gehouden moeten worden. De transfer context om de interventie
daadwerkelijk toe te kunnen passen in de dagelijkse praktijk is aanwezig. De adjunct-directeur van groep 5 tot en
met groep 8 en de bouwcoördinator van groep 7 en 8 hebben aangegeven het project te ondersteunen en te
stimuleren door mee te denken over de mogelijkheden van borging van het project in het schoolbeleid en in de
organisatie van schooljaar 2015-2016.
6.3 Taak analyse
Als de inhoud van de instructie niet wordt bepaald, is er geen educatie die ontworpen kan worden. Het educatief
proces is afhankelijk van een beknopte beschrijving van de inhoud.
Topic analyse
Een Topic analyse brengt de declaratieve kennis die de leerkrachten nodig hebben om het geanalyseerde
praktijkprobleem op te lossen in kaart. Deze gewenste en benodigde kennis is verkregen uit de verschillende
interviews en groepsgesprekken met experts en leerkrachten. De kennis die gewenst is bestaat uit de volgende
items:
Sociaal emotionele ontwikkeling van
Groepsdynamiek
Communiceren met jonge
jonge adolescenten
adolescenten
Ontwikkeling van het brein in de
adolescentieperiode
 Invloed op gedrag
 Invloed op sociale relaties
a. Soorten groepen
b. Functioneren van groepen
 Taakniveau
 Sociaal emotioneel niveau
c. Fasen in groepen
 Rollen van individuele
leerlingen
d. Invloed van groepen op de
sociaal-emotionele ontwikkeling
a.
b.
c.
d.
e.
f.
Interactietheorie
Opvoedingsstijlen
Attitude
Communicatievoorwaarden
Aandachtspunten
Gespreksopbouw
Procedurele analyse
Naast de behoefte aan declaratieve kennis, zoals vastgesteld uit de focusgroep en interviews, zullen de
leerkrachten voor het ontwikkelen en versterken van hun pedagogische competentie ook vaardigheden moeten
ontwikkelen. Deze vaardigheden zullen ontwikkeld moeten worden, om in de praktijk daadwerkelijk te kunnen
handelen. De procedurele analyse geeft weer welke vaardigheden de leerkrachten moeten ontwikkelen om het
praktijkprobleem op te lossen (Morrison et al., 2011).
Uit de interviews met de expert en twee groepsleerkrachten die onder professionele begeleiding hun
pedagogisch handelen reeds hebben versterkt is gebleken dat zowel kennis als vaardigheden nodig zijn om jonge
36
adolescenten te kunnen begeleiden in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook de overige groepsleerkrachten
van groep 7 en 8 hebben tijdens het behoefte onderzoek aangegeven naast kennis, ook handvatten te willen
ontwikkelen. Deze handvatten hebben zij weergegeven in een competentieprofiel. Dit competentieprofiel geeft
weer over welke vaardigheden de leerkrachten van groep 7 en 8 vinden dat zij moeten beschikken om jonge
adolescenten te kunnen begeleiden in hun sociaal emotionele ontwikkeling binnen de context van de
bovenbouwklas.
Competentieprofiel groepsleerkracht van groep 7 en 8
 Ik kan mezelf inleven in de belevingswereld van de leerling, zowel uit persoonlijke interesse als wanneer er zorgen zijn over deze
leerling.
o Ik sta open voor meningen van leerlingen.
o Ik toon begrip voor hetgeen speelt in het leven van de leerling.
 Ik ben objectief en doe geen aannames in gesprekken met leerlingen.
 Ik kan tijdens gesprekken met leerling(en) analyseren wat er gebeurd is, het probleem concretiseren en de kern van het gebeurde
naar boven halen.
 Ik heb een bepaalde mate van invoelingsvermogen, waardoor
o Ik weet wat er in de groep speelt.
o Ik weet wanneer er, preventief en probleemoplossend, gehandeld moet worden.
 Ik heb inzicht in de wijze waarop ik kan handelen wanneer er zich problemen voordoen met of tussen leerlingen.
 Ik ben flexibel en geduldig in de omgang met mijn leerlingen, zodat ik aan kan sluiten bij de behoeften van de leerlingen.
 Ik functioneer als bruggenbouwer tussen verschillende leerlingen, waarbij ik hen kan begeleiden in het vormen en onderhouden van
sociale interacties.
 Ik bied de leerlingen duidelijkheid en structuur.
Figuur 5: compentieprofiel groepsleerkracht groep 7 en 8, opgesteld door de leerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke tijdens een focusgroep.
6.4 De leerdoelen van de interventie
Doelstelling van dit project: ‘De groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op b.s. Lodijke hebben kennis van de sociaal
emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten. Waarbij zij zich bewust zijn van de ondersteunende rol van hun
pedagogisch handelen in de sociaal emotionele ontwikkeling van leerlingen in groep 7 en 8 binnen de
groepsdynamische context van de klas. Deze bewustwording uit zich aan het einde van dit project in een bewuste
en reflectieve houding in de benaderingswijze van leerlingen in groep 7 en 8. Hierbij hebben de
groepsleerkrachten activiteiten ontwikkeld om het project voort te zetten, zodat het pedagogisch handelen in de
praktijk afgestemd kan worden op de sociaal emotionele ontwikkeling en daarbij horende veranderingen die
leerlingen in groep 7 en 8 doormaken.’
Voor het ontwerp van een interventie zijn het projectdoel en de bijbehorende subdoelen onderverdeeld
in acht leerdoelen, waaraan met behulp van de interventie gewerkt gaat worden. Voor de ordening en
operationalisering van de leerdoelen is gekozen voor de taxonomie van Bloom, omdat met behulp van deze
taxonomie de doelen op twee dimensies geformuleerd kunnen worden; de inhoudsdimensie en de
gedragsdimensie (Valcke, 2010). Zoals in de vorige paragraaf beschreven bij de taak analyse en procedurele
analyse, richt de interventie zich op het ontwikkelen van inhoudelijke kennis en daarnaast op het ontwikkelen van
vaardigheden.
Objective
Content
Fact/ recall
InhoudsDimensie
Feitenkennis
GedragsDimensie
Kennen
De leerkracht kan benoemen welke lichamelijke, cognitieve, neuropsychologische en
sociaal-emotionele ontwikkelingen er gaande zijn bij leerlingen in de leeftijd van 10 tot 13
jaar.
De leerkracht kan benoemen op welke wijze groepen zich kunnen ontwikkelen.
De leerkracht heeft inzicht in de wijze waarop de sociaal emotionele ontwikkeling van
leerlingen in de leeftijd van 10 tot 13 jaar en groepsdynamische processen in de klas elkaar
kunnen beïnvloeden.
De leerkracht heeft inzicht in de wijze waarop communicatie met jonge adolescenten
tussen de 10 en 13 jaar plaats moet vinden om aan te sluiten bij de ontwikkelingen, op
Fact/ recall
Principles and rules
Feitenkennis
Analyse
Kennen
Inzien
Principles and rules
Metacognitieve
kennis
Kennen
37
lichamelijk, cognitief, neuropsychologisch en sociaal-emotioneel gebied, die jonge
adolescenten doormaken.
De leerkracht herkent in zijn/haar eigen beroepspraktijk de lichamelijke, cognitieve,
neuropsychologische en sociaal emotionele ontwikkelingen die gaande zijn bij leerlingen in
de leeftijd van 10 tot 13 jaar.
De leerkracht benoemt op welke wijze hij/zij leerlingen van 10 tot 13 jaar begeleidt in hun
sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de klas.
De leerkracht bedenkt en ontwerpt zelf activiteiten waarin hij/zij als leerkracht leerlingen,
tussen de 10 en 13 jaar, kan begeleiden binnen hun sociaal-emotionele ontwikkeling.
De leerkracht deelt zijn/haar ontworpen activiteiten met collega’s met als doel het
samenstellen en uitbreiden van een bronnenboek.
Application
Analyse
Toepassen
Interpersonal skills
Metacognitieve
kennis
Procedurele
kennis
Procedurele
kennis
Analyseren
Evalueren
Evalueren
Creëren
Evalueren
Creëren
Attitude
Interpersonal skills
Application
Attitude
6.5 De opbouw van de interventie
De volgende stap bestaat uit het ontwerpen van de opbouw van de interventie. Bij het opbouwen van de
interventie wordt de inhoud effectief geordend, zodat de groepsleerkrachten hun leerdoelen kunnen behalen. In
de vorige paragraaf staan de doelen van de interventie beschreven volgens de taxonomie van Bloom (Valcke,
2010). Het begrip taxonomie betekent het structureren van hetgeen geleerd gaat worden. Een taxonomie geeft
als het ware weer welke stappen er in de realiteit gezet moeten gaan worden om de leerdoelen te kunnen
behalen. Wanneer de taxonomie van Bloom leidraad is voor de inrichting van de interventie, zal eerst kennis
worden aangeboden en vervolgens doormiddel van toepassing en analyse deze kennis omgezet kunnen worden
in vaardigheden die in de praktijk ingezet kunnen worden (Valcke, 2010; Morrison et al., 2011). De cognitivistische
visie op leren onderbouwt deze opbouw van de kennis naar vaardigheden, deze visie gaat ervan uit dat het
ontwikkelen van vaardigheden kennis vergt. Ook vanuit de constructivistische visie op leren wordt gesteld dat
voorkennis aanwezig dient te zijn om een leerproces tot stand te kunnen brengen (Valcke, 2010).
Naast de structurering van hetgeen geleerd gaat worden, kan er bij het bepalen van de instructie volgorde
ook rekening gehouden worden met de betrokken leerkrachten in dit leerproces. Posner en Strike gaan uit van vijf
student-learning concepts (Morrison et al., 2011), te noemen kennis, moeilijkheidsgraad, opbouw van de
instructie, voorwaarden en interesse. De eerste 3 concepten komen overeen de taxonomie van Bloom. Het
daarnaast ook rekening houden met de voorwaarden en interesse van de lerenden, kan vanuit veranderkundig
perspectief leiden tot een grotere slagingskans van de interventie. Uit de kleurentest van Caluwé en Vermaak
(2006) is gebleken dat de groepsleerkrachten in dit project het beste leren wanneer er erkend wordt wat de
ervaren problemen of behoeften zijn en aangesloten wordt bij deze leerbehoeften (Caluwé & Vermaak, 2006).
6.6 De instructie strategieën
Bij het ontwerpen van een interventie wordt gebruik gemaakt van een instructie strategie. De instructie strategie
draagt bij aan het vergroten van de effectiviteit van de interventie, waardoor het pedagogisch handelen van de
groepsleerkrachten in de praktijk daadwerkelijk versterkt kan worden (Morrison et al., 2011).
Het team groepsleerkrachten van groep 7 en 8 bestaat uit twaalf groepsleerkrachten. Zij vormen per
jaargroep, groep 7 en groep 8, een parallel. In dit parallel worden de nieuwe ontwikkelingen binnen de school
gezamenlijk besproken, waarna iedereen zich op zijn eigen wijze kan ontwikkelen. Dit individueel
doorontwikkelen helpt de leerkrachten niet in het ontwikkelen van de pedagogische competentie met betrekking
tot het begeleiden van jonge adolescenten in hun sociaal emotionele ontwikkeling. Daarom zal de strategie in dit
verandertraject zich richten op het vergroten van het collectieve leervermogen van dit team (Wierdsma &
Swiering, 2011). Het collectieve leren kan vergroot worden door bewust te leren. Bewust leren is het toestaan van
vragen stellen aan elkaar, door te vragen wat iemand waarom en op welke manier doet. Door collectief bewust te
leren, weten de leerkrachten wat er geleerd is, op welke manier dit gedaan wordt en waarom. Hierdoor kan het
team leerprocessen corrigeren en continueren (Wierdsma & Swieringa, 2011). Wierdsma en Swieringa (2011)
noemen bewust collectief leren ook wel co-creëren. Dit is een strategie die zich richt op het proces van
38
gezamenlijke betekenisgeving, door te doen, te bezinnen, te denken, te beslissen en weer te doen. De interactie
binnen co-creatie zorgt ervoor dat er betekenis ontstaat en er een gedragsverandering kan optreden.
De interactie binnen co-creatie zal op een oplossingsgerichte wijze plaatsvinden, waardoor bewust leren over het
kunnen begeleiden van jonge adolescenten in hun sociaal-emotionele ontwikkeling in de context van de
bovenbouwklas van de basisschool zowel tot uiting komt in denken als in handelen. Oplossingsgericht werken
focust zich op wat werkt. In plaats van te zoeken naar oorzaken voor de problemen die worden ervaren, richt de
oplossingsgerichte strategie zich op de doelen die men wilt bereiken en de succeservaringen die al hebben
plaatsgevonden (Neeleman, 2008; van Dam, 2007, 2010; Bannink, 2011). Oplossingsgericht werken streeft naar
een leersituatie waarbij groepsleerkrachten de behoefte ontwikkelen om te veranderen oftewel de leerkrachten
worden intrinsiek gemotiveerd om te veranderen (van Dam, 2010). Volgens de zelfdeterminantietheorie van Deci
en Ryan raakt een persoon intrinsiek gemotiveerd wanneer tegemoet wordt gekomen aan drie psychologische
behoeften; autonomie, competentie en verbondenheid (Ryan & Deci, 2000; van Dam, 2010; Valcke, 2010). Binnen
oplossingsgericht werken nemen autonomie, competentie en verbondenheid een belangrijke rol in (Bannink,
2011; Neeleman, 2008). De groepsleerkrachten zijn binnen oplossingsgericht werken autonoom, omdat zij zelf
weergeven aan welke doelen zij willen werken en op welke wijze ze de gewenste situatie willen bereiken. Hierbij
wordt rekeninggehouden met hetgeen reeds is geprobeerd en wat de resultaten zijn geweest van deze acties.
Binnen oplossingsgericht werken worden succeservaringen gebruikt om voor negatieve ervaringen een oplossing
te bedenken. Deze werkwijze geeft de leerkracht het gevoel impact te hebben op de situatie, omdat zijn
successen worden gewaardeerd. Hij ontvangt als het ware positieve feedback op hetgeen reeds is gedaan (Ryan &
Deci, 2000; Neeleman, 2008; van Dam, 2010; Bannink, 2011). Oplossingsgericht werken geeft de regie aan de
leerkracht, door de leerkracht zelf te laten bepalen welke aangedragen oplossingen bij zijn of haar handelen
passen. Deze regie kan de leerkracht het gevoel van competence; beheersing, geven dat hij als professional in
staat is beslissingen te nemen en hiernaar te handelen (Bannink, 2011). Naast autonomie en competentie neemt
het derde aspect van de zelfdeterminatietheorie van Ryan en Deci (2000), verbondenheid, een belangrijke plaats
in binnen oplossingsgericht werken. Doordat er met elkaar geleerd wordt, ontstaan er ondersteunende sociale
relaties om elkaar te kunnen begeleiden in het leerproces wat doorgemaakt wordt (Van Dam, 2010).
Behalve dat oplossingsgericht werken inhoudelijk vormgeeft op welke wijze het team groepsleerkrachten
van groep 7 en 8 bewust met elkaar gaat leren en hen intrinsiek motiveert, sluit het ook aan bij de visie op
veranderen van de betrokken groepsleerkrachten. Uit een kleurentest van Caluwé en Vermaak (2006) is gebleken
dat de groepsleerkrachten leren en veranderen wanneer zij nieuwe dingen zien, leren en kunnen. Reflecteren en
met en van elkaar leren helpt hen een leerproces door te maken (Caluwé & Vermaak, 2006). Daarnaast vinden zij
het belangrijk dat zij in hun leerproces vertrouwen krijgen, erkend worden en dat er in een leerproces uitgegaan
wordt van de eigen kracht van mensen (Caluwé & Vermaak, 2006). Binnen oplossingsgericht wordt een probleem
of behoefte erkent en door de focus te leggen op de eigen krachten van mensen kan er vertrouwen gecreëerd
worden in het leren en veranderen.
6.7 De interventie
De interventie die voor dit project ontworpen wordt is een training, welke bestaat uit twee delen; deel A en deel
B. In deel A van de training wordt gewerkt aan kennisontwikkeling om vervolgens in de tussenliggende tijd van de
twee delen en in deel B van de training deze kennis te verwerken en de transfer te maken naar de praktijk. Hierbij
is rekening gehouden met de cognitive load van mensen, oftewel de capaciteit van de hersenen om informatie te
verwerken, en de beschikbare tijd die de groepsleerkrachten tot hun beschikking hebben voor deze
bijeenkomsten (Valcke, 2010).
39
Deel A van de training
Uit de good practices en de behoefteanalyse van de leerkrachten is gebleken dat eerst aandacht besteedt moet
worden aan het ontwikkelen van kennis rondom de sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten in de
groepsdynamische context van de klas alvorens vaardigheden ontwikkeld kunnen worden. Om die reden is er
gekozen om in deel A aandacht te besteden aan kennisontwikkeling en bewustwording van de processen die een
rol spelen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten. De inhoudelijke kennis zal zich richten
op lichamelijke ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, neuropsychologische ontwikkeling, sociaal emotionele
ontwikkeling, op groepsdynamica; het ontstaan van groepen en de fasen die doorlopen worden, vriendschappen
en tot slot op communiceren met jonge adolescenten en de attitude van de leerkracht. Er zal tussentijds een
actieve bijdrage worden gevraagd van de groepsleerkrachten, om te voorkomen dat de bijeenkomst passief wordt
en de aandacht verminderd. Omdat de twaalf leerkrachten in twee groepen worden verdeeld vanwege parttime
werkenden, vindt de kennisdeling plaats in een kleine groep van zes leerkrachten. Dit maakt het mogelijk om
tijdens het delen van de kennis hierover in gesprek te gaan en directe koppelingen te maken naar de praktijk in de
klas (Morrison et al., (2011). Tijdens deel A wordt beoogd de volgende doelen te behalen:
De leerkracht kan benoemen welke lichamelijke, cognitieve, neuropsychologische en sociaal-emotionele ontwikkelingen er gaande zijn bij leerlingen in de
leeftijd van 10 tot 13 jaar.
De leerkracht kan benoemen op welke wijze groepen zich kunnen ontwikkelen.
De leerkracht heeft inzicht in de wijze waarop communicatie met jonge adolescenten tussen de 10 en 13 jaar plaats moet vinden om aan te kunnen sluiten
bij de ontwikkelingen, op lichamelijk, cognitief, neuropsychologisch en sociaal-emotioneel gebied, die jonge adolescenten doormaken.
De leerkracht heeft inzicht in de wijze waarop leerlingen in de leeftijd van 10 tot 13 jaar en groepsdynamische processen in de klas elkaar kunnen
beïnvloeden.
De leerkracht herkent in zijn/haar eigen beroepspraktijk de ontwikkelingen die gaande zijn bij leerlingen in de leeftijd van 10 tot 13 jaar.
De leerkracht bedenkt en ontwerpt zelf activiteiten waarin hij/zij als leerkracht leerlingen, tussen de 10 en 13 jaar, kan begeleiden binnen hun sociaalemotionele ontwikkeling.
Tussen deel A en deel B van de training
De leerkrachten krijgen in de tijd tussen deel A en deel B de opdracht om twee activiteiten te ontwerpen en toe
te passen in de praktijk, waarbij zij leerlingen begeleiden in hun sociaal-emotionele ontwikkeling en/of werken
aan een positieve groepsdynamiek uitgaande van de kennis die zij hebben opgedaan in deel A. Deze opdracht
heeft als doel om een bronnenboek samen te stellen waarin concrete en in de praktijk toepasbare werkvormen
worden opgenomen, waaruit leerkrachten kunnen putten bij problemen die zij ervaren.
Om kwaliteiten te benutten onder professionals en de opdracht concreter te maken voor de
professionals, zijn in de voorbereiding van de training twee leerkrachten gevraagd om alvast ieder twee
activiteiten uit te werken. Deze leerkrachten zijn benaderd op basis van eerder gehouden focusgroepen, waarin
zij middels een competentieprofiel hebben aangegeven zich bekwaam te voelen in het begeleiden van jonge
adolescenten in hun sociaal emotionele ontwikkeling. De activiteiten die zij hebben uitgewerkt illustreren wat de
bedoeling is van de opdracht. De professionals zullen hun uitgewerkte activiteiten zelf toelichten.
Voor professionals die baat hebben bij meer voorbeelden of een andere reden hebben waardoor zij niet
in staat zijn om zelf een activiteit te ontwerpen, zijn aan deze training zes voorbeeldactiviteiten toegevoegd die in
de praktijk toegepast kunnen worden.
Deel B van de training
De activiteiten die de leerkrachten in de tijd tussen deel A en deel B van de training hebben ontworpen,
uitgeprobeerd en geëvalueerd hebben, worden tijdens deel B van de training met elkaar besproken en vervolgens
opgenomen in een map waarin alle kennis uit deel A is opgenomen in zowel tekst als overzichtelijke kaders. Het is
de bedoeling dat de leerkrachten na het volgen van deze training activiteiten blijven ontwerpen, uitproberen en
40
evalueren. Op deze wijze vormt het bronnenboek een practice based evidence (De Lange et al., 2011). De kracht
van practice based evidence voor dit project wordt gevormd door het zelf ontwerpen én kunnen uitproberen in
de praktijk. De werkzaamheid van een activiteit kan vervolgens verspreid worden onder collega leerkrachten met
de toelichting waar de activiteit voor gebruikt kan worden, hoe leerkrachten en leerlingen deze activiteit hebben
ervaren en wat het resultaat is voor individuele leerlingen of de groep. Uit het behoefte onderzoek onder
leerkrachten is namelijk gebleken dat zij methoden voor de sociaal emotionele ontwikkeling vaak onvoldoende
vinden aansluiten op de problematiek die in de klas wordt ervaren. Doordat de resultaten van de activiteiten in de
vorm van evaluaties worden gedeeld met collega’s, kunnen andere collega’s zelf bepalen welke activiteiten bij
hun persoonlijke stijl van lesgeven passen, bij de groep leerlingen waaraan zij onderwijs verzorgen en de
specifieke begeleiding die deze leerlingen nodig hebben (Ebbens & Ettekoven, 2013).
In het bronnenboek zullen niet voor alle problemen die kunnen ontstaan activiteiten opgenomen zijn. Er
kan zich een situatie voordoen, welke nog niet eerder is voorgekomen of waar andere leerkrachten geen
problemen mee hebben ervaren en om die reden niet hebben opgenomen in het bronnenboek. Daarom heeft
deel B naast het delen van de activiteiten die worden opgenomen in het bronnenboek als doel om de
leerkrachten op een methodologische manier te leren hoe zij gebruik kunnen maken van elkaars expertise, zodat
zij hun pedagogisch handelen kunnen (blijven) professionaliseren wanneer zij niet direct concrete oplossingen
voor handen hebben. De methodologische wijze van leren waarmee de leerkrachten in deel B kennismaken, is
intervisie. Intervisie is een krachtig leerinstrument omdat het bijdraagt aan het professionaliseren van
professionals in een leerproces waarin met elkaar, van elkaar en aan elkaar wordt geleerd (van Dam, 2007, 2010;
Bannink 2011). Daarnaast zorgt het leren in teamverband voor grotere onderlinge betrokkenheid, het beter
functioneren als team, effectieve interactie en kunnen de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 in dit project zich
ontwikkelen van een doorlerend team naar een lerend team (Neelemans, 2008; Hornman, Dilven & van Leeuwen,
2010; Wierdsma & Swieringa, 2011). Gezien de visie op veranderen van de groepsleerkrachten en de, in paragraaf
6, bepaalde instructiestrategie, zal gekozen worden voor het ‘reflecting team-model’ als intervisie methode (van
Dam, 2007, 2010). Deze methode is gebaseerd op oplossingsgericht werken en biedt de leervraaginbrenger de
kans om vanuit verschillende perspectieven een aangedragen oplossing voor zijn of haar vraagstuk te kiezen die
het best past bij zichzelf en bij de groep of leerlingen die het vraagstuk betreft. Omdat de betrokken professionals
in dit project de behoefte hebben geuit om een concreet bronnenboek voor handen te willen hebben, waaruit zij
kunnen putten bij het ervaren van problemen in de klas, zal er aan dit intervisiemodel een extra stap toegevoegd
worden. Na het concretiseren van een mogelijke oplossing, zal met de intervisiegroep één of meerdere
oplossingen uitgewerkt worden zodat deze opgenomen kunnen worden in het bronnenboek. Het doel hiervan is
om de leerkracht handvatten te geven om direct de oplossing te kunnen toepassen, maar ook om de oplossing
toegankelijk te maken voor de overige leerkrachten. Tijdens deel B wordt beoogd de volgende doelen te behalen:
De leerkracht herkent in zijn/haar eigen beroepspraktijk de ontwikkelingen die gaande zijn bij leerlingen in de leeftijd van 10 tot 13 jaar.
