Fysica – hoofdstuk 2 : Hydrostatica 1ejaar 2egraad (1uur) - 109 - 2.5 Druk in een vloeistof onder invloed van de zwaartekracht 2.5.1 Kracht en druk op de bodem van een vat Eventjes herhalen : Wat is dichtheid ? Definitie: Dichtheid van een stof is massa per volume eenheid. Deze grootheid is kenmerkend voor een stof. Formule: massa volume dichtheid = ρ = m V ( lees rho) m : massa kg kg , ) m3 l (eenheid : kg ) V: (eenheid : ρ : dichtheid (eenheid: volume m3 , l ) Eenheid dichtheid: eenheid dichtheid = eenheid massa eenheid volume kg kg = (of ) 3 l m Afgeleide eenheden: • voor vaste stoffen en vloeistoffen : • voor gassen g cm 3 g : l Opmerking: 1 1 g kg = .................... 3 3 cm m g l = .................... kg m3 1 g g = .................... 3 l cm Fysica 1ste jaar, 2de graad hoofdstuk 2 pag. 110 Hydrostatische paradox Proef: Vat met elastische bodem Een cilindervormig vat zonder bodem bevindt zich in een ringvormige houder die afgesloten wordt door een vervormbaar vlies. Het vlies vormt dus de bodem van het vat. Als we in het vat water gieten dan wordt het vlies vervormd. Aan het vlies is een wijzer bevestigd. De stand van de wijzer is een maat voor de druk op de bodem van het vat. Met een meetstaafjes duiden we de hoogte van de kolom aan. Waarneming: Hoe meer water in het vat gegoten wordt, hoe …………… de druk wordt. Besluit: De druk is dus ………………………………………… met de hoogte van de vloeistof. We vervangen het cilindervormig vat door een vat met een andere vorm en vullen dat vat opnieuw met water tot op dezelfde hoogte. We zien dat de wijzer dezelfde waarde aangeeft. Waarneming: De wijzer geeft ............................................ waarde aan. Besluit: De vorm van het vat heeft ………………invloed op de druk op de bodem. Enkel de …………… is belangrijk. Fysica 1ste jaar, 2de graad hoofdstuk 2 pag. 111 We voeren dezelfde proef uit maar met een andere vloeistof. (bv. alcohol) . We vullen het vat met de vloeistof totdat de wijzer een zelfde uitwijking heeft als bij het water. Waarneming: Als we een gelijke hoogte van een andere vloeistof ( = vloeistof met een andere ……………………………………) gebruiken dan krijgen we een andere druk. Besluit: De druk is dus ……………………………………………… met de dichtheid van de stof. Samenvatting: De druk op de bodem van een vat is ............................................................. met de hoogte van de vloeistofkolom. is ............................................................ van de vorm van het vat is ............................................................. van de dichtheid van de vloeistof Opmerking: We merken dat als het vat gevuld is tot op éénzelfde hoogte met éénzelfde vloeistof er steeds eenzelfde druk is op de bodem. Dit lijkt paradoxaal gezien er bij de verschillende vormen van het vat een verschillend volume van die vloeistof in het vat is. Dit fenomeen noemen we daarom de hydrostatische paradox. • Formule voor druk op de bodem van een vat: F = FZ F = FZ h = m.g ( ρ= = ρ ⋅V ⋅ g A m ⇒ m = ρ .V ) V = (ρ V . V=. A g⋅ h ) ( V = A. h) = ρ. A . h . g p = = F A ρ ⋅A ⋅ h ⋅g ⇒ p = ρ⋅h⋅g A Eenheid druk: eenheid druk = eenheid dichtheid ⋅ eenheid hoogte ⋅ eenheid zwaarteveldsterkte kg N = 3 ⋅m ⋅ kg m N = 2 m = Pa Fysica 1ste jaar, 2de graad • hoofdstuk 2 pag. 112 Formule voor kracht op de bodem van een vat: F = FZ m ⇒ m = ρ .V ) V = m.g ( ρ= = ρ ⋅V ⋅ g ( V = A⋅h ) = ρ. A . h . g = p⋅A ( p = ρ⋅h⋅g ) F = p⋅A Samenvatting: Druk op de bodem van een vat : p = ........................................ p : ............................ ( eenheid : ...............) ρ :.............................( eenheid :.................) h :..............................( eenheid :.................) g :............................. ( eenheid :..................) De druk is afhankelijk van de ..................................en de ..................... van de vloeisof Kracht op de bodem van een vat: F = ............................................ F : ............................ ( eenheid : ...............) p :.............................( eenheid :.................) A :..............................( eenheid :.................) De kracht is dus ook afhankelijk van de grootte van de ………………… Fysica 1ste jaar, 2de graad Denk na en antwoord: 1. hoofdstuk 2 pag. 113 Wat gebeurt er met de grootte van de druk als we het vat ver van de aarde plaatsen? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 2. Wat zal er gebeuren met de ton als het water heel hoog staat in de buis (ton van Pascal)? .................................................................................................................................. Bereken de druk en de kracht op de bodem van de ton Geg : .................................................. .................................................. 5m ................................................. Gevr. : ................................................ Opl : Formules : ............................... ............................... Berekeningen: ........................................... ........................................... 1m ........................................... ........................................... ........................................... Antwoord: ............................................................. 