Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2013-2014 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht De toepassing van de vrijstelling en de aftrekbaarheid van de sociale voordelen door de fiscale administratie Masterproef van de opleiding “Master in de Rechten” ingediend door Sarah De Dijn (studentennr.: 00902870) promotor: Prof. Dr. Inge Van De Woesteyne commissaris: Mevr. Angie Clocheret Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 2 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Voorwoord Deze masterproef is het sluitstuk van mijn loopbaan aan de Universiteit Gent. Op het eerste zicht klinkt het onderwerp “evolutie van het begrip sociaal voordeel in het fiscaal recht” niet als muziek in de oren. Hoewel het slechts gaat om een kleine bepaling, namelijk artikel 38, §1, 11° WIB/1992, is dit onderwerp zeker een masterproef waard. Het is immers een heuse uitdaging om de rechtszoekende de bomen door het bos te laten zien in de toepassing van de administratieve praktijk met betrekking tot de fiscale behandeling van de sociale voordelen. Bovendien ontbreekt een actueel overzicht in de praktijk. Alvorens te beginnen, wil ik mijn dank betuigen aan diegenen die me in mijn academische loopbaan zijn bijgebleven. Zonder hun steun, zou ik deze masterproef niet hebben kunnen verwezenlijken. In de eerste plaats wens ik prof. dr. Inge Van De Woesteyne, mijn promotor, te bedanken voor de begeleiding en mooie samenwerking. Uit onze levendige gesprekken en gedeelde frustraties in verband met de rechtsonzekerheid in de fiscaliteit heb ik veel inspiratie geput. Ook bedank ik Angie Clocheret voor de positieve begeleiding en motiverende gesprekken. Eveneens wens ik mijn familie en vrienden te bedanken voor de steun tijdens de teruggetrokken schrijversdagen en de opmonterende ontspanningsmomenten. In het bijzonder bedank ik Stephanie Van de Poel en Chiara Rillaert voor het nalezen. Mijn bijzondere dank gaat uit naar prof. dr. Marc Bourgeois. Geen andere professor is zo enthousiast als hij het woord “belasting” hoort. Die passie is voorts op mij overgewaaid. Tot slot bedank ik van ganser harte de vele gemotiveerde professoren die hebben bijgedragen tot mijn intellectuele rijpheid. Ik bedank ook de vele enthousiaste personeelsleden en medestudenten. Zij maken de universiteit een aangename plaats van ontmoeting waar gevatte meningen worden gedeeld of constructief aangevochten. Bovendien zijn de kritische bedenkingen in deze masterproef een uiting van wat mijn leerschool, de faculteit rechtsgeleerdheid van de Universiteit Gent, me heeft geleerd. Sarah De Dijn, Ronse, 16 juni 2014 3 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................................................ 3 Inhoudsopgave .......................................................................................................................................................... 4 Inleiding ..................................................................................................................................................................... 6 A. De problematiek en doelstelling ........................................................................................................ 6 B. De indeling ............................................................................................................................................ 6 A. HET FISCAAL BEGRIP “SOCIAAL VOORDEEL” IN DE WET ......................................................... 8 Omschrijving van de sociale voordelen ............................................................................................ 8 I. 1. De bijzondere sociale voordelen ................................................................................................... 8 2. De algemene sociale voordelen ................................................................................................... 12 B. De vrijstelling van de sociale voordelen in de wet ........................................................................ 18 1. De vrijstelling van de sociale voordelen overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992 .... 18 2. De rode draad in de wettelijke vrijstelling van de sociale voordelen: de criteria begrenzen de mogelijke vrijstelling ............................................................................................................................ 23 C. De aftrekbaarheid van de sociale voordelen in de wet ................................................................. 24 1. De beperkte aftrekbaarheid voor de uitzonderlijke hulp overeenkomstig artikel 45, 7° WIB/1964 .................................................................................................................................................. 24 2. De beperkte aftrekbaarheid van de sociale voordelen overeenkomstig artikel 45, 7° WIB/1964 .................................................................................................................................................. 26 3. De niet-aftrekbaarheid van de sociale voordelen overeenkomstig artikel 53, 14° WIB/1992 29 4. D. II. Het principe van de niet-aftrekbaarheid van de sociale voordelen is geen evidentie .......... 32 De wettelijke principes in verband met de sociale voordelen ..................................................... 32 DE TOEPASSING VAN HET FISCAAL GUNSTREGIME VAN DE SOCIALE VOORDELEN DOOR DE FISCALE ADMINISTRATIE ........................................................................................................................... 35 A. Inleiding ............................................................................................................................................... 35 B. De toepassing van de vrijstelling van de sociale voordelen door de fiscale administratie ...... 37 C. De toepassing van de aftrekbaarheid van de sociale voordelen door de fiscale administratie 40 D. De casuïstische bespreking van de praktijkgevallen...................................................................... 42 1. De collectieve voordelen .............................................................................................................. 42 2. De individuele voordelen.............................................................................................................. 63 4 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 3. III. De geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken ................................................................... 80 A. CONCLUSIE .................................................................................................................................. 101 Een actueel en gestructureerd overzicht van de praktijk ........................................................... 101 B. De rode draad bij de toepassing van het fiscaal gunstregime .................................................... 101 C. De inconsistentie en rechtsonzekerheid in het fiscaal recht ...................................................... 102 D. Eindconclusie ................................................................................................................................... 