Ethiek

advertisement
1
Ethiek
1.1
Inleiding – 2
1.2
Ethische problemen – 3
1.3
Het begin van ethiek – 6
1.4
Morele ervaring – 7
1.5
Terminologie – 8
1.6
Soorten uitspraken – 10
1.7
Methodische kenmerken van ethiek – 11
1.8
Normen en waarden – 14
1.9
Het morele gezichtspunt – 16
1.10
Recht en ethiek – 17
1.11
Indeling van ethiek – 19
1.12
Besluit – 23
Ter verdere lezing – 24
1
2
1
Hoofdstuk 1 • Ethiek
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd wat ethiek is.
Normen en waarden zijn een frequent gespreksonderwerp geworden. Iedereen praat over ethiek.
Ethische problemen met betrekking tot kloneren
en euthanasie worden in allerlei media aan de orde
gesteld. Wat bedoelen we precies wanneer we zeggen dat een probleem een ethisch probleem is?
Bovendien: stel dat we het erover eens zijn dat iets
een ethisch vraagstuk is, dan betekent dat nog niet
dat er iets zinnigs over kan worden gezegd; sommigen vinden dat ethiek niets anders is dan individuele smaak en persoonlijke mening. Toch heeft een
ethische uitspraak de pretentie meer te zijn dan
een subjectieve uiting van gevoelens van goedkeuring of afkeuring. Hoe kan dat? Waarop berust die
niet-subjectieve pretentie van ethiek? Over deze
vragen gaat het in dit eerste hoofdstuk.
> Leerdoelen
1. U kunt uitleggen hoe u vaststelt dat een
probleem een ethisch probleem is.
2. U kunt de belangrijkste kenmerken aangeven van een ethische argumentatie.
3. U kunt de samenhang en de verschillen
benoemen tussen normen en waarden.
4. U kunt toelichten wat het ‘morele gezichtspunt’ inhoudt.
5. U kunt de overeenkomsten en verschillen
aangeven tussen deontologische en teleologische theorieën op het gebied van
de ethiek.
1.1
Inleiding
Medische ethiek hield vroeger alleen artsen bezig.
Nu is het een onderwerp dat ieders belangstelling
heeft. We komen allemaal in aanraking met gezondheidszorg, met artsen en verpleegkundigen,
ziekte, pijn en dood. Vrijwel wekelijks zijn op de
televisie en in de kranten ethische thema’s in het
nieuws. Ook in de politiek komen medisch-ethische onderwerpen ter sprake en worden er wetten
en regelingen voor gemaakt. Typische onderwerpen zijn bijvoorbeeld: de verhouding tussen arts en
patiënt, beroepsgeheim, beëindigen of afzien van
behandelingen, wachtlijsten, omgang met patiënten die hun wil niet kunnen uiten, het levenseinde,
stamceltechnologie, embryoselectie of orgaantransplantatie. Sommige van deze onderwerpen zijn al
zo oud als de geneeskunde, andere zijn nieuw en
het gevolg van moderne medische ontwikkelingen.
Bovendien is niet alleen de gezondheidszorg veranderd, maar ook de maatschappij. De medische
ethiek heeft een aantal ontwikkelingen doorgemaakt die haar actuele gezicht bepalen en die ook
haar domein aanzienlijk hebben uitgebreid; dit zal
in 7 H. 2 aan de orde komen.
Omdat de moderne geneeskunde gepaard gaat
met tal van medisch-ethische vragen, ontkomt geen
enkele arts er tegenwoordig aan zich een standpunt
over die vragen eigen te maken. De moderne dokter
moet zich bewust zijn van de morele dimensie van
zijn handelen. Kennis van ethiek is noodzakelijk
voor een verantwoorde beroepsuitoefening. Vandaar dat ethiek een onderdeel vormt van de medische opleiding. Door al tijdens de opleiding na
te denken over ethiek, kunnen toekomstige artsen
zich veel beter voorbereiden op problemen waarmee ze later in de praktijk te maken krijgen. Vrijwel
iedereen die geneeskunde gaat studeren, geeft daarvoor motieven aan die te maken hebben met het
omgaan met mensen, met hulpverlening en mensen beter maken. Voor de een zijn die motieven
nog vaag, voor de ander al heel concreet. Bovendien kunnen die motieven op verschillende manieren worden verwezenlijkt: met zeer hoogstaande
technologie (als intensivecare-arts), met geoefende
handvaardigheid (als chirurg), met het analyseren
van materiaal van overleden patiënten (als patholoog) of met gesprekken in de spreekkamer (als
huisarts). Voorop staat bij al deze activiteiten het
omgaan met mensen, die meestal in vervelende en
hulpbehoevende omstandigheden verkeren. Een
arts moet bereid zijn om mensen niet alleen in goede, maar ook in slechte tijden te ontmoeten en hulp
te bieden. De keuze om in de gezondheidszorg te
werken, veronderstelt dat die bereidheid aanwezig
is. Die bereidheid moet worden gekoesterd en verder ontwikkeld in opleiding en beroep. Ethiek kan
daartoe bijdragen, door duidelijk te maken waarom
iemand ervoor heeft gekozen zorg als beroep uit te
oefenen.
Voor velen is ethiek een vaag begrip. Het is
soms lastig aan te geven wat de ethische aspecten
zijn van een vraagstuk. Ook is niet altijd duide-
1.2 • Ethische problemen
lijk wat een ethische beschouwing oplevert. Soms
maakt ethiek problemen nog ingewikkelder dan
ze tevoren waren. Tegelijkertijd hebben nogal wat
mensen de indruk dat ethische beschouwingen niet
meer zijn dan persoonlijke standpunten. Het is interessant om die standpunten uit te wisselen, maar
veel verder kun je niet gaan. Wie zijn wij om die
standpunten te beoordelen, laat staan te veroordelen? Toch is dit laatste wat ethiek beoogt. Ethische
beschouwingen proberen te onderscheiden wat
goed is om te doen. Met een ethisch betoog willen
we juist laten zien wat er zou moeten gebeuren of
wat er behoort te gebeuren, ook al weten we heel
goed dat de dagelijkse praktijk anders is en dat andere mensen er anders over denken dan wijzelf. Dat
roept de vraag op wat kenmerkend is voor ethiek.
In dit hoofdstuk wordt een aantal voorbeelden
gegeven van ethische problemen. Na een uitleg van
enkele grondbegrippen, zal duidelijk worden gemaakt dat ethiek een bepaald gezichtspunt inhoudt,
een manier van kijken naar ons en andermans handelen. Vervolgens zullen enkele kenmerken van
ethiek worden toegelicht. Ethiek wordt meestal onderscheiden in descriptieve, normatieve en metaethiek. In dit boek is normatieve ethiek het meest
van belang. De twee belangrijkste typen theorieën
op dit gebied worden besproken.
Ten slotte wordt onderscheid gemaakt tussen
normen en waarden, waarbij ethiek zich vooral op
waarden blijkt te concentreren.
1.2
Ethische problemen
In deze paragraaf worden enkele voorbeelden gegeven van ethische problemen. Welke reacties roepen
deze problemen bij u op? Kunt u het morele aspect
van de problematiek formuleren?
Voorbeeld 1
Medisch onderzoek in de tropen
Kano is een stad met 4 miljoen inwoners in
het islamitische noorden van Nigeria. Begin
1996 woedt in de arme en overbevolkte wijken
een epidemie van meningitis. Meer dan 15.000
kinderen zouden sterven en vele duizenden
zouden gehandicapt raken. In het overheidsziekenhuis wordt gratis noodhulp aangebo-
3
1
den. Via de radio roept men de bevolking
op om zieke kinderen naar het ziekenhuis te
brengen voor behandeling. Duizenden mensen geven gehoor aan die oproep. Hulp wordt
ook geboden door Artsen zonder Grenzen. Op
de stoffige binnenplaats van het ziekenhuis (in
feite niet meer dan een paar barakken) worden
tenten opgezet om de toestroom te verwerken. Een paar weken na het begin van de epidemie arriveert ook een onderzoeksteam van
Pfizer, het grootste farmaceutische bedrijf ter
wereld. Als een ‘humanitair gebaar’ biedt het
bedrijf een nieuw antibioticum aan. Tweehonderd kinderen worden behandeld. In feite gaat
het om een wetenschappelijk experiment met
een nieuw middel. Na twee weken heeft het
team het onderzoek afgerond en vertrekt naar
de Verenigde Staten, hoewel de epidemie nog
in volle hevigheid woedt.
In 2000 publiceert de Washington Post een
artikel dat laat zien dat de Afrikanen in feite
als proefkonijn zijn gebruikt. In 2002 spant
een groep Nigeriaanse families een proces
aan tegen Pfizer in New York. Het argument
is dat het middel nooit eerder op kinderen is
uitgetest. Eerdere proeven bij dieren toonden
leverbeschadiging aan. Bovendien kreeg de
helft van de kinderen het standaardmiddel in
een lagere dan de aanbevolen dosering, zodat
de vergelijking met het nieuwe middel gunstig
zou uitvallen. De ouders is geen toestemming
gevraagd, omdat ze analfabeet zouden zijn.
Het gerechtshof verklaart zich niet bevoegd
in deze zaak, omdat die zich in Nigeria heeft
afgespeeld.
De Nigeriaanse regering stelt een commissie van medische deskundigen in. Die komt in
2001 tot de conclusie dat het onderzoek illegaal en onethisch is geweest. De wanhopige
ouders wisten niet dat het om een experiment
ging. Hun werd ook niet verteld dat ze een
gratis behandeling konden krijgen van Artsen
zonder Grenzen met een effectief standaardmiddel. Ze ontvingen een roze papiertje met
de naam van Pfizer en de behandeldata als
bewijs dat hun kind in het onderzoek was opgenomen. Het rapport van de onderzoekscommissie is echter nooit openbaar gemaakt. Het
4
1
Hoofdstuk 1 • Ethiek
verhaal gaat dat er maar drie exemplaren waren; het ene lag in de kluis van het Ministerie
van Gezondheidszorg en verdween spoorloos,
het tweede was in het bezit van een regeringsambtenaar die kwam te overlijden, het derde
exemplaar dook een aantal jaren later op bij de
Washington Post (die het in 2006 publiceerde).
In Nigeria zelf zijn door diverse overheden
rechtszaken aangespannen, waarna uiteindelijk een schikking werd getroffen en ouders
recentelijk een schadevergoeding ontvingen.
Ook in de Verenigde Staten veroordeelde (in
2009) een gerechtshof in hoger beroep het
gedrag van Pfizer als een schending van informed consent als universeel aanvaarde norm
in medisch onderzoek. De fabrikant is nu in
beroep gegaan bij het Hooggerechtshof.
Voorbeeld 2
Een bloedbad
In april 2011 werden zes mensen doodgeschoten in een winkelcentrum in Alphen aan den
Rijn. De dader pleegde na afloop zelfmoord.
Achteraf bleek dat de dader onder behandeling was voor schizofrenie. Hoewel zijn ouders
daarvoor toestemming hadden gegeven, wilde
de behandelende instelling het dossier van
de dader niet openbaar maken. De huisarts
had dat wel gedaan. Daarop werd in de media
en in de politiek een heftig debat gevoerd
over het medisch beroepsgeheim. Waren de
hulpverleners op de hoogte van de plannen
van de dader en hadden ze aan de bel moeten
trekken? Mag omwille van de veiligheid van
burgers de privacy van een individu worden
geschonden?
Voorbeeld 3
De draagmoeder
Begin mei 1997 worden krantenlezers en
televisiekijkers betrokken bij een conflict tussen een Britse draagmoeder en Nederlandse
wensouders. De ene dag komt het bericht
dat de draagmoeder besloten heeft abortus
te plegen. De draagmoeder, die zelf twee
kinderen heeft, vertelt in de krant dat ze hiertoe is overgegaan omdat ze twijfelde aan de
geschiktheid van de wensouders; die zouden
te weinig betrokken zijn bij de zwangerschap.
De wensouders, geïnterviewd in een andere
krant, vertellen dat er steeds ruzie was, omdat
de draagmoeder voortdurend meer geld wilde
zien dan afgesproken. Een dag later staat in
de krant dat de draagmoeder helemaal geen
abortus heeft laten uitvoeren; dat bericht
heeft ze verzonnen om van de wensouders af
te zijn. Ze is nu veertien weken zwanger en wil
het kind zelf houden. Ook dat blijkt uiteindelijk
niet waar te zijn: eind mei komt het bericht
dat de draagmoeder het nog ongeboren kind
heeft doorverkocht aan een Brits echtpaar.
