Uitleg bij som 3.e. blz. 146/147 van het werkboek. Er zijn een aantal wetmatigheden, die je moet weten. Als je het grafische of wiskundige bewijs van deze wetmatigheden niet begrijpt, dan is dat niet erg, zolang je de wetmatigheden maar kent! Tip: leer deze wetmatigheden en zet deze tijdens een examen op het kladblaadje. De wetmatigheden zijn: 1. De totale winst is het grootst wanneer de marginale opbrengsten en de marginale kosten gelijk zijn. Want dan is het omslagpunt bereikt waar één product meer geen extra opbrengst meer oplevert en nog net geen extra kosten veroorzaakt. 2. De gemiddelde winst is het grootst wanneer het verschil tussen de gemiddelde opbrengst en de gemiddelde kosten het grootst is. Logisch eigenlijk. 3. Er is geen winst (of verlies) wanneer de gemiddelde opbrengst gelijk is aan de gemiddelde kosten. Eveneens logisch. In formulevorm zien de wetmatigheden er als volgt uit: 1. TWmax → MO = MK 2. GWmax → (GO ─ GTK)max 3. TW = 0 → GO = GTK Wanneer je de wetmatigheden kent (en in klad hebt opgeschreven), dan kun je deze altijd toepassen in een grafiek! De betreffende punten waarbij de wetmatigheden van toepassing zijn, zijn dan zonder problemen aan te wijzen. Soms lijkt dat niet zo, - omdat een lijn met een andere naam of zonder een naam is gegeven; op pagina 146 is dat bijvoorbeeld het geval met de prijsafzetlijn. Deze is tevens GO en MO (want de prijs is voor iedere eenheid exact hetzelfde!) - omdat een extra lijn "ter verwarring" gegeven wordt; op pagina 146 is dat bijvoorbeeld het geval met de gemiddelde variabele kosten (GVK). De wetmatigheden toepassen op de grafiek pagina 146 levert het volgende op: 1. TWmax → MO = MK, 2. GWmax → (GO ─ GTK)max dat is dus van toepassing bij q = 7 3. TW = 0 → GO = GTK dat is dus van toepassing bij q = 3 en bij q = 10 (immers de gemiddeld totale kosten hebben het verloop van een parabool, dus snijdt GTK 2x de lijn GO. dat is dus van toepassing bij q = 9. Het is nu tot slot makkelijk te bedenken, dat wanneer q < 3 of q > 10 er verlies moet zijn omdat de gemiddelde totale kosten groter zijn dan de gemiddelde opbrengst. Als het meer kost dan opbrengt is er verlies. Ofwel in symboolvorm TW < 0. Eveneens is makkelijk af te leiden, dat wanneer q tussen 3 en 10 ligt er sprake moet zijn van een winst, omdat de gemiddeld totale kosten kleiner zijn dan de gemiddelde opbrengst. Als het minder kost dan opbrengt is er winst. Ofwel in symboolvorm TW > 0. Ziehier, meer is het niet! Ik hoop, dat mijn poging om het in eenvoudiger woorden schematisch op te stellen jou behulpzaam is…