103 Eindwoord ............................................................................................................................................................. 105 Bibliografie ............................................................................................................................................................. 106 5 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Inleiding A. De problematiek en doelstelling 1. PROBLEMATIEK. Typerend voor de fiscale praktijk is de vaak geëxclameerde rechtsonzekerheid. In deze masterproef wordt specifiek ingegaan op de problematiek rond de toepassing van het fiscaal begrip “sociaal voordeel” in de praktijk en de daarbij aansluitende rechtsonzekerheid. 2. DOELSTELLING. De eerste opzet van deze masterproef is om de rechtszoekende een overzicht te geven van de huidige stand van zaken met betrekking tot de fiscale behandeling van de sociale voordelen. Die praktijk wordt immers gekenmerkt door een heuse casuïstiek op basis van verschillende administratieve bronnen. Een duidelijk en samenhangend overzicht ontbreekt. De tweede doelstelling is om een rode draad te vinden in de criteria die de fiscale administratie hanteert bij de fiscale behandeling van de sociale voordelen. Ook dit is een echte uitdaging omwille van de casuïstische benadering van het fiscaal regime van deze voordelen. Naast deze praktische ingevingen is de laatste doelstelling van deze masterproef het detecteren van inconsistente regels die een inbreuk vormen op de rechtszekerheid in het fiscaal recht. Hiermee wil de masterproef de wetgever en de fiscale administratie aansporen tot meer consistentie in het fiscaal recht. B. De indeling 3. INDELING. Deze masterproef behandelt het onderwerp in drie delen. Ten eerste wordt in deel I gekeken naar het fiscaal begrip “sociaal begrip” zoals het in de wet is ontstaan en geëvolueerd. In deel II wordt de lezer ondergedompeld in de toepassing van het fiscaal begrip “sociaal voordeel” in de praktijk. Ten slotte volgt in deel III de conclusie waarin wordt teruggeblikt op de doelstellingen van deze masterproef. 6 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 4. DEEL I: HET FISCAAL BEGRIP “SOCIAAL VOORDEEL” IN DE WET: ONTSTAAN EN EVOLUTIE. Om de lezer op weg te helpen in de problematiek rond de toepassing van het begrip “sociaal voordeel” in de praktijk en de daarbij aansluitende rechtsonzekerheid, is het belangrijk om eerst stil te staan bij de betekenis van het begrip “sociaal voordeel” zoals gesteld in de wet op basis van artikel 38, §1, 11° WIB/1992. Vandaar dat een wetshistorische analyse wordt gemaakt over het ontstaan en de evolutie van de fiscale behandeling van de sociale voordelen. Die analyse wordt opgesplitst in twee delen. Enerzijds wordt gekeken naar het wettelijke vrijstellingsregime van de sociale voordelen in hoofde van de werknemer, anderzijds wordt het wettelijke aftrekbaarheidsregime van (de kosten van) de sociale voordelen in hoofde van de werkgever onderzocht. Ten slotte worden de huidige wettelijke principes in verband met sociale voordelen weergegeven. 5. DEEL II: DE TOEPASSING VAN HET FISCAAL REGIME VAN DE SOCIALE VOORDELEN DOOR DE FISCALE ADMINISTRATIE. In het tweede deel, het kerngedeelte van deze masterproef, wordt de praktische toepassing van de wettelijke regeling onder de loep genomen. Het gaat daarbij om de toepassing van de vrijstelling en aftrekbaarheid van de sociale voordelen door de fiscale administratie. Aangezien de fiscale administratie de praktijk geval per geval analyseert wordt geopteerd voor een casuïstische bespreking van deze praktijkgevallen. 6. DEEL III: BELEID. NOOD AAN EEN OVERZICHTELIJK EN INHOUDELIJK CONSISTENT FISCAAL In het laatste deel wordt teruggeblikt naar de opzet van deze masterproef. Ten eerste wordt een korte analyse gemaakt van de fiscale praktijk met betrekking tot de sociale voordelen. Daarbij wordt geprobeerd om de rode draad te formuleren op basis van de criteria die de fiscale administratie hanteert bij de fiscale behandeling van deze voordelen. Tot slot wordt de problematiek in verband met de inconsistentie en de rechtsonzekerheid in het fiscaal recht aangekaart. 7 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn I. HET FISCAAL BEGRIP “SOCIAAL VOORDEEL” IN DE WET A. Omschrijving van de sociale voordelen 7. OMSCHRIJVING VAN DE SOCIALE VOORDELEN. Voor een duidelijke bespreking van de evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht, wordt er eerst stilgestaan bij de omschrijving van de sociale voordelen. Om de lezer structuur bij te brengen worden de sociale voordelen van artikel 38, §1 WIB/1992 opgesplitst. Zo wordt een onderscheid gemaakt tussen de algemene sociale voordelen overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992 en de bijzondere sociale voordelen volgens de rest van artikel 38 WIB/1992. Het onderzoek van deze masterproef beperkt zich echter tot de algemene sociale voordelen overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992. Er wordt nog opgemerkt dat voor het algemene verloop van deze masterproef het begrip “sociaal voordeel” op deze algemene sociale voordelen zal wijzen, zoals dat ook in de praktijk gebeurt. 1. De bijzondere sociale voordelen a. Artikel 38 WIB/1992 8. DE BIJZONDERE SOCIALE VOORDELEN. De bijzondere sociale voordelen worden telkens van een bijzonder belastingstelsel voorzien met eigen specifieke voorwaarden. Deze bijzondere vrijstellingen worden bepaald in artikel 38, §1 WIB/19921, uitgezonderd artikel 38, §1, 11° WIB/1992. Als voorbeeld gelden het gunstregime met betrekking tot het fietsvoordeel overeenkomstig artikel 38, §1, 14° WIB/1992, het gunstregime van PC-privévoordeel overeenkomstig artikel 38, §1, 17° WIB/1992 en het gunstregime met betrekking tot het voordeel van de maaltijd, sport/cultuurcheques en ecocheques overeenkomstig artikel 38, §1, 25° WIB/1992. De bijzondere sociale voordelen werden voor de eerste keer geregeld in 1930 overeenkomstig artikel 29 §4 van de samengestelde wetten op de inkomstenbelastingen, huidig artikel 38 WIB/1992. 23 Het was De officiële aanhef van het artikel 38 in het wetboek luidt “sociale en culturele vrijstellingen”. Hieronder wordt echter opgemerkt dat de werkgever in artikel 38 WIB/1992 onderbrengt wat hij maar wil vrijstellen zonder te kijken of het nu gaat om een “sociaal” of “cultureel” verantwoorde vrijstelling. 2 Artikel 29, §4 van de samengestelde wetten van 29 oktober 1919 en van 3 augustus 1920, tot vestiging van cedulaire belastingen op de inkomsten en van een bijkomende belasting op het globaal inkomen zoals gecoördineerd door het 1 8 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn zeer duidelijk wat onder de vrijstelling viel, zodat geen discussie kon ontstaan bij de toepassing ervan.4 Ook bij de verdere uitbreiding van dit artikel met nieuwe bijzondere sociale voordelen, worden telkens de voorwaarden voor de bijzondere gunstregimes concreet uitgewerkt. Hoewel de wetgever de voorwaarden voor de bijzondere gunstregimes nadrukkelijk uitwerkt, is het belangrijk om aan te stippen dat de wetgever te pas en te onpas teruggrijpt naar artikel 38 WIB/1992. De wetgever brengt immers allerlei vrijstellingen onder dit artikel, waarbij de vraag kan worden gesteld of die wel “sociaal” zijn. Hieronder volgt een voorbeeld van een bijzonder “sociaal” voordeel dat deze problematiek aankaart. b. De inconsistente invulling van de bijzondere sociale voordelen: het voorbeeld van het PC-privévoordeel 9. HET BIJZONDER VOORDEEL VAN PC-PRIVÉVOORDEEL. Als voorbeeld van het feit dat de wetgever maar al te snel teruggrijpt naar artikel 38 WIB/1992 geldt het voordeel van het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde computer of internetaansluitingen door de werkgever aan de werknemer, hierna het PC-privévoordeel. koninklijk besluit van 9 augustus 1920, BS 14 augustus 1920, ingevoerd door artikel 26. II. van de wet van 13 juli 1930 betreffende de douanes en accijnzen, BS 18 juli 1930, 3762. 