Deze voorbeelden kunnen verschillende reacties
oproepen. Een reactie kan pragmatisch zijn: vastgesteld wordt dat het er in de wereld nu eenmaal
zo aan toegaat; er zijn verschillende mensen met
verschillende belangen. Een reactie kan ook een
feitelijke verklaring zijn; in de trant van ‘Economische belangen zijn altijd het sterkst’ of ‘Als mensen
ergens geld aan kunnen verdienen, zullen ze het
niet nalaten’. Een reactie kan ook te maken hebben
met het ethische aspect van de problematiek. Bij
een aantal lezers zullen de voorbeelden een onbehaaglijk gevoel oproepen; zij vinden dat hier iets
niet klopt, dat het niet goed is wat er is gebeurd, dat
de gebeurtenissen anders hadden moeten lopen.
Wanneer we dat onbehagen nader proberen te
beschrijven, zal duidelijk kunnen worden waarom
hier sprake is van ethische problemen. Het eerste
voorbeeld roept al langere tijd publieke verontwaardiging op. Een groot multinationaal bedrijf maakt
misbruik van de situatie door een nieuw middel uit
te testen op kinderen. Arme, ongeletterde en wanhopige ouders zijn uitgebuit om een medicament
goedgekeurd te krijgen. Onafhankelijke evaluatie
van het onderzoek door een ethiekcommissie ontbreekt; ouders zijn niet goed ingelicht en hun is niet
om toestemming gevraagd. Zo’n handelwijze zou in
ons land illegaal zijn geweest. In Nigeria is handig
gebruikgemaakt van de corruptie. Er is een brief
waarin de ethische commissie van het ziekenhuis
1.2 • Ethische problemen
toestemming geeft, maar die is vervalst; er bestond
op dat moment niet eens zo’n commissie. Ook
het verdwijnen van het onderzoeksrapport van
de overheidscommissie spreekt boekdelen. Toch
meent het farmaceutische bedrijf dat het niks verkeerd heeft gedaan. Alle internationale regels voor
medisch onderzoek zijn gevolgd. Bovendien is het
van groot belang dat er een goed en effectief middel
tegen meningitis beschikbaar komt, speciaal voor
de behandeling van zieke kinderen. Toch geeft de
casus een onbehaaglijk gevoel. Waarom mag men
in Nigeria doen wat in Nederland afgekeurd wordt?
Dat maakt het probleem tot een ethisch probleem.
Een ethisch probleem stelt mensen voor de vraag:
wat is goed of verkeerd in deze situatie?
Het tweede voorbeeld stelt ons eveneens voor
de vraag of het goed is wat er is gebeurd. Een arts
kan zijn beroepsgeheim toch niet zomaar doorbreken? Het gaat immers om het geheim van de patient, niet van de arts. Is het soms zo, dat de zwijgplicht van de arts komt te vervallen als de patiënt
is overleden? Spelen hier niet ook andere motieven
een rol, bijvoorbeeld het afwentelen van schuld
omdat het wel erg gemakkelijk is gebleken om een
wapenvergunning te krijgen terwijl iedereen denkt
dat wapenbezit in ons land verboden is.
Ook het derde voorbeeld gaf aanleiding tot veel
opschudding. Aan de ene kant is er de tragiek van
wensouders die van alles proberen om een kind te
krijgen en ten einde raad een draagmoeder inhuren. Aan de andere kant wordt het ongeboren kind
dat zo gewenst wordt, tegelijkertijd een ruilobject
dat via een overeenkomst van eigenaar wisselt. Ook
dit voorbeeld is een ethisch probleem, omdat het
de vraag oproept of het goed is of verkeerd wat er
gebeurt.
Een ethisch probleem roept in eerste instantie
een gevoel van onbehagen op. Dat onbehagen leidt
tot de vraag: wat is er wel of niet goed in deze situatie? Vervolgens is het de vraag hoe we bepalen wat
goed is. In de voorbeelden lijkt vanuit een eenzijdig
perspectief bepaald te zijn wat er gedaan wordt. Is
hier niet iemand of een instantie bezig alleen vanuit zijn eigen perspectief vast te stellen welk handelen wenselijk is? Komen andere perspectieven
voldoende aan bod? Bij de bepaling van wat goed
is, moeten we ons afvragen of er perspectieven op
goed en kwaad veronachtzaamd zijn. Een ethisch
5
1
probleem daagt ons uit om ook die veronachtzaamde perspectieven serieus in onze beschouwing te
betrekken.
Wanneer we dat doen, kan ten slotte blijken
dat een probleem ingewikkelder is dan we eerst
dachten. Bij het eerste voorbeeld heeft het bedrijf
gebruikgemaakt van de omstandigheden. De uitgebroken epidemie is een buitenkans om een veelbelovend middel te testen bij kinderen. Als het werkt,
kan een nieuw middel op de markt komen dat van
nut is voor miljoenen kinderen. Hoogstwaarschijnlijk is er geen medische schade aangericht door het
experiment. Dat neemt niet weg dat mensen zijn
behandeld als proefkonijn. In het tweede voorbeeld
geldt in eerste instantie dat het beroepsgeheim niet
mag worden doorbroken. De huisarts zit, zo gezien,
fout en de hulpverleners hebben gelijk. Toch kunnen er omstandigheden worden aangewezen die
doorbreking van het beroepsgeheim rechtvaardigen, bijvoorbeeld wanneer belangen van anderen
ernstig geschaad zouden worden door te blijven
zwijgen. Wat was er gebeurd als hulpverleners
vooraf hadden gewaarschuwd? En wie hadden ze
trouwens moeten waarschuwen? Dat er reden is het
beroepsgeheim stringent te blijven hanteren, bleek
trouwens uit twee andere geruchtmakende kwesties. Na het ski-ongeval van prins Friso in februari
2012 werd informatie over zijn toestand doorgegeven aan een arts die toevallig ter plaatse was; diens
vrouw, een journalist, publiceerde het toen direct
in de krant. Een paar maanden later kwam het VU
medisch centrum in Amsterdam in opspraak vanwege televisieopnamen van patiënten op de spoedeisende hulp, omdat daarvoor geen toestemming
was gegeven door patiënten en hun begeleiders. Na
Kamervragen werd de minister van VWS genoodzaakt het belang van het beroepsgeheim opnieuw
te benadrukken.
Samenvattend: confrontatie met morele vraagstukken zal meestal een gevoel van onbehagen oproepen: we worden voor de vraag gesteld of er goed
gehandeld is; en we vermoeden dat bij de beantwoording van die vraag een perspectief op wat goed
is, heeft meegespeeld. Bij nader inzien blijken er
echter omstandigheden te zijn die een aanvankelijk
heldere morele verontwaardiging minder terecht
maken. Er zijn ongelijksoortige belangen en uiteenlopende waarden die in de morele beoordeling
6
1
Hoofdstuk 1 • Ethiek
moeten worden betrokken. Bij nadere beschouwing
blijken er verschillende perspectieven op wat goed
handelen is in de voorbeelden mee te spelen; die
perspectieven vragen erom met elkaar te worden
vergeleken en tegen elkaar te worden afgezet. Dat
vergelijken gebeurt door redenen te geven voor en
tegen de verschillende perspectieven. Uiteindelijk
komen we tot een oordeel door gebruik te maken
van een waarde of norm.
In een geval zoals dat van de draagmoeder
wordt bij nadere analyse de situatie wel duidelijker, maar niet minder tragisch. Het gedrag van de
draagmoeder wijst erop dat ze over haar toeren
is. Ook voor de wensouders is wat er gebeurt een
nachtmerrie. In het voorbeeld lijkt alles uit de hand
gelopen; een moreel oordeel is hier niet moeilijk:
zo hoort het niet. Toch is er meer aan de hand. Los
van de bijzonderheden van het voorbeeld, roept
draagmoederschap als zodanig ethische vragen op.
Iedereen kan begrip hebben voor het lijden van
mensen als gevolg van vruchtbaarheidsstoornissen;
een kinderwens is allesbehalve moreel verwerpelijk. Zonder de problematiek van de wensouders te
bagatelliseren is het de vraag of de hier gekozen
oplossing niet meer problemen oproept dan oplost. Welk perspectief op moederschap en kinderen
krijgen gaat hiermee ingevoerd worden? Ouders in
spe stellen zich op als rationele consumenten. Na
afweging van het aanbod aan draagmoeders wordt
een keuze gemaakt, een bestelling geplaatst, een
contract getekend, vervolgens wordt er geïnsemineerd, gecontroleerd, waarna het kind wordt geproduceerd. Naast de wensouders en de draagmoeder
kunnen er ook nog andere ‘ouders’ in het spel zijn.
Er is de vrouw die de eicel levert, er is de man die
het zaad levert; deze hoeven niet dezelfde te zijn als
de ouders die het kind uiteindelijk opvoeden. Deze
technische benadering brengt de draagmoeder terug tot haar baarmoeder; dat is wat ze verhuurt.
Sommige bureaus noemen zich dan ook ‘baarmoederverhuurbureaus’. Ook hier speelt een internationale dimensie een steeds belangrijker rol. In
landen als India is een hele industrie ontstaan van
commercieel draagmoederschap; het is daar sinds
2002 wettelijk toegestaan. Vrouwen, meestal uit de
armste lagen van de samenleving, mogen maximaal
vijf keer een baby leveren aan een echtpaar uit een
meestal rijk land. Maar zowel hier als daar blijkt
dat een rationele benadering van draagmoederschap beperkt is. Als vrouwen echt een keus hadden, zouden ze niet alleen maar voor het geld een
zwangerschap willen ondergaan. Bovendien wordt
tijdens de zwangerschap duidelijk dat een nieuwe
mens aan het ontstaan is, met wie een binding
groeit. Dat feitelijke gegeven is ook moreel relevant.
Niet alleen ontstaat er een band, maar het is ook
goed dat die band er is. De relatie tussen moeder en
kind behoort meer te zijn dan die tussen zwangere
en zwangerschapsproduct; dat is goed, omdat zo’n
groeiende band de moeder voorbereidt op nieuwe
verantwoordelijkheden; het is ook goed omdat het
kind meer is dan lichaamsmateriaal in de buik van
de moeder. Er is geen zwangerschapsproduct, maar
een persoon; die persoon bevindt zich niet in een
geïsoleerde baarmoeder, maar heeft een relatie met
een andere persoon, namelijk de zwangere vrouw.
Ten slotte is er de maatschappelijke overweging: de
vrouw die het kind baart, is wettelijk (dus maatschappelijk) de moeder. Ook dit gegeven is moreel
relevant: uiteindelijk beslist zij of ze haar kind afstaat. Maar in veel gevallen zijn draagmoeders niet
op de hoogte van hun rechten, en zeker niet in een
land als India.
Ook in deze casus luidt de vraag of er goed gehandeld is. Afweging van de verschillende perspectieven kan zelfs tot het besluit leiden dat de handeling ondoordacht en verkeerd is geweest vanaf het
begin.
1.3
Het begin van ethiek
Ethiek is van oudsher een onderdeel van de wijsbegeerte. De geschiedenis van de Europese wijsbegeerte begint in de klassieke oudheid bij de Grieken. In hun zoektocht naar waarheid en wijsheid
hebben Griekse filosofen ethische vragen gesteld.
Die vragen kwamen vooral voort uit een praktische bekommernis: Hoe kan de maatschappij zo
rechtvaardig mogelijk worden ingericht? Hoe kunnen relaties tussen mensen worden bevorderd, die
niet gebaseerd zijn op cynisme en uitbuiting, maar
op onderlinge vriendschap? Hoe kunnen mensen
worden opgevoed tot ‘adequaat’ functioneren in
een gemeenschap? Om op die praktische vragen
een antwoord te kunnen geven, was theoretische
7
1.4 • Morele ervaring
bezinning noodzakelijk op fundamentele zaken als:
wat is rechtvaardigheid, vriendschap, deugdzaam
leven?