De leerkracht bedenkt en ontwerpt zelf activiteiten waarin hij/zij als leerkracht leerlingen, tussen de 10 en 13 jaar, kan begeleiden binnen hun sociaalemotionele ontwikkeling.
De leerkracht benoemt op welke wijze hij/zij leerlingen van 10 tot 13 jaar begeleidt in hun sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische
context van de klas.
De leerkracht deelt zijn/haar ontworpen activiteiten met collega’s met als doel het samenstellen en uitbreiden van een bronnenboek.
Handleiding van de training
De gehele training is uitgewerkt in een handleiding, welke is bijgevoegd als aparte bijlage naast deze rapportage.
In deze handleiding is uitgebreid beschreven op welke wijze deel A en deel B gegeven dienen te worden.
41
Hoofdstuk 7 - Implementatie van de interventie in de beroepspraktijk
Wanneer een organisatie een verandering door gaat maken, moet de verandering aangepakt worden conform de
regels, inzichten en principes van de betreffende organisatie om de verandering te laten slagen (Wierdsma &
Swieringa, 2011).
De implementatie van de interventie vindt plaats in twee delen. Tussen deel A en deel B zit een periode
van drie weken, waarin de leerkrachten de tijd krijgen om opdrachten uit te voeren. Rekeninghoudend met
parttime werkende leerkrachten worden beide trainingen op twee momenten in een week gegeven, aan het
begin van de week en aan het einde van de week. De data voor implementatie is in overleg afgesproken met de
bouwcoördinator van groep 7 en 8, hierbij is rekening gehouden met overige activiteiten die plaatsvinden in deze
betreffende groepen.
Voor de implementatie van de ontworpen interventie zal de veranderkundige visie van de betrokken
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van basisschool Lodijke richtinggevend zijn. Uitgaande van het kleurdenken
van Caluwé en Vermaak (2006), betekent dit dat de veranderkundigestrategie zich kenmerkt door bewustmaking,
expliciteren, beredeneren, experimenteren, reflecteren, betekenis geven, motiveren, waarderen en aandacht
geven. Mars (2012) noemt deze visie op veranderen ook wel een strategie die gericht is op leren en ontdekken,
waarin ruimte moet zijn voor het ervaren en leren van de betrokken groepsleerkrachten, dat zij feedback
ontvangen om zichzelf verder te kunnen ontwikkelen en in staat worden gesteld om hun ontwikkeling mee vorm
te geven. Aansluitend bij de verandering die de groepsleerkrachten gaan doormaken in hun ontwikkeling richting
een lerend team, worden de leersituaties in een context georganiseerd waarin samen leren mogelijk wordt
gemaakt (Caluwé & Vermaak, 2006).
Teambuilding past binnen de visie op veranderen van de leerkrachten en draagt bij aan het versterken
van het pedagogisch handelen van de groepsleerkrachten en de vaardigheden van de leerkrachten om
gezamenlijk problemen op te lossen (Caluwé & Vermaak, 2006). Teambuilding richt zich op het gebruik maken
van de kwaliteiten van individuele groepsleerkrachten in een probleemoplossende setting, waarbij de groepstaak
vraagt om interactie in een team. Door interactie vindt er co-creatie plaats, waardoor samen betekenis gegeven
kan worden aan leerprocessen (Wierdsma & Swieringa, 2011). Hiermee wordt, naast het versterken en vergroten
van het pedagogisch handelen van de leerkrachten, de ontwikkeling van doorlerend team richting het lerende
team gestimuleerd.
Naast teambuilding zullen ook feedbackgesprekken als interventie ingezet worden. Hoewel deze
interventie zich richt op het individu in het verandertraject, kan deze interventie ook ingezet worden binnen dit
professionaliseringsproject waarin de focus ligt op de groep. De effectiviteit van het individuele functioneren of
handelen kan namelijk in een team besproken worden, zodat alle groepsleerkrachten het handelen of
functioneren kunnen toepassen in de eigen onderwijspraktijk. Op deze wijze kunnen individuele leerprocessen
zich tot collectieve leerprocessen ontwikkelen. Deze gesprekken vinden plaats op basis van de feedbackprincipes
van Hattie en Timperley (2007); feed up, feed back, feed forward. In deze feedback gesprekken wordt het
cyclische proces van doen, bezinnen, denken, beslissen en weer doen doorlopen, waardoor het leerproces
betekenis krijgt. Om te voorkomen dat de leerkrachten elkaar snelle suggesties geven, tips of adviezen en
hiermee te kort doen aan de eigen krachten van collega’s, zullen de feedbackgesprekken en teambuilding
methodologisch georganiseerd worden in de vorm van intervisie (Caluwé & Vermaak, 2006; Mars, 2012).
Intervisie wordt, net zoals teambuilding, ingezet voor het bewust maken en verbeteren van het handelen van
groepsleerkrachten. Intervisie gaat hierbij expliciet in op praktijkvragen van groepsleerkrachten die collectief
besproken worden, zodat er gezamenlijk naar een oplossing gezocht kan worden (Caluwé & Vermaak, 2006; van
Dam, 2007; Mars, 2012).
42
De communicatie tijdens de implementatie van de interventie vindt vooral plaats tussen de
veranderkundige en de groepsleerkrachten die de verandering door (gaan) maken. Deze communicatie is erop
gericht om het leerproces te begeleiden en mee te sturen, dit is in lijn met de visie op veranderen van de
groepsleerkrachten. Daarnaast zal er communicatie plaatsvinden tussen de veranderkundige en de sponsoren
van het traject om de duurzaamheid en de borging van de interventie te bespreken. Dit zal gedurende de
implementatiefase plaatsvinden, zodat ook de ervaringen van de betrokken groepsleerkrachten met de
geïmplementeerde interventie meegenomen kunnen worden bij het vormgeven van afspraken omtrent borging
van dit professionaliseringsproject.
Hoofdstuk 8 – Evaluatie van de interventie door groepsleerkrachten van groep 7 en 8
van b.s. Lodijke
De interventie is in twee delen geïmplementeerd in de praktijk. Deel A bestond uit een training gericht op
kennisontwikkeling, in deel B stond de transfer van kennisontwikkeling naar het pedagogisch handelen in de
praktijk centraal. Na afloop van deel A zijn de groepsleerkrachten digitaal benaderd met de vraag om feedback en
aanvullingen ten behoeve van deel B van de implementatie. De groepsleerkrachten hebben naar aanleiding van
deze vraag tussentijds geen inhoudelijke of organisatorische respons gegeven ter verbetering van de interventie.
Na afloop van deel B van de implementatie hebben de groepsleerkrachten een vragenlijst ontvangen met
vier vragen. Deze vier vragen waren gericht op de werking van de interventie in de praktijk, de ontwikkeling die
de groepsleerkrachten hebben kunnen doormaken met behulp van de interventie en het project. De vragen
bevatten alle vier ruimte voor toelichting. De training heeft plaatsgevonden op twee momenten in een week in
verband met parttime werkende leerkrachten, de groepsleerkrachten zijn daarvoor verdeeld in twee groepen van
ieder zes groepsleerkrachten. Per groep is er een vragenlijst verspreid. Deze vragenlijst werd door de
groepsleerkrachten gezamenlijk ingevuld. Dit betekent dat er twee vragenlijsten ter respons zijn teruggestuurd.
Methodologisch gezien is dit geen geldige vragenlijst, omdat het aantal respondenten (N=12) te laag is en de
vragenlijst te kort (De Lange et al., 2011). De reden waarom deze vragenlijst is ingezet in deze fase van het project
is tweeledig. De vragenlijst vormde enerzijds vanuit veranderkundig perspectief een middel om de
groepsleerkrachten als team de interventie en het project te laten evalueren. Door gezamenlijk een vragenlijst in
te vullen wordt er op collectieve wijze geëvalueerd en in dialoog gegaan met elkaar over de interventie en het
project (Wierdsma & Swieringa, 2011). Hiermee werd beoogd het team in het kader van de ontwikkeling naar een
lerend team opnieuw bij elkaar te brengen. Anderzijds diende deze vragenlijst als voorbereiding op de focusgroep
die gehouden is in het kader van de evaluatie van de interventie en implementatie ervan. Door voorafgaand aan
dit gesprek een vragenlijst te laten invullen, kan in de focusgroep specifieker doorgevraagd worden op de
resultaten van het project. Voorafgaand aan de rapportage van de focusgroep zal een korte beschrijving gegeven
worden van de uitkomsten van de vragenlijsten.
8.1 Resultaten vragenlijst
In de vragenlijst geven beide groepen leerkrachten weer dat zij zich bewuster zijn van de ontwikkelingen die jonge
adolescenten in groep 7 en 8 van de basisschool doormaken op sociaal emotioneel gebied. De ene groep
leerkrachten vindt het tijdsbestek te kort om te spreken van verandering in het pedagogisch handelen in de klas,
zij ervaren wel bewustwording in hun attitude naar de leerlingen toe. De andere groep leerkrachten geeft aan
leerlingen bewuster te benaderen naar aanleiding van de achtergrondkennis die ze nu bezitten over deze
doelgroep. Ze stellen zich positiever op en tonen meer begrip voor het gedrag van de leerlingen. De leerkrachten
voelen zich wisselend bekwamer dan voor het project, de ene groep leerkrachten geeft ‘een beetje’ bekwamer
43
weer en de andere groep voelt zich ‘ja’ bekwamer dan voor de trainingen. Ze geven beiden aan dat het een
proces is wat nooit af is, maar waar de eerste stappen richting de toekomst zijn gezet. De training wordt positief
beoordeeld met een goede inhoud en, voor het tijdsbestek dat ervoor is uitgetrokken, volledig.
8.2 Resultaten focusgroep
Naar aanleiding van de vragenlijst is door middel van een focusgroep specifieker ingegaan op welke wijze de
leerkrachten ervaren dat zij zich bewuster zijn van de manier waarop zij leerlingen in groep 7 en 8 kunnen
begeleiden in hun sociaal emotionele ontwikkeling binnen de context van de groep. Ook is doorgevraagd op het
pedagogisch handelen van de leerkrachten en de verschillen die worden ervaren tussen de ‘oude’ situatie en de
huidige situatie. Tot slot is in de focusgroep het gehele project geëvalueerd en met name de mate waarin de
leerkrachten zich betrokken hebben gevoeld tijdens het project. De codeboom die ontwikkeld is ter analyse van
deze focusgroep, is opgenomen in bijlage 7.
De leerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke ervaren aan het einde van het project, dat zij zich meer
bewust zijn van hun gedrag als leerkracht op jonge adolescenten in deze jaargroepen. De relatie tussen leerkracht
en leerling(en) is door het volgen van twee trainingen verrijkt, waardoor zij een veranderende kijk op leerlingen
hebben ontwikkeld. Zij ervaren een mildere en begripvollere houding naar de leerlingen toe. Dit uit zich vooral in
de benaderingswijze van de leerlingen en wanneer er conflicten zijn tussen leerlingen onderling en tussen
leerkracht en leerling(en). De groepsleerkrachten merken op dat zij beter in staat zijn tot reflectie op hun
benaderingswijze en begeleiding van leerlingen. Ze reageren op een manier, waarbij bewust rekening wordt
gehouden met de ontwikkeling waarin de jonge adolescent zich bevindt. Een leerkracht merkt op dat zij ook
achteraf nadenkt en reflecteert op de effecten van haar reactie naar leerlingen toe. Meer leerkrachten beamen
dat.
‘Maar het is ook weleens even achteraf. Dat je dan iets doet en denkt ‘Oh ja….’. Een stukje reflectie en dat
je dan daarna daar op verbetert, zeg maar.’ Groepsleerkracht groep 7.
Door de in de training ontwikkelde kennis zijn de leerkrachten ook bewuster bezig met het bijstellen van
verwachtingen. Zij gebruiken de achtergrond kennis over de lichamelijke, cognitieve, neuropsychologische en
sociaal emotionele ontwikkelingen, de kennis over de sociale relaties van jonge adolescenten, het communiceren
met jonge adolescenten en de attitude van de leerkracht in relatie tot deze jongeren, voor het bijstellen van hun
verwachtingen van de leerlingen. De periode in groep 8, met eindtoetsen, musicals en het schoolkamp, is een
periode waarin de strubbelingen van jonge adolescenten sterker naar voren komen. Een van de leerkrachten van
groep 8 merkt op dat in deze, voor de leerlingen, lastige situatie begrip een belangrijke waarde is. De trainingen
hebben het mogelijk gemaakt dat de leerkrachten zich meer bewust zijn van de waarde van begrip voor jonge
adolescenten.
Hoewel de leerkrachten ervaren dat zij beter in staat zijn om jonge adolescenten te begrijpen en zich
bewuster zijn van hun eigen houding en handelen in relatie tot jonge adolescenten, ervaren zij nog geen totale
gedragsverandering welke zichtbaar wordt in het handelen in de praktijk. De leerkrachten zijn van mening dat er
eerst een bewustwordingsproces plaatsvindt, waarin nagedacht wordt over het waarom van het handelen en de
invloed van dit handelen op het gedrag van anderen.
‘Wat er ook gebeurd, moet je zien waarom doen kinderen dit. Niet hoe ga ik dit veranderen, dat is een
tweede stap natuurlijk. Maar waarom doen kinderen dit, waarom zeggen kinderen dit, waarom reageren
kinderen zo.’ Groepsleerkracht groep 8.
Volgens de leerkrachten vindt hierna in een onopgemerkt proces een verandering in gedrag plaats. De
leerkrachten geven aan dat dit een proces is wat situatie en groepsafhankelijk is. Per groep verschillen de
problematieken in de sociale omgang tussen leerlingen, waardoor je als leerkracht in de ene groep sneller een
gedragsverandering doormaakt dan in de andere groep. Een aantal leerkrachten benoemt dat zij wel een kleine
44
gedragsverandering bij zichzelf ervaren. Ze merken op dat ze naar aanleiding van de achtergrondinformatie vanuit
een positievere houding de leerlingen benaderen. Vriendelijkheid en humor worden door deze leerkrachten meer
ingezet. Zij ervaren hierbij positievere contacten met de leerlingen. Ook twee andere groepsleerkrachten merken
op dat zij in de praktijk ervaren dat hun houding als leerkracht groepsprocessen en relaties tussen leerlingen
beïnvloedt. Zij hebben in de afgelopen maand een meer begeleidende rol aangenomen in gesprekken met
leerlingen. Hierin geven zij als leerkracht de leerlingen meer de gelegenheid om in gesprek te gaan met andere
leerlingen. Zij hebben ervaren dat het belangrijk is om als leerkracht de problemen die leerlingen ervaren te
erkennen en hen te helpen deze problemen op te lossen, maar wel vanuit het perspectief dat de leerkracht de
problemen of het conflict zelf niet heeft meegemaakt en dus niet kan oordelen over de situatie. De leerkrachten
zijn zich hierbij bewust van hun objectieve rol en proberen aannames te vermijden. Ervaren wordt dat leerlingen
door te praten met elkaar zonder vooraf veroordeeld te worden, problemen en conflicten leren relativeren en
open staan voor oplossingen. De leerkracht functioneert hierbij als bruggenbouwer. Meer leerkrachten zijn zich
bewust van hun begeleidende rol als bruggenbouwer, maar vinden het nog lastig om dit in de praktijk tot uiting te
brengen. Het analyseren van problemen, het concretiseren van hetgeen is gebeurd en dit tot de kern brengen,
ervaren een aantal leerkrachten nog als een lastige vaardigheid. Hiervoor hebben zij meer oefening nodig.
De leerkrachten geven aan dat het ontwikkelen van competenties een lerend proces is. De twee
trainingen die de leerkrachten van groep 7 en 8 in het kader van dit project hebben gevolgd, hebben bijgedragen
aan hun competentieontwikkeling. Vooral de achtergrondkennis die zij hebben ontwikkeld draagt bij aan het
bewustwordingsproces dat de leerkrachten nu ervaren in hun attitude, en bij sommige leerkrachten in hun
handelen, naar jonge adolescenten toe. Het project richtte zich op het begeleiden van jonge adolescenten in hun
sociaal emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de klas. Hoewel zij zich nog graag
zouden willen verdiepen in groepsdynamische processen, ervaren de leerkrachten ook dat begeleiding van
individuele leerlingen positieve gevolgen heeft voor de groepsdynamiek in de klas.
‘Een kind dat vaak..nou niet eens negatieve aandacht..maar die wel vaak heel erg aanwezig is. Als je die
naam continu noemt, is dat voor dat kind al niet prettig maar in de klas krijgt het ook “Oh het is, in mijn
geval V., weer”. Als je iets afspreekt met elkaar, bijvoorbeeld “ik leg even mijn hand op jouw schouder of ik
kijk jou even aan”, dat is voor dat kind prettiger maar ik denk ook dat het zijn weerslag op de groep heeft
dan. Dat die naam niet continu genoemd wordt. Groepsleerkracht groep 7.
De leerkrachten ervaren nog steeds wel dat het begeleiden van leerlingen in hun sociaal emotionele
ontwikkeling binnen de groepen 7 en 8 een complex onderdeel van het onderwijs is. De verschillen tussen
leerlingen, qua fysieke en psychologische ontwikkelingen en een verschil in interesses maken het begeleiden van
deze leerlingen in de praktijk complex. Dit heeft enerzijds te maken met de eigenschappen van de leerkrachten
zelf, sommige leerkrachten signaleren problemen sneller waardoor er direct begeleiding geboden kan worden.
Andere leerkrachten ervaren dat zij meer handvatten op het gebied van gespreksvaardigheden nodig hebben om
hun leerlingen beter te kunnen begeleiden.
De groepsleerkrachten van groep 7 en 8 zijn van mening dat dit project voortgezet moet worden. Zij
vinden het belangrijk dat de kennis die zij in de afgelopen twee trainingen hebben ontwikkeld, door ontwikkelt
wordt omdat dit heeft bijgedragen aan een grotere bewustwording van hun leerkrachtgedrag op het benaderen
en begeleiden van leerlingen. Hierin zou in ieder geval het oefenen en doorontwikkelen van
gespreksvaardigheden meegenomen moeten worden. De leerkrachten zouden graag aan het begin van volgend
schooljaar, wanneer zij met een nieuwe groep starten, een bijeenkomst willen organiseren om deze kennis en
eventueel nieuwe kennis op te frissen. Ook vinden ze het belangrijk om aan het begin van het schooljaar met
elkaar in gesprek te gaan over de dynamiek van de nieuwe groep, waarbij ze elkaar kunnen adviseren over te
nemen acties. Dit willen ze doen door middel van intervisie. De leerkrachten hebben ervaren dat het heel fijn is
om samen met anderen stil te staan bij problemen die zich voordoen in de klas. Ze geven aan dit als team zelf te
45
kunnen organiseren en afhankelijk van de hulpvragen die er liggen, hulp in te schakelen van experts. Tot slot
vinden de leerkrachten het van belang om ouders te betrekken in dit project, bijvoorbeeld in de vorm van een
ouderavond. Zij zijn van mening dat ouders ook op de hoogte zouden moeten zijn van de veranderingen die zich
beginnen te ontwikkelen bij leerlingen in groep 7 en 8. De leerkrachten praten dan over de ontwikkelingen die
gaande zijn in de hersenen van jonge adolescenten, de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten
en het gedrag van leerlingen uit groep 7 en 8 in relatie tot anderen.
Tot slot is samen met de leerkrachten van groep 7 en 8 in deze focusgroep de organisatie en het verloop
van het project geëvalueerd. De leerkrachten hebben zich gedurende het gehele project betrokken gevoeld bij
alles stappen die zijn doorlopen. De leerkrachten benoemen dat zij hebben ervaren dat het praktijkprobleem in
samenwerking uitgebreid is geïnventariseerd. Naar aanleiding daarvan is het project uitgebouwd tot een
interventie die aansluit bij de behoeften die zij als leerkrachten hebben geuit. Aan de behoefte aan
kennisontwikkeling is op een heel compacte en heldere manier tegemoet gekomen. De leerkrachten hebben het
als prettig ervaren dat een grote hoeveelheid kennis duidelijk en begrijpelijk is aangeboden, waarbij ook in
gesprek kon worden gegaan over de aangeboden kennis en zij hun vragen konden stellen. De leerkrachten
hebben de wijze waarop zij tijdens het project benaderd werden, zowel persoonlijk als digitaal, als prettig
ervaren. De benaderingswijze was integer, enthousiast en inspirerend, wat heeft bijgedragen aan het tot stand
brengen van het leerproces waarin de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op b.s. Lodijke zich nu bevinden.
Hoofdstuk 9 - Borging van het leerproces op b.s. Lodijke
In overleg met de directie van b.s. Lodijke, bestaande uit de adjunct-directeur van groep 5 tot en met groep 8 en
de bouwcoördinator van groep 7 en 8 is gesproken over voortzetting van het leerproces dat de
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 in dit professionaliseringsproject zijn gestart. De directie was zeer te spreken
over de intervisievorm en vond deze ook passend bij het team groepsleerkrachten van groep 7 en 8, maar ook
binnen de visie die de school heeft op het leren van professionals op de werkplek. Dit project zal volgend jaar
geborgd worden op een aantal niveaus, op microniveau en op mesoniveau. In het schoolbeleid wordt vastgelegd
dat het begeleiden van jonge adolescenten in hun sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de context van de
bovenbouwklas van de basisschool door groepsleerkrachten van groep 7 en 8, als vast gesprekspunt wordt
opgenomen binnen de planningsgesprekken. Deze planningsgesprekken worden aan het begin van ieder
schooljaar gevoerd tussen adjunct-directeur en leerkracht. In deze gesprekken wordt onder andere in kaart
gebracht voor welke leerdoelen of ontwikkelpunten de leerkracht zich in het nieuwe jaar uitdaagt. Er zal vanaf
schooljaar 2015-2016 met de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 gesproken worden over de wijze waarop zij
hun pedagogisch handelen willen versterken, zodat zij jonge adolescenten in hun sociaal-emotionele ontwikkeling
binnen de klas (nog) beter kunnen begeleiden. Daarnaast zal het begeleiden van jonge adolescenten in hun
sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de context van de klas vanaf 4 juni 2015 als vast punt op de agenda
komen te staan van de bouwvergaderingen van groep 7 en 8. Dit zijn vergaderingen die gemiddeld één keer per
maand worden georganiseerd en waarbij de, op die dag werkende, groepsleerkrachten van zowel groep 7 als
groep 8 samen vergaderen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de geuite behoefte van de
groepsleerkrachten in het evaluatiegesprek, zij wilden graag met elkaar in gesprek blijven gaan over
ontwikkelingen die in de groepen plaatsvinden. Beide directieleden zien het reflecting team-intervisiemodel als
een waardevolle interventie om het leren op de werkplek te stimuleren. Intervisie zal als eerste agendapunt
worden opgenomen in de bouwvergadering. Intervisie kan op deze wijze niet worden doorgeschoven naar een
andere vergadering. De collega’s krijgen allemaal de mogelijkheid om een casus in te dienen voor de
46
intervisiebijeenkomst tijdens de bouwvergadering. De casus die besproken zal worden zal gekozen worden nadat
alle casussen zijn toegelicht tijdens de vergadering. Op deze manier kan de casus gekozen worden naar urgentie
in tijd, urgentie in emotionaliteit of herkenbaarheid van de casus in de groep (Hornman, Dilven & van Leeuwen,
2010). De eerste intervisiebijeenkomsten zullen begeleid worden om de methodische manier van werken in het
reflecting team-intervisiemodel te kunnen ondersteunen (Van Dam, 2010). Tot slot, zal er in het kader van
borging van het leerproces dat is opgestart en naar aanleiding van de evaluatie met de groepsleerkrachten,
volgend jaar twee bijeenkomsten worden georganiseerd gericht op de begeleiding van jonge adolescenten in hun
sociaal emotionele ontwikkeling binnen de context van de klas. De eerste bijeenkomst zal plaatsvinden tijdens de
tweede bouwvergadering van de groepen 7 en 8. Tijdens deze bijeenkomst zullen naar aanleiding van een door
de leerlingen ingevuld sociogram, individuele leerlingen, relaties tussen de leerlingen en de gehele
groepsdynamiek die zich ontwikkeld binnen de groepen, besproken worden. De tweede bijeenkomst zal
plaatsvinden in januari/februari 2016. Tijdens deze bijeenkomst wordt de kennis en het pedagogisch handelen
van de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 in relatie tot het begeleiden van jonge adolescenten in hun sociaalemotionele ontwikkeling in de context van de bovenbouwklas van de basisschool aangevuld en opgefrist met
nieuwe inzichten uit onderzoek en opgedane ervaringen vanuit de praktijk. De leerkrachten zijn nu bekend met
de leefwereld van de oudere basisschoolleerling waarin leeftijdsgenoten, vriendschappen en conformeren een
belangrijke rol spelen. In deze bijeenkomst zou ook dieper ingegaan kunnen worden op de leefwereld van de
oudere basisschoolleerling in de huidige samenleving waarin digitale vriendschappen en digitale contacten een
grote rol spelen. De reden dat gekozen wordt voor januari/februari is omdat uit het behoefte onderzoek naar
voren is gekomen dat deze maanden cruciaal zijn voor veranderend gedrag bij leerlingen uit groep 7 die verband
houden met de beginnende puberteit en adolescentie. Ook voor de leerlingen en leerkrachten in groep 8 is het
tweede half jaar een lastige periode, omdat er belangrijke keuzes gemaakt worden richting het middelbaar
onderwijs, de spanningen van eindtoetsen klaar zijn en er meer tijd doorgebracht gaat worden in relatie tot
anderen (musical, kamp). Deze twee bijeenkomsten worden opgenomen in de jaarplanning voor schooljaar 20152016.