3 Voor de duidelijkheid wordt hieronder het volledige artikel 29 van de samengestelde wetten (Franstalige versie) geciteerd:“§1. Parmi les rémunérations spécifiées au n° 2 de l’article 25, sont compris les traitements, indemnités, émoluments, primes, gratifications et toutes autres rétributions, fixes ou variables, quelle que soit leur qualification, à l’exclusion des indemnités allouées pour dépenses professionnelles. §2. Les avantages en nature sont ajoutés aux rémunérations ou salaires ; ils sont comptés pour leur valeur réelle ou évalués à une moyenne forfaitaire selon le cas. §3. Sont au contraire déduites des rémunérations les retenues au profit des caisses de pensions ou d’assurances. A défaut des éléments probants, les charges professionnelles des personnes visées au 2° de l’article 25 sont fixées, sans pouvoir être inférieure à 3.500 francs; au quart si les rémunérations sont inférieures à 15.000 francs et au cinquième si elles dépassent ce chiffre. Ce forfait comprend les impôts payés pendant l’année envisagée, du chef des dites rémunérations. §4. Sont également exclus des rémunérations imposables: 1° les indemnités ou allocations familiales attribuées pour chaque enfant à charge à concurrence d’une somme égale aux allocations analogues que l’Etat accorde à son personnel ; 2° Les pension, rentes et indemnités accordées en vertu des lois qui régissent les pensions de vieillesse, l’octroi de secours en cas d’invalidité prématurée ou de décès, les pensions aux invalides, veuves, orphelins et ascendants de combattants, aux accidentés du travail et aux estropiés congénitaux ; 3° Les prix, subsides, rentes ou pensions attribués à des savants ou à des artistes par les pouvoirs publics ou par des organismes officiels, à l’exclusion des sommes versées à titre de rémunération de services rendus”. Er moet nog worden opgemerkt dat de toevoeging van de vierde paragraaf aan artikel 29 werd ingevoegd bij amendement. Bovendien is het betreurenswaardig dat noch in de parlementaire stukken, noch in de parlementaire handelingen de reden van deze invoering werd weergegeven. Zie amendement op het wetsontwerp betreffende de douanes en accijnzen, Parl.St. Kamer 1929-30, nr. 260, 10. en Hand. Kamer 1929-30, 23 mei 1930. 4 Er moet wel nog worden opgemerkt dat het verwonderlijk is dat de wetgever een gedeelte van forfaitaire onkostenvergoedingen toegekend wegens het leveren van artistieke prestaties in 1930 uitdrukkelijk heeft vrijgesteld van belasting op beroepsinkomsten aangezien deze onkostenvergoedingen geen beroepsinkomsten zijn. 4 9 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 10. HET ONTSTAAN VAN HET PC-PRIVÉVOORDEEL. In 2002 heeft de wetgever een 17° toegevoegd aan artikel 38, § 1 WIB/1992 om rekening te houden met de voordelen van het persoonlijk computerbezit die de werkgever verstrekt.5 De wetgever heeft eigen voorwaarden aan die vrijstelling verbonden, waardoor het hier om een apart gunstregime voor een bijzonder sociaal voordeel gaat. 11. VERANTWOORDING HET PC-PRIVÉVOORDEEL. Uit de parlementaire werkzaamheden wordt volgende verklaring gegeven naar aanleiding van de invoering van de vrijstelling voor het PCprivévoordeel: “het stimuleren van de nieuwe technologieën en het vormen van netwerken is één van de prioriteiten van de regering”.6 De wetgever lijkt zich dus gemachtigd om een “sociaal voordeel” in te stellen, zodra hij vaststelt dat een voordeel betrekking heeft op een politieke prioriteit. Die argumentatie gaat echter niet op. Indien het immers daadwerkelijk de bedoeling van de wetgever zou zijn om politieke prioriteiten om te zetten in fiscale gunstregimes, dan zou elke prioriteit consequent vrijgesteld moeten worden. Zo is bijvoorbeeld het bezit en de bescherming van de gezinswoning ook een politieke prioriteit. Het zou dan verantwoord zijn om schenkingen voor de enige en eigen woning vrij te stellen van belasting. Dit is des te meer verdedigbaar aangezien de bescherming van de gezinswoning bijdraagt tot de verwezenlijking van het grondrecht op behoorlijke huisvesting.7 Ten slotte is deze verantwoording, die zich louter baseert op een politieke prioriteit, niet verzoenbaar met de verantwoording van de “sociale” vrijstellingen. Terecht kan daarbij de vraag worden gesteld wat de verantwoording bij de invoering van bijzondere “sociale” voordelen is, indien zij niet “sociaal” is. Daarop kan alleszins vastgesteld worden dat consistentie in het fiscaal recht geen politieke prioriteit is.8 Ingevoegd door artikel 396 van de Programmawet van 24 december 2002, BS 31 december 2002, ed. 1, 58.686; gewijzigd door artikel 40 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen, BS 19 mei 2009, 37.860. 6 Memorie van toelichting bij het ontwerp van Programmawet (I), Parl.St. Kamer 2002-2003, nr. 2124/1, 194. 7 Memorie van toelichting bij het ontwerp van Programmawet (I), Parl.St. Kamer 2002-2003, nr. 2124/1, 177. 8 Verder wijzigt de wetgever in 2009 de vrijstelling van het PC-privévoordeel. Uit de memorie van toelichting blijkt dat het de bedoeling is om met deze wijziging wil de wetgever zogezegd de digitale kloof verder dichten door het bijkomend aanmoedigen van het persoonlijk computerbezit. Zie memorie van toelichting bij het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I), Parl.St. Kamer, 1786/1, 28 e.v. Bovendien blijkt uit het verslag dat dat België ver onder het Europese gemiddelde scoort op het gebied van PC-bezit. Zie verslag over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I), Parl.St. Kamer, 1786/20, 4. Met deze vaststelling in gedachte is het opmerkelijk dat de wetgever het voordeel nu aanzienlijk inperkt. Zo wordt het voordeel enkel nog vrijgesteld “op voorwaarde dat de bruto belastbare bezoldigingen van die betrokken werknemer 21 600 euro niet overschrijden”; artikel 40 van de Wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen, BS 19 mei 2009, 37.860. Ook hieruit blijkt dat samenhang in het fiscaal recht zoek is. 5 10 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 12. DISCRIMINATIES. Naast de reeds opgemerkte inconsistentie, lijkt de wetgever eveneens blind te zijn voor potentiële discriminaties. Zo blijkt uit de parlementaire werkzaamheden dat niet alleen het vergroten van het computer- en internetgebruik, maar ook het inhalen van de achterstand op het gebruik van draadloze telefoons als prioriteit wordt aangemerkt.9 De intentie om de “digitale kloof” te dichten behelst dus zowel het computergebruik als het