Met name Sokrates (469-399 v.Chr.), de leermeester van Plato, geldt als grondlegger van de
ethiek. Hij dacht na over verschillende vormen van
menselijk handelen. Dat deed hij door met mensen in gesprek te gaan. Zijn stelling was dat ethiek
bedreven wordt waar mensen bij elkaar zijn. Op
de markt van Athene probeerde hij in dialoog met
medeburgers antwoorden te vinden op de vraag:
Hoe moeten we leven? Daarbij verzette hij zich tegen de gangbare idee dat iedere gemeenschap zelf
uitmaakt wat goed is. Die idee luidt als volgt: Iets
is rechtvaardig of bewonderenswaardig omdat men
het in een land als zodanig beschouwt. Het is een
kwestie van afspraak en dus betrekkelijk willekeurig. De criteria voor rechtvaardigheid verschillen
daardoor van land tot land. Het beste dat een individu kan doen, is zich aanpassen. Het meest succesvol is degene die na bestudering van de gangbare
conventies het meest is aangepast en zijn medeburgers het best weet te imponeren. Sokrates wijst deze
gedachtegang af, omdat datgene wat gebruikelijk is
volgens hem niet samenvalt met datgene wat goed
is. Iemand die in een wrede dictatuur leeft, moet
voor zichzelf beslissen of hij daar blijft leven en of
de normen die er gelden respect verdienen.
De werkwijze van Sokrates herkennen we
bijvoorbeeld in de dialoog Meno, geschreven
door Plato. Sokrates vraagt hier aan Meno wat
volgens hem de deugd is. Meno probeert enthousiast allerlei verschillende omschrijvingen:
deugd bij de man, deugd bij de vrouw, deugd
bij het kind. De definitie van dit morele begrip
aan de hand van concrete voorbeelden bevredigt niet; er moet iets gemeenschappelijks zijn
in alle afzonderlijke deugden. Mannen, vrouwen en kinderen hebben hetzelfde nodig als
ze deugdzaam willen zijn.
De vraag hoe we moeten leven, heeft in de geschiedenis van de filosofie aanleiding gegeven tot
het uitwerken van theorieën die tot in detail antwoord geven op deze fundamentele vraag. De term
‘ethiek’ verwijst in deze gevallen naar een theorie
1
of denksysteem, als product van bezinning, waarin
alle relevante aspecten worden behandeld en van
waaruit in principe alle handelingen kunnen worden beoordeeld als goed of slecht. In deze betekenis
is ethiek heel concreet. We kunnen haar bij wijze
van spreken zo uit de boekenkast pakken: Aristoteles’ Ethica Nicomachea of Kants Grondslagen van
de ethiek.
Ethiek wordt ook in een andere betekenis gebruikt, namelijk in de zin van proces, dat wil zeggen het vragen stellen, met elkaar discussiëren en
nadenken. De ethiek van Sokrates is een voorbeeld
van deze benadering. Natuurlijk willen we concrete
antwoorden en oplossingen voor morele problemen, maar voordat we een bevredigend antwoord
kunnen formuleren, moeten we zelf nadenken over
de vraag hoe we moeten leven. Daarbij kunnen de
producten van het nadenken van anderen ons helpen, maar we kunnen ze meestal niet zonder meer
overnemen. Het belangrijkste is dat we zelf actief
en kritisch gaan denken. Natuurlijk is het leerzaam
om te weten wat anderen over ethiek hebben gedacht en geschreven. Maar ethiek is meer dan een
rondgang door een museum van theorieën of raadpleging van alwetende zegslieden; ze zet aan tot de
kritische productie van eigen gedachten en de vorming van eigen morele opvattingen.
1.4
Morele ervaring
Ethiek zet ons aan tot zelfstandig nadenken over
wat goed handelen is. Ieder van ons heeft daartoe
de mogelijkheid. Er is immers ook een ander begin van ethiek: niet in de geschiedenis van de filosofie, maar in het alledaagse leven. Ieder van ons
heeft morele ervaring. Ethiek begint nooit vanuit
het niets. Ieder van ons handelt, ook al maken we
dat niet steeds expliciet, vanuit bepaalde ideeën,
intuïties of gevoelens met betrekking tot wat goed
is om te doen. De eerder besproken voorbeelden
geven dat aan; ons gevoel van onbehagen laat zien
dat sommige handelwijzen ons aanspreken en andere ons juist afstoten. Wanneer we een casus lezen,
hebben we een onmiddellijke reactie dat sommige
aspecten goed zijn en andere verwerpelijk. Ook in
ons eigen handelen merken we de invloed van onze
morele ervaring. We voelen ons geroepen bepaal-
8
Hoofdstuk 1 • Ethiek
handelen. In het concrete, dagelijkse bestaan, meer
nog in een hulpverleningsrelatie, zijn mensen van
elkaar afhankelijk. Zij hebben een bepaalde verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar. Het is nodig
dat ze tegenover elkaar verantwoording afleggen.
Zich verantwoorden betekent argumenten geven
voor het eigen handelen, met anderen een gesprek
aangaan over de redenen voor of tegen een bepaalde
handelwijze. Op dat moment is ethiek in volle gang.
1
1.5
. Figuur 1.1 Plato en Aristoteles in debat (Raphael: ೂDe
school van Athene’, detail).
de dingen niet te doen of juist andere dingen wel
te doen. Onze voortdurende omgang met andere
mensen daagt ons daartoe uit. Hoewel we ervan
uitgaan dat we weten wat goed is, zoeken we op
die momenten expliciet naar het goede en ontdekken we dat we eigenlijk niet zeker weten of we het
niet bij het verkeerde eind hebben. Ethiek is dan
geen specialistische aangelegenheid; ze komt voort
uit het verlangen van mensen om zichzelf beter te
begrijpen. Dit is één kant van de medaille: de mogelijkheid van ethiek is gelegen in de morele ervaring
waarover ieder van ons beschikt. De andere zijde is
dat ethiek beter gerealiseerd kan worden in gesprek
met anderen (. Figuur 1.1). Zoals Sokrates liet zien,
wordt onze eigen morele ervaring helderder wanneer we met anderen praten over wat goed is of
juist verwerpelijk. Mensen bestaan temidden van
andere mensen. We ontdekken wie we zelf zijn in
en door contact met anderen. De uitleg van de eigen morele ervaring komt tot stand in gesprek met
anderen. Deze gemeenschappelijke dimensie wordt
benadrukt in een bekende omschrijving van ethiek
als systematische bezinning op verantwoordelijk
Terminologie
Het woord ‘ethiek’ is afgeleid van het Griekse ethos.
Van deze laatste term zijn er twee varianten: enerzijds éthos (ετoς) dat ‘gewoonte’, ‘zede’, ‘gebruik’
betekent, anderzijds èthos (ηθoς) dat ‘woonplaats’,
‘gezindheid’, ‘karakter’, ‘innerlijke houding’ en ‘zedelijkheid’ betekent. Beide varianten liggen ten
grondslag aan het tegenwoordige gebruik van het
woord ‘ethiek’. Elke variant legt een eigen accent;
de eerste benadrukt uitwendige factoren (de gewoonten van de gemeenschap of gebruiken van
de groep waarvan men deel uitmaakt), de tweede benadrukt inwendige factoren (de houding of
overtuiging van een individu dat al dan niet die
gewoonten volgt).
De term ‘ethiek’ heeft van oorsprong te maken met het al dan niet volgen van de regels van
een algemeen aanvaard gedragspatroon; ethiek
betreft het handelen volgens de gewoonten van
een bepaalde gemeenschap of groep binnen die
gemeenschap (de ‘zeden’). Maar daarbij komt dat
het opvolgen van gebruikelijke of overgeleverde
handelingsregels moet voortkomen uit een eigen
overweging aan de kant van het handelende individu; dat individu moet het inzicht hebben dat op
deze wijze het goede gedaan wordt (de ‘zedelijkheid’). Deze verbinding van innerlijke overtuiging
en uitwendig waarneembaar handelen is fundamenteel voor ethiek, ook al worden de verbonden elementen verschillend gewaardeerd, zoals we
hierna zullen zien.
Ook de zelfstandige naamwoorden ‘moraal’ en
‘moraliteit’ verwijzen naar de hiervoor genoemde
termen ‘éthos’ of ‘zede’ en ‘èthos’ of ‘zedelijkheid’.
De Griekse termen zijn in het Latijn met een en
dezelfde term vertaald, namelijk mos (meervoud
1.5 • Terminologie
mores). Onze termen ‘moraal’, ‘moraliteit’ en ‘moreel’ zijn weer hiervan afgeleid.
Moraal verwijst naar het geheel van gedragsregels dat binnen een gemeenschap of deel van
die gemeenschap als vanzelfsprekend is aanvaard;
moraal is een uiting van een bepaalde levensvorm
waarin de normen en waarden van een groep of
samenleving worden weerspiegeld. Zo spreken we
van ‘seksuele moraal’ als het gaat om de gewoonten
en normen die de seksuele omgang regelen; of over
de ‘Franse moraal’ als het gaat om de gewoonten en
gebruiken in Frankrijk. Binnen een gemeenschap
functioneert een stelsel van criteria op grond waarvan mensen of de handelingen van mensen worden
beoordeeld in termen van goed of kwaad, juist of
onjuist, deugd of ondeugd, gebod of verbod. ‘Moraal’ betekent tegenwoordig daarom ook zedenleer:
een systematisering van zeden vanuit het perspectief van goed en kwaad. Niet alle gangbare gewoonten en gedragingen zijn als ‘moraal’ aan te duiden;
‘moraal’ geeft aan wat gedaan behoort te worden
indien iemand lid van een gemeenschap wil zijn en
blijven. In een bepaalde landstreek wordt bijvoorbeeld veel alcohol gedronken; dat is een gewoonte
maar in de meeste gevallen nog geen moraal.
Het woord ‘moraal’ heeft ten slotte nog een betekenis die niet in verband staat met ethiek. In ‘de
moraal van het verhaal’ betekent het ‘strekking’ of
‘les’ die uit een verhaal volgt.
Het zelfstandige naamwoord moraliteit houdt
verband met de term ‘zedelijkheid’. Het betreft handelen op grond van een bepaalde inwendige overtuiging. Gedragsregels in een bepaalde gemeenschap worden opgevolgd, niet omdat het gewoonte
is dat te doen, maar omdat men de overtuiging
heeft daarmee het goede te doen.
De betekenis van het bijvoeglijke naamwoord
moreel is tweevoudig. Het heeft een algemene en
een specifieke betekenis. De algemene betekenis
stamt af van de beide oorsprongen van het woord
‘ethiek’. Het betekent zowel ‘overeenkomstig de
zeden’ als ‘gegrond op het innerlijk gevoel van zedelijkheid’. In deze algemene betekenis is er in het
gewone spraakgebruik geen verschil tussen ‘moreel’
en ‘ethisch’. De beide termen worden door elkaar
gebruikt. Iemand die spreekt over ‘morele oordelen’ kan net zo goed zeggen ‘ethische oordelen’. Het
9
1
tegenovergestelde van ‘moreel’ in deze betekenis is
‘amoreel’, ‘niet-moreel’ of ‘niet-ethisch’.
‘Moreel’ wordt ook in een tweede, specifieke betekenis gebruikt. In die betekenis is het synoniem
aan positieve kwalificaties, zoals ‘goed’, ‘wenselijk’,
‘juist’ of ‘geoorloofd’. Hier valt ‘moreel’ dus niet
meer samen met ‘ethisch’, maar bestrijkt het een gedeelte van het ethische domein wanneer daarbinnen een onderscheid is gemaakt tussen positieve en
negatieve kwalificaties. Het tegenovergestelde van
‘moreel’ in deze specifieke betekenis is ‘immoreel’.
Ten slotte heeft ‘moreel’ als zelfstandig naamwoord nog een eigen betekenis, los van ethiek.
Wanneer we spreken over ‘het moreel van de troepen’ bedoelen we het gevoel van eigen kracht of de
gemotiveerdheid om de strijd aan te gaan.
Na deze terminologische beschouwingen kan
het object van de ethiek worden aangegeven. Waar
gaat ethiek over? Ethiek heeft tot object zowel moraal als moraliteit. In de meest algemene zin gedefinieerd, is ethiek de systematische studie van
het morele. Uiteraard zegt een dergelijke definitie
weinig, zolang niet nader is gespecificeerd wat de
categorie van het morele omvat. Zo’n specificatie
leidt bij verschillende beoefenaars van ethiek niet
tot dezelfde uitkomst. Maar hoe dan ook, aangegeven dient te worden hoe de categorie van het morele afgebakend kan worden van het niet-morele of
amorele. Anders is onduidelijk welk domein ethiek
bestrijkt. Wanneer is een overtuiging een morele
overtuiging? Welke handelingen zijn moreel en dus
vatbaar voor ethische beoordeling? Dit is de problematiek van het morele gezichtspunt; we komen
er later op terug.