Hoofdstuk 10 – Conclusie
Aan het begin van schooljaar 2014-2015 is uit een oriënterend gesprek met negen van de twaalf
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 gebleken dat zij zich handelingsverlegen voelden in het kunnen begeleiden
van leerlingen in groep 7 en 8 in de sociaal emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de
klas. Naar aanleiding van dit ervaren praktijkprobleem is een onderzoek gestart om het praktijkprobleem te
onderzoeken met daarbij de volgende concrete doelstelling gesteld: ‘De groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op
b.s. Lodijke hebben kennis van de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten. Waarbij zij zich
bewust zijn van de ondersteunende rol van hun pedagogisch handelen in de sociaal emotionele ontwikkeling van
leerlingen in groep 7 en 8 binnen de groepsdynamische context van de klas. Deze bewustwording uit zich aan het
einde van dit project in een bewuste en reflectieve houding in de benaderingswijze van leerlingen in groep 7 en 8.
Hierbij hebben de groepsleerkrachten activiteiten ontwikkeld om het project voort te zetten, zodat het
pedagogisch handelen in de praktijk afgestemd kan worden op de sociaal emotionele ontwikkeling en daarbij
horende veranderingen die leerlingen in groep 7 en 8 doormaken.’
In dit hoofdstuk worden de verschillende stappen die in het kader van dit onderzoek zijn uitgevoerd
nagelopen, waarbij conclusies worden getrokken over hetgeen de verschillende stappen hebben opgeleverd (De
Lange et al., 2011). Bij iedere stap die is uitgevoerd is een deelvraag opgesteld, welke hier beantwoord zal
47
worden. Alle deelvragen samen leiden tot beantwoording van de hoofdvraag. Tot slot zal stil worden gestaan bij
de mate waarin de doelstelling van dit project is behaald.
10.1 Onderzoeksvragen
Deelvraag 1: ‘Wat is de behoefte van de groepsleerkrachten op het gebied van het ontwikkelen van kennis en
pedagogische vaardigheden, ten aanzien van het begeleiden van jonge adolescenten in de sociaal-emotionele
ontwikkeling in de groepsdynamische context van de bovenbouwklas van de basisschool?’ Het ervaren
praktijkprobleem van de groepsleerkrachten richtte zich in eerste instantie op het ontbreken van kennis en
vaardigheden in het kunnen begeleiden van groepsprocessen ten behoeve van het ontwikkelen van een goede
sfeer in de klas. Door het voeren van focusgroepen kon steeds dieper op de kern van het praktijkprobleem
worden ingegaan, waarbij uiteindelijk geconcludeerd kon worden dat de veranderingen in gedragingen bij
leerlingen in groep 7 en 8 de groepssfeer in negatieve zin beïnvloedde. Het ontbreekt de groepsleerkrachten
echter aan kennis om adequaat om te kunnen gaan met de veranderingen in gedragingen die zich voordoen in de
groepen. Er is een kennishiaat op het gebied van de veranderingen die zich bij jonge adolescenten, in de puberteit
en vroege adolescentieperiode, voordoen en daarmee ook een gebrek aan kennis over de gevolgen welke deze
veranderingen hebben voor het gedrag dat zij kunnen vertonen. De leerkrachten kwamen zelf tot de conclusie dat
zij kennis wilden ontwikkelen met betrekking tot de veranderingen die gaande zijn in het gedrag van leerlingen in
groep 7 en 8, zodat zij als leerkrachten vaardigheden kunnen ontwikkelen om met dit gedrag om te kunnen gaan.
Er zijn echter geen activiteiten of oefeningen voor handen op b.s. Lodijke welke passen bij de ontwikkelingen die
leerlingen in groep 7 en 8 doormaken in de beginnende puberteit en vroege adolescentieperiode. Wanneer zich
ten gevolge van deze ontwikkelingen problemen met leerlingen in relatie tot andere leeftijdsgenoten of de gehele
groep voordoen, zijn zij niet in staat om hier adequaat in te handelen. Het ontwikkelen van concrete activiteiten
werd als gevolg daarvan als tweede behoefte geuit.
Deelvraag 2: ‘Hoe wordt de huidige sfeer in de klas en de begeleiding van de sociaal emotionele
ontwikkeling door groepsleerkrachten, door jonge adolescenten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke ervaren?’
Er wordt een prettige sfeer ervaren in de groepen 7 en 8 van b.s. Lodijke. De grotere druk van leeftijdsgenoten en
het belang van het horen bij een groep, speelt bij de meeste leerlingen in groep 7en 8 van b.s. Lodijke nog geen
belangrijke rol. Ze zijn in staat zelfstandig beslissingen te nemen en op te komen voor leeftijdsgenoten en
vrienden die buitengesloten worden. Onder de leerlingen is er vooral behoefte aan meer samenwerking met
leeftijdsgenoten en een grotere mate van zelfstandigheid bij het aangaan en onderhouden van relaties met
anderen. Leerkrachten zouden meer een begeleidende en adviserende rol moeten hebben. Hiermee leren de
leerlingen zelfstandig met problemen en conflicten in relatie tot anderen om te gaan.
Deelvraag 3: ‘Welke veranderingen vinden er plaats in de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge
adolescenten en op welke wijze beïnvloeden deze veranderingen groepsdynamische processen in de
bovenbouwklas van de basisschool?’ Bij jonge adolescenten vinden er diverse veranderingen plaats op het gebied
van de cognitieve ontwikkeling, de neuropsychologische ontwikkeling en de lichamelijke ontwikkeling, welke
invloed hebben op de sociaal emotionele ontwikkeling. Jonge adolescenten leren abstract te denken en willen
deze vaardigheid graag aan de buitenwereld laten zien, dit uit zich vaak in het willen voeren van discussies en
gesprekken. Daarnaast vinden er neuropsychologische ontwikkelingen plaats, welke enerzijds onder invloed van
hormonen zorgen voor lichamelijk groei en verandering. Anderzijds zorgen de ontwikkelingen in de hersenen in
de vroege adolescentieperiode ervoor dat jonge adolescenten sterkere emoties hebben, impulsief reageren,
creatief kunnen denken en gaan experimenteren met diverse gedragingen. Deze veranderingen in de cognitieve
ontwikkeling, neuropsychologische ontwikkeling en lichamelijke ontwikkeling, zorgen voor een achtbaan aan
gevoelens en gedragingen bij jonge adolescenten gericht op het ontwikkelen van een eigen identiteit. Op zoek
naar een eigen identiteit zullen jonge adolescenten verschillende vriendschappen aangaan en verbreken, zal er
48
vooral vanuit eigen perspectief gehandeld en beredeneerd worden in gesprekken met anderen en onder invloed
van de aanmaak van hormonen en het ontbreken van een ontwikkeld emotie regulerend systeem in de hersenen
reacties en gedragingen heftiger geuit worden. De dynamiek in groep 7 en 8 van de basisschool is complex, omdat
niet alle leerlingen tegelijkertijd in de puberteit en vroege adolescentieperiode komen. De leerkracht zal te maken
krijgen met experimenteergedrag van jonge adolescenten met diverse gedragingen en rollen. Daarnaast heeft de
leerkracht te maken met leerlingen die zich nog in de kindertijd bevinden en in hun gedragingen stabiel zijn. Deze
verschillen en veranderingen bij jonge adolescenten veranderen daarmee de dynamiek in een groep waarin zij in
relatie staan met leeftijdsgenoten, kind of jonge adolescent, en leerkrachten. De ontwikkeling van kind naar jonge
adolescent heeft gevolgen voor groepsleerkrachten van groep 7 en 8 om hen hierbij te kunnen begeleiden. Het
communiceren met jonge adolescenten in een groep zal op basis van gelijkwaardigheid moeten plaatsvinden, met
erkenning voor de toegenomen capaciteiten in abstract denken van jonge adolescenten. Wanneer een jonge
adolescent zich gelijkwaardig en gewaardeerd voelt ontstaat er een gevoel van veiligheid, waardoor
communiceren met jongeren mogelijk wordt.
Deelvraag 4: ‘Op welke manier kan de interventie worden vormgegeven, waardoor het pedagogisch
handelen van de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 geprofessionaliseerd kan worden ten aan zien van het
begeleiden van jonge adolescenten in de sociaal emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context
van de klas?’ De experts en groepsleerkrachten die geïnterviewd zijn in het kader van good practices in relatie tot
dit project, erkennen het belang van het ontwikkelen van kennis met betrekking tot de doelgroep waarmee
leerkrachten werken zoals ook de groepsleerkrachten hun behoefte hierin uitspreken. Deze experts zijn van
mening dat bij problemen met leerlingen of groepen, leerkrachten niet de juiste kennis bezitten om hun handelen
daarop te kunnen aanpassen. Het ontwikkelen van kennis vormt een eerste basis voor het ontwerpen van een
interventie, zodat leerkrachten zich bewust zijn van de gedragingen van leerlingen en de gevolgen hiervan in
relatie tot andere leerlingen of groepen. Wanneer deze bewustwording is ontwikkeld, kunnen er vaardigheden
ontwikkeld worden om leerlingen te begeleiden in hun sociaal emotionele ontwikkeling. Naast het ontwikkelen
van kennis kan uit onderzoek naar good practices geconcludeerd worden dat het van belang is om als leerkracht
vaardigheden te ontwikkelen om leerlingen de verantwoordelijkheid te durven en kunnen geven over hun eigen
gedrag. Voor leerkrachten is dit een uitdaging, omdat zij hierdoor niet langer sturend zijn in de begeleiding van
leerlingen maar een begeleidende rol ontwikkelen. Om leerkrachten in dit leerproces te begeleiden en transfer
mogelijk te maken van kennisontwikkeling naar handelen in de praktijk, wordt het Reflecting teamintervisiemodel opgenomen in de interventie. Dit oplossingsgerichte intervisiemodel leert de leerkrachten te
reflecteren op het eigen handelen. Om het handelen vervolgens in samenwerking met collega leerkrachten op
een bij de leerkracht passende wijze te professionaliseren, gebaseerd op de autonomie en competentie van de
leerkracht.
Deelvraag 5: ‘Op welke wijze kan de ontworpen interventie in de praktijk geïmplementeerd worden,
zodat deze aansluit bij de veranderkundige visie van de groepsleerkrachten?’ De veranderkundige visie van de
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke is gericht op het willen leren en ontdekken. Dit betekent dat
de implementatie plaatsvindt in een context waarbij betekenis kan worden gegeven aan hetgeen wordt geleerd,
er ruimte is voor experimenten en er kan worden gereflecteerd met waardering voor het leerproces dat hierbij
plaatsvindt. De wijze waarop geïmplementeerd wordt heet ‘teambuilding’. Deze strategie richt zich op het gebruik
maken van de kwaliteiten van individuele groepsleerkrachten in een probleemoplossende setting, waarbij de
groepstaak vraagt om interactie in een team. Er vindt hierbij interactie met anderen plaats om samen betekenis
te kunnen geven aan leerprocessen. Hiermee wordt, naast het verbeteren versterken van het pedagogisch
handelen van de leerkrachten, de ontwikkeling van doorlerend team richting het lerende team gestimuleerd. De
wijze waarop geleerd zal worden binnen deze strategie is door middel van intervisie. Intervisie zorgt ervoor dat er
individuele feedback gegeven kan worden op experimenten, waarbij de groepsleerkracht zich bewust wordt van
49
zijn eigen handelen en de mogelijkheden tot het verbeteren hiervan. Door individuele experimenten of
vraagstukken collectief te bespreken, wordt er betekenis gegeven aan hetgeen geleerd wordt, is er ruimte voor
reflectie en wordt er gezamenlijk als lerend team gewerkt aan het versterken van het pedagogisch handelen van
de groepsleerkrachten.
Deelvraag 6: ‘In welke mate heeft de geïmplementeerde interventie bijgedragen aan het
professionaliseren van het pedagogisch handelen van de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 met betrekking tot
het begeleiden van jonge adolescenten in hun sociaal-emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische
context van de bovenbouwklas van de basisschool?’ Door het korte tijdsbestek waarin de interventie is
geïmplementeerd, is het leerproces waarin de leerkrachten zich bevinden nog in ontwikkeling. Hierdoor kunnen
nog niet alle doelstellingen geëvalueerd worden. De interventie heeft, tot zover, vooral bijgedragen aan het
ontwikkelen van bewustwording over de ontwikkelingen en gedragingen van jonge adolescenten op de
basisschool. Hiermee hebben de leerkrachten een ontwikkeling doorgemaakt in hun attitude, welke echter nog
niet expliciet heeft geleid tot een gedragsverandering wat zich zou moeten uiten in het pedagogisch handelen in
de praktijk. Er is een innerlijk leerproces gaande, waarbij de leerkrachten alleen en met elkaar kunnen en willen
reflecteren op hun houding en handelen naar jonge adolescenten. Zij tonen meer begrip voor de situatie waarin
jonge adolescenten zich bevinden. Hoewel de leerkrachten expliciet geen veranderingen in hun gedrag ervaren,
vinden er impliciet veranderingen plaats in hun gedrag doordat zij rekening houden met de wijze waarop zij jonge
adolescenten benaderen en begrip tonen voor hun gedrag. Het leerproces waar de leerkrachten zich nu in
bevinden kost tijd en zal in de toekomst door ontwikkelt moeten worden. De leerkrachten zijn in staat om deze
ontwikkeling met elkaar door te zetten met de handvatten die zij met behulp van de interventie ontwikkeld
hebben. Wanneer het team groepsleerkrachten van groep 7 en 8 zich blijven door ontwikkelen in het leerproces
dat reeds in gang is gezet, zou er eind volgend schooljaar een nieuwe evaluatie kunnen plaatsvinden gericht op de
mate waarin de leerkrachten zich hebben ontwikkeld in het pedagogisch handelen.
Hoofdvraag: ‘Op welke wijze kunnen de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke in hun
pedagogisch handelen ondersteund worden, zodat zij jonge adolescenten kunnen begeleiden in de sociaalemotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de bovenbouwklas van de basisschool?’ De
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke zijn ondersteund door het opzetten van twee trainingen,
waarin in eerste instantie aandacht is geweest voor het ontwikkelen van kennis over leerlingen in groep 7 en 8 die
zich in de puberteit en vroege adolescentieperiode bevinden. Deze kennisontwikkeling heeft gezorgd voor een
bewustwordingsproces, waardoor de leerkrachten meer begrip hebben voor de leerlingen en gedrag niet langer
veroordelen maar plaatsen in het licht van de lichamelijke, cognitieve, neuropsychologische en sociale
ontwikkeling die jonge adolescenten doormaken. Het tweede deel van de interventie heeft de leerkrachten
geleerd om op een effectieve manier met elkaar in gesprek te gaan en te ervaren op welke wijze zij elkaar kunnen
bijstaan in de complexe en dynamische context van dit praktijkprobleem. Door middel van het Reflecting teamintervisiemodel hebben de leerkrachten geleerd dat de expertise en het perspectief op een praktijkprobleem van
collega-leerkrachten nieuwe inzichten geven op een oplossing. Door deze oplossingen te bundelen in een
bronnenboek, zijn er activiteiten voor handen om adequaat te kunnen handelen op problemen in de sociaal
emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de klas. Het bronnenboek is een concreet
handvat om jonge adolescenten te kunnen begeleiden, maar het proces dat het bronnenboek tot stand brengt
heeft daadwerkelijke ondersteuning geboden. Het collectieve leren door middel van intervisie, heeft bijgedragen
aan de ontwikkeling richting een lerend team. Hiermee zijn mogelijkheden gecreëerd, welke ook in het beleid van
de school gewaarborgd zijn, om ook in de toekomst met elkaar te blijven werken aan vaardigheden waarmee het
pedagogisch handelen op het gebied van de sociaal emotionele ontwikkeling versterkt kan worden.
50
10. 2 Doelstelling
De onderzoeksvragen in dit project zijn opgesteld in het kader van de volgende projectdoelstelling: ‘De
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op b.s. Lodijke hebben kennis van de sociaal emotionele ontwikkeling van
jonge adolescenten. Waarbij zij zich bewust zijn van de ondersteunende rol van hun pedagogisch handelen in de
sociaal emotionele ontwikkeling van leerlingen in groep 7 en 8 binnen de groepsdynamische context van de klas.
Deze bewustwording uit zich aan het einde van dit project in een bewuste en reflectieve houding in de
benaderingswijze van leerlingen in groep 7 en 8. Hierbij hebben de groepsleerkrachten activiteiten ontwikkeld om
het project voort te zetten, zodat het pedagogisch handelen in de praktijk afgestemd kan worden op de sociaal
emotionele ontwikkeling en daarbij horende veranderingen die leerlingen in groep 7 en 8 doormaken.’ Om deze
doelstelling concreet, inhoudelijk en evalueerbaar te maken, is de doelstelling uiteengezet in vijf subdoelen, te
noemen ‘het ontwikkelen van een interventie gericht op kennisontwikkeling en het ontwikkelen van concrete
activiteiten om vaardigheden te kunnen ontwikkelen gericht op het begeleiden van jonge adolescenten, in de
sociaal emotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de bovenbouwklas, ‘de
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 ontwikkelen kennis over de veranderingen die gaande zijn binnen de sociaal
emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten’, ‘de groepsleerkrachten van groep 7 en 8 ontwikkelen kennis
over wederzijdse beïnvloeding van groepsdynamische processen en de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge
adolescenten’, ‘de groepsleerkrachten ontwikkelen bewustwording van de bijdrage van hun pedagogisch
handelen op de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten’, ‘de groepsleerkrachten van groep 7 en
8 ontwikkelen concrete activiteiten om jonge adolescenten te kunnen begeleiden in hun sociaal emotionele
ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de groep’. Naar aanleiding van de evaluatiefase kan
geconcludeerd worden dat de doelstelling van dit project gehaald is. De groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van
b.s. Lodijke zijn zich bewust van de eigenheid van de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten en
de daarbij horende veranderingen. Ze ervaren een vergroot bewustzijn van het gedrag dat jonge adolescenten in
deze groepen kunnen laten zien. Tijdens de trainingen is er gewerkt aan het ontwerpen en uitvoeren van
activiteiten gericht op de sociaal emotionele ontwikkeling, welke zijn opgenomen en toegankelijk zijn voor alle
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 in een bronnenboek en door middel van het Reflecting team-intervisiemodel
uitgebreid kan worden. Hiermee zijn er mogelijkheden gecreëerd om het handelingsrepertoire gericht op het
begeleiden van jonge adolescenten in groep 7 en 8 uit te breiden en te ontwikkelen. Het tijdsbestek van het
project is echter te kort om een gedragsverandering te bewerkstelligen in denken én doen. Hoewel het handelen
nog niet expliciet terug is te zien in het handelen in de klas, zijn de groepsleerkrachten zich wel bewust van de
invloed van hun attitude, gedrag en handelen op de gedragingen van jonge adolescenten als individu en als
onderdeel van een groep. Daarnaast zien zij het belang in van het collectief leren. Zij willen dit leerproces in de
toekomst voort zetten om naast het bewustwordingsproces dat plaats heeft gevonden in hun manier van denken
over leerlingen in groep 7 en 8 en in hun attitude, ook hun pedagogisch handelen in de praktijk te kunnen
professionaliseren.
Hoofdstuk 11 – Discussie
In dit hoofdstuk zal reflectie plaats vinden op het project. Het project zal hierbij besproken worden in relatie tot
de betekenis voor het educatieve beroepenveld, daarbij zal ook benoemd worden op welke punten het project
nog verder onderzocht en verbeterd dient te worden om de generaliseerbaarheid te vergroten. Vervolgens vindt
er reflectie plaats gericht op de ontworpen interventie, zodat deze voor gebruik in de toekomst aangepast en
51
geoptimaliseerd kan worden (Van Aken & Andriessen, 2011). Tot slot, zal het project in het kader van validiteit en
betrouwbaarheid besproken worden.
11.1 Het educatieve beroepenveld
Dit project heeft een waardevolle bijdrage geleverd aan de attitude en het handelen van groepsleerkrachten die
werkzaam zijn in de bovenbouw van de basisschool. Crone (2012) stelt dat opvoeders vaak overladen worden met
kommer en kwel over de puberteit en de adolescentieperiode. Er worden allerlei handelingsadviezen gegeven om
te kunnen omgaan met deze lastige periode, maar over de achterliggende oorzaken van het gedrag van jonge
adolescenten wordt weinig geschreven. Hoewel Crone nauwelijks handelingsadviezen geeft over het omgaan met
jonge adolescenten, tracht zij wel de vertaalslag te maken van wetenschappelijk onderzoek, dat zij heeft
uitgevoerd naar de hersenen van adolescenten, naar begrijpbare taal voor opvoeders om meer begrip te creëren
voor de adolescentieperiode (Crone, 2012). Door wetenschappelijk onderzoek naar gedrag compact en
begrijpelijk te maken in samenwerking met groepsleerkrachten en daarbij de kennis te bekijken vanuit
verschillende bronnen en invalshoeken, kan relevante wetenschappelijke kennis toepasbaar worden gemaakt
voor de praktijk. In dit project is gebleken dat wetenschappelijk onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen en
jonge adolescenten de leerkrachten meer inzicht heeft gegeven in de gedragspatronen van de leerlingen waar zij
mee werken, maar ook in hetgeen zij van hun leerlingen mogen verwachten (Crone, 2012). Het gevolg hiervan is
dat er bij de leerkrachten een bewustwordingsproces op gang is gekomen, waarbij zij beter in staat zijn te bepalen
op welke wijze zij hun pedagogisch handelen aan kunnen laten sluiten bij de behoeften, zoals erkenning,
gelijkwaardigheid en oprechte belangstelling, van jonge adolescenten in groep 7 en 8 van de basisschool (Delfos,
2009).
Niet alleen het voor de educatieve beroepspraktijk toepasbaar maken van wetenschappelijk onderzoek is
een sterk punt van dit project, ook de ontwikkeling die tijdens dit project heeft plaatsgevonden binnen het team
groepsleerkrachten van groep 7 en 8 heeft leerwinst opgeleverd voor de leerkrachten en voor de school. Dit team
leerkrachten werd aan het begin van dit project getypeerd als een doorlerend team. Er was wel sprake van
leerprocessen, maar deze waren vooral individueel van aard en vooral gericht op het eigen handelen (Wierdsma
& Swieringa, 2011). De leerkrachten zijn in dit project gezamenlijk het leerproces ingestapt en hebben collectief
het praktijkprobleem geschetst en steeds specifieker gemaakt, hierdoor hebben zij kennisgemaakt met de diverse
perspectieven die een praktijkprobleem kan belichten. Binnen de trainingen die de leerkrachten hebben gevolgd
zijn bewust collectieve leerprocessen gecreëerd, om de leerkrachten met elkaar en van elkaar te laten leren. In de
evaluatie van het project geven de leerkrachten weer dat zij de training en het bronnenboek als erg handig en
nuttig ervaren voor de praktijk, maar dat zij het leerproces graag met elkaar willen voortzetten aan de hand van
intervisie. Als lerend team hebben zij reeds plannen gemaakt om volgend jaar de nieuwe groepen en de dynamiek
die er heerst in de groepen met elkaar te bespreken, zodat er feedback en adviezen aan elkaar gegeven kan
worden middels intervisie. De nieuwe plannen zijn besproken met het management team van de bovenbouw van
b.s. Lodijke. Zij waren oprecht geïnteresseerd in de plannen die voortvloeiden uit dit project en nemen deze
plannen mee in het schoolbeleid van b.s. Lodijke. De adjunct-directeur wil de ontwikkelingen die uit dit project
voortkomen blijven volgen, zodat de werkwijze van het Reflecting team-intervisiemodel mogelijk doorgevoerd
kan worden naar de overige jaargroepen binnen de school. Met het team groepsleerkrachten van groep 7 en 8 is
een ontwikkeling gestart van een lerend team, naar mogelijk een lerende school (Wierdsma & Swieringa, 2011).