gebruik van draadloze telefoons. Het is dan ook opmerkelijk dat een werknemer die van zijn werkgever een GSM ter beschikking krijgt, wel belast wordt op het voordeel van de terbeschikkingstelling van de GSM ten waarde van het persoonlijk gebruik, terwijl het voordeel van het persoonlijk computerbezit wordt vrijgesteld.10 De verantwoording van het verschil in belastingstelsels is zoek, zodat het verschil onrechtvaardig is. Er bestaat bovendien nog een tweede discriminatie. Zo zijn de algemene sociale voordelen op grond van artikel 53, 14° WIB/1992 niet aftrekbaar als beroepskost in hoofde van de werkgever. Het PCprivévoordeel is daarentegen wel aftrekbaar. Zo lezen we in het verslag over het wetsontwerp dat “de werkgever het bedrag van zijn bijdrage fiscaal [kan] aftrekken als beroepskosten. Zulks verklaart waarom is besloten een nieuw 17° in te voegen, in plaats van de lijst van sociale voordelen aan te vullen die is vervat in artikel 38, eerste lid, 11°, WIB/1992, aangezien de werkgever die voordelen niet kan aftrekken als beroepskosten op grond van artikel 53, 14°”.11 Hoewel die overweging verklaart waarom er een apart artikel wordt voorzien, rechtvaardigt het het verschil in aftrekbaarheid niet. Die inconsistentie en mogelijke discriminatie knagen aan het rechtsgevoel van elke redelijke burger. Verslag over het ontwerp van Programmawet (I), Parl.St. Kamer 2002-2003, nr. 2124/24, 28-29. Zo staat er: “voor het aantal internetaansluitingen [..] scoren we daarentegen duidelijk te laag. Ook op het stuk van de draadloze telefoons vertoont ons land een aanzienlijke achterstand ten opzichte van de overige EU-lidstaten”. 10 C. BUYSSE, “Persoonlijk gebruik van bedrijfs-GSM: welke fiscale gevolgen?”, Fiscoloog 2010, nr. 1201, 5. 11 Verslag over het ontwerp van Programmawet (I), Parl.St. Kamer 2002-2003, nr. 2124/24, nr. 38. 9 11 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 13. INCONSISTENTIE KENMERKT HET FISCAAL RECHT. De wetgever maakt gretig gebruik van artikel 38 WIB/1992 om allerlei voordelen vrij te stellen die hij opportuun acht zonder te kijken of deze voordelen wel passen binnen het begrip “sociaal”. Door te voorzien in bijzondere fiscale gunstregimes, speelt de wetgever gewoon in op het actuele beleidsplan en de politieke prioriteiten. Van zodra de politiek rijp is om iets vrij te stellen, wordt toepassing gemaakt van artikel 38 WIB/1992. De wetgever doet dus wat hij wil. Dat die à la carte regelneverij inbreuk pleegt op de rechtszekerheid, fiscale gelijkheid en consistentie van het fiscaal recht en in het bijzonder van de fiscale behandeling van de vrijgestelde voordelen en belastbare voordelen van alle aard, lijkt de wetgever absoluut niet te storen. Het fiscaal gunstregime van het PC-privévoordeel is een mooi voorbeeld van het onsamenhangende fiscaal beleid. 14. BIJZONDERE SOCIALE VOORDELEN NIET RELEVANT VOOR HET ONDERZOEK. Bij de aangehaalde wetgevende inconsistentie met betrekking tot de bijzondere voordelen kan de achterliggende vraag worden gesteld hoe de wetgever een “sociaal” voordeel definieert en waar de grens ligt met een belastbaar voordeel van alle aard. De practici hoeven zich hierover echter niet het hoofd te breken, aangezien de bijzondere sociale vrijstellingen voorzien worden van duidelijke gunstregimes. Er stellen zich dus niet meteen problemen bij de interpretatie en toepassing van de bijzondere sociale voordelen. De bespreking van de bijzondere sociale voordelen is dan ook niet relevant voor deze masterproef. 2. De algemene sociale voordelen a. Artikel 38, §1, 11° WIB/1992 15. DE ALGEMENE SOCIALE VOORDELEN. In 1980 voorziet de wetgever in een algemene bepaling voor sociale voordelen op basis van artikel 41 WIB/1964, huidig artikel 38, §1, 11° WIB/1992 naast de andere bijzondere gunstregimes in artikel 38 WIB/1992. Het gaat als het ware om een restcategorie waar van alles kan worden ondergebracht. 12 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Deze algemene sociale voordelen zijn in principe “onbelangrijke voordelen die met een uitgesproken sociaal oogmerk door de werkgever aan zijn personeelsleden worden verstrekt, ongeacht of die verstrekking voor de werkgever verplicht of vrijwillig is, en al dan niet door bemiddeling van een sociale kas met de bedoeling de betrekkingen tussen het personeel te verbeteren en om de binding van dit laatste aan de onderneming te bevorderen”.12 Daarbij wordt toegevoegd dat steeds rekening dient te worden gehouden met de belangrijkheid van het voordeel en de omstandigheden waarin het wordt toegekend.13 16. DE KERN VAN HET ONDERZOEK. In de eerste plaats lijkt het uit de parlementaire werkzaamheden, waarin de definitie wordt besproken en voorzien van concrete voorbeelden, duidelijk wat de wetgever in 1980 voor ogen had.14 Niettemin wordt de rechtzoekende geconfronteerd met een administratieve praktijk die de definitie van de algemene sociale voordelen ruim invult. De praktijk gaat zelfs zo ver om voordelen op basis van artikel 38, §1, 11° WIB/1992 vrij te stellen die eigenlijk niet beantwoorden aan de geest van de letter.15 De kern van deze masterproef is dan ook het onderzoek van de toepassing van het fiscaal regime van de sociale voordelen door de fiscale administratie. Daarbij wordt de toepassing van het fiscale regime van de sociale voordelen zowel in hoofde van de werknemer16, namelijk het vrijstellingsregime, als in hoofde van de werkgever17, namelijk het aftrekbaarheidsregime, onderzocht. b. De inconsistente invulling van de algemene sociaal voordelen: het voorbeeld van de maaltijdcheques Artikel 38/24 COM.IB/1992. Zie ook het verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 18. 13 Verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 39. 14 Zie de bespreking van de wettelijke vrijstelling vanaf punt 26. 15 Zie de casuïstische bespreking van de praktijkgevallen vanaf punt 74. 16 Voor de eenvoud wordt in deze masterproef het woord “werknemer” gebruikt. De begunstigden van sociale voordelen vormen echter een ruimere categorie. Het zijn ten eerste alle personeelsleden in dienst, namelijk werknemers én bedrijfsleider en verder ook de gewezen personeelsleden. Ten slotte kan het ook gaan om hun rechtverkrijgenden. Zelfstandigen kunnen daarentegen nooit begunstigden van de sociale voordelen zijn. Zie S. RUYSSCHAERT en W. VAN KERCKHOVE, Alternatieve verloning en beloning, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012, 292. 17 Onder “werkgever” moet ook “onderneming” worden verstaan. 12 13 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 17. HET FISCAAL REGIME VAN DE MAALTIJDCHEQUES. Hierboven werd het voorbeeld van het PC-privévoordeel besproken om te wijzen op de inconsistente invulling van het begrip “sociaal” in het kader van de bijzondere sociale voordelen door de wetgever. Hieronder volgt een voorbeeld van de inconsistente invulling van het begrip “sociaal voordeel” in het kader van de algemene sociale voordelen door de fiscale administratie. Het gaat in het bijzonder om het fiscaal gunstregime van het voordeel van de maaltijdcheques. 