Daarnaast is er een ander, telkens terugkerend
probleem. Wanneer de categorie van het morele
is afgebakend, wordt daarbinnen onderscheid gemaakt tussen wat goed, gewenst, geoorloofd of verplicht is en wat kwaad, ongewenst, ongeoorloofd of
verboden is. Bij dit onderscheid wordt opnieuw de
term ‘moreel’ gebruikt. We onderscheiden dan morele handelingen of gedragingen (in deze specifieke
zin) ten opzichte van immorele. Het probleem is
hoe dit onderscheid gemaakt kan worden en welke
criteria ervoor gebruikt kunnen worden. We zullen
zien dat voor dit doel verschillende ethische theorieën zijn ontwikkeld.
10
Hoofdstuk 1 • Ethiek
meta-ethiek
1
A-MOREEL
MOREEL
moreel
im-moreel
normatieve ethiek
. Figuur 1.2 Twee betekenissen van de term ೂmoreel’.
Omdat de term ‘moreel’ dubbelzinnig is, kan
ook ethiek zich op twee verschillende terreinen
richten (zie . Figuur 1.2). De term ‘moreel’ kan gebruikt worden als benaming van een categorie die
tegengesteld is aan ‘amoreel’. De ethiek die zich bezighoudt met de reflectie op het verschil tussen deze
categorieën (t.w. het ethische en het niet-ethische)
noemen we meta-ethiek. Hierbij kan bijvoorbeeld
aan de orde komen wat de verschillen zijn tussen
morele regels en verkeersregels.
De term ‘moreel’ kan echter ook gebruikt worden als benaming voor een categorie die tegengesteld is aan ‘immoreel’. De ethiek die zich bezighoudt met de reflectie op het verschil tussen deze
categorieën (t.w. het ‘goede’ en het ‘kwade’, het
‘juiste’ en ‘onjuiste’) noemen we normatieve ethiek.
Ook hierop komen we terug bij het bespreken van
de gangbare indeling van ethiek.
Het verwarrende is dat beide laatstgenoemde
categorieën (het ‘morele’ en ‘immorele’) samen de
categorie ‘moreel’ uit de eerste tegenstelling vormen.
1.6
Soorten uitspraken
Voor het herkennen van ethische problemen is het
belangrijk onderscheid te maken tussen verschillende soorten uitspraken. In het dagelijkse leven
wisselen beschrijvingen en waarderingen elkaar af.
Soms is duidelijk dat verschillende uitspraken worden gedaan. Soms echter lijken de uitspraken wat
vorm betreft op elkaar, waardoor het verschil niet
meteen duidelijk is.
» Carien is een eerstejaars medisch student. «
Het gaat hier om een feitelijke constatering waarmee een bepaalde stand van zaken wordt weergegeven. Er wordt gezegd dat iemand zus of zo is. Dat
valt voor anderen te controleren. We weten welk
soort gegevens we nodig hebben om de uitspraak
te bevestigen of te weerleggen. De uitspraak is dan
waar of onwaar. Er valt objectief vast te stellen of
de uitspraak klopt. Het betreft een descriptieve (beschrijvende) uitspraak.
» Carien is een goede collega. «
Wanneer iemand deze uitspraak doet, zullen we dit
opvatten als een waarderende of goedkeurende uitspraak. Er wordt niet zozeer een bepaalde stand van
zaken weergegeven, maar een oordeel uitgesproken. Degene die dit zegt, stelt niet vast dat het zo is,
maar poneert dat hij vindt dat het goed is zoals het
is. Blijkbaar worden er criteria of normen gehanteerd op grond waarvan de uitspraak valt te doen.
De uitspraak kan niet objectief worden getoetst aan
11
1.7 • Methodische kenmerken van ethiek
de werkelijkheid, zoals een descriptieve uitspraak,
maar we kunnen wel nagaan welke criteria zijn gehanteerd en of die opgaan voor Carien. Omdat met
behulp van criteria of normen een oordeel wordt
geveld over iemand, gaat het om een normatieve
uitspraak.
Naast descriptieve en normatieve uitspraken
is er een derde soort uitspraken te onderscheiden.
Ook daarbij wordt iemand of iets gewaardeerd.
Maar die waardering is een uiting van persoonlijke
smaak. De criteria die gehanteerd worden voor de
waardering zijn subjectief; ze zullen van persoon
tot persoon verschillen. Wat de een mooi vindt, is
voor de ander afgrijselijk. Een voorbeeld van een
dergelijke uitspraak is:
» Carien is een mooie vrouw. «
Deze uitspraak is een uiting van gevoel of besef.
Het is een expressieve taaluiting. Ze verschilt van
een descriptieve uitspraak doordat er geen stand
van zaken wordt beschreven die objectief verifieerbaar is. Wellicht zullen anderen instemmen met de
uitspraak, maar dat is dan niet omdat er onafhankelijke criteria bestaan waaraan de uitspraak kan worden getoetst. Als iemand van mening is dat Carien
juist lelijk is, hebben we geen mogelijkheden hem
van het tegenovergestelde te overtuigen; smaken
verschillen, zeggen we dan.
De uitspraak komt met een normatieve uitspraak overeen doordat ze een beoordeling bevat
en doordat het een bewering betreft die geen aanspraak op kennis omtrent een stand van zaken doet
gelden. Maar hier houdt de overeenkomst op. Er
zijn ten minste twee verschillen tussen expressieve
en normatieve uitspraken.
1. Normatieve uitspraken eisen ten eerste geldigheid op, terecht of niet. Wanneer de normatieve uitspraak wordt gedaan over een arts,
valt in principe een verzameling van normen
te identificeren die aangeven wanneer iemand
een goede medische beroepsbeoefenaar is. De
uitspraak is niet objectief te toetsen als waar of
onwaar. Maar ze is wel in een redelijke gedachtewisseling te rechtvaardigen met behulp van
argumenten.
2. Normatieve uitspraken kunnen in de tweede
plaats, net als expressieve uitspraken, inder-
1
daad uiting geven aan gevoelens van instemming of afkeuring, maar ze zijn tegelijkertijd
meer dan dat: ze hebben handelingsimplicaties. Ze bevatten geboden, verboden, voorschriften, adviezen of aanbevelingen. Dat wil
zeggen dat normatieve uitspraken een appellerend en algemeen karakter hebben; ze willen
invloed uitoefenen op eigen en andermans
gedrag. Als iemand een goede collega is, kunnen anderen er een voorbeeld aan nemen, kun
je haar het beste vragen om voor je in te vallen,
komt ze in aanmerking voor salarisverhoging
en zo meer.
In de ethiek hebben we vooral te maken met normatieve uitspraken. Ethische uitspraken zijn meestal
normatieve uitspraken. Omgekeerd zijn lang niet
alle normatieve uitspraken ethisch.
In het recht en in de grammatica bijvoorbeeld
worden voortdurend normatieve uitspraken gedaan (‘zee-egel’ moet met een koppelteken worden
geschreven en niet met een trema). Het aanleren
van vaardigheden berust vaak op het opvolgen van
normatieve uitspraken (bij auscultatie drukt u met
de klok van de stethoscoop niet te sterk op de huid).
Ook in het dagelijkse handelen spreken we elkaar
nogal eens toe met normatieve uitspraken (een stevige boekenkast maak je met schroeven, niet met
spijkers).
1.7
Methodische kenmerken van
ethiek
Tot nu toe zijn twee eigenschappen van ethiek aan
de orde gekomen: (1) het object van ethiek is moraal en moraliteit; (2) ethische uitspraken zijn veelal
normatieve uitspraken.
Een derde kenmerk van ethiek is haar methodische benadering. Net als andere vakken wordt
ethiek erdoor gekenmerkt dat ze op een systematische wijze en met een welomlijnde methode te
werk gaat.
In de filosofie bestaat verschil van mening over
de vraag of de methodische aanpak ook betekent dat
ethiek een wetenschap is. Sommige Angelsaksische
filosofen hebben naar voren gebracht dat ethiek
geen wetenschap is. Ethische uitspraken zijn vol-
12
1
Hoofdstuk 1 • Ethiek
gens hen geen beweringen; ze brengen geen kennis
over, maar zijn uitdrukkingen van de gevoelens van
de spreker. Normatieve uitspraken zijn in feite expressieve uitspraken. Dat betekent dat in de ethiek
redeneren is uitgesloten. Morele oordelen geven
lucht aan emoties en dienen voornamelijk om de
attitudes van de toehoorders op die manier te beïnvloeden. Over ethiek is dus niets wetenschappelijks
te zeggen. Hooguit is er wetenschappelijke studie
mogelijk van typisch ethisch taalgebruik.
Hiertegenover staat de opvatting dat ethiek
een wetenschap is. Net als andere wetenschappen
bestudeert ethiek een aspect van de werkelijkheid,
verklaart ze de bestudeerde verschijnselen, vormt
ze theorieën en trekt ze door logisch redeneren
conclusies. Net zoals andere wetenschappelijke onderzoekers wil een ethicus de waarheid over een
deel van de werkelijkheid leren kennen.
Beide opvattingen vinden hun verdedigers.
Vastgesteld kan worden dat normatieve oordelen
een bepaalde functie hebben. Ze kunnen op iemands gemoed werken, zoals de eerstgenoemde
opvatting bevestigt. Maar daarmee is niet alles gezegd. Kenmerkend voor ethische uitspraken is toch
vooral hun inhoud. Normatieve ethiek houdt op de
keper beschouwd in dat we andere mensen en hun
handelingen aan een beoordeling onderwerpen.
Dit betekent nog niet dat ethiek een wetenschap
is, vergelijkbaar met andere wetenschappen, zoals
de laatstgenoemde opvatting verdedigt. Normatiefethische uitspraken zijn niet direct te herleiden tot
waarneembare kenmerken van de wereld. Ze zijn
geen feitelijke constateringen of descriptieve uitspraken. Maar wat geeft een normatief oordeel dan
aan? Wordt daarmee een bewering uitgedrukt die
waar of onwaar is? Is een ethisch oordeel te verifiëren? Geeft zo’n normatief-ethisch oordeel bepaalde
kennis weer, die op algemene grondslagen berust?
Klaarblijkelijk is dat niet zonder meer het geval,
want anders waren we in staat morele disputen
op te lossen met een beroep op feitelijkheden en
konden we consensus bereiken over fundamentele
ethische problemen.
Of men nu vindt dat ethiek een wetenschap is
of niet, ethiek probeert problemen zo veel mogelijk
op wetenschappelijke wijze te benaderen. Hierover
is men het eens. Dit betekent dat in de ethiek rationeel en methodisch te werk wordt gegaan.
1.7.1
Rationele benadering
In de ethiek wordt, net als in de vakwetenschappen, alleen een beroep gedaan op de kenvermogens zoals de mens die van nature heeft. Hierdoor
onderscheidt ethiek zich van religie en levensbeschouwing. Deze laatste zijn vaak verbonden met
een geheel van specifieke morele opvattingen. Als
iemand bijvoorbeeld een christelijke levensbeschouwing heeft, geeft hij impliciet te kennen specifieke normen voor zijn handelen te hanteren. Deze
normen zijn voor hem gefundeerd op het bestaan
van een Schepper en hun oorsprong leidt hij af uit
de Openbaring. Als zo iemand ethiek gaat beoefenen, zal hij meestal van diezelfde normen uitgaan;
hij doet daarmee geen afstand van zijn persoonlijke
geschiedenis. Omdat de ethiekbeoefenaar persoonlijk betrokken is bij de morele problematiek, is er
een onvermijdelijke invloed van religie en levensbeschouwing op ethiek.
Daarmee is ethiek niet een subjectieve of onwetenschappelijke aangelegenheid geworden, want
waar het in de ethiek om gaat is redelijke argumentatie. Morele opvattingen kunnen voortkomen uit
onze religie en levensbeschouwing. Wat we bijvoorbeeld vinden van kloneren hangt samen met onze
levensbeschouwing. Maar in de ethiek stellen we
deze opvattingen in beginsel ter discussie. Wat we
vinden, moet rationeel te verantwoorden zijn, ook
ten opzichte van mensen die onze levensbeschouwing niet delen. De argumenten die geleverd worden voor of tegen een bepaalde opvatting moeten
niet van religieuze en levensbeschouwelijke aard
zijn, dat wil zeggen een beroep doen op kennis die
onze natuurlijke vermogens te boven gaat. De argumentatie doet slechts een beroep op wat wij met
onze ratio kunnen achterhalen en als juist inzien.