0,5m 2 3. Een stuwmeer is 30 km lang en het water achter de dam staat 15 m hoog. Een tweede meer is 3 km lang en het water staat 25 m hoog. Bij welk meer zal de stuwdam het sterkst moeten zijn en waarom?. ................................................................................................................................... ................................................................................................................................... ................................................................................................................................... ................................................................................................................................... Fysica 1ste jaar, 2de graad hoofdstuk 2 pag. 114 2.5.2 Druk in een punt binnenin de vloeistof Proef 1: Proef met de vliesmanometer Hiervoor gebruiken we een toestelletje, bestaande uit een doosje, waarvan de bodem vervangen is door een gummivlies. Het doosje zelf is verbonden met een U-vormige buis, waarin gekleurd water gegoten is. Drukt men voorzichtig op dit gummivliesje, dan daalt het water langs de kant van het doosje. We gebruiken dit toestelletje om kleine drukken aan te tonen en noemen het toestel een vliesmanometer. Men dompelt de vliesmanometer in een bak gevuld met water. Op een zekere diepte gekomen, verplaatst men het doosje in een horizontaal vlak Tenslotte houdt men het doosje op dezelfde plaats, maar laat men het draaien om zijn verbindingsbuis. Waarneming: De vloeistofdruk of hydrostatische druk vergroot als de diepte ……………………………. is in een horizontaal vlak ………………………… werkt in een punt in ……………………………… (= alzijdige druk) Proef 2: Glazen buisjes met aansluitend deksel Een plaatje past goed tegen de rechte onderkant van een glazen buis. Men brengt de buis, met het plaatje , goed daartegen aangedrukt, in een bak met water en laat het plaatje los. Men houdt de buis verticaal in de bak op een zekere hoogte en giet voorzichtig gekleurd water in de buis tot de bodem lost. Waarneming: Als men in het begin het plaatje loslaat , blijft het tegen ....................................................... en er komt ........................... water in de buis. Giet men gekleurd water in de buis dan komt het plaatje pas los als ........................................................ dezelfde .......................... heeft als in het grote vat. Fysica 1ste jaar, 2de graad Besluit: hoofdstuk 2 pag. 115 Een vloeistof oefent ook een naar ...................................... gerichte druk uit op een oppervlak. De grootte van die druk : p = ............................. De kracht op het plaatje ontstaat opnieuw uit de ....................................... Proef 2: We laten de buis met de losse bodem weer in de bak met water en houden de buis schuin. Waarneming: We merken dat het plaatje .......................................... en dat de kracht dus ............................... werkt op het plaatje. Dan gieten we weer gekleurd water in de buis en we merken dat het plaatje pas loslaat als ......................................................................................... Besluit: De druk die een vloeistof uitoefent op een ondergedompeld vlak is bij eenzelfde vloeistof enkel afhankelijk van de..................................................... Voorbeeld: Neem een petfles, vul deze met water en maak enkele gaatjes. Wat merk je? ................................................................................. Markeer op de tekening hoe het water zal stromen uit de fles. Verklaar: ……………………………………………………………….. ………………………………………………………………. Fysica 1ste jaar, 2de graad Denk na en antwoord: hoofdstuk 2 pag. 116 1. Een stel buizen met opeenvolgende diameter 2 cm, 4 cm en 8 cm wordt gevuld met water tot op 1 m hoogte. Bij welke buis is de druk op de bodem het grootst? ………………………………………………………………………………………………… Bij welke buis is de kracht op de bodem het grootst? ………………………………………………………………………………………… 2. Is de druk verschillend op 10 meter onder water of op 10 meter onder kwik? Leg uit. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… Uitgewerkt voorbeeld: We duiken in een zwembad gevuld met water en 3 m diep. ρ Bereken de druk op de bodem. (Opl: 2,94 . 101 kPa) p=? Geg: ρ water =1 g kg = 10 3 3 3 cm m h=3m Gevr: p = ? Oplossing: Formule : Berekening : p= ρ ⋅h⋅g p = 10 3 = kg N ⋅ 3 m ⋅ 9,8 3 kg m 29,4 10 3 N m2 = 2,94 104 Pa = 2,94 101 kPa Antwoord: De druk op de bodem van het zwembad is 2,94 101 kPa h Fysica 1ste jaar, 2de graad Vraagstukjes: hoofdstuk 2 pag. 117 De druk in het water is 50 kPa. Op welke diepte bevinden we ons? (Opl: 5,1 m) Geg: Gevr.: Formules: Berekeningen: Antwoord: Bereken de druk op 80 cm diep in kwik (ρ = 13,6 zou dat geven op 1 cm² van je huid? (Opl: 1,06 105 Pa, 1,06 101 N) Geg: Gevr.: Formules: Berekeningen: Antwoord: g ). Welke kracht cm 3 Fysica 1ste jaar, 2de graad hoofdstuk 2 pag. 118 Een watertoren is 35 m hoog. Bereken de druk in de waterleiding in een woning: op het gelijkvloers (Opl: 3,43 102 kPa) op de tweede verdieping,10 m hoog (Opl: 2,45 102kPa) Geg: Gevr.: Formules: Berekeningen: Antwoord: De bodem van een cilinderglas heeft een oppervlakte van 5,00 cm2. Men vult het glas met water tot het 12,0 cm hoog staat. Hoe groot is de druk die het water uitoefent op de bodem? (Opl: 1,18 103 Pa) Geg: Gevr.: Formules: Berekeningen: Antwoord: Fysica 1ste jaar, 2de graad hoofdstuk 2 pag. 119