18. HET VOORDEEL. VOORDEEL VAN DE MAALTIJDCHEQUES VRIJGESTELD ALS ALGEMEEN SOCIAAL Bij de invoering van artikel 38, §1, 11° WIB/1992 heeft de minister van Financiën ook de restaurant- en maaltijdcheques geviseerd. Zo heeft de minister gesteld dat “restaurant- of maaltijdcheques als “geringe sociale voordelen” zullen worden aangemerkt, indien aan volgende voorwaarden wordt voldaan; 1. het aantal cheques of bons die elke arbeider of bediende krijgt, kan worden beschouwd als normaal volgens het aantal dagen dat er gewerkt is; 2. de waarde van elke cheque of bon kan worden gelijkgesteld met de kostprijs van een gewone maaltijd; 3. het aandeel (de bijdrage) van het personeel in de prijs van de cheque of bon is gelijkwaardig met een hoofdmaaltijd zoals die voor de sociale zekerheid van het huispersoneel in rekening wordt gebracht.”18. Op basis van die uitleg heeft de fiscale administratie het voordeel van de maaltijdcheques vrijgesteld als algemeen sociaal voordeel overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992. Bovendien heeft zij de voorwaarden van de minister verder uitgewerkt. De administratieve doctrine werd vastgelegd in de artikelen 38/30-32 en 53/204 COM.IB/1992. 19. HET VOORDEEL VAN DE MAALTIJDCHEQUES VRIJGESTELD ALS BIJZONDER SOCIAAL VOORDEEL. In 2009 werden de maaltijdcheques echter, samen met de sport/cultuurcheques en ecocheques, voorzien van een bijzonder gunstregime.19 Zo bepaalt artikel 38, § 1, 25° WIB/1992 voortaan dat zijn vrijgesteld: “de voordelen die bestaan uit de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques, de sport/cultuurcheques of de ecocheques die beantwoorden aan de in artikel 38/1 vermelde voorwaarden”. Artikel 38/1 WIB/1992 stelt vervolgens de voorwaarden verbonden aan de aftrekbaarheid. De vraag is echter waarom de wetgever in een aparte regeling heeft voorzien. Verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 36-37. Ingevoerd door de artikelen 5, 2° en 6 van de Wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009, ed. 2, 82.825. 18 19 14 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 20. DE BEROEP. AANLEIDING: HET ARREST VAN 6 NOVEMBER 2008 VAN HET BRUSSELSE HOF VAN De rechtstreekse aanleiding van de invoering van artikel 38, §1, 25° WIB/1992 is het arrest van het Brusselse Hof van Beroep van 6 november 2008. De zaak betrof de vraag of maaltijdcheques als beroepskosten mochten worden afgetrokken en omvatte dus ook de vraag naar de juridische kwalificatie van de maaltijdcheques. Het Hof heeft beslist dat het voordeel van de maaltijdcheques geen vrijgesteld sociaal voordeel is overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992. Bijgevolg zijn die voordelen belastbaar als voordelen van alle aard in hoofde van de werknemer, die wel aftrekbaar zijn als beroepskosten in hoofde van de werkgever. Het Hof van Brussel bevestigt daarmee de rechtspraak van hetzelfde Hof op 7 maart 2001. Dit is ook in lijn met wat de lagere rechtbanken van Namen op 26 november 200320 en Brussel op 21 oktober 200521 reeds hebben geoordeeld. 21. DE ARGUMENTATIE VAN DE PARTIJEN. De fiscale administratie is van oordeel dat maaltijdcheques sociale voordelen zijn die worden vrijgesteld in hoofde van de werknemer en nietaftrekbaar zijn in hoofde van de werkgever. De werkgever stelt dat het gaat om voordelen van alle aard die dus wel aftrekbaar zijn als beroepskost. 22. DE ARGUMENTATIE VAN HET HOF. Volgens het Hof van Brussel kan niet worden gesteund op de argumentatie aangevoerd door de fiscus volgens welke de maaltijdcheques kunnen worden vrijgesteld van de sociale zekerheid op grond van artikel 19bis, §2 van het Koninklijk Besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de Wet van 27 juni 1969 tot herziening van de Besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.22 Ook kan de fiscale administratie niet steunen op de voorwaarden gesteld in haar administratieve commentaar.23 Volgens het Hof wordt het fiscale begrip “bezoldigingen” immers omstandig omschreven in de artikelen 30 tot 33 en 36 WIB/1992 zodanig dat geen beroep hoeft noch mag gedaan worden op de bepalingen van de sociale wetgeving.24 De maaltijdcheques vallen dus principieel onder de belastbare inkomens. Rb. Namen 26 november 2003, FJF 2004, nr. 40. Rb. Brussel 21 oktober 2005, Fiscoloog 15 september 2006, nr. 1039. 22 Brussel 6 november 2008, TFR 2009, nr. 362-363, 501, punt 3 onder de titel “de maaltijdcheques” en koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969, 11.753. 23 Artikel 53/204 COM.IB/1992. 24 Brussel 6 november 2008, TFR 2009, nr. 362-363, 501, punt 3 onder de titel “de maaltijdcheques”. 20 21 15 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Vervolgens gaat het Hof na of de maaltijdcheques kunnen worden vrijgesteld van belasting. Daarbij merkt het Hof op dat de eerste rechter terecht de maaltijdcheques enkel aan de voorwaarden van artikel 38, §1, 11° WIB/1992 heeft getoetst bij gebrek aan bijzondere wettelijke bepalingen25 en bij gebrek aan een wettelijke basis van de administratieve doctrine in verband met het fiscaal regime voor maaltijdcheques.26 Zo moet op basis van artikel 38, §1, 11° WIB/1992 worden onderzocht of de toekenning van maaltijdcheques als sociaal voordeel kan worden bestempeld.27 Bij het onderzoek naar een mogelijke vrijstelling bepaalt het Hof ten eerste dat de toekenning van maaltijdcheques geen collectief voordeel is, omdat de maaltijdcheque een duidelijk bepaalbare nominale waarde heeft voor de werknemer en bovendien de naam van de werknemer op elke cheque wordt vermeld. Verder kunnen de maaltijdcheques ook niet als individuele sociale voordelen die niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben, worden beschouwd. Zoals eerder besproken, vallen de maaltijdcheques onder het fiscale begrip “bezoldigingen”. Ten slotte kan het volgens het Hof ook niet gaan om geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken naar aanleiding van een gebeurtenis die niet rechtstreeks in verband staat met de beroepswerkzaamheid. Aangezien het aantal maaltijdcheques dat de werknemer verkrijgt in functie staat van het aantal gepresteerde arbeidsdagen, bestaat er wel een rechtstreeks verband tussen de beroepswerkzaamheid en het genoten voordeel. Het Hof komt dus tot de vaststelling dat de toekenning van maaltijdcheques niet onder een van de categorieën van artikel 38, §1, 11° WIB/1992 valt en dus geen vrijgesteld sociaal voordeel is.28 Het voordeel is dus een belastbaar voordeel van alle aard. Als keerzijde van de medaille kan dat voordeel wel worden afgetrokken in hoofde van de werkgever als beroepskost.29 Brussel 6 november 2008, TFR 2009, nr. 362-363, 500, punt 1 onder de titel “de maaltijdcheques”. Het gaat hier om de voorwaarden gesteld in artikel 53/204 COM.IB/1992. 27 Brussel 6 november 2008, TFR 2009, nr. 362-363, 501, punt 3 onder de titel “de maaltijdcheques”. 28 Brussel 6 november 2008, TFR 2009, nr. 362-363, 501, punt 3 onder de titel “de maaltijdcheques”. 29 Er moet nog worden opgemerkt dat de aftrekbaarheid van deze kosten evenwel slechts wordt toegelaten voor zover dat zij worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgaven overeenkomstig de bepalingen van artikel 57, 2° WIB/1992. Zie Brussel 6 november 2008, TFR 2009, nr. 362-363, 501-502, punt 2 onder de titel “de individuele fiches en samenvattende opgaven” en noot K. ROELANDS EN V. LERUT, “De fiscale aftrekbaarheid van maaltijdcheques”, TFR 2009, nr. 362-363, 503. 