In de filosofie wordt ter verduidelijking hiervan
een onderscheid gemaakt tussen ethiek in materiële
zin (hier gaat het om de inhoud, namelijk de morele
opvattingen en stellingen die verdedigd worden) en
ethiek in formele zin (hier gaat het om de vorm van
ethiek, namelijk de structuur van de redenering, de
rationaliteit van de argumentatie voor deze opvattingen en stellingen). Als het om ethiek in materiële zin gaat, is invloed van levensbeschouwelijke
opvattingen onvermijdelijk. Maar zodra ethiek in
formele zin aan de orde is, dus wanneer het gaat
1.7 • Methodische kenmerken van ethiek
om de argumenten waarmee een bepaalde opvatting wordt onderbouwd, is de invloed van levensbeschouwing niet langer gewenst.
Een andere manier om hetzelfde te zeggen is de
volgende. We zagen eerder hoe ethiek altijd begint
vanuit morele ervaring. Die ervaring is afkomstig
uit onze opvoeding, de tradities waarin we ons
plaatsen, de belevingen die we meegemaakt hebben.
Normen en waarden, morele opvattingen hebben
we overgedragen gekregen van anderen. Op zichzelf kunnen we van mening verschillen over waar
die opvattingen precies vandaan komen: of ze door
mensen zijn gemaakt of door God gegeven. Maar
de levensbeschouwelijke genese van morele normen
en waarden is iets anders dan hun geldigheid. Met
andere woorden: hoe we aan onze morele opvattingen komen, staat los van de vraag of ze al dan niet
houdbaar en verdedigbaar zijn. Zoals Sokrates liet
zien, is het feit dat bepaalde normen door mensen
zijn afgesproken (er is dus een bepaalde genese), op
zichzelf geen reden dat die normen ook geldigheid
zouden moeten hebben. Wanneer de meerderheid
van de mensen een bepaalde handelwijze afspreekt
en het erover eens is dat die handelwijze goed is, betekent dat nog niet dat die handelwijze ook moreel
goed is, dat wil zeggen verdedigd kan worden. Om
dat laatste te kunnen zeggen zijn rationele argumenten noodzakelijk. Uiteindelijk gaat het er niet
om wat mensen gewoon zijn te doen, maar om wat
ze behoren te doen.
1.7.2
Methodische benadering
In de ethiek wordt net als in de vakwetenschappen een kritische methode gehanteerd. Er wordt
gestreefd naar een nauwkeurige begripsvorming,
probleemstelling en argumentatie, na voorafgaande kritische vaststelling van de feiten; problemen
worden systematisch behandeld; de verkregen resultaten worden overzichtelijk geordend. In algemene zin verschilt de werkwijze van de ethiek niet
van die in de vakwetenschappen. Bij de aanpak van
problemen wordt in de ethiek via een aantal specifieke stappen gewerkt, zoals we eerder zagen bij de
bespreking van de voorbeelden in het begin van dit
hoofdstuk. De ethische reflectie verloopt namelijk
in drie fasen.
13
1
1. In eerste instantie wordt begonnen met het beschrijven, analyseren en systematiseren van de
normen en waarden die in een bepaalde groep
of samenleving gelden en die bij een concreet
vraagstuk in het geding zijn. Vragen hierbij
zijn: Welke normen en waarden spelen een
rol? Op grond van welke normen en waarden
wordt of is feitelijk een beslissing genomen?
2. Na deze probleembeschrijving gaat de ethische reflectie over in een fase waarin gezocht
wordt naar de wijzen waarop de feitelijk gehanteerde normen worden gerechtvaardigd.
Welke argumenten spelen in de discussie een
rol? Hoe wordt het handhaven van bestaande
normen of het invoeren van nieuwe normen
verdedigd? Hiervoor moeten de verschillende
argumentaties kritisch met elkaar worden vergeleken. Bovendien vraagt dit om verheldering
van de mensbeelden en maatschappijbeelden
die aan deze normen ten grondslag liggen. Of
anders gezegd: We moeten de waarden opsporen die in de verschillende argumentaties
voorondersteld worden (in de volgende paragraaf zullen we ingaan op de samenhang en
verschillen tussen normen en waarden).
3. In de derde fase worden de gehanteerde
normen en achterliggende waarden kritisch
getoetst. De vraag is dan niet meer welke
normen in feite worden gehanteerd en welke
gronden ervoor worden aangevoerd. Het gaat
er nu om hoe mensen zich zouden moeten
gedragen en welke overwegingen ze zouden
moeten laten meetellen bij morele beslissingen.
Op welke waarden zijn de door ons gebruikte
normen gebaseerd en hoe kunnen we deze
waarden verantwoorden? Zo is bijvoorbeeld
discriminatie niet geoorloofd alleen op grond
van het feit dat het nu eenmaal in bepaalde
landen voorkomt. De normatief-ethische discussie moet erover gaan of die feitelijke discriminatie al dan niet te rechtvaardigen is. Als
discriminatie gerechtvaardigd wordt met een
beroep op het staatsbelang of de fundamentele
ongelijkwaardigheid van mensen, worden de
betekenis en implicaties van deze rechtvaardigingsgronden ter discussie gesteld. We kunnen
ook zeggen: het gaat erom welke waarde aan
deze mogelijke rechtvaardigingsgronden kan
14
Hoofdstuk 1 • Ethiek
en moet worden gehecht. Het toetsingscriterium bij vaststelling van die waarden wordt
ontleend aan de wijsgerige visie die men heeft
op mens en menselijkheid. Dit verband tussen
ethiek en mensbeeld is duidelijk in de definitie
van ethiek, gegeven door de medisch-ethicus
Sporken:
1
» Ethiek is een systematische bezinning op het
menselijk handelen met het oog op zijn humaniteitskarakter. «
In de fase van kritische toetsing vormt ‘humaniteit’
voor Sporken de toetssteen in de ethiek. Zoals we
eerder zagen, heeft iedereen die normatieve uitspraken doet, hieromtrent in feite meer of minder
welomschreven opvattingen. Een terugkerend probleem is evenwel in hoeverre deze fundamentele
visie zelf rationeel is te verantwoorden.
1.8
Normen en waarden
Verscheidene malen is tot nu toe gesproken over
normen en waarden. In een specifieke gemeenschap, een bepaalde groep mensen of bij verschillende volkeren gelden feitelijk allerlei normen en
waarden. Vanuit normatief-ethisch perspectief is
het van belang hoe we die normen en waarden kunnen beoordelen. Welke van de feitelijk gehanteerde
normen en waarden zijn goed? Om dat te kunnen
beoordelen moeten we afstand nemen, ons op een
wat abstracter niveau plaatsen. Daarom zijn in de
normatieve ethiek theorieën ontwikkeld waarin
uitgangspunten voor het handelen worden aangegeven. Die uitgangspunten worden geformuleerd
als normen.
De term ‘norm’ is afgeleid van het Latijnse
norma, winkelhaak. Dit instrument wordt gebruikt om te zien of een rechte hoek gemaakt
wordt bij het bouwen van een huis. Een norm is
iets waarmee men meet. Dat meten gebeurt op
twee manieren, vooraf en achteraf. Dat houdt in
dat een norm in twee betekenissen kan worden
gebruikt, als richtsnoer en als maatstaf. Normen
zijn regels om richting te geven en te beoordelen.
Normen hebben zowel een functie voor toekomstig handelen, als een functie voor de beoordeling
van handelen dat reeds plaatsgevonden heeft. Normen dienen, met andere woorden, als richtsnoer
voor toekomstig leven en handelen (‘hoe moet iets
gedaan worden?’) en als criterium of maatstaf ter
beoordeling van concrete handelingen die hebben
plaatsgevonden (‘is het gedaan zoals het moest?’).
Met behulp van dergelijke normen kunnen dus
oordelen worden uitgesproken over gangbare handelingspraktijken.
De omgang van mensen met elkaar wordt geregeld door tal van normen. Voorbeelden zijn er
te over: ‘hier wordt niet gerookt’, ‘maximumsnelheid 100 kilometer per uur’, ‘een belofte verbreek
je niet’ of ‘echte vrienden helpen altijd’. Ook in de
gezondheidszorg gelden tal van normen. Bijvoorbeeld: wanneer je een patiënt wilt inschakelen bij
een experiment kan dat alleen op basis van ‘informed consent’ (toestemming na gegeven informatie); wanneer een patiënt je iets vertelt, brief je dat
niet over aan anderen (beroepsgeheim); wanneer
je euthanasie wilt uitvoeren, kan dat slechts wanneer je een collega hebt geraadpleegd (toetsing van
ingrijpende beslissingen).
Veel normatief-ethische discussies zijn gericht
op het ontwikkelen, bespreken en kritiseren van
dergelijke normen. De vraag is dan onder welke
condities bijvoorbeeld abortus of euthanasie kan
worden uitgevoerd. Of welke normen gelden voor
seksueel gedrag (geen seks voor het huwelijk; geen
seks zonder wederzijdse instemming; geen seks
zonder condoom; geen seks met patiënten).
Deze voorbeelden wijzen erop dat normen veelal negatief worden geformuleerd; ze begrenzen ons
handelen; ze geven eerder een verbod dan een gebod aan. In principe zijn ze volledig haalbaar; als in
een gebouw de norm ‘niet roken’ geldt, is die norm
volledig te halen als iedereen wil. Normen kunnen
we naleven. Dergelijke normen leren we tijdens
onze opvoeding en opleiding; soms worden ze zelfs
voorgeschreven, bijvoorbeeld als iemand een goede
dokter wil zijn. Normen zijn ook afdwingbaar; er
kan door bepaalde instanties (bijvoorbeeld een beroepsorganisatie) worden toegezien op naleving.
Normen verschillen van waarden. Meestal
wordt dat verschil verdonkeremaand doordat
steeds gesproken wordt van normen en waarden,
alsof het over dezelfde zaken gaat. ‘Waarde’ heeft
twee betekenissen. Ten eerste is ‘waarde’ de beteke-
15
1.8 • Normen en waarden
1
. Tabel 1.1 Verschillen tussen normen en waarden.
Normen
waarden
negatief
positief
in principe haalbaar
nooit ten volle haalbaar
naleven
ernaar leven
leren, voorschrijven
tonen, voorleven
delegeren aan instanties
persoonlijk contact
autonome afspraak
heteronome oriëntatie
omwille van iets anders
perspectief op zichzelf
afdwingen
opvoeden
rapporteren
vieren
uitwendig gebod
inwendige betrekking op het goede
nis die iets heeft als ruilobject. In de boekwinkel
kan ik van een nieuw filosofieboek vragen wat de
waarde is. Betekenis wordt in dit geval uitgedrukt
in geld. Ten tweede is ‘waarde’ de betekenis die iets
heeft in zedelijk, geestelijk of esthetisch opzicht, of
door persoonlijke betrekking. Een filosofieboek bij
mij in de kast kan vrijwel niets waard zijn in de eerste betekenis, maar heel veel in de tweede, bijvoorbeeld omdat het mij voor het eerst duidelijk maakte
wat filosofie was. Bij ethiek gaat het om waarden
in de tweede betekenis van het woord, zoals vrede,
vriendschap, respect, inzicht en verantwoordelijkheid.
Waarden zijn in zekere zin vaag. Ze zijn meestal
positief geformuleerd: ze geven iets aan dat belangrijk en nastrevenswaardig is. Waarden zijn nooit
ten volle haalbaar. Je kunt ze niet naleven, maar
wel ernaar leven; je kunt ze tonen in je gedrag en
je persoonlijke contacten. Waarden zijn niet af te
dwingen; ze roepen meestal tot iets op, inspireren
ons tot bepaald handelen. Over waarden kun je niet
rapporteren of een verslag uitbrengen. Gevraagd
kan worden welk percentage van de weggebruikers
zich houdt aan een bepaalde norm; het is vreemd
om te vragen of en in welke mate vandaag door studenten voldaan wordt aan de waarde ‘vriendschap’.
Wanneer we nadenken over normen en waarden, ontdekken we dat er nogal wat verschillen zijn.