Naast de sterke punten die dit project bezit, zijn er ook punten van verbetering weer te geven welke het
project en de ontworpen trainingen zouden kunnen verbeteren en optimaliseren. In dit onderzoek wordt gewerkt
aan het versterken van het pedagogisch handelen van de groepsleerkrachten in relatie tot jonge adolescenten in
groep 7 en 8 van de basisschool. Echter, deze relatie is niet compleet zonder ouders hierin te betrekken. Wanneer
de verantwoordelijkheid van de opvoeding gedeeld wordt door ouders en leerkrachten, krijgt, in dit project, een
52
jonge adolescent de kans zich te ontwikkelen (Prinsen & Terpstra, 2009). Prinsen en Terpstra (2009) spreken ook
wel van een dynamische driehoek, waarin ouders, kinderen en leerkrachten ieder een punt van de driehoek
betrekken. De lijnen van de driehoek vormen de contact- en communicatielijnen, welke gelijkzijdig zijn. Er is dan
sprake van een evenwichtige situatie, waarbinnen de jonge adolescent zich kan ontwikkelen in een ruimte die
veiligheid, geborgenheid, uitdaging, avontuur, aanhankelijkheid en zelfstandigheid biedt (Prinsen & Terpstra,
2009). De groepsleerkrachten van b.s. Lodijke hebben tijdens de evaluatie van het project de behoefte geuit om
ouders op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen die jonge adolescenten doormaken op de basisschool. Zij
zijn van mening dat de kennisontwikkeling die bij hen heeft plaatsgevonden en heeft gezorgd voor een
bewustwordingsproces in attitude en bij sommige leerkrachten in het handelen naar jonge adolescenten toe, ook
bij ouders zou moeten plaatsvinden. Wanneer ouders en leerkrachten op dezelfde wijze tegen de ontwikkeling
van leerlingen in groep 7 en 8 aankijken, kan er effectiever samengewerkt worden ten behoeve van de
ontwikkeling van de jonge adolescent. In het kader van het optimaliseren van dit project zou verder onderzoek
gedaan moeten worden naar de samenwerking tussen ouders en leerkrachten en de gevolgen voor de sociaal
emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten.
Naast het ontbreken van de rol van de ouder in dit project kan er ook verder onderzoek gedaan worden
naar de rol van de multiculturele samenleving in dit project, waarmee de representativiteit van het project
vergroot kan worden (Pot, 2012). Hoewel het ontwerp dat in dit project tot stand is gekomen ook op andere
scholen gebruikt zou kunnen worden, geldt deze representativiteit niet voor alle scholen. In dit project is namelijk
geen onderscheid gemaakt tussen de ontwikkelingen die plaatsvinden bij autochtone en allochtone jonge
adolescenten. Een allochtone jonge adolescent heeft één of twee ouders die in het buitenland geboren zijn. Ook
wanneer hij of zij zelf in het buitenland geboren is, wordt deze jonge adolescent een allochtoon genoemd (Nelis &
van Sark, 2012). Binnen de Lowys Porquin Stichting, waaronder ook b.s. Lodijke valt, zijn er scholen waarvan het
merendeel van de leerlingen allochtoon is en thuis opgroeit in een andere cultuur. Basisschool Lodijke is een
christelijke school met overwegend autochtone leerlingen, waardoor bij het ontwerpen van de interventie geen
rekening is gehouden met allochtone leerlingen die opgroeien in een andere cultuur. Bij de ontwikkeling van de
hersenen vindt er een wisselwerking plaats tussen de sociale omgeving en het biologische proces in de hersenen
(Crone, 2012). De sociale omgeving van autochtone en allochtone gezinnen kunnen van elkaar verschillen,
wanneer cultuur van herkomst bij allochtone adolescenten in hun sociale omgeving een grote rol speelt. De
piramiden van Maslow en Pinto brengen dit in kaart aan de hand van de ik-cultuur en de wij-cultuur (Nelis & van
Sark, 2012). Nederlandse jongeren groeien op in een ik-cultuur. Binnen de ik-cultuur is er na aandacht voor
primaire behoeften, zoals eten, drinken, lucht, slaap etc, ruimte voor acceptatie, erkenning en zelfontwikkeling. In
de Nederlandse cultuur vindt men het belangrijk dat een individu zich ontplooit en zelfstandig beslissingen kan
nemen. Allochtone jongeren daarentegen groeien op in een wij-cultuur. Na de primaire behoeften, richt de
ontwikkeling zich op het behagen van de groep, een goede naam en eer. Wanneer binnen het onderwijs geen
rekening wordt gehouden met de omgevingsinvloeden op de ontwikkeling van allochtone jonge adolescenten,
bewegen deze jongeren heen en weer tussen twee werelden. Dit kan in de adolescentieperiode voor meer stress
en onzekerheid zorgen, wat zich mogelijk uit in probleem gedrag (Nelis & van Sark, 2012). Om dit project
representatief te maken voor alle scholen binnen de Lowys Porquin Stichting zou er aanvullend onderzoek gedaan
moeten worden naar de ontwikkeling van allochtone jonge adolescenten en daarbij de samenwerking met
allochtone ouders om samen de dynamische driehoek te kunnen vormen in het belang van de sociaal emotionele
ontwikkeling van de jonge adolescent (Prinsen & Terpstra, 2012).
11.2 Reflectie op de interventie
Het tijdsbestek van dit project was relatief kort. Er is negen maanden gewerkt aan het tot stand brengen van een
leerproces bij groepsleerkrachten van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke. In deze negen maanden is de beroepspraktijk
53
uitgebreid onderzocht vanuit verschillende invalshoeken om een interventie te ontwerpen die zo passend
mogelijk was bij de behoeften van de professionals in dit project. De interventie bestond uit twee trainingen,
gericht op kennisontwikkeling, het opzetten van een bronnenboek en het stimuleren van een leerproces richting
het lerende team door middel van collectief leren en intervisie.
Aan het einde van dit project terugkijkend en daarbij de evaluatiefase betrekkende, heeft de inhoud van
het project geleid tot het behalen van de projectdoelstelling. De groepsleerkrachten hebben voldoende
waardering uitgesproken voor de interventie en aangetoond dat zij met behulp van de interventie een leerproces
gestart zijn. Organisatorisch gezien zou de interventie in de toekomst over een langer tijdsbestek georganiseerd
mogen worden, zodat de professionals meer tijd hebben om de kennis en vaardigheden behorende bij deze
trainingen te ontwikkelen. In de huidige situatie heeft de implementatie in vier weken tijd plaatsgevonden. De
implementatie bestond uit twee trainingen, tussen deze twee trainingen hadden de groepsleerkrachten drie
weken de tijd waarin zij twee opdrachten moesten uitvoeren binnen de groepen 7 en 8. Het advies zou zijn om de
trainingen te verspreiden over drie momenten in zes weken, waarbij tussen de eerste, tweede en derde training
twee weken zit waarin de leerkrachten tijd hebben om opdrachten uit te voeren. De eerste trainingsbijeenkomst
zou dan gericht zijn op de groei en veranderingen die plaatsvinden binnen de cognitieve ontwikkeling, de
lichamelijke ontwikkeling, de neuropsychologische ontwikkeling en de sociaal emotionele ontwikkeling. In de tijd
tussen de eerste en tweede trainingsbijeenkomst krijgen de leerkrachten de tijd om de ontwikkelde kennis,
eventueel met een observatieopdracht, te plaatsen in de eigen beroepspraktijk. De tweede trainingsbijeenkomst
zou vervolgens gericht zijn op de invloed van de in de eerste training besproken ontwikkelingen op de
groepsdynamiek in de klas en op het communiceren met jonge adolescenten. Na deze kennisontwikkeling zou er
in de tweede bijeenkomst nog ruimte zijn om collectief een start te maken met het bronnenboek. Door met
elkaar activiteiten te ontwerpen, wordt de ontwikkeling van het lerende team gestimuleerd en deze sociale
setting van leren vormt voor de groepsleerkrachten van b.s. Lodijke een passende leersituatie gezien hun visie op
leren en veranderen. Na deze tweede trainingsbijeenkomst hebben de leerkrachten met elkaar activiteiten
ontworpen die uitgeprobeerd kunnen gaan worden in de praktijk om vervolgens opgenomen te kunnen worden
in het bronnenboek. Deze opzet van de tweede training maakt het voor professionals die zich handelingsverlegen
voelen in het omzetten van kennis in handelen, gemakkelijker om activiteiten te gaan uitproberen. De derde
training zou overeenkomen met de tweede training, zoals deze beschreven is in dit project.
Door de eerste training over twee trainingsmomenten te verdelen, is er meer aandacht en begeleiding in
de transfer van kennis naar handelen in de beroepspraktijk. Een kanttekening die hierbij gemaakt moet worden is
de opzet van het project. Deze is opgezet uitgaande van de visie op veranderen van de groepsleerkrachten van
groep 7 en 8 van b.s. Lodijke (Caluwé & Vermaak, 2006). Dit project is pas representatief voor andere scholen,
wanneer uit de kleurentest van Caluwé & Vermaak (2006) blijkt dat de visie op veranderen overeenkomt met de
visie van de professionals in dit project. Is dit niet het geval, dan zal de training aangepast moeten worden zodat
deze passend is bij de visie op veranderen van de betreffende professionals.
11.3 Validiteit en betrouwbaarheid
In het kader van validiteit is er tijdens de onderzoeken die in dit project hebben plaats gevonden, zorgvuldige
aandacht uitgegaan naar hetgeen er gemeten werd aan de hand van interviews, focusgroepen en vragenlijsten
(Verhoeven, 2010; De Lange et al., 2011; Pot, 2012). Vanwege het korte tijdsbestek van het project en de kleine
groep lerenden (N=12), was het niet rendabel om verschillende methode van dataverzameling in te zetten om de
uitkomsten met elkaar te vergelijken. Wel is er in het kader van het vergroten van de validiteit gebruik gemaakt
van diversiteit om het praktijkprobleem en de bijbehorende behoeften in kaart te brengen. Er is vanuit diverse
perspectieven onderzocht wat het praktijkprobleem is, hoe deze tot uiting komt in de praktijk en welke behoeften
en vragen er liggen om dit praktijkprobleem op te lossen. Het praktijkprobleem is onderzocht vanuit het
54
perspectief van de leerkrachten, van de leerlingen, van experts en vanuit de literatuur. Hieruit kon gezamenlijk
richting gegeven worden aan het praktijkprobleem en de daarvoor ontworpen interventie.
In de onderzoeken die in het kader van dit project zijn uitgevoerd is getracht de betrouwbaarheid van het
project en de daarbij behorende resultaten te vergroten. Gedurende het gehele onderzoek is zo objectief
mogelijk gehandeld, voor zover dit mogelijk is in interviews en focusgroepen die gehouden zijn op de eigen
werkplek. Met een objectieve houding is beoogd gesprekken met groepsleerkrachten en experts neutraal te
voeren, zodat een andere onderzoeker wanneer deze dezelfde meting uit zou voeren dezelfde resultaten zou
verkrijgen (Verhoeven, 2010; De Lange et al., 2011; Pot, 2012). Ook zijn member checks uitgevoerd. Door member
checks uit te voeren worden de respondenten in staat gesteld om hetgeen zij hebben gezegd te controleren op
foutieve interpretaties en deze terug te koppelen om de betrouwbaarheid van het project te kunnen vergroten.
(De Lange, et al., 2011).
55
Literatuurlijst
Andriessen, D., Onstenk, J., Delnooz, P., Smeijsters, H. & Peij, S. (2010). Gedragscode Praktijkgericht Onderzoek
voor het HBO. Den Haag: HBO-Raad
Alblas, G. (2010). Inleiding groepsdynamica. Noordhoff Uitgevers: Groningen/Houten
Bannink, D. F. (2011).Oplossingsgerichte intervisie in mediation. Tijdschrift conflict hantering, 2011(3), 21-24.
Geraadpleegd op: http://www.fredrikebannink.com/bannink/wpcontent/uploads/2011/09/Oplossingsgerichte-intervisiemodellen-in-mediation-TC-20111.pdf
Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Den Haag: Boom/Lemma.
Blakemore, S. J., & Choudhury, S. (2006). Development of the adolescent brain: implications for executive
function and social cognition. Journal of child psychology and psychiatry, 47(3‐4), 296-312.
doi:10.1111/j.1469-7610.2006.01611.x .
Crone, E. (2012). Het sociale brein van de puber. Amsterdam: Prometheus.
De Caluwé, L., & Vermaak, H. (2006). Leren Veranderen. Een handboek voor de veranderkundige. Deventer:
Kluwer.
De Lange, R., Schuman, H., & Montesano Montessori, N. (2011). Praktijkgericht onderzoek voor reflectieve
professionals. Apeldoorn: Garant.
Delfos, M.F. (2009). Ik heb ook wat te vertellen! Amsterdam: Uitgeverij SWP
Doolaard, S., Cremers-van Wees, L.M.C.M., Luyten, J.W. (2002). De bovenbouw van het basisonderwijs:
onderwijsproces en opbrengsten. Geraadpleegd op maandag 6 oktober 2014:
http://scholar.google.nl/scholar?q=bovenbouw+in+het+basisonderwijs&btnG=&hl=nl&as_sdt=0%2C5
Doreleijers, T., & Jansen, L. (2004). Biologische ontwikkeling. In J. de Wit, W. Slot & M. van Aken (Ed.), Psychologie
van de adolescentie (pp. 38-47). Baarn: HBuitgevers
Ebbens, S., & Ettekoven, S. (2013). Wendbaar leren. Geraadpleegd op
http://www.eboektekoop.nl/cms/inkijk/9789001849122_h1.pdf
Feldman, R.S. (2005). Ontwikkelingspsychologie. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
Forsyth, D.R. (2010). Group dynamics. Belmont, USA: Wadsworth, Cengage learning.
Fiddelaers-Jaspers, R. & Ruigrok, J. (1997). Communicatie in de klas. Houten: EPN
Goossens, L., & Luyckx, K. (2004). Theorieën over de adolescentie. In J. de Wit, W. Slot & M. van Aken (Ed.),
Psychologie van de adolescentie (pp. 23-36). Baarn: HBuitgevers
Hatty, J. & Timperly, H. (2007). The power of feedback. Review of Educational Research, 77 (1), 81-112. doi:
10.3102/003465430298487
[Hoe ziet een goed pedagogisch schoolklimaat eruit?]. (z.j.). Geraadpleegd op http://www.nji.nl/nl/Passendonderwijs-en-jeugdhulp/Hoe-ziet-een-goed-pedagogisch-schoolklimaat-eruit
Hornman, M., Dilven, W., & van Leeuwen, C. (2010). De kracht van intervisie. Vakblad voor opleiders in het
gezondsheidszorgonderwijs, 2010(1), 1-4. Geraadpleegd op: http://downloadv2.springer.com.lib.fontys.nl/static/pdf/122/art%253A10.1007%252Fs12477-010-00063.pdf?token2=exp=1428066940~acl=%2Fstatic%2Fpdf%2F122%2Fart%25253A10.1007%25252Fs12477010-0006-3.pdf*~hmac=33c2088084fa4e71e1f9183660fcb968b21bbada74c8f49ae29b13951140cd4c
Inspectie van het Onderwijs (2010). Opbrengstgericht werken in het basisonderwijs. Geraadpleegd op
http://onderwijsbeleid010.nl/sites/onderwijsbeleid010.nl/files/files/Opbrengstgericht+werken+in+het+basi
sonderwijs.pdf
Jagt, N. (2006). What’s in a name? Behandelen of begeleiden. Maatwerk 2007(2), 105-107. DOI
10.1007/BF03070670
56
Jongepier, N., Struijk, M., & van der Helm, P. (2010). Zes uitgangspunten voor een goed pedagogisch klimaat.
JeugdenCo, 2010(1), pp. 9-18. Geraadpleegd op http://downloadv2.springer.com.lib.fontys.nl/static/pdf/395/art%253A10.1007%252Fs12450-010-0006z.pdf?token2=exp=1431706863~acl=%2Fstatic%2Fpdf%2F395%2Fart%25253A10.1007%25252Fs12450-0100006-z.pdf*~hmac=289391b683e07dd93783c85b18628188aae654197309be0ae30201c90f25a77e
Joosten, F. (2007). Een maat om op te bouwen: sociale competentie meten voor het basisonderwijs (PHD thesis,
Universiteit van Amsterdam). Geraadpleegd op http://dare.uva.nl/document/2/52855
Kohnstamm, R. (2009). Kleine ontwikkelingspsychologie: de schooltijd. Geraadpleegd op http://downloadv2.springer.com.lib.fontys.nl/static/pdf/391/bok%253A978-90-313-75905.pdf?token2=exp=1430748037~acl=%2Fstatic%2Fpdf%2F391%2Fbok%25253A978-90-313-75905.pdf*~hmac=3608664ad36d7f08efd18fb38057a8fac76b1d97db772d2e082e0eebf5cbddaf
Leeman, Y. & Wardekker, W. (2004). Onderwijs met pedagogische kwaliteit. Geraadpleegd op
http://www.windesheim.nl/~/media/files/windesheim/research%20publications/111013lectoraleredeyvon
neleeman.pdf
Mars, A. (2012). Hoe krijg je ze mee? Assen: Uitgeverij Van Gorcum.
Morrison, G. R., Ross, S. M., Kalman, H., & Kemp, J. E. (2011). Designing effective instruction. New York: John
Wiley & Sons, Inc.
Neeleman, M. (2008). Oplossingsgerichte intervisie vergroot professionaliteit. JeugdenCO, 2008(2), 28-42.
Geraadpleegd op http://downloadv2.springer.com.lib.fontys.nl/static/pdf/965/art%253A10.1007%252FBF03087456.pdf?token2=exp=14280659
64~acl=%2Fstatic%2Fpdf%2F965%2Fart%25253A10.1007%25252FBF03087456.pdf*~hmac=d1818faa5e05d90
92604bb5ce55cdb1359196266abb5cee58ebe30127768d7f9
Nelis, H., & van Sark, Y. (2012). Het puberbrein. Utrecht/Antwerpen: Kosmos Uitgevers B.V.
NJI (z.j.). Experimentele Schaal voor de beoordeling van het Sociaal Emotionele Ontwikkelingsniveau (ESSEON).
Geraadpleegd op http://www.nji.nl/nl/Experimentele-Schaal-voor-de-beoordeling-van-het-SociaalEmotionele-Ontwikkelingsniveau-(ESSEON)
Onderwijscoöperatie (2004). Bekwaamheidseisen PO. Geraadpleegd op https://www.onderwijscooperatie.nl/wpcontent/uploads/PO20_mei.pdf
Onderwijsraad (2003). Leren in een kennissamenleving. Geraadpleegd op
http://www.onderwijsraad.nl/upload/documents/publicaties/volledig/leren_in_een_kennissamenleving.pd
f
Onderwijsraad (2010). De school en leerlingen met gedragsproblemen (Publicatienummer 20100016/954)
Geraadpleegd op http://www.onderwijsraad.nl/upload/publicaties/569/documenten/school-en-leerlingenmet-gedragsproblemen.pdf
Pels, T., Jonkman, H. & Drost, L. (2011). Socialiseren, leren, presteren: over motivatie van leerlingen in het
voortgezet onderwijs. Geraadpleegd op http://www.verweyjonker.nl/doc/jeugd/Socialiseren_Leren_Presteren_2845_web.pdf
Pels, T. & Postma, L. (2011). De pedagogische functie van het onderwijs. Utrecht: Verwey-Jonker
Instituut. Geraadpleegd op vrijdag 25 oktober 2013: http://www.verweyjonker.nl/doc/participatie/De_pedagogische_functie_van_het_onderwijs_8806_web.pdf
Plochg, T., & Van Zwieten, M. C. B. (2007). Handboek gezondheidszorgonderzoek. Geraadpleegd op
http://www.myravanzwieten.nl/pdf/pub_artikelen_hoofdstukken/Handboek_Gezondheidszorgonderzoek_
H6.pdf
Pot, F. (2012). De eigen waarde van praktijkgericht onderzoek (discussienotitie). Geraadpleegd op
https://elo.fontys.nl/
Prinsen, H., & Tersptra, K.J. (2009). Pubers van nu! Houten: Bon Stafleu van Loghum.
57
Remmerswaal, J. (2006). Begeleiden van groepen: groepsdynamica in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van
Loghum.
Remmerswaal, J. (2009). Handboek groepsdynamica: een inleiding op theorie en praktijk. Barneveld: Uitgeverij
Nelissen.
Riksen-Walraven, M. (2000). Tijd voor kwaliteit in de kinderopvang. Geraadpleegd op
http://www.kinderopvangonderzoek.nl/drupal/sites/default/files/field/textfile/oratieriksenwalraven.pdf
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Intrinsic and extrinsic motivations: Classic definitions and new directions.
Contemporary educational psychology, 25(1), 54-67.
Schmuck, R.A., & Schmuck P. A. (1975). Group processes in the classroom. Geraadpleegd op maandag 29
september 2014: http://eric.ed.gov/?id=ED137166
Scholte, R., & Engels, R. (2004). Psychosociale ontwikkeling: de invloed van leeftijdgenoten. In J. de Wit, W. Slot &
M. van Aken (Ed.), Psychologie van de adolescentie (pp. 38-47). Baarn: HBuitgevers
Simons, R.J.P. (1999). Leervermogen: vaardigheden, belemmeringen, ontwikkeling. In P.W.J. Schramade (Red.),
Handboek effectief opleiden (pp. 1-26). Geraadpleegd op maandag 4 mei 2015
http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/6910/5726.pdf?sequence=2
Struyven, K., Sierens, E., Dochy, F., & Janssens, S. (2007). Groot worden: de ontwikkeling van baby tot adolescent.
Handboek voor (toekomstige) leerkrachten en opvoeders. Geraadpleegd op
http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=1jVl6xCoPuUC&oi=fnd&pg=PA11&dq=nature+nurture+adolesc
entieperiode&ots=rjFy40ZW0S&sig=3zHcN6oP-S3itv0taT2o0HTOXp4#v=onepage&q&f=false
Valcke, M. (2010). Onderwijskunde als ontwerpwetenschap: Een inleiding voor ontwikkelaars van instructie en
voor toekomstige leerkrachten. Gent: Academia Press.
Van Aken, J. & Andriessen, D. (2011). Handboek ontwerpgericht wetenschappelijk onderzoek. Wetenschap met
effect. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Van Dam, L. (2007). Het ‘reflecting team’-intervisiemodel; oplossingsgerichte intervisie: de focus op het resultaat.
Supervisie en Coaching, 2007(24), 128-137. DOI 10.1007/BF03079843
Van Dam, L. (2010). Oplossingsgerichte intervisie; werken met het reflecting team-intervisiemodel. Amsterdam:
uitgeverij Nelissen.
Van der Meer (2010, maart 18). Handelingsverlegen professionals [Web log post]. Geraadpleegd op
http://www.zorgwelzijn.nl/Jeugdzorg/Opinie/2010/3/Handelingsverlegen-professionals-ZWZ015372W/
Van Lieshout, T. (2009). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen: een praktisch handboek voor professionele
opvoeders, begeleiders en leerkrachten. Geraadpleegd op http://downloadv2.springer.com.lib.fontys.nl/static/pdf/763/bok%253A978-90-313-68914.pdf?token2=exp=1431707200~acl=%2Fstatic%2Fpdf%2F763%2Fbok%25253A978-90-313-68914.pdf*~hmac=8a86d527b10bac6e7216ee9cb55b11040f2b9204ec93a8dbf1066a595dcedda0
Verbiest, C., & Visser, M. (2012). Opbrengstgerichte vakinhoudelijke professionalisering: Theoretisch kader
literatuuronderzoek. Geraadpleegd op woensdag 5 november 2014:
http://www.onderwijsinontwikkeling.nl/wp-content/uploads/2013/07/130606Opbrengstgerichte_Professionalisering-DEF-pdf.pdf
Verhoeven, N. (2010). Wat is onderzoek: Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger onderwijs. Den
Haag: Boom Lemma uitgevers.
Verweij, S. (2013). Databank Methodieken Pedagogische kwaliteit: beschrijving 'Mission Possible'. Geraadpleegd
op http://www.nji.nl/nl/Databanken/Databank-Methodieken-Pedagogische-Kwaliteit/Overzichtmethodieken/Mission-Possible
Wierdsma, A.F.M., & Swieringa, J. (2011). Lerend organiseren en veranderen. Groningen: Noordhoff Uitgevers.
Winter, M. de (1995). Kinderen als medeburgers: Kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk
opvoedingsperspectief. Utrecht: De Tijdstroom.
58
59
Bijlagen
60
Bijlage 1 – Communicatieplan
Wie
Twaalf
groepsleerkrachten
van groep 7 en 8 op
b.s. Lodijke
Wat
 Informatie verkrijgen
praktijkprobleem
 Brainstormen over
werkvormen interventie
Hoe
 Focusgroepen

 Informele gesprekken
tijdens het onderzoek +
interviews
 Waardebepaling
geïmplementeerde interventie,
pilot, gedeeltelijke
implementatie, implementatie.
 Verslaglegging na ieder
overlegmoment met de
betrokkenen i.v.m. parttime
werkende professionals.