25 26 16 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 23. DE WETGEVER REAGEERT. Reeds naar aanleiding van de vonnissen van de rechtbanken van eerste aanleg in Namen en Brussel30 heeft de Belgische Staat zijn ontevredenheid over deze rechterlijke uitspraken geuit. Zo stelt de minister van Financiën naar aanleiding van een parlementaire vraag dat de Belgische Staat tegen deze vonnissen hoger beroep heeft aangetekend31. De minister gaat verder met volgende bepaling: “de richtlijnen met betrekking tot maaltijdcheques uiteengezet in de administratieve circulaires Ci.RH.244/460 391 van 9 juni 1999 en Ci.RH.241/460 391 van 18 juni 2003 zijn nog steeds van toepassing”. De Belgische staat en de administratie gaan dus in tegen die rechtspraak. Na het arrest van het Brusselse Hof van Beroep van 6 november 2008, reeds het tweede beroep in die zaak en eveneens een cassatieronde, moet de fiscus die nieuwe rechtspraak echter wel aanvaarden. De wetgever grijpt echter in door een apart belastingstelsel voor de maaltijdcheques in te voeren dat voorziet in een gelijkaardig gunstregime zoals hetgene dat door de fiscus voorheen werd toegepast. Zo kunnen de maaltijdcheques, die inderdaad niet voldoen aan de definitie van de algemene sociale voordelen, maar wel als sociale voordelen worden aanschouwd, toch worden vrijgesteld overeenkomstig artikel 38, §1, 25° WIB/199232.33 Bovendien bepaalt artikel 53, 14° WIB/1992 dat, net zoals voor de algemene sociale voordelen, de maaltijdcheques, het bedrag van 1 euro uitgezonderd34, niet als beroepskosten kunnen worden afgetrokken.35 c. Inconsistentie kenmerkt de fiscale praktijk rond de sociale voordelen Rb. Namen 26 november 2003, FJF 2004, nr. 40, en Rb. Brussel 21 oktober 2005, Fiscoloog 15 september 2006, nr. 1039. Vr. en Antw. Kamer, 14 november 2006, Vr. nr. 1471, Bull.. 166, 32.592-32.594 (T. PIETERS), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/51/51K0166.pdf, 38-40 32 Ingevoerd door artikel 5, 2° van de Wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009, ed. 2, 82.825 33 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp houdende fiscale en diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 2008-09, nr. 2170/1, 6. 34Volgens artikel 53, 14° WIB/1992 moet voor de aftrek van 1 euro bovendien zijn voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 38/1 WIB/1992. Zo zal de beperkte aftrekbaarheid slechts worden toegestaan voor zover de werkgeverstussenkomst maximaal 5,91 euro per cheque bedraagt en de werknemer minimum 1,09 euro per cheque bijdraagt. 35 Ingevoegd bij artikel 9 van de Wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009, ed. 2, 82.825, dat luidt als volgt: “Art. 9. Artikel 53, 14°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 maart 2009, wordt vervangen als volgt: 14° in artikel 38, § 1, eerste lid, 11° en 25°, bedoelde voordelen met uitzondering van de in voorkomend geval tot 1 euro per maaltijdcheque beperkte tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques wanneer die tussenkomst voldoet aan de in artikel 38/1 gestelde voorwaarden”. 30 31 17 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 24. HET PROBLEEM VAN DE INCONSISTENTIE IN HET FISCAAL RECHT. Uit de bespreking van het voordeel van de maaltijdcheques blijkt dat de fiscale administratie een soepele invulling geeft aan het fiscaal gunstregime van de sociale voordelen overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992. Zo heeft de fiscale administratie de maaltijdcheques, die naar de geest van de letter niet thuishoren onder het gunstregime van de algemene sociale voordelen, toch op basis van dit gunstregime vrijgesteld. Pas na veelvuldige aanmaningen vanuit de rechtspraak, heeft de fiscus de handdoek in de ring gegooid. Als enigste uitweg is de wetgever bijgesprongen. Zo heeft de wetgever eindelijk voorzien in een duidelijk en apart gunstregime. Het voordeel van de maaltijdcheques wordt nu op wettelijke basis vrijgesteld. Dit wetgevende initiatief toont aan dat de wetgever wel degelijk werk kan maken van consistentie in het fiscaal recht. Het is enkel jammer dat dit slechts gebeurt na veelvuldig aandringen naar aanleiding van gerechtelijke procedures, waarbij de rechtszoekende geconfronteerd werd met een verschil in interpretatie tussen de fiscale administratie en de rechtspraak. 25. WAT DAAROP VOLGT. In het kerngedeelte van deze masterproef, deel II, wordt dan ook verder ingegaan op die ruime toepassing van het fiscaal regime van de sociale voordelen door de fiscale administratie. Waar nodig, worden inconsistenties aangekaart. Alvorens daar op in te gaan wordt echter een wettelijke analyse gemaakt van de fiscale behandeling van de sociale voordelen en dit zowel wat betreft de vrijstelling als wat de aftrekbaarheid van de sociale voordelen betreft. Ten slotte worden de huidige wettelijke principes in verband met sociale voordelen kort uiteengezet. B. De vrijstelling van de sociale voordelen in de wet 26. DE BESPREKING VAN DE WETTELIJKE VRIJSTELLING. In dit stuk wordt de wettelijke vrijstelling van de sociale voordelen besproken. Daarbij worden de drie categorieën van de sociale voordelen overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992 uitvoerig besproken. 1. De vrijstelling van de sociale voordelen overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992 18 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 27. DE WETTEKST. De vrijstelling van de sociale voordelen is ingevoerd door artikel 10 van de Wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980.36 De wetgever heeft daarmee een vierde paragraaf toegevoegd aan artikel 41 WIB/1964. Artikel 41 WIB/1964, huidig artikel 38, §1, 11° WIB/1992, luidt al volgt:“§ 1. Vrijgesteld zijn:[…] 11° de volgende sociale voordelen verkregen door de personen die in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen, alsmede hun rechtverkrijgenden: a) voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen; b) voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben; c) geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid”. 28. DE CATEGORISERING VAN DE SOCIALE VOORDELEN. Om de casuïstische bespreking overzichtelijk te maken, worden de sociale voordelen ondergebracht in een van deze drie wettelijke categorieën. Het gaat daarbij namelijk om de collectieve, individuele en geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken. Hieronder worden deze categorieën uitvoerig besproken.37 29. CATEGORIE “A” VOORDELEN: COLLECTIEVE VOORDELEN. De eerste categorie sociale voordelen zijn de collectieve sociale voordelen waarvoor de vaststelling van het werkelijk verkregen bedrag door iedere verkrijger niet mogelijk is wegens de wijze van toekenning. Volgens de parlementaire werkzaamheden gaat het om “de collectieve voordelen van geringe waarde die niet kunnen geïndividualiseerd worden, zoals het verstrekken van dagelijkse middagmalen aan het personeel tegen een sociale prijs, gratis filmvoorstellingen of andere culturele manifestaties in een zaal van het bedrijf, gratis gebruik van sportvelden van de firma, collectief vervoer van huis naar werk en omgekeerd, gezelschapsreizen […] sinterklaasfeesten”.38 Het gaat daarbij om voordelen die niet geïndividualiseerd kunnen worden en dus collectief zijn. Collectief wil ook zeggen dat die voordelen op gelijke en dus niet-discriminerende wijze aan het personeel worden voorgesteld. Bovendien mogen die voordelen slechts van geringe waarde zijn. Het buitensporige karakter van een collectief voordeel zou immers op een verdoken verloning kunnen wijzen. Wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, BS 15 augustus 1980, 9.463. Zie ook artikel 38/25 WIB/1992. 