Die verschillen zijn weergegeven in . Tabel 1.1.
Naast verschillen is er ook een duidelijke samenhang tussen normen en waarden. Normen zijn
regels voor het domein van het pragmatische handelen. Zij geven ons aanwijzingen hoe het beste te
handelen. Normen helpen ons bij een antwoord op
de vraag: Wat te doen?
Maar op basis waarvan worden normen geformuleerd? Hoe zijn normen tot stand gekomen?
Waarom vinden we het belangrijk dat men zich aan
die normen houdt? Hier komen waarden in het
spel. Waarden geven ons inspiratie, zij verlenen zin
aan activiteiten, zij geven een ideaal aan; zij vormen
datgene wat we de moeite waard vinden, wat we
nastrevenswaard achten. Om bepaalde waarden zo
veel mogelijk te realiseren, worden specifieke normen geformuleerd. Daarmee zijn waarden voor de
ethiek meer basaal dan normen.
Verschillen en samenhang tussen normen en
waarden zijn essentieel voor de ethiek. Nadenken
over ethiek betekent vooral nadenken over waarden, dat wil zeggen over die zaken die essentieel
zijn voor ons leven en onze beroepsuitoefening. Pas
als we weten wat de moeite waard is, krijgen ook
allerlei normen en regels in het dagelijks leven betekenis voor ons. Normen moeten vanuit waarden
worden bepaald en niet andersom. Normen veranderen; ze zijn afhankelijk van een specifieke tijd
en cultuur. Waarden hebben een meer permanent
karakter. Daarbij is steeds de vraag hoe waarden
16
1
Hoofdstuk 1 • Ethiek
vertaald moeten worden in normen voor het pragmatische domein van het handelen in deze tijd en
cultuur.
Bij een norm kan dus steeds de vraag worden
gesteld waarom die van belang is. Daarom richt
ethiek zich zowel op normen als op waarden. Een
ethiek die zich alleen richt op normen, blijft steriel.
Ethische beschouwingen worden dan moralistisch;
zij herhalen: ‘Dit moet of moet niet’ of ‘Dat mag
niet’. We worden geacht ons te houden aan allerlei
normen (en daarvan afgeleide regels), maar zien de
zin daarvan niet meer in. Daarom is het steeds van
belang om de ethische discussie terug te voeren op
de achterliggende waarden.
1.9
Het morele gezichtspunt
Ethiek gaat niet over van alles en nog wat. Ethiek
houdt een bepaalde manier in van kijken naar
mensen en hun handelingen en producten. De
vraag is dan wanneer handelingen, gedragingen of
eigenschappen zijn te kwalificeren als ‘moreel’ en
daardoor ontvankelijk zijn te maken voor ethische
beoordeling. De term ‘moreel’ wordt hier gebruikt
in tegenstelling tot ‘amoreel’; het gaat om de afbakening van het domein van de ethiek. Morele termen drukken een speciaal soort waardering van het
menselijk handelen uit, een bepaalde manier van
evalueren.
Het gebruik van deze termen houdt in elk geval
het volgende in:
1. De bereidheid om de norm of regel waarop het
oordeel over het handelen berust, in beginsel
op iedereen gelijkelijk van toepassing te laten
zijn. Dit staat bekend als het kenmerk van
universaliseerbaarheid. Simpeler gezegd: ‘Stel
je voor wat er zou gebeuren als iedereen zo
handelt als jijzelf.’ De regel waardoor iemand
zich in een bepaalde situatie laat leiden bij
zijn handelen, is moreel als die regel universaliseerbaar is. Dat wil zeggen: de handelende
persoon moet bereid zijn te willen dat iedereen
in soortgelijke situaties zou handelen als hij
zich voorgenomen heeft te doen. Feitelijk hoeft
de desbetreffende regel dus (nog) niet algemeen te gelden; hij is niet universeel geldend.
Met de moeilijke term ‘universaliseerbaarheid’
geven we aan dat de regel algemeen geldend
gemaakt moet kunnen worden, ook al is hij dat
in de praktijk van dat moment niet. Er kan een
vergelijking worden getrokken met de modieuze term ‘studeerbaarheid’; in de praktijk zijn
veel studieprogramma’s niet zo ingericht dat
het lukt ze in vier jaar af te ronden; maar die
programma’s kunnen wel zo worden gemaakt.
Het eerder gegeven voorbeeld van medisch
onderzoek laat hetzelfde zien. Als ‘informed
consent’ een ethische norm is voor deelname
aan medische experimenten, dan moeten we
die norm gelijkelijk willen toepassen, zowel in
Nederland als in Nigeria.
Het kenmerk van universaliseerbaarheid richt
de blik op de mogelijke gevolgen van het handelen. Door niet alleen de actuele situatie in
ogenschouw te nemen, maar ook de toekomst,
wordt een appel gedaan op het verantwoordelijkheidsgevoel van de betrokkene.
Universaliseerbaarheid is een formeel kenmerk
van een norm of regel. Het gaat om de vorm,
niet om de inhoud. Ook in een vakgebied als
de logica gaat het om formele uitspraken: ‘als
X, dan Y’; we kunnen nog van alles invullen voor X en Y. Wanneer we een ethische
uitspraak doen, welke dan ook, moet die uitspraak in elk geval het formele kenmerk van
universaliseerbaarheid hebben. Dat kenmerk
zegt op zichzelf nog niet wat we in concreto
moeten doen, wat we allemaal kunnen willen
als algemene regel of wet. Toch wijst het op
iets belangrijks: wanneer we zeggen dat iets
‘ethisch’ is, zeggen we tegelijkertijd dat veralgemenisering ervan mogelijk is. We kunnen niet
een regel moreel noemen en voor onszelf of
een bepaalde groep een uitzonderingspositie
opeisen. Dit wordt ook uitgedrukt in een oude
wijsheid, de zogenoemde ‘gulden regel’: ‘wat
gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een
ander niet’.
2. Een tweede formeel kenmerk van het morele
gezichtspunt is prescriptiviteit. Dit betekent dat
opvattingen moreel zijn doordat ze een voorschrift inhouden, een richtlijn geven voor het
handelen. Ethiek bestaat niet uit de beschrijving van situaties of expressie van emoties,
maar beoogt het handelen van mensen in een
17
1.10 • Recht en ethiek
bepaalde richting te sturen. Ethische uitspraken zijn vaak te herkennen aan een bepaalde
vorm: ‘Dat kun je niet maken’, ‘Dat doe je als
arts niet’, ‘Je bent verplicht om…’, ‘Dat deugt
niet’, ‘Als goed arts hoor je … te doen’. Ook dit
kenmerk is formeel, omdat nog niet aangegeven wordt wat gedaan moet worden of juist
niet. Voor ‘dat’ of ‘…’ kunnen we nog van alles
invullen.
3. Het derde kenmerk van het morele gezichtspunt is materieel. Er wordt een bepaald soort
redenen voor het handelen aangevoerd: de
bereidheid om het standpunt van welbegrepen
eigenbelang te verlaten en daadwerkelijk met
de belangen van anderen rekening te houden.
Handelingen, regels, opvattingen zijn als ‘moreel’ te kwalificeren, als ze betrekking hebben
op het geluk en welzijn van idealiter iedereen,
of ten minste van anderen dan de handelende
persoon zelf. Het gebruik van het morele
vocabulaire houdt in dat we ons eigenbelang
niet meer op de voorgrond plaatsen. Alleen
die handelingen zijn moreel te noemen die
gerechtvaardigd worden met een beroep op de
belangen, het welzijn of het geluk van anderen.
Wil een beslissing moreel zijn, dan is vereist
dat men zich verplaatst in de situatie van degenen die erdoor getroffen worden en dat men
zich in die omstandigheid afvraagt of de beslissing dan nog steeds billijk is. Als maatstaf voor
het morele gezichtspunt geldt hier dus dat men
zich van zijn eigen perspectief weet te distantiëren. Met andere woorden: een ethische uitspraak wijst op waarden die voor alle mensen
in het algemeen van belang zijn.
Dit laatste kenmerk hangt samen met het doel van
ethiek. Want waarom is er zoiets als een moreel gezichtspunt? Waarom houden mensen zich eigenlijk
bezig met ethiek?
De Britse filosoof G.J. Warnock heeft op deze
vragen het volgende antwoord gegeven. Uitgangspunt is het gegeven dat we altijd leven samen met
anderen; ons bestaan is noodzakelijk verbonden
met dat van anderen. Maar we weten ook uit ervaring dat dit samenleven niet vanzelf leidt tot het
welzijn van ieder van ons. De reden hiervoor is
dat het menselijk bestaan er niet uit zichzelf toe
1
neigt beter te worden, maar in feite steeds het risico
loopt te verslechteren. Onze noden, behoeften en
verlangens zijn meestal niet allemaal te bevredigen.
Wat wij willen, kan botsen met wat anderen willen.
Meestal willen we zelf verschillende dingen tegelijkertijd en moeten we prioriteiten stellen. Kortom:
in de praktijk zijn er allerlei beperkende factoren
die dwingen tot het maken van keuzen.
Ethiek draagt bij tot het verbeteren (of in ieder geval niet verslechteren) van het menselijk
bestaan. Het morele vocabulaire met zijn nadruk
op deugden, waarden, normen en principes dient
geen ander doel dan het zo veel mogelijk tegengaan
van de menselijke beperktheden en de schadelijke
effecten ervan. De middelen die ethiek hanteert,
zijn specifiek: nadruk op argumentaties en universaliseerbaarheid. Dat geeft tegelijk de grenzen van
ethiek aan. Ze kan mensen niet dwingen iets op een
bepaalde manier te doen. Ze heeft bovendien geen
echte sancties, zoals het recht. Ethiek kan slechts
overreden. Op het moment dat mensen niets willen weten van morele overwegingen of zich niets
gelegen laten liggen aan een slechte reputatie, is de
rol van ethiek uitgespeeld.
1.10
Recht en ethiek
In de gezondheidszorg houdt het recht zich vaak
met dezelfde onderwerpen bezig als de ethiek. Bij
‘recht’ denken we aan rechtspraak en wetten. Recht
verwijst naar het geheel van rechtsregels dat in elke
gemeenschap geldt. We spreken bijvoorbeeld van
Nederlands recht. Recht heeft betrekking op relaties (rechtsverhoudingen) tussen burgers onderling
en tussen overheid en burgers. In het privaatrecht
(dat burgerlijk recht en handelsrecht omvat) komen
de juridische relaties tussen burgers onderling aan
de orde, bijvoorbeeld de behandelingsovereenkomst tussen arts en patiënt. In het publiekrecht
(dat onder meer strafrecht omvat) wordt de verhouding tussen overheid en burgers geregeld; dit
is het geval als een arts zich voor de rechter moet
verantwoorden voor zijn handelen. De regels die
in het recht van toepassing zijn, komen uit diverse
bronnen. Allereerst wetten en wetboeken, bijvoorbeeld het Wetboek van Strafrecht of het Burgerlijk
Wetboek. Vervolgens internationale overeenkom-
18
1
Hoofdstuk 1 • Ethiek
sten (verdragen), zoals het Europees Verdrag voor
de Rechten van de Mens. Ten derde de rechtspraak
waarbij de rechter over zaken een uitspraak doet;
sommige zaken zijn complex en de wetgever heeft
niet alle complicaties kunnen voorzien; de wettekst
moet dan geïnterpreteerd worden. De eerste betekenis van ‘recht’ verwijst dus naar dit geheel van
rechtsregels.
Een tweede betekenis van ‘recht’ zien we bijvoorbeeld als gesproken wordt van de rechten van
de patiënt. Recht betekent de bevoegdheid om iets
te doen, te bezitten of om op iets aanspraak te maken; die bevoegdheid is meestal weer verleend door
een rechtsregel of wordt daardoor beschermd. Zo
spreken we van het recht van de eigenaar op zijn eigendom. Iemand kan in dat geval ergens aanspraak
op maken. Een patiënt bijvoorbeeld dient geïnformeerd te worden over zijn gezondheidssituatie, of
hij moet toestemming geven voordat hij in een wetenschappelijk onderzoek wordt opgenomen; dat is
zijn recht.