 Vragenlijst + focusgroep  Implementatiefase/
evaluatiefase
Twee
gedragsspecialisten
van b.s. Lodijke
Informatieverstrekking en kennis
uitwisseling project
In afgesproken
overlegmomenten.
In alle fasen vindt aan
het einde van de fase
één gesprek plaats.
Management team;
directeur, adjunctdirecteur en
bovenbouwcoördinator
Informatieverstrekking over de
ontwikkelingen die in het project
plaatsvinden.
In afgesproken
overlegmomenten.
In alle fasen vindt aan
het einde van de fase
één gesprek plaats.
Subject matter expert:
Expert GISSKID

 Interview



Algemeen bestuur
Lowys Porquin
Stichting
Kennis verkrijgen over GISSKID
Advies met betrekking tot het
ontwerp van een interventie
Presentatie van het uitgevoerde
project op b.s. Lodijke
 Digitaal verslag per
email.
Onderzoeksfase
 Oriëntatiefase
 Ontwerpfase
 Alle fasen
Ontwerpfase
Ontwerpfase
 Digitaal contact
In een afgesproken
overlegmoment
Na de evaluatiefase
61
Bijlage 2 – Overzichtelijke weergave methodieken praktijkgericht onderzoek
Wat
Oriëntatiefase
Gesprek leidinggevende en directie
Sept.
2014
Nov.
2014
X
X
Febr.
2014
Focusgroep groep 7
Focusgroep groep 8
Vragenlijst leerlingen
Orëntatie-/ontwerpfase
Interview 1 (groepsleerkracht)
Interview 2 (groepsleerkracht)
Interview 3 (expert)
X
April
2014
Mei
2014
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Focusgroep pilotgroep
X
Bijstellen ontwerp
X
Implementatie ontwerp alle
betrokkenen
Evaluatiefase
Vragenlijst leerkrachten 7 en 8
Maart
2014
X
X
Ontwikkelen ontwerp
Implementatiefase
Voorleggen papieren ontwerp aan
pilot groep
Jan.
2014
X
Veranderkundige
diagnose/strategie/interventies
bepalen en presenteren
Verdiepend literatuur onderzoek
Dec.
2014
X
Oriënterend gesprek leerkrachten 7
en 8
Verkennend literatuur onderzoek
Okt.
2014
X
X
Vragenlijst leerlingen 7 en 8
X
Bijstellen ontwerp
X
Focusgroep leerkrachten 7 en 8
Afronding project
Rapportage schrijven
X
X
X
62
Bijlage 3 – Topiclijsten interviews
Interview 1 en 2 – groepsleerkrachten groep 7
Topic 1:
Wat was de reden(en) waarom er vorig jaar een deskundige is gekomen om samen met jou en de groep te
werken?
Topic 2:
Wat heeft de deskundige gedaan met de groep?
Topic 3:
Op welke wijze heeft de deskundige jou begeleidt in het omgaan met groepsdynamische processen?
Topic 3:
Hoe heb je deze begeleiding in de groep ervaren?
Topic 4:
Wat kan meegenomen worden in het ontwerpen van een interventie, waarbij de collega’s van groep 7 en 8
bekwamer worden in het omgaan met groepsdynamische processen?
Interview 3 – subject matter expert
Topic 1:
Wat is uw achtergrond/ervaring met groepsdynamica in de basisschool?
- Visie op groepsdynamica?
Topic 2:
Op welke wijze werkt u als expert met bovenbouwgroepen aan groepsdynamische processen?
Topic 3:
Wat merkt u van de ontwikkelingen die gaande zijn in het puberbrein van 10-12 jarige tijdens het werken aan
groepsdynamische processen?
Topic 4:
Op welke wijze kunnen leerkrachten leerlingen die zich in de prepuberteit bevinden begeleiden in hun sociaalemotionele ontwikkeling binnen de groepsdynamische context van de klas, met name bij het onderhouden en
aangaan van relaties met leeftijdsgenoten?
- Best Friends Forever, vaak uit elkaar, nieuwe vriendschappen, acceptatie
- Het erbij willen horen, zichzelf onbewust buitensluiten
63
Bijlage 4 – Topiclijsten focusgroepen
Focusgroep 1 – oriënterend gesprek groepsleerkrachten 7 en 8
1. Groepsdynamiek = gedrag van mensen in groepen en relaties tussen groepen onderling.
Als je aan groepsdynamiek denkt, waaraan heb jij de behoefte om te werken of bij geholpen te
worden. Probeer deze behoefte in max. 1 woord op te schrijven, toelichten mag later.
2. Is er weleens eerder gesproken om de behoeften of problemen die werden ervaren met de
groepsdynamiek gezamenlijk aan te pakken?
a. Welke acties zijn ondernomen, door wie, met welk resultaat, tevreden?
b. Welke acties zijn nog niet ondernomen, waarom niet?
Focusgroep 2 – Oriëntatiefase groepsleerkrachten groep 7 en 8
Algemene vraag vooraf:
In welke groep geef je les en kan je kort iets vertellen over de sfeer tussen de kinderen in deze groep?
Topic 1:
Wat is er anders aan het omgaan met kinderen in groep 7 en de omgang met kinderen in groep 8? Wat zijn de
overeenkomsten?
Topic 2 (handelingsverlegenheid in kaart brengen):
Hoe gaan jullie om met problemen die zich voordoen tussen leerlingen?
- Wat gaat goed in deze omgang?
- Wat vind je moeilijk in deze omgang?
Topic 3 (Nominale groepstechniek):
Welke competenties denken jullie nodig te hebben om met jonge adolescenten in een groep om te kunnen gaan?
1. Top 3 opschrijven individueel
2. Top 3 toelichten en op een flip-over opschrijven
3. Alle competenties bediscussiëren en tot een top 10 kunnen komen.
Topic 4:
Schrijf per competentie op wat je nodig hebt om je hierin te kunnen bekwamen
Of
Wat jij kunt inbrengen om een ander te helpen bekwamen.
Focusgroep 3 – evaluatiefase groepsleerkrachten groep 7 en 8
Verdiepende focusgroep n.a.v. vragenlijst
Topic 1:
In de vragenlijst geven jullie aan dat jullie je bewuster zijn geworden van de wijze waarop jullie de lln in groep 7
en 8 kunnen begeleiden in hun sociaal emotionele ontwikkeling.
- Waaraan merk je dat?
- Op welke wijze uit zich dat in de praktijk?
64
-
Is er iets veranderd in jullie attitude/houding?
Topic 2:
Wanneer je terug denkt aan het pedagogisch handelen voordat we de twee trainingen hebben gevolgd met elkaar
en je vergelijkt het handelen met de huidige situatie. Welke veranderingen zijn er dan zichtbaar?
- Is het handelen gericht op de individuele leerling of merk je ook verandering in de aanpak van de groep?
Topic 3:
Kijkend naar het door ons opgestelde competentieprofiel.
- Waar zie je verandering?
- Is dit bewustwording of ook daadwerkelijk terug te zien in het handelen?
Topic 4:
Op welke wijze had de training een gedragsverandering kunnen bewerkstelligen? Of is het een proces?
Topic 5:
Hoe hebben jullie het traject naar de trainingen toe en de trainingen zelf ervaren?
Topic 6:
Hebben jullie feedback op mijn rol als ‘projectleider’ hierin?
65
Bijlage 5 – Behoefte onderzoek leerkrachten en leerlingen, complete rapportage.
Resultaten focusgroep groepsleerkrachten groep 7 en 8
Onderstaande resultaten zijn verkregen uit een focusgroep met negen groepsleerkrachten die werkzaam zijn in
groep 7 op b.s. Lodijke te Bergen op Zoom. Aan de hand van deze focusgroep is onderzocht wat de behoefte van
de groepsleerkrachten is op het gebied van de sociaal emotionele van jonge adolescenten in de bovenbouwklas
van de basisschool. Hiermee is getracht ook het praktijkprobleem nog specifieker in kaart te brengen. Aan de
hand van transcripties is de verkregen kennis gecodeerd en gestructureerd in een codeboom. Onderstaande
rapportage is geschreven op basis van de codeboom. Vervolgens is de gehele rapportage weergegeven van een
vragenlijst onder 179 leerlingen van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke. Hiermee is getracht in kaart te brengen hoe de
leerlingen de sfeer op school ervaren, hoe zij in relatie tot leeftijdsgenootjes staan en de begeleiding die zij van
hun leerkrachten krijgen op sociaal emotioneel vlak.
Huidige situatie
 Goede samenwerking in de groep
o Betrekken elkaar erbij, doen hun best
voor de buitenbeentjes
o Met en voor elkaar
o Niet bij allemaal, maar wel echte
groepen
o Wordt met enthousiasme geleerd
o Sommige groepen vinden alles leuk
o Jongens en meisjes bij samenwerking
apart
 Kleine dingen binnen het normale
o Groepje pesten
o Goede verdeling j/m
 Verdeling j/m maakt verschil
o Provoceren
o Jonge honden gedrag van jongens
 Sommige groepen hebben intensief traject gehad
 Lln zijn goed aanspreekbaar
o In een gesprek nemen ze je serieus
 Voorkomende problemen in de huidige situatie
o BFF levert problemen op
 Buitenschool moeilijkheden vanwege
vriendschap delen
o Buitenbeentjes in de groep
 Vormen een zondebok
 Eigen houding heeft hier invloed op
 Afschrikken
 Afstand creëeren
 Samenwerken gaat goed, wanneer het
door lkr geregeld wordt
 Bij vrije keuze buitenbeentjes
alleen
 Leerling heeft er zelf moeite mee
o Veel op elkaar letten
 Snel problemen
o Onzelfstandig in het oplossen van
problemen
Jonge adolescenten in groep 7 en 8
 Gedrag is groepsafhankelijk
o Jonge groep of oude groep
o Verschillen tussen de lln
o Gedrag is niet specifiek 7 of 8 gedrag
 In groep 7 keerpunt in gedrag
o Bewustwording van zichzelf en van
elkaar
 Ruzies gaan doorsudderen
 Haantjes gedrag
 Te jong voor de oudste lln en te oud
voor de jongste lln
o Grote verschillen zowel fysiek als
psychisch
o Eerste half jaar ontwikkeling naar puber
 Het is een zoektocht
o Zelfontplooiing vindt in fasen plaats
o Verschil qua rijping
 Lln veranderen, waardoor ze elkaar
opnieuw moeten leren kennen
 Verschuiving van vriendschappen
 Onbegrip bij lln wanneer oude
vriendschappen vergaan
 Andere kleine groepjes ontstaan in de
klas
 Groep 7 en 8 zijn beiden aanhankelijk en soms
nog klein, al vertoond groep 8 afwisselende
aanhankelijkheid met stoer gedrag.
Handelingsverlegenheid voor de leerkracht van groep 7
en 8
 BFF blijft een lastig gegeven
o Wanneer er met mensen gewerkt wordt,
klikt het of niet
o Vriendschap kan je niet verplichten
o Lln snappen dit niet
 Lastig naar ouders toe, alsof je
vriendschap ontmoedigd
66
 Haantjes gedrag bij de jongens
o Dit uit zich in
 Ten koste van anderen grappig willen
zijn
 Forceren en overschreeuwen
 Gevolgen: negatieve reacties
vanuit de klas
o Aanspreken in de groep werkt niet
 Tegengas is het gevolg
o Forceren, overschreeuwen
 Wanneer lln zichzelf buiten de groep plaatsen
o Lln die aangeven dat ze graag alleen zijn
is te accepteren
o Moeilijk in te schatten bij lln die dat niet
uit zichzelf aangeven
 Wanneer betrek je de rest van de groep of
anderen bij een conflict
o Klikken of elkaar afvallen
o Kinderen krijgen het gevoel dat iedereen
tegen hem of haar is
o Soms wel nodig om te achterhalen wat
een ervaring is en wat echt gebeurd is
o Vriendjes of vriendinnetjes kunnen soms
de ander helpen inzicht te geven
Het gedrag van leerlingen in deze situaties
 Verschilt per leerling
o Verdriet
o Lln claimen
 Angst om te verliezen
 Pestgedrag
 Kinderen uit elkaar houden,
omdat eigen vriendschap
gevaar loopt
o Lln die eigen individu blijven
o Erbij willen horen, stoer doen, grapjes
uithalen
o Helemaal geen moeite doen om bij de
groep te horen
 Beide gevallen herkend
 Leerlingen wéten hoe het hoort
o Emoties nemen de overhand
o Kunnen geen switch maken tussen
emoties en cognitie
o Begeleiding nodig
Competenties die bewust worden ingezet ter begeleiding
van de jonge adolescent
 Bewustwording
o Gedrag leerlingen
 Terugkerend gedrag geeft aanleiding
tot uitzoeken waarom dit gedrag
steeds vertoond wordt
 Erbij willen horen is vaak de
conclusie
o Eigen handelen
o Weten wat er speelt in de groep
 Problemen meteen signaleren en
aanpakken
 Actief werken met de groep, positief resultaat
o Zelfstandigheid stimuleren
o Door een spiegel leren kijken
o Gesprekken voeren, uitleggen
 Alle kanten belichten, uiteenzetten
 Individueel
 Samen
 Door ouders
 Veiligheid creëren
o Begrip tonen
 Soms lastig wanneer lln alles tegen
vindt.
o Gevoel van vertrouwen geven
o Zorgt voor eerste opening in een
gesprek
 De omgeving is voor pubers erg belangrijk
o Aanspreken in de groep geeft discussie
 Individueel gesprek buiten de groep
 Duidelijkheid vanuit lkr
 Emoties worden getoond en
haantjes gedrag is weg,
acceptatie volgt
o Uit je slot schieten is menselijk
 Boosheid laten zakken en moment
nemen om begrip te tonen en gesprek
te voeren
 Leerlingen bewust kennis leren maken met
elkaars positieve kanten
o Bewust van plaatsen in de klas wisselen
De huidige situatie in groep 7 en 8 op b.s. Lodijke
Het gesprek start met de vraag hoe de leerkrachten van groep 7 en 8 op dit moment de sfeer in hun huidige groep
ervaren. De negen groepen die het betreft vertonen overeenkomsten en verschillen qua sfeer in de groep en het
contact tussen de leerlingen.
Het merendeel van de leerkrachten spreekt over een positieve sfeer in de klas. De leerlingen kunnen goed
met elkaar samenwerken, zijn enthousiast en tonen betrokkenheid. Ook zijn de leerlingen goed aanspreekbaar op
hun gedrag, waarbij gesprekken met leerlingen mogelijk zijn over conflicten die hebben plaatsgevonden. In een
aantal groepen hebben de leerlingen oog voor leerlingen die buiten de groep vallen, deze leerlingen worden door
67
de rest van de groep bij activiteiten betrokken. In andere groepen is het van belang dat de leerkracht
samenwerkingsgroepen samenstelt voor activiteiten, omdat deze leerlingen anders wel buiten de groep vallen.
‘Het is niet zo dat ze niet met haar willen samenwerken of wat dan ook. Dus als je dat regelt gaat
dat ook verder wel goed en dan gaan ze daar ook wel goed mee om. Maar als er gekozen wordt
van duo’s of drietallen of viertallen, dan zal niemand zelf zeggen van kom jij er eens bij.’
(Leerkracht groep 7)
In iedere groep spelen er incidenten op tussen leerlingen, maar de leerkrachten zijn het er over eens dat
deze passen binnen de normale gang van zaken binnen de klas. Ze noemen voorbeelden van leerlingen die
provoceren, jongens en meisjes die niet uit zichzelf met elkaar willen samenwerken, ruzies tussen leerlingen, het
zijn kleine incidenten die in gesprek met elkaar opgelost kunnen worden. Bij twee groepen worden het geen
kleine incidenten genoemd, bij deze groepen ontstaan veel problemen tussen de leerlingen doordat er op een
negatieve manier op elkaar wordt gelet. Er wordt door leerlingen veel over elkaar gepraat in plaats van met
elkaar. Een van de leerkrachten ervaart hierbij een grote mate van onzelfstandigheid, omdat leerlingen de
problemen die ze met elkaar hebben niet zelfstandig kunnen oplossen. Verder in het gesprek blijkt dat in veel
klassen een groot verschil zit tussen leerlingen in hoeverre ze in staat zijn om problemen op te lossen. Een van de
leerkrachten vertelt dat zij actief heeft gewerkt met de leerlingen in haar groep. Door actief aandacht te besteden
aan de heersende problematiek, ziet zij de sfeer in positieve zin veranderen.
De algemene tendens is dat er binnen de klaslokalen een prettige sfeer wordt ervaren tussen de kinderen
op het gebied van samenwerken en leren.
Jonge adolescenten in groep 7 en 8
Het merendeel van de leerkrachten die momenteel werkzaam zijn in groep 7 en 8 heeft onderwijservaring met
zowel groep 7 als groep 8. Zij zijn van mening dat gedrag van leerlingen heel erg groepsafhankelijk is, waardoor je
niet specifiek kan spreken van gedrag van leerlingen binnen groep 7 en groep 8. In sommige groepen vertonen de
leerlingen heel erg jong gedrag in tegenstelling tot groepen waarin leerlingen zich al veel ouder gedragen. Hoewel
de ervaring leert dat gedrag per groep verschilt, ervaren de leerkrachten wel dat er veranderingen plaatsvinden
binnen de sociale ontwikkeling van de leerlingen in groep 7 en 8. Dit kan beschreven worden als een zoektocht
naar een eigen identiteit, ook wel zelfontplooiing.
In groep 7, rond december/januari, komt er een omslag bij de leerlingen. Veel leerlingen maken in het
eerste half jaar de verandering door van kind naar jonge adolescent, waarbij ze zich bewuster worden van zichzelf
en van elkaar. In de klas uit zich dit bij jongens door haantjes gedrag te vertonen en bij de meiden uit zich dit in
ruzies die langer doorsudderen. De leerkrachten geven aan dat dit vermoedelijk te maken heeft met de positie die
deze leerlingen in groep 7 binnen de basisschool innemen.
‘Je bent nog te jong om mee te doen met de oudsten van de school, maar je voelt je te oud om nog
echt bij de jongere groep te horen. Dus een beetje te groot voor servetten en te klein voor het
tafelkleed. Dat idee.’ (Leerkracht groep 8)
De leerkrachten ervaren dat de verschillen tussen leerlingen in de groepen 7 en 8 duidelijker zichtbaar worden.
Deze leerlingen ontwikkelen zich niet allemaal tegelijkertijd tot jonge adolescenten, hierdoor zijn er grote
verschillen zichtbaar tussen de leerlingen, zowel fysiek als psychisch. Deze verschillen worden zowel door
leerkrachten van groep 7 als groep 8 ervaren.
‘Ze geloven niet meer in Sinterklaas, maar het zou nog wel bijna kunnen gebeuren. Ze kunnen ook
heel aanhankelijk zijn; je handje vasthouden, vechten om naast je te staan als je naar de bus
loopt.’ (Leerkracht groep 7)
68
Deze grote verschillen maakt dat de ene leerling sneller verandert dan de andere leerling. Door deze verschillen in
rijping, is de ervaring van de leerkrachten dat leerlingen elkaar weer opnieuw moeten leren kennen. Hierdoor
gebeurt het dat vriendschappen verloren gaan en nieuwe vriendschappen ontstaan.
Het gedrag wat leerlingen laten zien in deze situaties is verschillend. Sommige leerlingen zijn heel erg
verdrietig en andere leerlingen gaan pestgedrag vertonen. Deze laatste groep leerlingen wordt door de
leerkrachten beschreven als een leerling die zijn beste vriendin of vriend gaat claimen. Dit doet deze leerling uit
angst om de vriendschap te verliezen.
‘Claimen gewoon uit angst om de ander kwijt te raken en daarvoor moet je soms anderen
wegduwen of er voor zorgen dat anderen er niet meer komen. Dat kan ook pestgedrag in de hand
werken, maar dat is dan uit angst om iemand kwijt te raken.’ (Leerkracht groep 7)
Ook stoer doen en grapjes uithalen wordt in deze groepen veelvuldig gezien, omdat leerlingen er graag bij willen
horen. Anderzijds zijn er leerlingen die zich de mening van anderen niet aantrekken en zich er niet voor schamen
om zichzelf te blijven.
De leerkrachten zijn zich ook bewust van de mogelijkheid dat leerlingen nog niet zover zijn in hun
ontwikkeling dat ze om kunnen gaan met de problemen in vriendschappen, het erbij willen horen en de emoties
die daarbij ontstaan. In gesprekken met leerlingen ervaren de leerkrachten dat leerlingen gewenst gedrag kunnen
benoemen en kunnen uitleggen waarom vriendschappen komen en gaan. Echter wanneer zij zich in een
betreffende situatie bevinden, lijken emoties de overhand te nemen waardoor ze niet langer in staat zijn
zelfstandig oplossingen te bedenken.
Handelingsverlegenheid van de leerkrachten
Hoewel de algemene tendens is dat de leerkrachten de sfeer in de huidige groepen als prettig ervaren tijdens het
samenwerken en leren in de klas, ervaren zij ook dat er incidenten tussen leerlingen plaatsvinden ten gevolge van
de ontwikkeling die zij doormaken als jonge adolescent. Deze incidenten worden door sommige leerkrachten als
lastig ervaren, omdat zij zich handelingsverlegen voelen wanneer deze incidenten zich voordoen.
Een BFF, Best Friend Forever, is een fenomeen dat voor meiden van deze leeftijd erg belangrijk is, maar
anderzijds ook voor veel verwarring zorgt. De leerkrachten vinden het heel moeilijk om deze leerlingen uit te
leggen dat vriendschap niet op te leggen is.
‘Ik blijf het moeilijk vinden dat BFF, aan een kind uit leggen dat hij nu ook met een ander gaat
spelen en niet alleen maar met jou. Dat blijf ik heel moeilijk vinden’ (Leerkracht groep 8)
De buitenbeentjes van de klas vormen in dit gesprek ook een steeds terugkerend thema. De leerkrachten
ervaren handelingsverlegenheid in het begeleiden van deze leerlingen, waardoor zij onderdeel gaan uitmaken van
de groep. Sommige van deze leerlingen vertonen gedrag waardoor ze er in hun ogen bij kunnen horen, echter dit
gedrag schrikt de groep juist af waardoor de afstand tussen deze leerlingen en de groep wordt vergroot.
Daarnaast zijn er ook leerlingen die zich een houding aanmeten waaruit blijkt dat ze het niet erg vinden om altijd
alleen te werken en te spelen. Wanneer een leerling expliciet zegt graag alleen te werken en te spelen is dit
makkelijker te accepteren voor een leerkracht, dan wanneer een leerling dit niet benoemd.
‘Maar soms bij een van de drie die lijkt daar geen problemen mee te hebben en ook als je het een
beetje vraagt, maar dan denk ik heeft ze er nou echt geen problemen mee? Wil ze dit nou echt
alleen doen of is dat ook maar een beschermlaagje zeg maar?’ (Leerkracht groep 7)
Tot slot benoemen de leerkrachten het haantjesgedrag dat de jongens in de hogere groepen van de
basisschool laten zien, als situatie waar moeilijk grip op te krijgen is. Jongens in groep 7 en 8 laten gedrag zien dat
ten koste gaat van anderen, zoals grapjes maken en provoceren. Een aantal leerkrachten herkennen dit gedrag en
merken op dat zij uit ervaring hebben geleerd dat deze kinderen niet aangesproken moeten worden in een groep,
omdat dit tegengas en discussie tot gevolg heeft. Een individueel gesprek buiten de groep helpt de leerling zijn
69
emoties te tonen en de ware reden van zijn gedrag boven te krijgen. Uit ervaring weten de leerkrachten dat het
de leerling meestal te doen is om populariteit, het erbij willen horen.
‘Negen van de tien keer is het dan van ‘Ja, maar ik wil er zo graag bij horen, want zij maken
allemaal leuke grappen en daar wordt om gelachen, dat wil ik ook’. En dan gaan ze
overschreeuwen en forceren en vallen ze alleen maar in negatieve zin op. Andere kinderen vinden
deze leerling dan een uitslover of aansteller of wat dan ook’ (Leerkracht groep 8)
De leerkrachten zijn zich allen bewust van het gedrag dat leerlingen in groep 7 en 8 kunnen laten zien en
dat zij hiermee rekening moeten houden in hun handelen als leerkracht. Het is echter lastig om preventief op
bovenstaande situatie in te spelen. De leerkrachten zorgen er in hun klassenmanagement wel voor dat bewust
alle leerlingen elkaars positieve kanten leren kennen. Dit doen ze door regelmatig plaatsen te wisselen en nieuwe
groepssamenstellingen te maken binnen de klas. Dit is slechts een van de activiteiten die de leerkrachten
toepassen om de jonge adolescenten in hun groep te begeleiden in hun sociale ontwikkelingen.