38 Verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 18. 36 37 19 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Uit de bespreking van de administratieve praktijk zal echter blijken dat de administratie deze categorie zeer ruim interpreteert. Zo kan bijvoorbeeld de vraag gesteld worden of aan de voorwaarden van “geringe waarde” is voldaan bij de toegelaten vrijstelling van gezelschapsreizen tot een bedrag van 500 euro.39 Bovendien is het niet altijd evident om een voordeel onder één bepaalde categorie te verdelen. Zo vallen volgens de parlementaire werkzaamheden het kosteloze gebruik van accommodatie van de onderneming en de gezelschapsreizen onder de collectieve voordelen. Daarbij horen ook de personeelskortingen, de kosteloze of gunstige toegang tot allerlei evenementen, het occasionele gebruik van de wagen van de onderneming voor privédoeleinden, het kosteloze vervoer voor het personeel van de openbare vervoersmaatschappijen en het kosteloze gebruik van niet-ingenomen plaatsen door het personeel van de luchtvaartmaatschappijen. De vraag kan gesteld worden of die voordelen wel collectieve voordelen zijn, aangezien zij toch wel op de een of andere manier kunnen worden geïndividualiseerd. Het criterium van niet-individualisatie moet echter zo worden geïnterpreteerd dat het moeilijk40 of niet opportuun is om die voordelen te individualiseren, aangezien het voordeel op niet-discriminerende wijze openstaat voor alle werknemers. Om het eenvoudig te houden bij de casuïstische bespreking wordt dan ook voorgesteld om “een niet-individualiseerbaar voordeel” te interpreteren als “een voor alle werknemers op gelijke wijze beschikbaar voordeel”. Van belang is echter dat het steeds om voordelen van geringe waarde moet gaan. Voorafgaande beslissing nr. 2013.102 van 30 april 2013. Zie bespreking Deel.II.C.a onder de gezelschapsreizen. Zoals besproken in de parlementaire werkzaamheden in het kader van de invoering van de aftrekbaarheid van sociale voordelen in 1973. Zie bespreking Deel. I.C.2, punt 43 en memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van het wetboek van de inkomstenbelastingen met betrekking tot, inzonderheid, de belastingheffing over meerwaarden, de grondslag en de berekening van de vennootschapsbelasting en de belasting der niet-verblijfhouders, zomede tot de beteugeling van sommige vormen van belastingontduiking en -ontwijking, Parl.St. Kamer 1972-73, nr. 521/1, 13, punt 35 en verslag over het wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen met betrekking tot, inzonderheid, de belastingheffing over meerwaarden, de grondslag en de berekening van de vennootschapsbelasting en de belasting der nietverblijfhouders, zomede tot de beteugeling van sommige vormen van belastingontduiking en -ontwijking, Parl.St. Senaat 1972-73, nr. 278, 35. 39 40 20 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 30. CATEGORIE “B” VOORDELEN. De individuele sociale voordelen die niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben, vormen de tweede categorie. Volgens de parlementaire werkzaamheden gaat het om “individualiseerbare voordelen die hulpverlening in uitzonderlijke omstandigheden beogen [zoals] heelkundige ingrepen, overlijden van een familielid, enzovoort” “ingevolge een bepaalde behoeftigheid van de verkrijger”.41 Van belang in die definitie is dus de uitzonderlijke aard van het individuele voordeel. De begunstigde moet in een staat van behoeftigheid verkeren. Het toegekende voordeel mag immers geen verdoken vorm van bezoldiging inhouden. Daarbij wordt in de administratieve commentaar bepaald dat het begrip sociaal zo moet worden geïnterpreteerd dat “het niet tot gevolg mag hebben dat aan personeelsleden verleende buitensporige stoffelijke voordelen aan elke belasting ontsnappen”.42 Uit de bespreking van de administratieve praktijk zal echter blijken dat de administratie deze categorie zeer ruim interpreteert. Zo kan de vraag gesteld worden of aan de voorwaarden van “uitzonderlijke omstandigheden” is voldaan bij bijvoorbeeld de terugbetaling van een specifieke beroepsopleiding. Om het ook hier eenvoudig te houden, zal dat voorbeeld bij de casuïstische bespreking, omwille van zijn individuele toekenning die toch aan een zekere behoeftigheid voldoet en geen werkelijke bezoldiging vormt, onder de individuele sociale voordelen worden verdeeld.43 Ook het voordeel van de (medische) hulp in het kader van de collectieve ambulante verzekering kan moeilijk als uitzonderlijk worden bestempeld. Gemakkelijkheidshalve zal dit voordeel echter bij de bespreking van de individuele voordelen worden besproken omdat de medische hulp toch aan een zekere behoeftigheid van de werknemer voldoet. Zoals reeds vermeld bij de bespreking van de collectieve voordelen, kan er ook discussie bestaan of bijvoorbeeld het voordeel dat voortvloeit uit personeelskortingen, het voordelig gebruik van diensten van de onderneming en de voordelige aanschaf van software individuele voordelen dan wel collectieve voordelen zijn. Hoewel deze voordelen individualiseerbaar zijn en geen werkelijke bezoldiging vormen, moet toch voor de categorie van de collectieve voordelen worden geopteerd. Het gaat immers om voordelen die aan alle werknemers worden voorgesteld en van geringe waarde zijn. Ook voldoen deze voordelen niet aan de vereiste dat de toekenning moet gebeuren naar aanleiding van uitzonderlijke omstandigheden ingevolge een bepaalde behoeftigheid van de werknemer. Verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 18 en 35. 42 Artikel 38/26 COM.IB/1992, Vr. en Antw. Senaat, 24 oktober 1983, Vr. nr. 19, Bull.Bel. 626, 770 (M. EGELMEERS). 43 Zie bespreking punt 74 en volgende. 