Een derde betekenis van ‘recht’ heeft te maken
met de rechtvaardigheid van de rechtsregels. Er
bestaat een wettelijke regeling, maar de vraag is of
met die regeling ‘recht’ is gedaan. In de rechtsregels zijn veelal normen en waarden verpakt. Niet
lang geleden hadden wettelijke regelingen in de
gezondheidszorg alleen betrekking op de beroepsbeoefenaar. Dat werd in recente tijden steeds vaker
als onrechtvaardig beschouwd, omdat de positie
van de patiënt zwak was. Die positie is versterkt
door het formuleren van patiëntenrechten en de
aanvaarding van aparte wetten, bijvoorbeeld ter regeling van de arts-patiëntrelatie. Het kan ook zijn
dat een wettelijke regeling wordt achterhaald door
ontwikkelingen. Zo was het bewust doden van een
patiënt tot voor kort verboden. Na decennia discussie is echter een wettelijke regeling van kracht
geworden die euthanasie onder voorwaarden toestaat. Een derde situatie is dat er een wet van kracht
is die bij de praktische toepassing allerlei vragen
over goede zorg oproept. Zo is het juridisch heel
lastig om een patiënt met psychische stoornissen
tegen zijn wil op te nemen en te behandelen, ook al
zijn de behandelende artsen overtuigd van het nut
van behandeling.
Uit de voorbeelden blijkt dat recht en ethiek
vaak dicht tegen elkaar aan liggen. Over tal van
nieuwe en gecompliceerde zaken ontstaat ethische
discussie. In de loop van de tijd kristalliseren zich
bepaalde handelwijzen uit teneinde met die zaken
om te kunnen gaan in de praktijk. Rechtszaken en
uitspraken van juristen kunnen daarbij richting
geven. Die uitkristallisering vormt vaak de aanzet
voor een wettelijke regeling. Een wet vormt dan het
voorlopige eindpunt van de discussie en schept zekerheid over de regels. Toch kan steeds de vraag
worden gesteld of de wet wel recht doet. Daarmee
kan de discussie vervolgens weer verder gaan over
de vraag of het menselijk handelen nu goed geregeld is en of de regelingen wel tot goed handelen
van mensen leiden. Hier zien we dat recht en ethiek
voortdurend met elkaar te maken hebben. Beide
houden zich nogal eens met dezelfde onderwerpen
bezig en stellen dezelfde normatieve vragen.
Tussen recht en ethiek bestaan ook duidelijke
verschillen. Ethiek houdt zich bezig met de vraag:
wat is goed handelen? Zij is daarbij idealistisch. De
ethiek realiseert zich dat mensen zich vaak niet
aan normen houden en dat er allerlei praktische
problemen bij de toepassing van normen kunnen
zijn. Maar dat is geen reden om water bij de wijn
te doen. De norm ‘niet liegen’ wordt iedere dag
overal geschonden, maar dat is juist des te meer
reden om hem naar voren te brengen. Als iedereen
de waarheid sprak, zou ethiek wat dit betreft overbodig zijn. Het recht is pragmatischer. Het is gericht
op de vraag: hoe kan de samenleving zo ingericht
worden, dat mensen een goed leven kunnen realiseren, bijvoorbeeld hoe kan de arts-patiëntrelatie
zo geregeld worden, dat patiënten hun zelfbeschikkingsrecht kunnen uitoefenen? Dan moet je de
rechten specificeren en de condities waaronder ze
uitgeoefend kunnen worden. Het heeft geen zin om
rechten te formuleren die niet uitgeoefend kunnen
worden of niet te realiseren zijn. Zo is gesproken
over het recht op gezondheid, maar gezondheid is
niet iets dat zich laat maken of geven. Beter kan
gesproken worden over recht op gezondheidszorg.
Een tweede verschil tussen recht en ethiek is dat
recht afdwingbaar is. Doordat rechten zijn geformuleerd en in wetten zijn opgenomen, kan iemand
naar de rechter stappen om die rechten af te dwingen. De rechter toetst of het handelen overeenkomstig de wet is geweest. Als dat niet het geval is, volgt
een straf. Het recht stelt dus regels die toetsbaar zijn
19
1.11 • Indeling van ethiek
en afdwingbaar, en kan sancties leggen op het niet
toepassen van die regels. Bij de ethiek, zo zagen we
eerder, is hiervan geen sprake.
Een derde verschil is dat recht voor een gemeenschap geldt die vaak uiteenlopende opvattingen heeft. Wetten komen dan ook tot stand na een
lang proces van maatschappelijke en politieke meningsvorming. In dit proces speelt ethiek een vooraanstaande rol. Maar uiteindelijk moet de knoop
worden doorgehakt. Er hoeft geen consensus te
zijn, maar een politieke meerderheid aanvaardt een
wettelijke regeling. Meestal, maar lang niet altijd,
weerspiegelt die regeling normen en waarden die
door een meerderheid van de bevolking worden
gedeeld. Soms moeten ook compromissen worden
gesloten waardoor de tekst van een regeling soms
vaag of onduidelijk blijft. Maar als een wet is aangenomen, is dit wel de regeling die van kracht is.
Tegelijkertijd kan de ethische discussie over het
geregelde onderwerp doorgaan, temeer omdat de
normen die in de wet zijn uitgekristalliseerd, weer
kunnen veranderen. In het recht moet uiteindelijk
regelgeving worden afgesproken, terwijl de ethiek
primair gekenmerkt wordt door reflectie; dat betekent dat onafhankelijk van wat het recht gebiedt,
verder nagedacht wordt over wat goed en kwaad is.
vraagd wordt of euthanasie toelaatbaar is, of onderzoek bij artsen over de wenselijkheid van abortus
bij bepaalde aangeboren aandoeningen.
Anders dan de naam suggereert, gaat het in
descriptieve ethiek om meer dan beschrijving.
Zij poogt minstens evenzeer te verklaren waarom
gangbare normen-en-waardenstelsels een normatief karakter hebben (gekregen). Descriptieve
ethiek heeft dus een dubbele aanpak: allereerst
brengt ze zo nauwkeurig mogelijk in kaart hoe het
morele op een bepaalde tijd en plaats is georganiseerd en in praktijk gebracht; vervolgens zoekt ze
een antwoord op de vraag waarom bepaalde normen in de beschreven feitelijkheid vervat zijn. Een
specifiek normstelsel wordt in deze aanpak alleen
op zijn eigen merites beoordeeld; er wordt geen
oordeel uitgesproken met behulp van normen die
niet aan het stelsel zelf zijn ontleend. Door deze
aanpak onderscheidt descriptieve ethiek zich nauwelijks van studies op het terrein van de culturele
antropologie en vergelijkende sociologie. Als ze beoefend wordt, is dat meestal ook binnen het kader
van voornoemde wetenschappen. Omdat het normatieve element ontbreekt, vinden sommigen dat
hier nog niet echt van ethiek sprake is.
1.11.2
1.11
Normatieve ethiek
Indeling van ethiek
Ethiek wordt ingedeeld in descriptieve ethiek, normatieve ethiek en meta-ethiek.
1.11.1
1
Descriptieve ethiek
In de descriptieve ethiek wordt onderzocht welke
normen en waarden feitelijk gelden in een specifieke gemeenschap, een bepaalde groep mensen of
bij verschillende volkeren. Descriptieve ethiek is
een empirische wetenschap: zij bestudeert hoe de
categorie van het morele in uiteenlopende culturen
en samenlevingen en in verschillende perioden van
de geschiedenis gestalte heeft gekregen. Gepoogd
wordt een getrouw beeld te krijgen van de moraal
en moraliteit van een bepaalde gemeenschap, beroepsgroep of bevolkingssegment. Voorbeelden
zijn studies waarin de Nederlandse bevolking ge-
In de normatieve ethiek wordt bij de analyse als het
ware één stap afstand genomen van de praktijk.
Descriptieve ethiek heeft ons geleerd welke normen en waarden gangbaar zijn. De daaropvolgende
vraag is hoe we die normen en waarden kunnen
beoordelen. Welke van de gehanteerde normen en
waarden in de bestudeerde praktijk zijn goed? En
waarom? Of anders gezegd: hoe zijn ze theoretisch
te verantwoorden? Om de bestudeerde praktijk te
kunnen beoordelen en eventueel kritiseren, moeten
we er een zekere afstand van nemen. In de normatieve ethiek worden dan ook theorieën ontwikkeld
waarin abstracte, rationeel verantwoorde uitgangspunten voor het handelen worden gegeven. Die uitgangspunten dienen als richtsnoer voor toekomstig
leven en handelen en als criterium ter beoordeling
van concrete handelingen die reeds hebben plaatsgevonden. Met behulp van een dergelijk theoretisch
raamwerk kunnen oordelen worden uitgesproken
20
1
Hoofdstuk 1 • Ethiek
over gangbare handelingspraktijken. Descriptieve
ethiek heeft in het verleden bijvoorbeeld duidelijk gemaakt dat slavernij in westerse culturen een
veelvoorkomend en breed aanvaard fenomeen was,
waaraan specifieke waarden ten grondslag lagen. In
normatief-ethische beschouwingen werden tegen
de slavernij morele argumenten aangevoerd met
behulp van theorieën die de gelijkwaardigheid van
individuen funderend achten voor het samenleven
van mensen.
Dit voorbeeld laat zien waarom normatieve
ethiek volgens veel ethici het eigenlijke terrein van
de ethiek vormt. Zij formuleert immers een abstract
en universaliseerbaar theoretisch raamwerk waarin
kan worden beargumenteerd waarom de ene norm
beter is dan de andere. Ethiek kan niet volstaan
met het vaststellen en verklaren van feitelijkheden,
maar ze wil die feitelijkheden beoordelen, waarderen en, zo nodig, kritiseren.
Om dit doel te bereiken zijn en worden in de
normatieve ethiek tal van theorieën ontwikkeld.
Grosso modo zijn deze theorieën in twee typen te
verdelen: teleologische en deontologische.
z
Teleologische theorieën
Teleologische theorieën (van het Griekse telos =
doel) stellen dat moreel juist, wenselijk, nastrevenswaard of zelfs verplicht is wat leidt tot een bepaald
doel. Vanzelfsprekend moet dan overeenstemming
bereikt worden over wat dat doel precies is. Het gaat
uiteindelijk om wat op zichzelf het nastreven waard
is (het intrinsiek goede), niet om doelen die zelf
weer middel tot het bereiken van andere doelen zijn
(het instrumenteel goede). Als gezondheid intrinsiek goed is, dan is alles wat daartoe leidt (bijvoorbeeld het uittesten van een nieuw medicament bij
kinderen) ook moreel juist.
Bij dit type theorieën staat voorop dat eerst
wordt aangegeven wat telt als intrinsiek goed, als
datgene wat het uiteindelijke doel is waarop alle
menselijk handelen gericht moet zijn. In de geschiedenis van de ethiek zijn wat dit betreft uiteenlopende specifieke theorieën ontwikkeld. Het intrinsiek goede kan pluralistisch worden opgevat. Plato
bijvoorbeeld meende dat het grootste goed een samengestelde zaak is (het is tegelijk het hoogste zijn
en de grootste schoonheid). Monistische theorieën
. Figuur 1.3
(1748-1832).
De Britse filosoof Jeremy Bentham
vatten het intrinsiek goede op als genot (Epicurus),
geluk (Locke) of nut (Bentham, . Figuur 1.3). Een
voorbeeld van het laatste is het utilisme (van het
Latijnse utilis = nuttig). Volgens deze normatieve
ethiek is ‘moreel goed’ hetzelfde als ‘nuttig’; alles
(de middelen) wat het menselijk geluk (het doel)
bevordert, is daarom wenselijk. Dat betekent dat de
ethiek een betrekkelijk simpel uitgangspunt heeft.