Bewust bekwaam
Uit dit gesprek blijkt dat de leerkrachten zich bewust zijn van de ontwikkelingen die jonge adolescenten in de
laatste twee jaar van de basisschool doormaken. Ook zijn zij zich bewust van de moeilijkheden die zich
voor(kunnen)doen bij jongens en meisjes in interactie met andere leerlingen en waarin zij zichzelf nog willen
bekwamen om hun leerlingen hierbij te kunnen begeleiden. Anderzijds kunnen de leerkrachten benoemen wat zij
belangrijk achten in hun handelen om zo goed mogelijk aan te kunnen sluiten bij de jonge adolescenten in hun
groep.
Ten eerste is de basis voor het kunnen voeren van gesprekken, volgens de leerkrachten, het tonen van
begrip voor de situatie waarin leerlingen zich bevinden. Door begrip te tonen voor de situatie waarin een leerling
zich bevindt, kan volgens de leerkrachten al heel veel bereikt worden. Op deze manier kan de leerkracht de
leerling het vertrouwen geven dat wat hij voelt of vertelt geen onzin is. De leerkrachten zien dit als een eerste
stap in de probleemoplossing.
‘Waar ik zelf altijd op probeer in te steken is het kind wel het gevoel en het vertrouwen geven van
ja wat je voelt is geen onzin. Dat is denk ik wel een van de belangrijkste dingen, dat ze zich veilig
genoeg voelen. Kijk of ze het aannemen is dan een tweede, maar het is wel een eerste opening.’
(Leerkracht groep 8)
De leerkrachten praten veel met de kinderen, zowel individueel als met alle betrokkenen. De leerkrachten streven
hierbij na om uiteen te zetten wat er is gebeurd. De leerlingen een spiegel voorhouden en laten zien wat er is
gebeurd, welke rol zij daar zelf bij hadden en hoe dit opgelost kan worden. Hoewel dit niet altijd gemakkelijk is.
De afweging moet gemaakt worden met welke leerlingen je in gesprek gaat. De ervaring van de leerkrachten is
dat leerlingen conflicten vertellen vanuit hun eigen beleving en dat kan verschillen met hetgeen daadwerkelijk is
gebeurd. Soms is het nodig om andere leerlingen bij het gesprek te betrekken om de situatie uit een te kunnen
zetten. Hierbij willen de leerkrachten voorkomen dat leerlingen elkaar afvallen, er wordt geklikt of leerlingen het
gevoel krijgen dat iedereen tegen hen is. Anderzijds is de ervaring er dat vriendjes of vriendinnetjes soms kunnen
helpen de ander inzicht te geven in hetgeen er is gebeurd. Deze afwegingen maken het voor de leerkrachten,
afgezien van het feit dat ze het erg belangrijk vinden, ook lastig om in gesprek te gaan met leerlingen over
conflicten.
Hoewel de afweging of er gesprekken worden gevoerd met individuele leerlingen of met een groep
leerlingen niet als gemakkelijk wordt ervaren door de leerkrachten, zijn zij zich er bewust van hoe kwetsbaar een
jonge adolescent zich voelt in een groep.
70
‘Als ze gaan puberen dan zijn die vrienden zo belangrijk en het beeld dat ze van jou hebben. Als jij
ze dan aanspreekt binnen de groep dan, vind ik vooral bij jongens, krijg je zo’n discussie of gaan ze
in contramine. Dat doe je dan zo min mogelijk.’ (Leerkracht groep 8)
Wanneer je een leerling buiten de groep aanspreekt, leert de ervaring van de leerkrachten dat de aanleiding voor
het gedrag achterhaalt kan worden en de leerling accepteert dat hij erop wordt aangesproken. Daarentegen
geven de leerkrachten ook toe dat bewustwording één ding is en dat dit in de praktijk niet altijd lukt. Ze geven toe
ook weleens uit hun slof te schieten en de leerling anders aan te spreken dan zij eigenlijk zouden willen.
‘Tuurlijk. Je bent ook maar menselijk, maar als dan je eerste boosheid en irritatie gezakt is; ’Kom
eens eventjes bij mij’, ‘Blijf eventjes zitten zo meteen in de pauze’, ‘Wat was dat nou, dat was niet
nodig he’ of ‘Leg eens uit, waar sloeg dat op?’ Ik noem maar wat’ (Leerkracht groep 7)
Zoals beschreven wordt in bovenstaande tekst hebben de leerkrachten diverse voorbeelden gegeven van
handelen dat effectief is, aansluit bij de behoefte van jonge adolescenten en waarvan zij zich bewust zijn dat dit
hen helpt bij het begeleiden van deze leerlingen in hun sociale ontwikkeling. Aan de hand van de nominale
groepstechniek is er een groepsgesprek gevoerd met als doel een top 10 te ontwikkelen, waarin de belangrijkste
competenties zijn opgenomen die een leerkracht in groep 7 en 8 zou moeten beheersen. Deze top 10 hebben de
leerkrachten ingekort tot een top 8:
1. Ik kan mezelf inleven in de belevingswereld van de leerling, zowel uit persoonlijke interesse als
wanneer er zorgen zijn over deze leerling.
a. Ik sta open voor meningen van leerlingen.
b. Ik toon begrip voor hetgeen speelt in het leven van de leerling.
2. Ik ben objectief en doe geen aannames in gesprekken met leerlingen.
3. Ik kan tijdens gesprekken met leerling(en) analyseren wat er gebeurd is, het probleem concretiseren
en de kern van het gebeurde naar boven halen.
4. Ik heb een bepaalde mate van invoelingsvermogen, waardoor
a. ik weet wat er in de groep speelt.
b. ik weet wanneer er, preventief en probleemoplossend, gehandeld moet worden.
5. Ik heb inzicht in de wijze waarop ik kan handelen wanneer er zich problemen voordoen met of tussen
leerlingen.
6. Ik ben flexibel en geduldig in de omgang met mijn leerlingen, zodat ik aan kan sluiten bij de behoeften
van de leerlingen.
7. Ik functioneer als bruggenbouwer tussen verschillende leerlingen, waarbij ik hen kan begeleiden in
het vormen en onderhouden van sociale interacties.
8. Ik bied de leerlingen duidelijkheid en structuur.
Bekwaam vs onbekwaam
Het competentieprofiel is verspreid onder de twaalf leerkrachten van groep 7 en 8. Negen van de twaalf
leerkrachten hebben dit formulier ingevuld. De overige 3 leerkrachten hebben een herhaling ontvangen, maar
daarvan is de non-respons niet teruggekoppeld.
Van de 8 competenties worden 4 competenties benoemd waarin behoefte aan ontwikkeling aanwezig is.
Competentie 2 wordt door twee leerkrachten als ‘onbekwaam’ ingevuld. Deze leerkrachten geven aan zich te
laten verleiden door aannames en dat zij zich meer bewust zouden moeten zijn van hun objectiviteit in
gesprekken met kinderen. Collega’s met een open blik zouden hen hierbij kunnen helpen. Competentie 3 wordt
ook door twee leerkrachten als ‘onbekwaam’ ingevuld. Zij geven aan niet altijd te weten wat er in een conflict
tussen leerlingen is gebeurd, dit maakt het lastig om het probleem te analyseren, te concretiseren en de kern
naar boven te halen. Hun vraag is vooral hoe zij conflicten snel en effectief op kunnen lossen door te analyseren,
71
te concretiseren, waardoor de kern benoemd en opgelost kan worden. Drie leerkrachten geven aan zich niet
geheel bekwaam te voelen in competentie 5. Zij zijn van mening dat zij onvoldoende inzicht hebben in de wijze
waarop zij kunnen handelen wanneer zich problemen voordoen met of tussen leerlingen. Zelf geven zij aan
behoefte te hebben aan achtergrond informatie over de invloed van hormonen op het gedrag van pubers. Ook
wordt de vraag gesteld of er stappenplannen zijn, waarin beschreven wordt hoe een leerkracht kan handelen bij
problemen met of tussen leerlingen. In competentie 7 voelen drie leerkrachten zich onbekwaam. Zij vinden het
lastig om te functioneren als bruggenbouwer tussen verschillende leerlingen, waarbij zij hen kunnen begeleiden
in het vormen en onderhouden van sociale interacties. Deze leerkrachten geven aan behoefte te hebben aan
meer inzicht in de relaties tussen leerlingen onderling en de typen leerlingen in een klas. Ook kunnen tips of
activiteiten hen helpen hiermee om te leren gaan, coöperatieve leerstrategieën zouden hen hierbij bijvoorbeeld
kunnen helpen. Tot slot geeft één leerkracht aan zich onvoldoende bekwaam te voelen in competentie 8. Ze geeft
aan te ervaren dat ze meer structuur en duidelijkheid zou mogen bieden aan de leerlingen, maar dat ze anderzijds
ook flexibel is. Ze ervaart echter dat deze twee aspecten van klassenmanagement niet altijd goed op elkaar
aansluiten.
Resultaten vragenlijst leerlingen groep 7 en 8
In de klas
Vragen m.b.t.:
In de klas
Helemaal
oneens
(1)
Oneens
(2)
Soms
(3)
Ik vind mijn klas leuk
30
Ik vind dat de sfeer in mijn klas goed is
3
39
Ik voel mezelf fijn in de klas
5
30
De juf/meneer werkt met ons aan een fijne
21
sfeer in de groep.
Ik weet wat ik kan doen om ervoor te zorgen
4
7
53
dat de sfeer in de groep voor alle kinderen
fijn is.
Ik draag mijn steentje bij aan een fijne sfeer
2
2
31
in de groep.
Ik vind dat de sfeer buiten de klas, tijdens het
2
56
buitenspelen, goed is.
Tabel 1: Vragen met betrekking tot sfeer, veiligheid en het eigen gedrag in de klas (N=172).
Eens
(4)
Gemiddelde
71
90
78
54
Helemaal
eens
(5)
71
40
58
97
79
29
3.7
71
66
4.1
50
64
4.0
4.2
3.9
4.0
4.4
Zoals weergegeven in tabel 1, wordt de sfeer in de klas door de respondenten als positief ervaren. Alle vragen
worden gemiddeld hoger dan een 3.5 gewaardeerd.
Wanneer kritisch gekeken wordt naar de gemiddelden van de verschillende vragen, valt op dat de vraag
waarbij kinderen moeten aangeven of zij weten wat ze zelf kunnen doen aan een positieve sfeer in de groep, net
voldoende gewaardeerd wordt. Hier komt een gemiddelde score van 3.7 uit. De overige vragen worden ruim
voldoende tot goed gewaardeerd.
Leeftijdsgenoten
Leeftijdsgenoten
Helemaal
oneens
Oneens
(2)
Soms
(3)
Eens
(4)
Helemaal
eens
Gemiddelde
72
(1)
1
10
Ik heb veel vrienden/vriendinnen.
9
12
Ik vind het belangrijk wat mijn
15
46
vrienden/vriendinnen van mij vinden.
Ik vind het belangrijk wat de rest van de klas
16
27
49
van mij vindt.
Als ik een eigen mening heb en die is anders
77
64
22
dan die van het groepje waar ik mee omga,
mag ik niet meer meedoen. *
Ik weet wat de regels in de klas zijn.
0
0
8
Ik gedraag mezelf niet altijd volgens de
74
59
31
regels, omdat ik bang ben dat andere
kinderen mij dan te braaf vinden. *
Als kinderen aan mij vragen om iets te doen
4
12
51
wat ik niet wil, dan doe ik dat ook niet
Ik vind de mening van mijn leeftijdsgenoten
8
12
54
belangrijk.
Ik vind de mening van mijn
1
2
29
vrienden/vriendinnen belangrijk.
Als ik een andere mening heb dan mijn
42
70
38
leeftijdsgenoten, dan zeg ik dat liever niet
waar zij bij zijn. *
Als ik een andere mening heb dan mijn
45
71
38
vrienden, dan zeg ik dat liever niet waar zij
bij zijn. *
Tabel 2: Vragen met betrekking tot de omgang met leeftijdsgenoten en vrienden (N=172).
29
59
(5)
121
42
4.5
3.6
54
26
3.2
6
3
1.8
52
5
112
3
4.6
1.8
43
62
3.8
64
34
3.6
77
63
4.1
16
6
2.2
11
7
2.2
Zoals weergegeven in tabel 2 lijken de leerlingen van groep 7 en 8 van b.s. Lodijke zich weinig druk te maken om
wat leeftijdsgenoten van hen denken. Deze leerlingen ervaren in de klas en op school dat zij veel vrienden en
vriendinnen hebben om mee om te gaan, dit laat de gemiddelde score van 4.5 zien. Wat vrienden en vriendinnen
en leeftijdsgenoten van ze vinden blijft, met een gemiddelde score van respectievelijk 3.6 en 3.2, net onder en
boven het referentiepunt voor een voldoende waardering. Er is geen sterke minderheid of meerderheid waarmee
aangegeven wordt dat de mening van leeftijdsgenoten, vrienden en vriendinnen invloed uitoefent op de
leerlingen. Ook hebben de meeste leerlingen niet het gevoel dat zij belemmerd worden in vriendschappen, het
horen bij clubjes en contact met leeftijdsgenoten wanneer zij hun eigen mening durven te geven.
De regels kennen de leerlingen goed, dit wordt met een hoge gemiddelde score gezien in de tabel. Een
grote meerderheid, 133 leerlingen, negeert de regels niet om erbij te kunnen horen.
Rollen in de klas
Rollen in de klas
In mijn klas zitten populaire kinderen
Ik ben populair
De populaire kinderen zeggen wat andere
kinderen moeten doen.
Als kinderen niet luisteren naar de populaire
kinderen, worden ze buitengesloten
In mijn klas zitten kinderen die meelopen met
de populaire kinderen
Helemaal
oneens
(1)
12
36
48
Oneens
(2)
Soms
(3)
Eens
(4)
Gemiddelde
61
36
14
Helemaal
eens
(5)
26
9
7
20
35
57
53
56
46
73
48
42
7
2
2.2
15
33
55
44
25
3.1
3.4
2.6
2.2
73
Meelopers doen wat de populaire kinderen
32
39
60
zeggen dat zij moeten doen
Ik bepaal zelf met welke kinderen ik omga.
0
1
5
Ik trek mezelf niks aan van de populaire
8
20
53
kinderen.
Ik kom op voor kinderen die worden
2
6
57
buitengesloten.
Ik durf niet op te komen voor kinderen die
83
50
28
worden buitengesloten, omdat ik bang ben
dan zelf buitengesloten te worden.
Ik durf mezelf te zijn in de klas.
4
3
32
De juf/meneer laat ons merken het goed te
0
4
31
vinden als we onze eigen mening durven te
geven in de klas.
De juf/meneer leert ons respect te hebben
3
2
27
voor andere meningen dan die van onszelf.
Tabel 3: Vragen met betrekking tot verschillende en aanwezige rollen in de klas(N=172).
32
9
2.6
37
48
129
43
4.7
3.5
74
33
3.7
5
6
1.8
60
71
73
66
4.1
4.1
70
70
4.1
Uit tabel 3 is af te lezen dat de leerlingen zichzelf durven te zijn in de klas en dat dit gedrag ook door de
leerkrachten wordt gestimuleerd. Een meerderheid van de leerlingen, 137 en 140 leerlingen, ervaart de stimulans
van de leerkrachten om hun eigen mening te geven en respect te tonen voor anderen.
Wanneer naar de overige vragen wordt gekeken valt op dat deze leerlingen met een grote meerderheid,
op 1 leerling en 5 leerlingen die ‘soms’ antwoordden na, dat zij zelf in staat zijn om te bepalen met wie zij
omgaan. Een kleine minderheid ervaart dat er populaire leerlingen in de groep zitten die bepalen wie er
buitengesloten worden of welk gedrag er getoond moet worden. Een grotere meerderheid echter, dat laten de
scores van vraag 1, 3, 4, 5, 6 (respectievelijk 3.4, 2.2, 2.2, 3.1 en 2.6) zien, is het hier niet mee eens. Zij ervaren
weinig tot geen druk van populaire kinderen in de groep, die dwingen tot meelopen of buitengesloten worden. De
meeste leerlingen durven voor andere kinderen op te komen en daarmee het buitensluiten van medeleerlingen
te voorkomen.
Omgang met anderen
Omgang met anderen
Helemaal
oneens
(1)
0
3
Oneens
(2)
Soms
(3)
Ik zie het wanneer iemand verdrietig is
1
32
Ik weet wat ik moet doen als iemand verdrietig
4
48
is.
Als we gaan samenwerken, werk ik op een fijne
1
2
38
manier samen met andere kinderen uit de klas.
Als we hier tijd voor krijgen, speel ik op een
0
1
33
fijne manier met andere kinderen in de klas.
Tijdens het buitenspelen op school, speel ik
3
9
36
met andere kinderen.
Als ik problemen heb met andere kinderen los
1
4
71
ik dit zelf op.
Als ik problemen heb met andere kinderen
7
33
95
vraag ik de juf/meneer om hulp bij het
oplossen.
Tabel 4: Vragen met betrekking tot de omgang met anderen in en buiten deklas (N=172).
Eens
(4)
Gemiddelde
63
65
Helemaal
eens
(5)
76
52
83
48
4.0
75
63
4.1
39
85
4.1
73
23
3.6
31
6
2.9
4.2
3.9
74
In tabel 4 is af te lezen dat de omgang met andere leerlingen door een meerderheid van de leerlingen positief
wordt gewaardeerd.
Opvallend is dat het zelf oplossen van problemen met andere leerlingen net boven de 3.5 scoort. Dit
betekent dat er een kleine meerderheid is die zelfstandig problemen oplost met anderen, maar ook een grote
groep leerlingen die deze vraag heeft beantwoord met ‘som’. Dit is te zien in de tabel, waarbij 96 leerlingen ‘eens’
of ‘helemaal eens’ aangeven en 71 leerlingen antwoorden met ‘soms’. Dit komt overeen met de score op de
volgende vraag, waarin gevraagd wordt in hoeverre de leerkracht gevraagd wordt om te helpen bij het oplossen
van problemen. Een meerderheid van de leerlingen, 37, zegt hierbij hulp nodig te hebben, tegenover 40
leerlingen die zegt hier geen hulp bij nodig te hebben. Echter is bij deze vraag de groep leerlingen die ‘soms’ heeft
geantwoord het grootst, met 95 leerlingen.
Ideeën om te verbeteren
De laatste twee vragen van de vragenlijst zijn open vragen. Een van deze vragen vraagt de leerlingen om ideeën
op te schrijven hoe zij als klas beter met elkaar om kunnen gaan, ter bevordering van een positieve sfeer in de
klas.
De leerlingen vinden het van belang om geweld achterwege te laten, zoals schoppen of schelden. Zij zijn
van mening dat er beter geluisterd moet worden naar wat een ander zegt of vraagt, zodat er rekeninggehouden
kan worden met elkaar. Hierbij is het tonen van respect voor andermans mening belangrijk. Kinderen vinden het
belangrijk dat er vooraf nagedacht wordt voordat datgene hardop wordt gezegd, dat kinderen elkaar uit laten
praten en problemen niet groter worden gemaakt dan dat ze zijn. Ook het accepteren van een mening die anders
is dan die van anderen past hierbij, vinden ze.
Een ander idee om beter met elkaar om te gaan als klas ter bevordering van een positieve sfeer, vinden
de kinderen de frequentie van het samenwerken. Zij zijn van mening dat er meer samengewerkt moet gaan
worden, zowel met maatjes als in groepjes. Ze vinden het ook belangrijk dat de samenstelling van
samenwerkgroepjes regelmatig veranderd wordt, zodat kinderen andere kinderen leren kennen dan alleen
vriendjes en vriendinnetjes. Naast het omgaan met andere kinderen, noemen ze het ook van belang om te leren
samenwerken in gemengde groepjes. Binnen het samenwerken mogen kinderen elkaar niet buitensluiten.
Tot slot, wordt er voorgesteld om minder ruzie met elkaar te maken. Ruzie kan voorkomen worden door
niet op elkaar te zeuren, minder op elkaar te letten en zich niet te bemoeien met andermans zaken. Ook tijdens
een ruzie vinden de leerlingen het geen goed idee om buitenstaanders bij een ruzie te betrekken.
Verbeteringen in het handelen van de leerkracht
De tweede open vraag richt zich op het handelen van de leerkracht. De leerlingen mochten ideeën aandragen op
welke wijze zij vonden dat de leerkracht hen nog beter kon leren omgaan met elkaar anderen, wederom ter
bevordering van de positieve sfeer in de groep.
De leerlingen gaven aan dat zij van mening waren dat de leerkrachten meer ruimte moesten bieden om
met elkaar samen te werken. De leerkrachten moeten vaker de groepjes wisselen, zodat zij leren om te gaan met
verschillende leerlingen uit de klas. Niet alleen de samenwerking met andere leerlingen van hetzelfde geslacht
willen zij bevorderd zien, maar ook de samenwerking tussen jongens en meisjes. Naast het samenwerken noemen
de leerlingen ook het doen van groepsopdrachten op. Ze hebben behoefte aan gezamenlijke activiteiten of
spelletjes met de gehele groep, zowel in de klas als buiten de klas, ter bevordering van een positieve groepssfeer.
Naast het bevorderen van samenwerken en groepsactiviteiten vragen zij hun leerkracht hen te helpen
met het ontwikkelen van vaardigheden om zelfstandig ruzies op te lossen. Ze geven aan ruimte en kansen te
willen hebben om het zelf op te kunnen en mogen lossen. Ze verwachten van de leerkracht hierbij een
luisterende, adviserende en analyserende rol. Het oplossen willen de kinderen graag zelf doen, maar de
75
leerkracht kan gedurende het gesprek vragen stellen zodat duidelijk wordt wat er is gebeurd. Hiermee willen ze
ook voorkomen dat er onterecht straf wordt gegeven aan kinderen die weinig tot niks met het conflict te maken
hebben.
Als laatste vinden de leerlingen het belangrijk dat hun leerkracht kijkt naar wat er gebeurd in de groep en
hoe het met hun gaat. Ze vinden het belangrijk om te kunnen praten over de sfeer in de klas en hoe ze deze als
groep kunnen verbeteren. Persoonlijke interesse van de leerkracht vinden ze ook belangrijk, omdat ze graag
willen voelen dat de leerkracht open staat voor gesprekken wanneer het niet goed gaat met een leerling of
leerlingen. Wanneer de leerkracht goed kijkt naar de kinderen in de groep weet hij of zij ook beter welke kinderen
er vervelend doen en waar er gepest wordt.
76
Bijlage 6 – Good practices GISSKID en Rots en Water, complete rapportage
Resultaten interview groepsleerkrachten
Onderstaande resultaten zijn verkregen uit twee interviews met twee professionals die werkzaam zijn als
groepsleerkracht in groep 7 op b.s. Lodijke te Bergen op Zoom. Aan de hand van deze interviews is onderzocht
welke positieve factoren uit twee verschillende begeleidingstrajecten kunnen bijdragen aan het ontwerpen van
een interventie gericht op het bevorderen van de deskundigheid van groepsleerkrachten van groep 7 en 8 op b.s.
Lodijke op het gebied van de sociaal emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten in de bovenbouwklas van
de basisschool. Aan de hand van transcripties is de verkregen kennis gecodeerd en gestructureerd in een
codeboom. Onderstaande rapportage is geschreven op basis van de codeboom.
o
Reden voor begeleidingstraject
 Niet lekker in de klas
o Wisselwerking tussen leerlingen
 Niet weten hoe ze op elkaar moeten
reageren
 Directe problemen
o Leerlingen ervaarden de groep als rotgroep
o Meisjes
o Twee jongens problemen met elkaar
 Grotere problemen
o Geheim briefje met tekeningen over dood
naar een leerling
o Dader achterhalen
 Individuele gesprekken met
gedragsspecialiste van school
 Verplaatsen in de dader
 Bellen, mailen
 Nooit bovengekomen
o Versterkte rotgevoel van de groep bij
kinderen en ouders
 Hulp vanuit meerdere kanten
o Zorgteam gemeld
o Gedraggspecialist heeft gesprekken
gevoerd
o Management team leden hebben
gesprekken gevoerd
o Één van de twee groepen had al
sovatraining gehad gericht op pesten
 Groepen raakten in een negatieve spiraal
o Gevoel van onveiligheid
 Vooral buiten de klas
o Pauzes
o Buiten schooltijd
 Externe hulp
o Aangedragen voor management team
o Gericht op doen en ervaren, er was al veel
gepraat.
o Gericht op groepsdynamiek
Extern begeleidingstraject
 Voorbereiding
Gesprek met leerkrachten en MT leden
o
Rots en Water Infoavond ouders
 Geconfronteerd met oefeningen
 Diverse reacties, allen positief
 Ieder kind heeft er belang bij
 lln zonder problemen hebben er
ook baat bij
 Rots en water in de speelzaal
o 1 uur per week
o Ruimte nodig
o Gewerkt vanuit kring
 12, 3, 6, 9 waren vaste plaatsen voor
bepaalde leerlingen
 Bepaald door trainer
 Wisselde gedurende training
 Voor rustige of juist aanwezige
leerlingen
 Overige leerlingen verdelen over
de andere plaatsen
 Bewust wel of juist niet naast
leerkracht
 Bezig zijn met het lichaam
 Stukje zelfverdediging
 Weinig praten, veel ervaren
 Blote voeten, contact maken met
de grond
o Intensief voor leerlingen
o Leerkracht en trainers maakten deel uit
van de oefeningen
 Vormen voorbeeld voor de leerlingen
o Per les werd gekeken wat bij de groep
paste.
