Rabbijn Menno ten Brink van LJG Amsterdam: ‘KNMG maakt zich schuldig aan pure stemmingmakerij’ Op de vraag of hij zich als Jood in Nederland ‘thuis’ voelt, in de zin van geaccepteerd, antwoordt rabbijn Menno ten Brink: “Ik voelde me hier altijd vrij en op mijn plek, maar de laatste tijd wordt dat steeds een beetje minder. Eeuwenoude religieuze rituelen binnen het Jodendom, zoals de sjechieta (koosjere slacht) en jongensbesnijdenis, dreigen verboden te worden of staan openlijk ter discussie. Dat dit ooit zou gebeuren in een van oudsher tolerante samenleving als de onze had ik niet verwacht’. Ten Brink (52), rabbijn van de Liberaal Joodse Gemeente in Amsterdam en Twente, is coördinator van het College van Rabbijnen en van het Beth Din (rabbinale rechtbank) van de rabbijnen van het Nederlands Verbond voor Progressief Jodendom. Hij houdt zich ook bezig met de interreligieuze dialoog. Zo richtte hij de Commissie Dialoog van de LJG Amsterdam op, zit hij in de Adviesgroep Kerk en Samenleving (AKS) van de Katholieke Raad voor Kerk en Jodendom en is hij medeoprichter van het Joods-Marokkaans Netwerk Amsterdam. In zijn stijlvolle werkkamer in de nieuwe multifunctionele synagoge van de Liberaal Joodse gemeente aan de Zuidelijke Wandelweg in Amsterdam stelt Menno ten Brink vast dat de onverdraagzaamheid tegenover mensen die in hun religieus beleven afwijken van de doorsnee Nederlander steeds meer toeneemt. ‘Dat geldt met name voor de moslims. Maar door de huidige anti-islamitische hetze krijgen wij, Joden, een stevige klap van de molen mee.’ Bij die intolerantie speelt volgens hem ook een andere negatieve ontwikkeling een rol: fanatiek anti-religieus atheïsme. ‘Dat trekt zich niets aan van de religieuze gevoelens van gelovige mensen.’ De liberale rabbijn is het eens met de orthodox-Joodse schrijver en politicus (CDA) Lody van de Kamp. Deze stelde onlangs dat de vrijheid van godsdienst in ons land ‘in toenemende mate wordt uitgehold’. In het verzet daartegen, meent Menno ten Brink, dienen christenen, Joden en moslims elkaar op te zoeken en te steunen. Waarschuwend: ‘Laat christenen niet de illusie koesteren dat in onze geseculariseerde maatschappij hun godsdienstvrijheid onder alle omstandigheden wél gewaarborgd blijft’. Als voorbeeld van hoe die steun moet worden geconcretiseerd noemt hij de brief die de rooms-katholieke bisschoppen onlangs aan de Tweede Kamer stuurden. Zonder zich uit te spreken over de methode van slachten benadrukten zij dat, kijkend naar het principe van evenredigheid, in dit concrete geval vrijheid van godsdienst zwaarder weegt dan eventueel toegebracht dierenleed. Menno ten Brink: ‘Ik heb de steun uit die hoek zeer geapprecieerd’. JONGENSBESNIJDENIS Naast het onverdoofd ritueel slachten staat al enige tijd nog een ander gevoelig religieus onderwerp in de schijnwerpers: het besnijden van mannelijke baby’s bij Joden en van twaalf-, dertienjarige jongens bij moslims. De artsenfederatie KNMG (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst) riep begin 2011 in een ingezonden stuk in dagblad Trouw politieke en maatschappelijke instanties op om jongensbesnijdenis te bestempelen tot een schending van kinderrechten. Met een dergelijke oproep hoopt men te bereiken dat dit op den duur zal leiden tot ‘een mentaliteitsverandering binnen Joodse en islamitische kringen en tot het einde van een pijnlijk en schadelijk ritueel’. Ten Brink constateert: ‘Dit is een nieuwe, dreigende inbreuk op de vrijheid van godsdienst. Wat het Jodendom betreft gaat het hier om een religieuze traditie van zo’n 1 vierduizend jaar. Nu zeg ik niet dat je elke oeroude traditie per definitie moet handhaven, maar de briet mila behoort tot de meest diepgaande emotionele rituelen binnen de Joodse godsdienst. Het is typisch Joods om een jongetje na acht dagen te laten besnijden. Als je dat niet