» Het utiliteitsprincipe is de grondslag van dit
werk. […] Met utiliteitsbeginsel wordt dat principe
bedoeld dat willekeurig welke handeling goedkeurt of afkeurt naargelang ze ertoe neigt het
geluk van de belanghebbende partij te vermeerderen of te verminderen; of, wat hetzelfde is in
andere woorden, dat geluk te bevorderen of tegen
te gaan. Ik zeg willekeurig welke handeling; en dus
niet slechts elke handeling van een individu, maar
ook elke overheidsmaatregel … 21
1.11 • Indeling van ethiek
1
Utiliteit is die eigenschap in elk object, waardoor
het iets goeds pleegt voort te brengen, namelijk
heil, voordeel, genot, goed, of geluk (wat in dit
geval allemaal op hetzelfde neerkomt) of (wat
eveneens op hetzelfde neerkomt) in ieder geval
pleegt te verhinderen dat onheil, pijn, kwaad optreden… Heil, voordeel, genot, goed, of geluk is in
het belang van iemand, wanneer het de som van
zijn genietingen pleegt te vergroten of, wat op
hetzelfde neerkomt, de som van zijn pijnen pleegt
te verminderen. «
Jeremy Bentham: An Introduction to the Principles
of Morals and Legislation, 1789. In de geneeskunde zijn teleologische theorieën
vanouds belangrijk. Alles wat ertoe bijdraagt dat
patiënten beter worden, moet als nastrevenswaardig worden beschouwd. Als bijvoorbeeld een nieuw
medicament is ontdekt dat potentieel voor veel patiënten genezing brengt, is het moreel verdedigbaar
dat dit middel eerst bij een klein aantal mensen
wordt getest, ook al betekent het dat ze er last en
nadelen van zullen ondervinden. De mogelijke
voordelen voor veel mensen wegen dan op tegen
de mogelijke nadelen bij een klein aantal proefpersonen. Het gevaar van een dergelijke redenering is
dat snel wordt aangenomen dat het doel de middelen heiligt. Zoals we in het eerdere voorbeeld
zagen, zijn medische experimenten uitgevoerd bij
kwetsbare groepen proefpersonen en bij patiënten
die niet op de hoogte waren van de risico’s, juist
doordat onderzoekers aannamen dat de resultaten
zo belangrijk waren voor de gezondheidszorg. De
gedachte dat er zoiets bestaat als ‘menselijke waardigheid’ of ‘autonomie’ op grond waarvan mensen
niet opgeofferd mogen worden om een bepaald
doel te bereiken (hoe goed dat doel op zichzelf ook
is), speelt bij teleologische theorieën geen rol. De
reactie op deze theorieën is dan ook dat het doel op
zichzelf niet zaligmakend is, maar moet voldoen
aan bepaalde voorwaarden. Dat het doelgerichte
handelen aan bepaalde voorwaarden moet voldoen
om van goed handelen te kunnen spreken, komt
aan de orde in een ander type theorieën, namelijk
deontologische theorieën.
. Figuur 1.4
(1724-1804).
z
De Duitse filosoof Immanuel Kant
Deontologische theorieën
Deontologische theorieën (van het Griekse deon =
wat gedaan moet worden) vatten ‘moreel goed’ op
als beantwoordend aan een norm. Eerst moet worden vastgesteld wat de normen zijn die het menselijk handelen behoren te leiden. Pas dan kan worden afgeleid welk handelen goed is, dat wil zeggen:
beantwoordt aan de normen. Volgens de Duitse
filosoof Kant (. Figuur 1.4) bijvoorbeeld is een handeling alleen moreel goed als ze verricht wordt uit
plicht, dat wil zeggen uit respect voor wat de ethiek
voorschrijft. Handelen heeft geen morele waarde
omdat er een bepaald doel mee is te bereiken. Iets
kan nog zulke vervelende consequenties hebben,
als de plicht het van ons vraagt, is het ethisch geboden. Het morele gehalte van ons handelen ligt uitsluitend in de intentie, de gezindheid van waaruit
gehandeld wordt. Nadruk ligt op het willen (dus op
het volgen van de norm, op wat moet), niet op wat
het willen tot stand brengt (dus op het effect, op wat
het handelen oplevert).
22
1
Hoofdstuk 1 • Ethiek
Mag een dictator zoals Hitler worden vermoord? De antwoorden op deze vraag verschillen naargelang een teleologische of deontologische theorie wordt gebruikt. Als door
het vermoorden van een wrede dictator de
dood van talloze andere mensen kan worden
voorkomen, de afgrijselijke situatie van hele
bevolkingen kan worden verbeterd of het uitbreken van een oorlog wordt verhinderd, dan
is die moord vanuit teleologisch perspectief
gerechtvaardigd. Sterker nog: als de dood van
velen kan worden verhinderd door het vermoorden van een dictator dan is dat ethisch
zelfs goed handelen. Vanuit een deontologisch
perspectief volgt echter het omgekeerde
antwoord. Juist doordat hij mensenlevens aan
zijn laars lapt, is Hitler de personificatie van
het kwaad. Maar precies daardoor mogen wij
zelf niet doen wat we hem verwijten. Mensen
vermoorden is verwerpelijk; dat is een ethisch
uitgangspunt dat geldt ongeacht de gevolgen.
We zouden niet eens iemand moeten willen
vermoorden, ook al zou de moord op één
persoon de situatie van veel andere mensen
verbeteren.
1.11.3
Meta-ethiek
In de meta-ethiek wordt in analytisch opzicht nog
weer een stap afstand genomen, ditmaal ten opzichte van normatieve ethiek. Meta-ethiek is de
kritische studie van de begrippen en methoden
die bij het beraad over normatief-ethische kwesties worden gebruikt. Het gaat nu niet langer om
het beoordelen van handelingen (zoals in de normatieve ethiek), maar om een analyse van wat we
doen als we met normatieve ethiek bezig zijn, hoe
we erover praten, hoe we onderscheidingen maken. Het verschil wordt duidelijk als we nogmaals
kijken naar wat typisch is voor normatieve ethiek.
Voor deze laatste is de belangrijkste vraag: Welke
gangbare morele regels en gehanteerde normen zijn
goed? Binnen het domein van het morele worden
normatieve theorieën ontwikkeld en hieruit worden criteria afgeleid teneinde een onderscheid te
kunnen maken tussen goed en kwaad, geoorloofd
en ongeoorloofd, aanvaardbaar en onaanvaardbaar. In onderscheid tot normatieve ethiek gaat het
in de meta-ethiek om de wijze waarop dat morele
domein door verschillende normatieve theorieën
wordt afgebakend en vormgegeven. Een uitspraak
als ‘Draagmoederschap dient niet te worden toegestaan’ behoort tot het terrein van de normatieve
ethiek; het is een oordelende, normatieve uitspraak
die uitdrukt dat iets niet goed is. De uitspraak
‘Morele oordelen over het menselijk handelen
zijn relatief ’ ligt daarentegen op het terrein van de
meta-ethiek; het is een uitspraak over normatieve
uitspraken zelf. Normatieve ethiek streeft ernaar
handelingen en situaties te beoordelen in het licht
van morele theorieën; meta-ethiek streeft ernaar te
analyseren op welke gronden dat beoordelen mogelijk is. Typisch meta-ethische vraagstellingen zijn
de volgende: Hoe is een morele beoordeling van
handelingen mogelijk? Wat wordt in de normatieve
ethiek bedoeld met termen als ‘goed’, ‘verplicht’, ‘geoorloofd’? Hoe kan een normatief-ethisch oordeel
gerechtvaardigd worden? Drukt een normatieve
uitspraak bepaalde kennis uit of is er louter een
uiting van emotie? De eerder beschreven discussie over het morele gezichtspunt is een voorbeeld
van de problematiek die in meta-ethiek aan de orde
is. Het is een filosofische, abstracte discussie over
ethiek die niet langer betrekking heeft op concrete
ethische problemen zelf, maar op de manier hoe we
in de normatieve ethiek met die problemen omgaan. Het voorvoegsel ‘meta’ geeft aan dat we bezig
zijn met een activiteit die ‘achter’ of ‘boven’ die van
de normatieve ethiek ligt. Zo is een taal B ten opzichte van een taal A een metataal als we in taal B
over taal A spreken. Wanneer we het hebben over
ethiek, dan bedoelen we dus meestal de normatieve
ethiek, die zich bezighoudt met het beoordelen en
waarderen van handelingen in termen van goed of
kwaad. Van de meer abstracte meta-ethiek die studie maakt van de normatieve ethiek zelf, moeten we
geen oordelen verwachten over de concrete morele
problemen in de medische praktijk.
23
1.12 • Besluit
1
descriptieve ethiek
moreel
teleologische theorieën
normatieve ethiek
het morele gezichtspunt
deontologische theorieën
* formeel
1 universaliseerbaarheid
immoreel
2 prescriptiviteit
meta-ethiek
* materieel:
3 afzien van eigenbelang; welzijn
. Figuur 1.5
Ethiek: moreel gezichtspunt.
indeling van ethiek
descriptieve ethiek
. Figuur 1.6
1.12
normatieve ethiek
teleogische theorieën
meta-ethiek
deontologische theorieën
Ethiek: indeling.
Besluit
De besproken termen, indelingen en kenmerken
worden samengevat in . Figuur 1.5 en . Figuur 1.6.
In het begin van dit hoofdstuk bleek dat ethische problemen in eerste instantie een gevoel van
onbehagen oproepen. Dat gevoel kan ontstaan
doordat een te eenzijdig perspectief op goed handelen overheerst. Vanuit een moreel gezichtspunt
is van belang dat het eigen perspectief nader wordt
onderzocht en dat zo veel mogelijk rekening wordt
gehouden met andere perspectieven. Ethiek zet ons
ertoe aan onze beperkte sympathieën te overwinnen. Het aanvankelijke onbehagen proberen we
vervolgens helder te maken. Hierbij geven we een
zo goed mogelijk beeld van de situatie door te beschrijven welke normen en waarden in de desbetreffende probleemsituatie feitelijk een rol spelen.
Daarop volgt een poging tot kritische reflectie. We
gaan na welke normen en waarden een rol zouden
moeten spelen; daarmee kunnen uitgangspunten
voor het handelen worden bepaald die universaliseerbaar en prescriptief zijn. Ten slotte gaan we na
welke handelwijze gerechtvaardigd is; hierbij wordt
met behulp van argumenten een vergelijking gemaakt tussen alle perspectieven op het goede handelen. Uiteindelijk kan het handelen dan met redenen worden verantwoord. Bij deze verantwoording
zal vooral verwezen worden naar waarden.
Bij ethiek gaat het om het menselijk handelen.
Ethiek vraagt bovendien naar de waarden die dat
handelen inspireren. Ze is gericht op algemene
grondbeginselen die redelijk te verantwoorden zijn
en die richting kunnen geven aan het handelen van
mensen in algemene zin. Het is bijvoorbeeld duidelijk dat teleologische en deontologische theorieën
24
1
Hoofdstuk 1 • Ethiek
een algemene pretentie hebben; ze zeggen iets over
het handelen in al zijn facetten; ze beperken zich
niet tot het handelen op een specifiek terrein of in
een bepaalde beroepsgroep. Ethiek is hierdoor een
algemene discipline.
Toch wordt gesproken van speciale normatieve
ethiek. Voorbeelden zijn milieu-ethiek, bedrijfsethiek, politie-ethiek, fiscale ethiek en medische
ethiek. De vraag is waarin het speciale karakter van
deze vormen van ethiek gelegen is. Sommige ethici
betogen dat het er vooral om gaat dat theorieën en
beginselen uit de algemene ethiek nu op een afgeperkt terrein worden toegepast. Leerboeken voor
medische ethiek en bedrijfsethiek verschillen dan
alleen door het gebruik van andere casussen en
problemen. Deze benadering is echter te simpel.
Voor sommige menselijke activiteiten lijken er immers, naast algemene ethische uitgangspunten, ook
specifieke morele principes en regels te gelden die
niet zonder meer afleidbaar zijn uit de algemene
normatieve ethiek. Op het gebied van de geneeskunde is eigenlijk vanaf het allereerste begin betoogd dat het medisch handelen geïnspireerd wordt
door een specifieke verzameling van waarden en
dat hieruit afgeleide specifieke normen richtinggevend zijn voor wat de arts behoort te doen.
Ter verdere lezing
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Aristoteles: Ethica Nicomachea. Damon, Budel, 2004.
S. Blackburn: Goed leven. Een tegendraadse beschouwing
over ethiek. Lemniscaat, Rotterdam, 2007.
H. ten Have: Bioethiek zonder grenzen. Mondialisering
van gezondheid, ethiek en wetenschap. Valkhof Pers,
Nijmegen, 2011.
E. Savater: Het goede leven. Ethiek voor mensen van
morgen. Erven J. Bijleveld, Utrecht, 2010.
P. Sporken: Begeleiding en ethiek. Verantwoordelijkheid
en solidariteit van de hulpverlener. Ambo, Baarn, 1983.
K. Van Der Wal: Wat is er met de ethiek gebeurd? Over
ethisch denken onder laatmoderne omstandigheden.
Klement/Pelckmans, Kampen, 2008.
Download