 Veel verschillende activiteiten
 Groepen werden samengesteld
aan de hand van binnenbuitenkring
 GISSKID
o 1 middag per week
o In de klas
o Geen vast programma
 Plan wordt opgesteld
77
 Per week wordt het plan bijgesteld
 Film analyses dragen hieraan bij
o Kennismaking
 Beeld van de groep vormen
 Sterke punten van de groep
o samenwerken
 Werkvormen bedacht die
leerlingen laten ervaren wat ze
hebben gezegd
o Activiteit die liet zien dat het
goed samenwerken wel
meeviel
o kinderen laten ervaren wat
de ander nodig heeft om
samen tot goede resultaten
te komen.
o Trainingsopbouw
 terugblikken
 activiteiten
 zelf ervaren
 gesprek over activiteiten
 tijd voor nemen
o gesprek vanuit kinderen
laten komen
o stiltes laten vallen
o het in de groep laten
gebeuren door leerlingen
o loslaten als leerkracht
 confronterend voor leerlingen
o kinderen mogen zelf zeggen
wat ze ergens van vonden
 verantwoordelijkheid geven in het
gesprek
 kinderen met de juiste vragen
sturen in het gesprek
 Intensief
Effect op de leerlingen
 GISSKID werkt door in de klas
o Leerlingen leren wat iemand nodig heeft en
de eigen rol daarbij
o Het ervaren, veranderde het gedrag in de
klas
 Rots en Water effect minmaal
o Sommige veranderden, anderen niet
 Gronden, stevig staan werd teruggezien
bij leerlingen
 Kwaliteiten van buitenstaanders werden
erkend en gebruikt
 Probleem werd niet serieus genomen
 Lacherige reacties
 Jongens niet serieus
o Tijdens training verbaal en
non-verbaal aangesproken
o In de klas alsnog reacties
naar elkaar
o Verstoorde rust voor andere
kinderen tijdens oefeningen
o Uiteindelijke doel niet bereikt
 Groepssfeer niet veranderd
o Ook andere factoren speelden mee
 Leerkracht is uit de groep gegaan
 Invallers
o 1 invaller volgde training en
zorgde voor transfer
o 1 invaller volgde training niet en
zorgde niet voor transfer
 Integratie niet goed verlopen
Begeleiding van de leerkrachten
 Gesprek na de activiteit
o Trainer verklaart gedrag leerlingen
 Evaluatievragen na de activiteit
o Oefeningen voor in de klas als transfer
 Leerkracht observeert trainer tijdens het traject
 Activiteiten Rots en Water kunnen toegepast
worden in de klas
o Boek
o Kopieën
o Lastig
 Training nodig om visie erachter te
kunnen toepassen.
 Activiteiten GISSKID worden niet verspreid
Competentieontwikkeling leerkrachten
 GISSKID
o Bewustwording
 Nog niet bekwaam om zelf toe te passen
o Problemen niet oplossen voor leerlingen
 Leerlingen kunnen goed vértellen hoe
iemand zich moet gedragen
 Zelf ervaren
 Napraten
 Ook toepassen bij uitpraten conflicten
 Leeftijdsgenoten staan dichterbij
dan een leerkracht
 Elkaar spiegel voorhouden
 Ondersteuning bieden
 Lastig voor sommige leerlingen
o Niet bang zijn voor confrontaties bij
leerlingen
 Rots en Water
o Termen in de klas
 Gronden, stevig staan
 Meditatie voor rust in de groep
o Lastig om in te bekwamen
 Training nodig
Trainingsaspecten voor alle leerkrachten van groep 7 en 8
 Evaluatie gehad met management team, intern
begeleider en gedragsspecialiste
o Niet expliciet gedeeld met collega’s
 Rots en Water vooral preventief
o Schoolbreed
 Training
78
o
o
 Aparte visie
Leert de groep en leerkracht niet omgaan
met conflicten
 Effect training minimaal
 Niet bij problemen aangesloten
Preventief
 Kleine vertrouwensoefeningen kunnen
ingezet worden
 GISSKID
o Bewustwording bij leerkrachten
 Stapje terug doen bij conflicten
 Gesprek sturen door vragen
stellen
o
 Bewust maken ANNA en NIVAEA
leerlingen en leerkrachten
 Altijd Navragen Niet Aannemen
 Niet Invullen Voor Een Ander
 Groepsdynamische processen in een
groep
 Theoretische achtergrond
uitbreiden
 Betere aansluiting bij
groepsprocessen
Werkvormen die op diverse facetten van
groepsdynamiek inspelen
Aanleiding extern begeleidingstraject
In beide groepen 7 werden in het afgelopen schooljaar, 2013-2014, problemen ervaren tussen leerlingen. De
problemen uitte zich vooral buiten de klas, tijdens de pauzes en na schooltijd. In de ene groep waren er een
aantal jongens dominant aanwezig en zorgden voor veel onrust in de klas. De leerlingen wisten niet hoe ze
hiermee om moesten gaan en er heerste een gevoel van onveiligheid in de klas. In de andere groep speelde het
probleem al in de vorige jaargroep. Deze groep leerlingen typeerden hun groep als rotgroep. Vooral de meisjes in
deze groep hadden veel problemen en een tweetal jongens hadden problemen met elkaar, waarvan een jongen
ook een negatieve relatie had met de andere leerlingen. In groep 7 werd het gevoel van de rotgroep versterkt
door een briefje dat aan een van de leerlingen was gericht. In dit briefje stonden tekeningen die met de dood te
maken hadden en gericht waren op deze leerling. Ook in deze groep ontstond een gevoel van onveiligheid, dit
werd zowel door leerlingen, als ouders en leerkracht ervaren.
‘Dat versterkte de hele beleving van wij hebben een nare groep en
onveilig gevoel.’
Groepsleerkracht groep 7, GISSKID traject.
Beide groepen kwamen niet uit de negatieve spiraal die zich binnen de groep ontwikkelde.
Na diverse gesprekken met de gedragsspecialiste op school, het zorgteam en de adjunct-directeur is
besloten om een extern begeleidingstraject op te starten. Vele gesprekken met betrekking tot deze problemen
waren voordat deze beslissing werd genomen al gevoerd en mochten niet baten. Bij de tweede groep is nooit
naar boven gekomen welke leerling het briefje heeft geschreven. Omdat er al veel was gesproken met de groepen
is er gekozen voor twee begeleidingstrajecten waarbij doen en ervaren uitgangspunt waren en zich richtten op
het ontwikkelen van een positieve groepsdynamiek.
Omdat het begeleidingstraject in de tweede groep 7 pas in januari kon starten heeft deze groep eerste
een klassikale sociale vaardigheidstraining doorlopen. Deze werd geleid door de interne gedragsspecialiste binnen
de school. Binnen deze training werd ook het probleem rondom het anonieme briefje behandeld.
Extern begeleidingstraject
De externe begeleidingstrajecten waren verschillend van aard. Er werd gekozen voor het traject Rots en Water en
voor GISSKID. Beide trajecten startten met gesprekken met de betreffende leerkrachten en de adjunct-directeur.
Rots en Water wordt door de professional beschreven als een traject waarin leerlingen actief bezig zijn
met hun lichaam. Er werd aandacht besteed onder andere aandacht besteed aan de lichaamshouding. Het
gronden was een veel gebruikte term, dit hield in dat de leerlingen stevig op de grond moesten staan. Tijdens de
training werden de oefeningen op blote voeten gedaan, waardoor er direct contact met de grond was. De
activiteiten die de leerlingen deden kunnen geassocieerd worden met zelfverdediging, het actief bezig zijn met je
79
lichaam. Daarnaast werd er gemediteerd, waardoor er bewust rust in de klas werd ingebouwd. Rots en Water
vond 1 uur per week plaats in de speelzaal, waar de leerlingen de ruimte hadden om te bewegen. De training
werd gegeven door twee opgeleidde trainers, deze maakten samen met de leerkracht ook deel uit van de
activiteiten. Hoewel de activiteiten elke week wisselden en afgestemd werden op de groep, begon elke
trainingssessie vanuit de kring. De kring werd hierbij vergeleken met een klok. De 12, 3, 6 en 9 waren vaste
plaatsen, de trainers bepaalden welke kinderen op deze plekken stonden. De keuze voor deze leerlingen was
gebaseerd op hun gedrag, dit konden zowel opvallende als onopvallende leerlingen zijn. Tussentijds wisselden
deze plaatsen. De overige leerlingen verdeelden zich over de overige plaatsen, waarbij ze werden gestimuleerd
om na te denken over welke leerlingen hen zouden kunnen steunen tijdens de training. De leerkrachten en
trainers maakten ook deel uit van de kring.
‘De juf deed dan mee en ook die twee trainers en die hadden dan ook wel de vaste
plaatsen in de kring. Ja, dan zijn er echt kinderen die bewust naast jou komen staan en er
zijn kinderen die bewust niet naast jou staan, dat is wel heel mooi om te zien.’
Groepsleerkracht groep 7, Rots en Water.
Tijdens de activiteiten werden samenwerkingsgroepjes regelmatig samengesteld door binnen- en buitenkring. De
trainingssessies werden door de kinderen als erg intensief ervaren. Voorafgaand aan het traject Rots en Water is
er een informatieavond geweest voor de ouders. Tijdens deze avond werden er oefeningen uit het traject met de
ouders gedaan, voor sommige ouders was dit volgens de leerkracht erg confronterend. Toch werd het traject
positief ontvangen en zagen alle ouders er meerwaarde in. Ook leerlingen die geen problemen ondervonden in de
groep zouden er beter van kunnen worden.
‘Ook al had je verder geen problemen, je kon er alleen maar beter van worden omdat je
toch soms net een trucje leerde ofzo voor jezelf.’
Groepsleerkracht groep 7, Rots en Water.
Het traject GISSKID bestond ook uit wekelijkse trainingsessies. Deze trainingssessies vonden wekelijks de
gehele dinsdagmiddag plaats in het eigen lokaal. GISSKID bestond net zoals Rots en Water niet uit een vast
programma. De trainer van GISSKID stelde samen met de leerkracht een plan op, maar stelde deze wekelijks bij
naar aanleiding van de activiteiten met de kinderen en de analyses die zij aan de hand van het filmmateriaal van
de trainingssessies maakte. Volgens de leerkracht stond binnen GISSKID het ervaren van leerlingen centraal. Het
begeleidingstraject in de klas startte met een kennismakingsgesprek, waarbij de kinderen een beeld van de groep
schetste aan de hand van sterke punten van de groep. Vervolgens werden er activiteiten bedacht die de kinderen
lieten ervaren wat ze hadden gezegd. Tijdens nabesprekingen concludeerden de leerlingen zelf dat het kunnen
samenwerken helemaal niet zo’n heel sterk punt was van de groep. Iedere les was volgens dit patroon
opgebouwd. De trainster blikt terug met de kinderen, er worden activiteiten ondernomen en over nagesproken.
Bij alle activiteiten die werden ondernomen stonden de kinderen centraal, de trainster gaf hen de
verantwoordelijkheid over hun gedrag en de gevolgen daarvan. Hierbij werd alle tijd genomen om de kinderen te
laten praten.
‘Waar Hilde goed in is, is kunnen wachten tot kinderen zelf erop in gaan. Zij kan dus echt
stiltes laten vallen totdat dan toch iemand zijn mond open doet, want kinderen zijn dan
toch als iemand dan zo’n uitbarsting heeft dan zijn ze eigenlijk gewend dat jij dat dan weer
gaat oppakken.’
Groepsleerkracht groep 7, GISSKID.
Op deze wijze wordt het gesprek gevoerd door de kinderen, waarbij de trainer het gesprek loslaat. De trainer
stuurt het gesprek slechts door vragen te stellen. De leerkracht geeft aan dat deze manier van praten met elkaar
80
door sommige leerlingen als confronterend werd ervaren, omdat de trainster kinderen zelf liet zeggen wat ze
ervan vonden als iemand zijn eigen plan bleef trekken of anderen zijn wil oplegde.
Bij beide trajecten staat het doen en ervaren centraal, waarbij binnen het traject GISSKID kinderen
daarnaast ook geconfronteerd worden met hun eigen gedrag tijdens de gesprekken die volgden op de
activiteiten.
Effect op de leerlingen
De leerkrachten van beide groepen zagen ander gedrag terug bij de leerlingen buiten de trainingsessies om. Het
GISSKID traject bleek tijdens en na het traject een positief effect te hebben op het gedrag van de leerlingen in en
buiten de klas. De leerlingen leerden te zien wat andere leerlingen nodig hadden en konden de juiste hulp bieden
of het juiste gedrag laten zien. Zij werden zich meer bewust van de rol die zij zelf in een situatie of conflict
hadden. Door dit tijdens de trainingsessies te ervaren en hiermee geconfronteerd te worden door andere
leerlingen in de nagesprekken, uitte dit zich hun gedrag.
Bij het traject Rots en Water waren de effecten minimaal en is het uiteindelijke doel niet behaald. De
groepssfeer kon door dit traject niet verbeterd worden. Een aantal leerlingen lieten zien wel van de training te
leren, bij hen werd het gronden tijdens presentaties terug gezien. Zij hadden een zelfverzekerdere houding dan
voorheen. Ook zagen sommige kinderen in dat een leerling, die nogal stil en op zichzelf was met weinig vrienden,
heel veel rust uitstraalde en dat die rust heel fijn kan zijn op bepaalde momenten.
‘K. bijvoorbeeld die was heel erg op zichzelf, niet veel vrienden. Maar op een gegeven
moment kwamen ze er wel achter dat hij wel heel veel rust uitstraalde en dat je daar ook
wel iets aan kon hebben en daar werd dan toch wel weer gebruik van gemaakt.’
Groepsleerkracht groep 7, Rots en Water.
Deze groep leerlingen was echter in de minderheid. Een belangrijke oorzaak van de lage opbrengsten van dit
traject is dat de leerlingen de problemen en daarmee het traject niet serieus namen. Deze groep leerlingen
reageerde lacherig op de activiteiten. Zij werden verbaal en non-verbaal gewezen op hun gedrag, maar na de
trainingssessies werd er alsnog lacherig gedaan over hetgeen ze moesten doen. Dit gedrag verstoorde de rust
voor de rest van de klas. Bij deze groep speelden er ook nog andere factoren mee. De betreffende leerkracht van
deze groep is kort na de start van het traject uit de groep gegaan. Daarvoor in de plaats kwamen er twee
invalkrachten in de groep. Een van deze invalkrachten heeft de training met de leerlingen mee gevolgd en
gebruikte de termen en transfer oefeningen in de klas. De andere invalkracht heeft de trainingsessies niet
bijgewoond en zich er vermoedelijk weinig in verdiept. Hierdoor vond er de helft van de week geen transfer
plaats van de training naar de klas. De integratie van dit begeleidingstraject is niet optimaal verlopen.
De begeleiding van de leerkrachten
Bij beide trajecten verliep de begeleiding van de leerkrachten op een andere manier. Daarentegen hebben de
leerkrachten in beide trajecten een observerende rol gekregen ten opzichte van de trainers. Bij Rots en Water
maakte de leerkracht deel uit van de training net zoals de trainers, maar voerden de trainers de activiteiten met
de kinderen uit. Bij GISSKID voerde ook de trainster de activiteiten met de kinderen uit en had de leerkracht de
opdracht gekregen om de activiteiten te filmen, zodat deze later geanalyseerd konden worden.
‘Tijdens de lessen dezen ze heel veel dingen voor die jij als leerkracht kan overnemen, als
leerkracht deed je zelf ook mee.’
Groepsleerkracht groep 7, Rots en Water.
Na afloop van de trainingssessie ontving de leerkracht van de Rots en Water trainers digitaal een
evaluatieformulier, welke met de leerlingen werd besproken en er transferoefeningen in de klas gedaan konden
worden. Deze oefeningen kreeg de leerkracht van de trainers in de vorm van kopieën en een boek. De trainster
81
van het GISSKID traject besprak de activiteiten na de sessie na met de leerkracht, waarbij de leerkracht haar
gedachten en ervaringen besprak naar aanleiding van wat ze had gezien. De trainster verklaarde tijdens dit
gesprek het gedrag van de leerlingen en bood de leerkracht de betreffende achtergrond informatie over het
groepsproces. In tegenstelling tot Rots en Water werden de materialen van GISSKID niet verspreid, waardoor de
leerkracht niks concreets in handen had om met de kinderen uit te voeren.
De competentie ontwikkeling van de leerkrachten
Hoewel de leerkracht die het GISSKID traject heeft gevolgd zich nog niet bekwaam voelt in haar handelen om op
dezelfde wijze te kunnen werken als de trainster, is ze zich veel meer bewust geworden van haar gedrag naar de
leerlingen toe. Deze professional heeft in het GISSKID traject geleerd dat wanneer kinderen zelf mogen ervaren,
ze geconfronteerd worden met hun eigen gedrag en hier veel meer van leren dan wanneer een leerkracht ze
confronteert met ongewenst gedrag.
‘Een hele belangrijk is inderdaad dat laten ervaren. Ze weten heel goed wat personen in een
verhaal anders hadden moeten doen, maar het grote verschil is het kiezen van werkvormen
waarbij dus die knelpunten naar boven komen. Waarbij ze zelf voelen dus vanuit ervaring werken
zeg maar en niet..en daar wel over napraten maar het belangrijkste is het aan der lijve
ondervinden.’
Groepsleerkracht groep 7, GISSKID.
Volgens haar is de kracht van GISSKID het actief ervaren van leerlingen met daarna het napraten over hetgeen de
leerlingen hebben ervaren. Ze heeft geleerd niet bang te zijn voor confrontaties bij leerlingen, tijdens GISSKID
heeft ze ervaren dat dit bij leerlingen juist een leerproces in gang zet.
De leerkracht die de training met Rots en Water heeft gevolgd vindt het moeilijk om aan te geven wat zij
geleerd heeft van deze training. De training Rots en Water behoeft een training om deze te mogen en kunnen
geven, de achterliggende visie dient uitgedragen te worden in de activiteiten en dat maakt het voor een
‘buitenstaander’ moeilijk om zich hier in te bekwamen. Daarnaast sloot de training niet goed aan bij de
problematiek die er speelde, waardoor zij voor het omgaan met deze problematiek zelf niet de juiste ontwikkeling
heeft kunnen doorlopen. Ze geeft aan het wel prettig te vinden dat ze de activiteiten op papier heeft mogen
ontvangen, zodat ze de meditatieoefeningen en het gronden kan blijven toepassen in de klas. Deze twee
elementen uit de training hebben haar geleerd dat gronden voor een sterkere houding bij leerlingen kan zorgen
en dat meditatie rust in een drukke groep kan brengen. Hoewel het bij de trainingsgroep weinig effect had, heeft
het bij haar huidige groep wel effect. Iedere groep is daarin verschillend.
Trainingsaspecten voor alle leerkrachten van groep 7 en 8
In de laatste vraag van dit interview hebben we stilgestaan bij de positieve aspecten van beide trajecten die
opgenomen kunnen worden in een interventie voor alle groepsleerkrachten van groep 7 en 8 om te kunnen
werken aan de sociaal emotionele ontwikkeling van kinderen binnen de groepsdynamische context van de klas.
De resultaten van de trajecten zijn besproken met het management team, de intern begeleider en de
gedragsspecialisten, de overige leerkrachten zijn niet expliciet op de hoogte gebracht van de resultaten.
Rots en Water bevat weinig aspecten die opgenomen kunnen worden in een interventie voor alle
groepsleerkrachten. De leerkracht die dit traject heeft doorlopen heeft Rots en Water vooral ervaren als een
methodiek die preventief ingezet kan worden en schoolbreed gehanteerd moet worden. De termen die gebruikt
worden werken het beste als ze al van jongs af aan door de gehele school gebruikt worden, dit voorkomt ook dat
er lacherig mee omgegaan wordt. Rots en Water speelt te weinig in op problemen die ineens ontstaan in een
groep en kunnen escaleren.
82
‘Kijk, dit is sowieso preventief. Iets met dit, dan moet je het ook goed doen denk ik en moet je wel
echt een Rots en Water school zijn. Alleen als je dan kijkt er blijven probleempjes zijn, dingen die
gebeuren, ruzietjes, hoe los je dat echt goed op? Ik denk dat daar misschien nog wel, dat mist ik in
de methode.’
Groepsleerkracht groep 7, Rots en Water.
Daarnaast is voor de Rots en Water activiteiten een speciale training nodig, waardoor er vanuit de visie die Rots
en Water volgt gehandeld kan worden. Daarentegen kunnen de kleine vertrouwensoefeningen die in het boek
van Rots en Water zijn opgenomen, wel ingezet worden om aan het begin van een nieuw schooljaar preventief
toe te passen om vertrouwen te ontwikkelen en samenwerking en communicatie te bevorderen.
Het traject GISSKID heeft geen materialen achtergelaten om binnen de interventie toe te passen, maar de
leerkracht die dit traject heeft gevolgd geeft een aantal waardevolle aspecten aan van de training die zij graag zou
willen delen met andere leerkrachten. Zoals eerder beschreven is zij zich meer bewust van haar houding als
leerkracht tegenover kinderen die problemen of conflicten hebben met andere leerlingen. Zij zou leerkrachten
graag willen adviseren om bij problemen of conflicten zelf een stapje terug te doen en het gesprek tussen de
betreffende leerlingen te sturen. Hierbij moeten zij zich bewust zijn van ANNA en NIVEA. Zij doelt hiermee op het
gegeven dat leerkrachten zouden moeten proberen geen aannames te doen in gesprekken met leerlingen en het
gesprek niet moeten invullen voor leerlingen. Niet alleen leerkrachten moeten proberen ANNA en NIVEA toe te
passen, ook zullen zij leerlingen hiertoe moeten stimuleren. Een ander belangrijk aspect van GISSKID vond zij de
kennis die de trainster bezat, van waaruit zij kinderen kon begeleiden. De kennis die zij met de leerkracht heeft
gedeeld, werd als zeer waardevol ervaren. Om beter aan te kunnen sluiten bij de processen die in een groep
plaatsvinden, zul je als leerkracht enige kennis moeten bezitten over groepsdynamische processen.
‘Ik denk wel een stukje theorie erachter, dat zou ik zelf ook wel goed vinden om alles op een rijtje
te hebben. Een stukje theorie over die fasen binnen de groepsvorming. Dat je dat goed snapt en
helder hebt en je er ook bewust van bent, wat doet zo’n groep en wat kan ik daar dan.., in welke
fase zit het eigenlijk en waar moet ik eventueel naar terug. Want als een groep niet lekker werkt,
moet je misschien echt beginnen met elkaar leren kennen, al denk je dat je elkaar wel kent.’
Groepsleerkracht groep 7, GISSKID.
Tot slot, hebben de activiteiten in het traject GISSKID de kinderen geholpen in hun leerproces om te leren over
hun eigen gedrag in relatie tot anderen. De leerkracht heeft deze activiteiten als een belangrijk aspect van de
training ervaren en zou haar collega’s graag met dit soort activiteiten kennis willen laten maken.
Resultaten interview met expert groepsdynamiek en tevens bedenker GISSKID
In deze rapportage worden de uitkomsten beschreven van een interview met een expert op het gebied van
groepsdynamiek. Dit interview is gehouden om meer te weten te komen over de invloed van de sociaal
emotionele ontwikkeling van jonge adolescenten in de bovenbouwklas van de basisschool op groepsdynamische
processen. De onderstaande rapportage is dan ook gebaseerd op uitspraken die deze expert heeft gedaan in het
interview. Alvorens de rapportage te kunnen maken is het interview getranscribeerd, op basis van de codes die
voortkwamen uit de transcriptie is een codeboom opgesteld. De rapportage volgt de opbouw van deze
codeboom.