doet is het net alsof je zegt: jij bent geen Jood’. Volgens de KNMG kan het besnijden van jonge kinderen tot ernstige complicaties leiden. Ten Brink: ‘Dat de ingreep in 99,99 procent van alle gevallen zonder problemen verloopt, wordt verzwegen. Evenals het feit dat in de Liberaal Joodse Gemeenten in ons land de besnijdenis bij jongetjes van acht dagen altijd onder plaatselijke verdoving plaatsvindt, en eventueel volledige anesthesie bij ouderen. In haar haast te “bewijzen” dat het bij besnijdenis gaat om het “mutileren van kinderen” maakt de Nederlandse artsenvereniging zich schuldig aan pure stemmingmakerij’. Dat betreft ook de bewering dat circumcisie traumatische gevolgen kan hebben voor het betrokken jongetje. Het kind voelt alleen de drie verdovingsprikjes in zijn piemeltje. Die doen een moment zeer, maar daarna is het “slachtoffertje” de pijn zo weer vergeten. Net zoals dat het geval is bij het inenten tegen mazelen of rode hond. Ook bij niet verdoofd besnijden zijn de psychische gevolgen op zo’n jonge leeftijd verwaarloosbaar. Ikzelf ben als kind onverdoofd besneden en ik kan u verzekeren dat ik er geen trauma’s aan heb overgehouden. En in mijn inmiddels negentienjarige praktijk als rabbijn ben ik nog nooit Joodse mannen tegengekomen die daarvan wel blijvende geestelijke schade ondervonden. Wellicht doelt de KNMG op de besnijdenis bij moslims. Die gebeurt op een andere manier dan bij ons en ook op veel latere leeftijd. Ik ben arts noch psycholoog, maar mogelijk hebben beide aspecten wél vaker een blijvende psychische impact. Als de artsenfederatie dat vindt, laat ze dat dan zeggen, in plaats van alles over één kam te scheren en ons, Joden, verdacht te maken.’ GEBAKKEN LUCHT Geconfronteerd met een eerdere bewering van Nederlandse urologen dat één op de vijf besneden jongetjes in de loop van zijn leven te maken krijgt met medische complicaties – bloedingen, infecties, vernauwing van de plasbuis, verlittekening, tot en met penisamputaties toe – zegt Menno ten Brink: ‘Ik weet niet waar men dat op baseert. Binnen Joodse kring weet ik in elk geval absoluut zeker dat het geen twintig procent is. Dat is een absurd hoog percentage. Al valt er natuurlijk nooit uit te sluiten dat er in een enkel geval wel eens iets mis gaat’. En: ‘Het is opmerkelijk dat de KNMG met haar verklaring komt zonder enig contact te hebben gehad met de Joodse gemeenschap in ons land. Men heeft nooit gesproken met mohaliem (Joodse besnijders) of artsen in de besnijdeniscentra, noch met rabbijnen. De artsenorganisatie praat over onze hoofden heen en komt met stellingen die voor een belangrijk deel gebakken lucht zijn.’ De rabbijn stelt de retorische vraag: ‘Als besnijden fysiek en psychisch zo slecht is als de KNMG beweert, waarom loopt er op deze wereld dan zeker ook een miljard mannen rond die wegens medische of andere niet-religieuze redenen zo’n ingreep hebben ondergaan? De Wereldgezondheidsorganisatie propageert het in sub-Sahara Afrika zelfs als een beschermingsmiddel tegen besmetting met het hiv-virus’. Ten Brink noemt het ‘ronduit schandalig’ dat de KNMG jongensbesnijdenis gelijkstelt met het besnijden van meisjes in moslimlanden. ‘Dat slaat nergens op, is tendentieus en onwetenschappelijk. Bij die meisjes gaat het om genitale verminking, gericht op genotverlies, wat vaak ook leidt tot ander functieverlies. Bij het ritueel wegnemen van het voorhuidje van een jongetje is geen sprake van genitale verminking. Het kan op latere leeftijd met dat orgaan alles blijven doen wat een onbesneden jongen en man kunnen doen.’ De KNMG stelt in Trouw dat wereldwijd, ook binnen religieuze groepen, jongensbesnijdenis ter discussie staat. Zo dreigt in Californië een verbod en is in Zweden 2 het onverdoofd besnijden van baby’s van het mannelijk geslacht al strafbaar. De Nederlandse artsenfederatie adviseert religieuze leiders daarom tijdig op zoek te gaan naar alternatieve overgangs- en initiatieriten ‘die geen onherstelbare en schadelijke gevolgen voor het kind hebben’. UIT DE TORA Ten Brink: ‘Die oproep om op zoek te gaan naar alternatieven voor besnijdenis vormt een treffend bewijs dat de KNMG geen idee heeft waar ze mee bezig is. Bij Joden komt het gebod op besnijden letterlijk uit de Tora. Er staat een aantal keren: Gij zult het beletsel (lees: de voorhuid) wegnemen Er staat niet: Je kunt in plaats daarvan ook een gaatje in een oorlelletje maken’. Abraham, zo lezen we in Beresjiet (Genesis), besneed eerst zichzelf en daarna zijn zoon Ismaël. En Izaak werd acht dagen na zijn geboorte besneden. Het besnijdenisritueel is een teken van toetreding tot Gods Verbond. Een eventueel verbod zou daarom in Joodse kring nog veel zwaarder aankomen dan het verbieden van de koosjere slacht. Hiermee tast je de kern van onze godsdienst aan. Alternatieven zijn daarom niet voorhanden’. Hoewel er volgens de KNMG goede redenen zijn om ook in ons land een verbod in te stellen, pleit ze daar niet voor. Ze is bang dat de besnijdenis dan ‘ondergronds’ zal gaan, uitgevoerd door niet-gekwalificeerde personen, onder onhygiënische omstandigheden. Rabbijn Ten Brink vindt die vrees gerechtvaardigd. ‘In de Hellenistische en Romeinse tijd was besnijden ook verboden, maar de Joden bleven het desondanks clandestien doen. Mocht ook de Nederlandse overheid onverhoopt ooit een verbod invoeren, dan zullen sommige gelovige Joden dit eveneens omzeilen door “ondergronds” te gaan besnijden. Behalve dat wij nooit niet-gekwalificeerde mensen deze ingreep zullen laten doen, omdat het leven van het kind boven alles gaat. Een mensenleven mag je nimmer in gevaar brengen. Andere Joden zullen concluderen dat het geestelijk klimaat hier dusdanig onverdraagzaam wordt dat er voor ons geen plek meer is binnen de Nederlandse samenleving. En vervolgens emigreren naar landen waar ze wel in alle vrijheid hun godsdienst kunnen beleven. Ik kan me voorstellen dat menige moslim op soortgelijke manier zal reageren. Daarom is de hetzeachtige reactie van de KNMG ook zo verkeerd.’ BRIEF VAN PKN Een heel andere zaak die ook tot veel opschudding binnen het Nederlandse Jodendom heeft geleid, was de open brief die het moderamen (bestuur) van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) in februari 2010 schreef aan de Israëlische ambassadeur in Den Haag. Daarin riep de PKN de regering op een aantal concrete maatregelen te nemen waardoor de rechten van de Palestijnen beter gerespecteerd worden. Dat viel niet in goede aarde bij het Centraal Joods Overleg, het samenwerkingsverband van Joodse kerkgenootschappen en organisaties in ons land. Een geplande ontmoeting tussen CJO en PKN dreigde niet door te gaan. Op initiatief van Simon Schoon, emeritus hoogleraar verhouding Jodendom-christendom, kwamen van 16 tot 20 mei van dit jaar acht bestuursleden van de Joodse gemeenschap in ons land en acht vertegenwoordigers van de PKN bijeen in Israël om daar in de christelijke kibboets Nes Ammim om de zaak uit te praten. Ook Menno ten Brink was aanwezig. Aan hem de vraag of de bijeenkomst de kou uit de lucht heeft gehaald. ‘Het feit dat de bijeenkomst is afgesloten met een gemeenschappelijke verklaring van CJO en PKN geeft aan dat we dankzij Nes Ammim weer on speaking terms zijn. We hebben geleerd elkaars gevoeligheden scherper aan te voelen. De PKN snapt nu beter waarom Israël voor Joden zo belangrijk is. En, omgekeerd, heeft het CJO meer inzicht 3 gekregen in de achtergronden van de solidariteit die de Protestantse Kerk in Nederland voelt met de christenen in de Palestijnse gebieden en elders in de Arabische wereld. Die hebben het bepaald niet gemakkelijk. Toch moet er nog veel worden uitgelegd. Zo werd een dag na onze terugkeer in Nederland bekend dat Sabeel, een door de PKN financieel ondersteund ‘oecumenisch centrum voor Palestijnse bevrijdingstheologie’, achter het illegale flottielje naar Gaza stond. Om uitleg gevraagd vertelde de PKN, en heeft dat inmiddels ook Sabeel laten weten, dat ze tegen zo’n flottielje is en vindt dat de organisatie haar kritiek te exclusief op Israël richt. Ook legde ze tegenover het CJO uit dat het bij de subsidie aan Sabeel slechts om een bescheiden, indirecte donatie gaat.’ ONOPGEEFBARE VERBONDENHEID Denkt Menno ten Brink dat de in protestantse kring altijd beleden ‘onopgeefbare verbondenheid met Israël’ bij de PKN in goede handen is? ‘Ik zie die verbondenheid vooral bij de Christenen voor Israël en verwante groeperingen. Die doen dat vanuit een specifiek eigen religieus gezichtspunt. Bij de PKN daarentegen constateer ik een verschuiving in de richting van een verbondenheid met de Palestijnen. Vroeger waren wij de underdog die gesteund moest worden, en nu zijn dat kennelijk de Palestijnen. Ik denk dat in het Israëlisch-Palestijns conflict er voor de De christelijke kerken zeker een dialoogrol is weggelegd, maar alleen wanneer ze objectief zijn naar beide kanten. Dan kunnen er bruggen worden geslagen. Je hoeft je steun voor de een niet in te ruilen voor steun aan de ander. En daar lijkt het op dit moment wel een beetje op, als je kennis neemt van de publicaties en activiteiten vanuit linksere kerkelijke organisaties. Die komen, om het zachtjes uit te drukken, niet altijd even vriendelijk naar Israël over.’ KATHOLIEKEN ‘In de rooms-katholieke kerkprovincie’, aldus Ten Brink, ‘zie je het omgekeerde ontstaan van wat er bij de PKN gebeurt:een in toenemende mate vriendelijke houding ten opzichte van Israël. Van oudsher waren de katholieken in ons land, net als die in de rest van de wereld, anti-Joods: de Joden hadden Christus vermoord, men huldigde de substitutietheologie, etcetera. De laatste jaren is men daarvan terugkomen. Er valt duidelijk een kentering waar te nemen. Ik zie in de bisschoppen echte gesprekspartners en constateer dat er binnen de katholieke kerkprovincie een grotere openheid voor Joden is ontstaan en een groeiend besef dat Joden en christenen een geschiedenis delen. Hoezeer die aan de katholieke kant ook beladen was door pogroms, inquisitie en wat dies meer zij. Een voorbeeld van die ommekeer is de door de Nederlandse bisschoppen drie jaar geleden ingestelde Dag van het Jodendom. Een bewuste poging om de roomskatholieken in ons land bewust te maken van hun Joodse wortels en meer begrip te kweken voor het Jodendom. Mgr. Ad van Luyn, sinds kort emeritusbisschop van Rotterdam en gewezen voorzitter van de Bisschoppelijke Beleidscommissie voor het Jodendom, heeft bij die positieve verandering eenbelangrijke rol gespeeld. Ik heb er alle vertrouwen in dat zijn opvolger, de Utrechtse hulpbisschop Herman Woorts, deze lijn zal doortrekken. Dat heb ik hem in mijn felicitatie bij gelegenheid van zijn benoeming ook gezegd.’ KAIROSMANIFEST En dan is er nog het Kairos-manifest, in december 2009 opgesteld door patriarchen en hoofden van de christelijke kerken in Jeruzalem. Het manifest vraagt aandacht voor het lijden van de Palestijnen en roept op tot een economische boycot tegen Israël. Raph Evers, rabbijn van het orthodoxe Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap en rector van het opleidingsinstituut voor Joodse leraren en rabbijnen, noemde het manifest ‘een regelrechte oorlogsverklaring aan Israël. Hij neemt het de christelijke kerken kwalijk dat 4 ze dit document überhaupt in ontvangst hebben willen nemen. Ten Brink zou het begrip directe oorlogsverklaring ‘niet snel in de mond nemen’. Wel heeft hij er ‘enorm veel moeite mee’ dat het manifest ‘een volstrekt eenzijdig verslag is dat de zwarte piet alleen bij Israël legt en met geen woord rept over de agressie van Palestijnse kant’. Wat de Nederlandse kerken betreft betreurt hij het dat de PKN, meer dan de katholieken, het heeft omhelsd. ‘Zo voerde PKN-praeses Arjan Plaisir officieel het woord op de conferentie Uur van de Waarheid die de Stichting Kairos Palestina afgelopen maand aan het manifest wijdde. Van rooms-katholieke zijde beperkte men zich tot het sturen van waarnemers. Dat had de PKN beter ook kunnen doen.’ Voor de conferentie waren geen sprekers van het Overlegorgaan Joden en Christenen in Nederland (OJEC) of van de Joodse gemeenschap in Nederland uitgenodigd. Wel Jaap Hamburger, voorzitter van Een Ander Joods Geluid. Wat bij Ten Brink de indruk versterkt dat het hier een ‘volstrekt eenzijdige, pro-Palestijnse bijeenkomst betrof waar slechts aan Israëlbashing werd gedaan’. BEZETTE GEBIEDEN Het Kairos-manifest spreekt over ‘bezette Palestijnse gebieden’. In zijn reactie ontkende rabbijn Evers dat er in Palestina überhaupt bezette gebieden bestaan. In zijn visie kunnen Joden ‘hun eigen, door God beloofde land’ nooit bezetten. Dat hebben ze op grond van die belofte al duizenden jaren in bezit. Met die puur religieuze uitspraak plaatst Evers zich, volgens Hamburger, buiten de discussie. Ook Ten Brink houdt niet van het adjectief ‘bezet’ als het over de Westoever gaat. ‘Ik gebruik liever de term geadministreerde gebieden’. Hij deelt echter geenszins de Groot-Israël-gedachte van Evers. ‘Als je die consequent doortrekt, zou het Joodse land ongeveer tot Damascus moeten doorlopen. Dat is absurd. We leven in 2011 en de grenzen van Israël liggen nu anders dan in de tijd van de Bijbel. Ik denk dat je reëel moet zijn en zeggen: de grenzen van het huidige Israël, getrokken langs de lijnen van het VN-Delingsplan uit 1947, zijn na het uitroepen van de Joodse staat in 1948 internationaal erkend. Daar moet je dus van uitgaan. Sindsdien zijn er oorlogen gevoerd en hebben er als gevolg daarvan grensverleggingen plaatsgevonden, maar de reële situatie is momenteel zo dat op de Westoever en in de Gazastrook er een Palestijnse staat moet komen.’ OOST-JERUZALEM Rabbijn Ten Brink tekent hier wel bij aan dat, mocht er een tweestatenoplossing komen, Oost-Jeruzalem Israëlisch dient te blijven. ‘Want als het zou worden afgestaan aan de Palestijnen, zouden wij geen vrijheid meer hebben om in onze heilige stad te komen.’ Hij laat ook weten dat de term ‘Palestijnse gebieden’ niet klopt. Neem de westelijke Jordaanoever. Die was vroeger nooit Palestijns gebied. Logisch, want er bestonden toen nog geen Palestijnen. Palestina werd in die tijd bewoond door Arabieren, Joden en christenen. Als je het al over Palestijnen zou willen hebben, dan waren dat die drie groepen samen. Dit is een kwestie van de geschiedenis kennen. Tijdens de oorlog van 1947-1948 werden de westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem door Jordanië ingelijfd. Die gebieden kwamen in 1967, na de Zesdaagse Oorlog, in handen van Israël.’ Ten Brink benadrukt dat het feit dat hij de opvattingen van orthodoxe Joden als Evers over de omvang van Israël verwerpt, niet wil zeggen dat hij ‘dus’ het gedachtegoed van Jaap Hamburger en de zijnen omhelst. ‘Integendeel. Ik sta lijnrecht tegenover Een ander Joods Geluid.’ Naar de reden gevraagd: ‘Die club kiest mij, hoe diplomatiek soms ook verwoord, veel te vaak eenzijdig partij voor de Palestijnen. Men zet op die manier Israël een hak, en dat vind ik Joden onwaardig.’ Ten Brink voegt daar direct aan toe: ‘Begrijp me goed, ook ik meen dat er recht moet worden gedaan aan de Palestijnen, 5 maar niet op een manier die het bestaan van de Joodse staat in gevaar brengt. Wat weer niet wil zeggen dat ik, als Jood, in alles akkoord ga met de politiek van Netanyahu. Net zo min als ik, als Nederlander, het voor honderd procent eens ben met het beleid van de regering in Den Haag’. TON CRIJNEN © KRI/KRONIEK 2011 6