Huidige situatie onderwijs
 Beperkte blik tot schoolkind
o Kind is veel meer dan een schoolkind
 Omgeving
 Overwicht is belangrijk
o Paniek wanneer het dreigt te escaleren
o Willen ingrijpen
o Onzekerheid als ze niet weten wat er
gaat gebeuren
o Angst om controle te verliezen
83
 Leerkrachten gaan ervan uit dat ze weten wat
werken met groepen is.
o Groepen doorlopen fasen
o In onderwijs is dat anders
 Basisprincipes aangeleerd
 Bang om deze los te laten
 Leerkracht stuurt kinderen te veel
o Probleem gedrag wordt in stand
gehouden
o Leerlingen zijn gewend te praten met
de leerkracht
o Leerkracht luistert en vat samen
o Leerkracht draagt oplossingen aan
o Probleem wordt niet benoemd
o Problemen blijven aanwezig
 Ouders zien ander kind dan school
o Invloed omgeving op gedrag kind
o Ouders beseffen dit niet
o Sceptisch tegenover oplossingen
 Goede bedoelingen leerkrachten en ouders
o Helpen leerlingen hier niet mee
GISSKID
 Geen programma/methode
o 8 tot 10 weken
 Afhankelijk van problemen
 Signaleren gedurende traject
 Mogelijk dat traject opnieuw gevolgd
wordt
 Afhankelijk eigenschappen
nieuwe leerkracht
 Problematiek
o Gebaseerd op vraag van
school/leerkracht/kinderen
o Er wordt geen programma uitgezet
 Afstemmen op behoefte groep
 Rekening houden met middelen en
mogelijkheden leerkracht
o Ouders
 Ouderavond
 Bereidheid ontwikkelen
 Vaak sceptisch
 Laten inzien dat kind anders
kan zijn afhankelijk van zijn
omgeving
 Hoe groter de weerstand, hoe
intensiever het contact
 Op de hoogte houden van het proces
 Ontstaan vanuit visie op onderwijs en leren
o Iedereen kan lesgeven met methode
 Het is de taak van het onderwijs te
leren lezen wat kinderen nodig
hebben
 Kijken wat er gebeurd in een
nieuwe situatie
 kennis gebruiken om groep aan
te sturen
o Doorontwikkeld
 Leer- en gedragsmoeilijkheden
 Leer- en gedragsstoornissen
 Opleiding Amerika en Londen
o Onbewust bezig met wat er in de groep
gebeurd
o Aantal vaste fasen in ontwikkeling van
kinderen
 Ieder in zijn eigen tempo
 Oorzaak wanneer het niet goed gaat
 Invloed van de omgeving
 Tijd nemen om te kijken
o Lesgeven zonder relatie met de groep
kan niet
 Leerkracht – leerling
 Leerling – leerling
 Aanspreken
o Confronteren met goede dingen
 Vaak negatieve insteek van de ander
 Goede dingen laten benoemen
 Gewenste antwoord
 Antwoorden eindigen met een
vraag
 Aanspreken op eigen uitspraken
 Nadenken
 Zeggen en doen komt niet
overeen
o Niet bewust van het eigen
gedrag
 Leerkracht mag niet ingrijpen
 Leerlingen – leerlingen
 Activiteiten als metafoor te
bereiken doelen
 Intensief
o Doen
o Nadenken
o Praten
o Emoties worden geuit
 Rust in de groep
 Sfeer verandert positief
Begeleiding leerkrachten
 Modeleren van expert naar leerkracht
o Leerproces
 Werken met groepen vanuit ervaring
84
 Weten wat er gebeurd in een groep
 Gesprekken aangaan en aansturen
o Vereist oefening en ervaring
 Afwegen wanneer sturen en wanneer
afwachten
 Begeleiding is afhankelijk van leerkracht
o Observeren en aantekeningen maken
o Overdonderd
o Leerkracht schrijft gevoelens en
ervaren op
 Naast ervaringen van de expert
gelegd
 Filmen
o Leerkrachten filmen de bijeenkomst
o Film laat expert zien wat de leerkracht
zijn aandacht heeft getrokken
 Leerkracht kan vragen stellen n.a.v.
film
 Intensief
o Veel aanleidingen in een dag om te
oefenen
o Langzaam verandering zichtbaar
 Vanzelfsprekendheid
Ontwikkeling van leerlingen in groep 7 en 8
 Andere problematiek
o Kinderen in groep 7/8 gericht op de
wereld om zich heen
 Groot verschil tussen doen, zeggen
en voelen
 Gewenste antwoorden
 De ander wordt belangrijker
 Hoe hoor je erbij.
 Begrijpen situaties
 Verplaatsen in ander
o Kinderen in groep 1 t/m 4 zijn gericht
op zichzelf
o Kinderen in groep 5/6 kantelpunt meer
gericht op de ander.
 Energie in steken
 Bewustwording in groep ontwikkelen
 Zelfstandigheid stimuleren in
problemen oplossen
 Meningsverschillen mogen
 Praten met elkaar
 Leerproces
Advies naar leerkrachten van groep 7 en 8
 Kennis op doen
o Groepsprocessen
o Onderwijs is een grootstuk
groepsdynamiek
o Bewustwording
 Problemen nemen af
 Confronteer kinderen met wat ze zeggen
o Leerkracht wacht af
 Stuurt gesprek
 Benoemd wat anderen zeggen
o Kinderen gaan het gesprek met elkaar
aan
 Ieder zijn eigen verhaal
 Veel aannames
 Rest van de klas draagt bij
aan objectiviteit
 Verwachtingen uitspreken
 Confronterend
 Emoties worden geuit
o Nieuw voor de kinderen en leerkracht
 leerproces
Huidige situatie onderwijs
Leerkrachten gaan ervan uit dat zij met hun ervaring voor de klas weten wat werken met groepen is. In diverse
boeken staat beschreven dat groepen bepaalde fasen doorlopen, deze fasen zijn onafhankelijk van de context
waarin ze zich bevinden. Deze expert is van mening dat leerkrachten in het onderwijs verkeerde basiskennis over
groepen wordt verteld.
‘Alle prachtige boeken die wij in Nederland hebben over groepsdynamiek en groepsprocessen,
daar staat keurig netjes in dat je als leerkracht aan het begin van het jaar duidelijk de touwtjes in
handen moet houden. Ja, groepen ontwikkelen zich weliswaar volgens dit patroon, overal ter
wereld en in iedere groep, behalve in Nederland in het onderwijs. Daar doen we het andersom. En
als je dat iedere keer als theorie meekrijgt en als dat ook het basisprincipe is waarop je terug moet
vallen, ja dan is het natuurlijk doodeng om dat los te laten.’
Expert groepsdynamiek
In het onderwijs is overwicht een belangrijke factor die je moet bezitten om met groepen om te kunnen gaan.
Hierdoor ziet zij bij leerkrachten vaak onzekerheid, angst en paniek wanneer zij het overwicht dreigen te
85
verliezen. De leerkrachten zijn bang om hetgeen gebeurt in de groep los te laten en de controle te verliezen. Dit
heeft tot gevolg dat de leerkracht zijn leerlingen te veel sturing geeft en probleemgedrag in stand wordt
gehouden. Leerlingen zijn in het huidige onderwijs gewend om te praten met de leerkracht wanneer er zich
problemen voordoen. De leerkracht luistert in deze gesprekken, vat hetgeen gezegd wordt samen en draagt tot
slot oplossingen aan. Volgens de expert worden de problemen hierdoor niet benoemd en blijven zij aanwezig in
de relatie die leerlingen onderling met elkaar hebben. Niet alleen leerkrachten houden problemen in stand, ook
ouders nemen hier aan deel. Ouders en leerkrachten proberen kinderen te helpen bij de problemen die zij
ervaren en samen naar oplossingen te zoeken, waarbij de volwassene deze vaak aandraagt. Hoe goed bedoeld
deze oplossingen ook zijn, onze expert spreekt uit ervaring wanneer ze vertelt dat kinderen hier niet mee
geholpen zijn.
‘We doen het allemaal heel goed bedoeld, maar we helpen ze niet. Een meisje van elf zei: “Ik vond
het heel stom hoor dat je ons steeds terugstuurde van ja dat is mijn probleem niet dus ik hoef het
ook niet op te lossen, toch? Dat we het zelf moesten doen. Maar nou ik erover nadenk. Als we later
groot zijn moeten we ook onze eigen problemen oplossen en is er ook geen juf of moeder die dat
voor ons kan doen. Dus ik ben wel heel blij dat we dat nu hier leren.” ‘
Expert groepsdynamiek
Naast leerkrachten zien ook ouders hun kind vaak in een beperkte omgeving. De invloed die de omgeving
heeft op een kind wordt hierdoor niet altijd erkend. Ouders beseffen niet dat een veranderende omgeving ander
gedrag kan veroorzaken, waardoor het beeld dat school beschrijft van het kind niet altijd overeenkomt met het
beeld dat ouders van hun zoon of dochter hebben. De expert ervaart dat ouders daarom vaak sceptisch zijn
tegenover aanpakken die gericht zijn op de sociaal-emotionele ontwikkeling om het gedrag van hun zoon of
dochter te verbeteren. Ouders herkennen en erkennen de problemen die school ervaart niet.
Een kind is veel meer dan een schoolkind. De omgeving van het kind oefent invloed uit op het gedrag dat een
kind vertoont op school, thuis en in de sportclub. Volgens de expert is onze blik op kinderen te beperkt en zien wij
een kind vooral als leerling, zonder daarbij rekening te houden met de omgeving waarin het kind opgroeit en zich
ontwikkelt.
‘Het maakt een groot verschil waar een kind zich bevindt. Of dat kind thuis is, op school, op de
sport of op de muziekschool. Je bent wel dezelfde mens, maar je gedrag wordt beïnvloed door je
omgeving en daardoor is het mogelijk dat een kind thuis heel zelfstandig is en op school niet.’
Expert groepsdynamiek
GISSKID
GISSKID is een vorm van begeleiding die zich richt op het verbeteren en ontwikkelen van een positieve
groepssfeer in de klas, waarbij groepsprocessen en groepsdynamiek centraal staan. Het is geen programma of
methode, omdat het gebaseerd is op unieke problemen die scholen, leerkrachten en leerlingen ervaren.
Afhankelijk van de problematiek die er speelt zal de duur van het begeleidingstraject 8 tot 10 weken zijn.
Wanneer er andere problemen gesignaleerd worden door de expert gedurende de bijeenkomsten, wordt de duur
van het traject aangepast. Het is ook mogelijk dat het traject vervolgd wordt later in het jaar. De inhoud van de
bijeenkomsten wordt afgestemd op de behoeften van de kinderen en de leerkracht, waarbij ook rekening wordt
gehouden met de middelen en mogelijkheden van de leerkracht. Dit is van belang, omdat de leerkracht na het
begeleidingstraject de positief veranderende groepssfeer moet waarborgen.
Eerder is beschreven dat ouders vaak een sceptische houding aannemen ten aan zien van
begeleidingstrajecten. Om die reden organiseert de expert alvorens met GISSKID te starten een ouderavond voor
de ouders. Deze ouderavond heeft als doel om bereidheid bij ouders te ontwikkelen. Er wordt beoogd ouders te
laten inzien dat hun zoon of dochter ander gedrag kan vertonen in een andere omgeving. Zij heeft ervaren dat
gedurende het traject het contact met ouders intensiever is wanneer zij meer weerstand vertonen. Alle ouders
dienen op de hoogte gehouden te worden van de ontwikkelingen die de groep doormaakt, maar deze ouders
worden vaak ook persoonlijk op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen die hun zoon of dochter doormaakt.
86
Dit zorgt ervoor dat ouders zich meer open stellen voor het traject en meer vertrouwen tonen in een positieve
verandering. Uit gesprekken tijdens de ouderavonden blijkt vaak dat ouders thuis ook de invloed merken van het
traject. Kinderen komen thuis met verhalen over spelletjes die ze gedaan hebben, maar ouders merken op een
gegeven moment ook dat kinderen anders dan in het verleden gaan reageren op situaties.
GISSKID is ontstaan vanuit de visie op onderwijs en leren van de expert. Zij is begonnen op de
Pedagogische Academie te Steenwijkerwold. Haar docenten hadden een achtergrond in het speciaal onderwijs en
stonden om die reden niet achter het uitvoeren van een methode. Dat kan in principe iedereen die kan lezen en
zorgt dat hij de kinderen voorblijft. Als beroepsopvoeder moet een leerkracht kunnen ‘lezen’ wat het kind van
hem of haar vraagt. Het geleerde moet betekenisvol zijn en kinderen aanzetten tot zelfstandig denken en
handelen. Hierbij moet uitgegaan worden van het kind in de breedste zin, omdat een kind meer is dan alleen een
schoolkind. Kijken naar kinderen is een voorwaarde om ze iets te kunnen leren.
‘Ik ben altijd als ik ergens kwam gewoon gaan zitten en kijken wat er gebeurd. Het is heel leuk om
te zien wie hoe reageert en waarop en wie de leiding neemt of wie misbruik maakt van de situatie.
Met die kennis kun je gewoon dingen aansturen.’
Expert groepsdynamiek
Kinderen ontwikkelingen zich volgens een patroon, maar ieder kind doet dat op zijn eigen tempo. Wanneer
leerkrachten de tijd nemen om naar kinderen te kijken, kunnen ze achter de oorzaken komen waarom kinderen
zich niet goed ontwikkelen. Hiervoor is altijd een goede relatie met de groep van belang, zowel tussen de
leerkracht als zijn leerlingen als tussen leerlingen onderling. GISSKID is op deze visie en kijk op kinderen
gebaseerd.
Binnen GISSKID neemt het begrip confronteren een grote plaats in. Wanneer de sfeer in een groep niet
goed is, hebben kinderen de neiging om het gedrag van de ander vanuit een negatieve houding te interpreteren.
Kinderen zijn geneigd om met een negatieve blik naar de ander te kijken en te benoemen wat hij of zij niet goed
doet of heeft gedaan. In GISSKID laat de expert kinderen daarom benoemen waar zij goed in zijn als groep.
Vervolgens confronteert zij hen met hun eigen antwoorden, waarin vaak gewenst gedrag werd verwoord terwijl
ze ander gedrag lieten zien. Dit gewenste gedrag wordt door leerkrachten gecreëerd, doordat zij vanuit een
positieve benadering naar kinderen toe complimenten uitdelen. Hierdoor zijn kinderen geneigd te denken dat zij
het goed doen en benoemen het gedrag als kwaliteit.
‘Ja, ik confronteer ze met hun eigen uitspraken. Ze hebben zo geleerd om antwoorden te geven die
wij willen, want zo ziet ons hele onderwijssysteem eruit. Bij alles komt een vraagteken aan het
eind, toch? En dat is met dit soort dingen ook. Ja, waar zijn we heel goed in? Samenwerken, want
ze moeten heel veel dingen samen doen en dan krijgen ze achteraf ook weleens een complimentje
van jullie hebben goed samengewerkt. Dus ja, daar zijn ze dan kennelijk heel goed in. Maar wat is
dat dan, samenwerken, en wat komt daar bij kijken?’
Expert groepsdynamiek
Wanneer kinderen geconfronteerd worden met hun eigen kwaliteiten en eigenschappen, komen zij erachter dat
wat ze zeggen en doen niet altijd overeen komt. De expert ervaart regelmatig dat kinderen zich niet bewust zijn
van hun eigen gedrag. In dit proces neemt de leerkracht een observerende rol in en mag niet ingrijpen in het
proces wat zich afspeelt. De expert vertelt dat dit voor leerkrachten een lastige rol is. Kinderen weten zich geen
raad met de confrontaties en wenden zich tot de leerkracht, zoals gewoonlijk het geval is. Leerlingen worden
binnen GISSKID gestimuleerd om problemen en conflicten met leeftijdsgenoten uit te praten, waarbij ze elkaar
mogen wijzen op verschillen tussen zeggen en doen. GISSKID is een intensief traject waarbij doen, nadenken en
praten afgewisseld worden. Het zelf laten ervaren van leerlingen helpt hen bij het bewustworden van hun eigen
gedrag. Hierbij worden emoties geuit en de kern van problemen en conflicten besproken. Dit heeft tot gevolg dat
de rust in de groep terugkeert en de sfeer positief verandert.
87
‘Maar wat vind je dan vervelend van mij? Waarom mocht ik niet met jullie meedoen? Nou ja, je zei
dat en dat en dat. Oh, vond je dat vervelend? Als ik dat geweten had dat je dat vervelend vond,
dan had ik dat niet gedaan. Maar ik wist niet dat je dat vervelend vond’
Expert groepsdynamiek – uitspraken van een leerling
Begeleiding leerkrachten
In het begeleidingstraject van GISSKID staat de expert model voor de groepsleerkrachten. Dit houdt in dat zij met
de groepen werkt en de leerkrachten een observerende rol krijgen. De expert kiest bewust voor het modeleren,
omdat zij heeft ervaren dat het omgaan met groepen een leerproces is dat je moet doorlopen. Om met groepen
te kunnen werken moet je ervaring hebben en weten wat er in een groep gebeurt. Vooral het aangaan van
gesprekken en deze kunnen faciliteren is een leerproces dat tijd kost en ervaring vraagt.
‘Ik kan ook niet zo aan een leerkracht uitleggen dat die meteen snapt wat de bedoeling is. Als ik
zeg van je moet soms even tijd nemen, dan is een halve minuut al heel lang voor een leerkracht.
Maar ik wacht soms vrolijk tien minuten en dat is dan zo bedreigend als je niet weet wat er dan
kan gebeuren.’
Expert, groepsdynamiek
De begeleiding van de leerkrachten vindt gedurende het proces plaats door middel van observeren tijden
de bijeenkomsten en evalueren na de bijeenkomsten. De inhoud van de begeleiding is afhankelijk van de
leerkracht.
‘De een is heel sterk in het observeren en daar al dingen uit te halen en maakt daar aantekeningen
van. Een ander zegt van ik ben helemaal overdonderd als ik dan gewoon zo’n hele middag zit te
kijken, ik weet gewoon niet waar ik kijken moet ik zie zoveel. En die heeft echt een hoofd vol’
Expert, groepsdynamiek
De leerkrachten worden allen gevraagd om gevoelens en ervaringen op te schrijven. Deze legt de expert naast
haar eigen gevoelens en ervaringen en deze worden vervolgens besproken. Daarnaast laat de expert de
bijeenkomsten filmen door de leerkrachten. Hierdoor heeft zij zelf de bijeenkomst op film, waardoor zij de
bijeenkomst kan analyseren voor het vervolg van het traject, maar weet ze ook welke processen de aandacht van
de leerkracht hebben getrokken. Naar aanleiding hiervan en de vragen, gevoelens en ervaringen van de leerkracht
en expert worden de processen nabesproken.
Het is niet alleen voor de leerlingen en expert een intensief proces, maar ook voor de leerkracht.
‘Als leerkracht wil je niet dat kinderen gaan huilen. Tijdens het gesprek bleek daar zoveel emotie te
zitten, wat al drie jaar speelde. Dat is gewoon met de hele groep besproken en dat was zo prachtig
om te zien. Uiteindelijk kwam dat tot rust en de kinderen gingen elkaar omarmen en de hele sfeer
was in één keer veranderd. Die leerkracht heeft nu ook gezien dat het helemaal niet zo erg is als er
gehuild wordt’
Expert, groepsdynamiek
Doordat er in een dag veel aanleidingen worden ervaren om te oefenen, ziet de expert gedurende het traject het
gedrag van de leerkracht veranderen. Zij ervaart dat het ook voor de leerkrachten meer een vanzelfsprekendheid
wordt om te kijken naar kinderen en groepen, en de processen die zich afspelen.
Ontwikkeling van leerlingen in groep 7 en 8
In groep 7 en 8 is er sprake van een andere problematiek dan in de groepen 1 tot en met 6. Kinderen in groep 7
en 8 richten zich steeds meer op de wereld om zich heen, de ander wordt belangrijker. Ook neemt het
conformeren aan anderen een belangrijke plaats in bij deze kinderen, hoe zorgen ze ervoor dat ze erbij horen. In
tegenstelling tot kinderen van groep 1 tot en met 4 zijn deze leerlingen al beter in staat zich te verplaatsen in
anderen. Daarnaast wordt er bij leerlingen in groep 7 en 8 een groot verschil ervaren tussen wat zij doen, zeggen
88
en voelen. Deze leeftijdsgroep weet hoe het hoort en is n staat om gewenste antwoorden te geven, deze
verschillen echter nogal eens van wat zij daadwerkelijk doen en voelen.
‘Ze kunnen jou dan perfect vertellen wat jij dan wilt horen, maar ze zijn zo bezig met de andere
dingen dat dat dan niet gebeurt. Er is een enorm verschil tussen wat ze doen en wat ze zeggen,
maar ook heel duidelijk met wat ze voelen. Dat stukje delen ze lekker niet.’
Expert groepsdynamiek
Het kantelpunt van de gerichtheid op zichzelf naar het kunnen verplaatsen in anderen vindt plaats in de groepen
5 en 6. Volgens deze expert zouden leerkrachten in de groepen 5 en 6 energie moeten steken in het ontwikkelen
van bewustwording bij de leerlingen. Dit kunnen ze doen door de leerlingen tijd en ruimte te bieden om met
elkaar te praten, ze te leren dat meningsverschillen er mogen zijn en ze te stimuleren problemen zelfstandig met
elkaar op te lossen. Hierdoor wordt het voor leerlingen in groep 7 en 8 meer een vanzelfsprekendheid om
problemen onderling op te lossen en uiting te geven aan gevoelens.
‘Als ze daar in oefenen dan zijn al die andere dingen plotseling niet meer zo op de voorgrond. Ze
ontwikkelen zich nog wel steeds als puber en gaan expres dwars lopen doen enzo, maar daar
spreken ze elkaar dan op aan’
Expert groepsdynamiek
Advies naar leerkrachten van groep 7 en 8
Deze expert heeft een aantal adviezen aan leerkrachten die lesgeven aan groep 7 en 8. Zij heeft ervaren dat het
aantal problemen in een groep af nemen, wanneer leerkrachten zich bewust zijn van de fasen die groepen
doorlopen en de processen die zich in een groep af spelen. Onderwijs is een groot stuk groepsdynamiek en kennis
hierover geeft leerkrachten handvatten hiermee om te kunnen gaan.
Daarnaast adviseert zij leerkrachten letterlijk de tijd te nemen om leerlingen bewust te laten worden van
het verschil tussen wat ze zeggen en wat ze doen. De leerkracht neemt hierbij een objectieve rol in en stuurt het
gesprek door slechts te benoemen of samen te vatten wat de ander zegt. Hiermee kunnen leerkrachten hun
leerlingen stimuleren het gesprek met elkaar aan. Ook dit is een groepsproces volgens de expert. Ieder kind heeft
een eigen voorstelling van hetgeen is gebeurd, hierbij spelen aannames een rol. Door het gesprek in de groep te
voeren, waarbij andere kinderen in de gelegenheid zijn om nieuwe invalshoeken toe te voegen, krijgen kinderen
een objectievere blik op de situatie. Voor kinderen kan dit een confronterend en emotioneel proces zijn, omdat ze
zich vaak niet bewust zijn hoe iets overkomt bij een ander.
‘Dan pas valt het kwartje. He, wacht even, ik was helemaal niet van plan om samen te werken. Zij
waren met zijn allen aan het samenwerken, maar ik wilde mijn eigen ding doen. Als ze dat
allemaal hadden gedaan, dan was het pas volgens mijn definitie samenwerken geweest. Dus
misschien kan ik wel helemaal niet zo goed samenwerken dan.
Expert, groepsdynamiek
De expert benadrukt daarom ook dat dit een leerproces is voor zowel leerkrachten als leerlingen, het is op een
andere manier leren kijken naar kinderen, naar jezelf en naar elkaar.
89
Bijlage 7 – Codeboom evaluatiefase
Bewustwording
 Kijk op kinderen verandert
o Geen veranderende houding naar lln
o Milder
o begripvoller
 Reflectie
o Andere reactie
o Nadenken over lkr gedrag
 Kinderen veranderen
o Verwachtingen bijstellen
o Periodieke veranderingen
 Bewust van aannames
Gedragsverandering
 Handelen volgt na bewustwording
o Proces
o Moeilijk
o Onopgemerkt proces
 Situatie en groepsafhankelijk
o Per groep verschillend leerproces
o Aftasten groep en leerlingen
 Positieve houding
o Vriendelijk
o Humor
 Reactie lkr doet ertoe
o Begeleiden
 Lkr toegeven situatie onbekend
 Erkenning geven
 Toelichten doel gesprek
o Lln gelegenheid geven in gesprek
 Relativeren
o Bruggenbouwer
 Oefening nodig
Trainingsaspecten
 Altijd ruimte voor verbetering
o Competenties – lerend proces
 Kennis is nuttig
o Groepsdynamiek beperkt aan bod
 Individuele begeleiding weerslag op
groep
 Lastige situaties
o Verschillen leerlingen
 Fysieke ontwikkelingen
 Andere interesses
o Gesprekstechnieken
 Eigenschap lkr
 Signalen oppikken
Vervolg project
 Opfrissen nieuw schooljaar
 Inzetten gesprekstechnieken
 Bij elkaar komen
o Dynamiek bespreken
o Elkaar adviseren
o Hulp vragen expert indien nodig
 Ouderavond
o Verplicht
o Sociale media
o Puberbrein
Project gestalte + begeleiding
 Inventarisatie
o Uitgebouwd naar project
 Kennis gedurende project
o Compact
o Helder
o Zelfverzekerd
 Benaderingswijze
o Prettig
o Integer
o Enthousiast
o Inspirerend
90
Download