41 21 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 31. CATEGORIE “C” VOORDELEN. De derde categorie ten slotte, zijn de sociale voordelen van geringe waarde of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid. In het verslag lezen we dat het gaat om “geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken […] [zoals] bijvoorbeeld speelgoed voor de kinderen naar aanleiding van sinterklaasfeest, een klein geschenk naar aanleiding van nieuwjaar, een huwelijk of geboorte, een decoratie, een jubileum, enzovoort” “[die toegekend worden ingevolge] een blijk van goedgunstigheid of van erkentelijkheid die betuigd wordt ter gelegenheid van een gelukkige of onfortuinlijke gebeurtenis die de verkrijger treft en die geen onrechtstreekse toegekende bezoldiging zijn”.44 Van belang is dus dat het gaat om geringe voordelen die worden verstrekt naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid. De wetgever viseert hier dus privégebeurtenissen zoals huwelijk, geboorte, patroonfeesten, het sinterklaasfeest, kerst- en nieuwjaarsfeest. De toekenning door de werkgever is immers een blijk van goedgunstigheid of erkentelijkheid die niet in verband staat met de arbeid en dus ook geen beloning uitmaakt. Uit de bespreking van de administratieve praktijk zal echter blijken dat de administratie ook die categorie zeer ruim interpreteert. Zo kan de vraag gesteld worden of de vrijstelling van een huwelijksgeschenk ter waarde van 200 euro wel gering is.45 Bovendien brengt de fiscale administratie ook voordelen onder die categorie die, hoewel zij gelegenheidsgeschenken zijn, worden toegekend naar aanleiding van gebeurtenissen die wel rechtstreeks met de beroepswerkzaamheid in verband staan en dus professionele gebeurtenissen zijn. Het valt immers moeilijk te ontkennen dat de anciënniteitspremie46 en de geschenken naar aanleiding van de overhandiging van eretekens en pensionering47 niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid. Hetzelfde kan gezegd worden voor geschenken zoals een iPad naar aanleiding van een jubileum van de onderneming48 of een iPod naar aanleiding van een belangrijke overeenkomst.49 De administratie heeft hier oog voor het eenmalige en uitzonderlijke karakter van de omstandigheden naar aanleiding waarvan de toekenning gebeurt, hoewel die wel in verband staan met de Verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 18 en 35. 45 Circ. nr. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) van 22 september 2008. Zie bespreking punt 202 en volgende. 46 Circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011. Zie bespreking punt 210 en volgende. 47 Circ. nr. Ci.RH.242/554.090 (AOIF 28/2002) van 16 december 2002. Zie bespreking punt 211 en volgende. 48 Voorafgaande beslissing nr. 2013.372 van 24 september 2013. Zie bespreking punt 225 en volgende. 49 Voorafgaande beslissing nr. 2012.139 van 8 mei 2012. Zie bespreking punt 231 en volgende. 44 22 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn beroepswerkzaamheid. Om het onderzoek tijdens de casuïstische bespreking overzichtelijk te houden, zullen die voordelen, omdat zij bijzondere gelegenheidsgeschenken zijn, onder de geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken worden besproken. 2. De rode draad in de wettelijke vrijstelling van de sociale voordelen: de criteria begrenzen de mogelijke vrijstelling 32. ALGEMENE CRITERIA: GERINGE WAARDE, UITZONDERLIJKE KARAKTER EN AARD VAN EEN WERKELIJKE BEZOLDIGING ONTBREEKT. Ten eerste moet worden opgemerkt dat het niet de bedoeling is om angstvallig aan die wettelijke en praktische categorisering vast te houden. Van belang is dat een voordeel voldoet aan de algemene criteria van de definitie overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992. Zo hebben de drie definities gemeenschappelijk dat de voordelen slechts van geringe waarde mogen zijn. Het begrip “sociaal voordeel” mag immers niet zo geïnterpreteerd worden dat belangrijke voordelen aan elke belasting ontsnappen.50 Belangrijke voordelen zijn immers voordelen die wel een werkelijke vergoeding vervangen en dus niet-uitzonderlijk zijn. Daaruit vloeit ook het uitzonderlijk karakter van het sociaal voordeel voort. Algemene en systematische toekenningen door de werkgever zijn niet uitzonderlijk. Een toekenning naar aanleiding van een bepaalde bijzondere gebeurtenis voldoet dus aan het uitzonderlijke karakter. Ten slotte worden die sociale voordelen vrijgesteld aangezien zij geen rechtstreekse band hebben met de beroepswerkzaamheid en dus eigenlijk niet de aard hebben van een werkelijke bezoldiging. Ook in de parlementaire werkzaamheden komen die criteria naar boven. Volgens het verslag betreffen de algemene sociale voordelen immers “onbelangrijke voordelen die met een uitgesproken sociaal oogmerk door de werkgever aan zijn personeelsleden worden verstrekt, ongeacht of die verstrekking voor de werkgever verplicht of vrijwillig is, en al dan niet door bemiddeling van een sociale kas”.51 De voordelen moeten onbelangrijk en dus gering zijn. Bovendien worden zij gekenmerkt door een uitgesproken sociaal oogmerk. Dat sociaal oogmerk wijst op het uitzonderlijk karakter en dus ook op het ontbreken van de aard van de werkelijke vergoeding. Artikel 38/26 COM.IB/1992. en Vr. en Antw. Senaat, 24 oktober 1983, Vr. nr. 19, Bull.Bel. 626, 770 (M. EGELMEERS), zoals reeds vermeld in punt 30. 51 Verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 18. 50 23 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 33. DE CRITERIA BEGRENZEN DE TOEPASSING VAN DE ALGEMENE DEFINITIE. Uit de parlementaire werkzaamheden blijkt dat de invoering van de algemene sociale voordelen in de wet wordt toegepast om “de administratieve praktijk te wettigen waarbij de geringe sociale voordelen worden vrijgesteld die werkgevers aan personeelsleden, aan gewezen personeelsleden of aan hun rechthebbenden toekennen om de onderlinge omgang te verbeteren en om de binding van het personeel aan de onderneming te bevorderen, voor zover het, uiteraard, gaat ofwel, om collectieve voordelen waarvoor het praktisch onmogelijk is het door iedere verkrijger behaalde deel te bepalen; ofwel, om voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, de aard hebben van een tijdelijke of uitzonderlijke hulpverlening ingevolge een bepaalde behoeftigheid van de verkrijger, ofwel van een blijk van goedgunstigheid of van erkentelijkheid die wordt betuigd ter gelegenheid van een - gelukkige of onfortuinlijke - gebeurtenis die de verkrijger treft en die geen onrechtstreeks toegekende bezoldiging zijn[…]”.52 Hoewel de administratieve praktijk uitdrukkelijk wordt aanvaard, wordt met de woorden “voor zover” duidelijk bepaald dat er grenzen zijn aan deze vrijstelling. Enkel wat binnen een van de drie definities van artikel 41 WIB/1964, huidig artikel 38, §1, 11° WIB/1992, past, mag worden vrijgesteld als sociaal voordeel. Het begrip sociaal voordeel moet dan ook beperkt worden geïnterpreteerd. Die restrictieve interpretatie is bovendien ook logisch aangezien de vrijstelling van sociale voordelen een uitzondering vormt op het principe dat voordelen van alle aard een belastbaar inkomen vormen. Uit de casuïstische bespreking zal echter blijken dat de administratieve praktijk die wettelijke definitie en invulling van het begrip “sociaal voordeel” niet altijd naar de letter opvat.53 C. De aftrekbaarheid van de sociale voordelen in de wet 34. DE BESPREKING VAN DE AFTREKBAARHEID IN DE WET. In dit stuk is het de bedoeling om de lezer een overzicht te geven van de oorsprong en evolutie van de wettelijke aftrekbaarheid van de kosten van de sociale voordelen. 1. De beperkte aftrekbaarheid voor de uitzonderlijke hulp overeenkomstig artikel 45, 7° WIB/1964 Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/1, 5 en Verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 18. 53 Zie de casuïstische bespreking vanaf punt 74 en zie ook de voorafgaande bespreking van de drie categorieën vanaf punt 28. 52 24 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 35. DE WETTEKST. Artikel 11, § 2, 3° van de Wet van 20 november 1962 heeft artikel 45, 7° WIB/1964 ingevoerd, dat luidt als volgt: “Als bedrijfslasten worden inzonderheid aangezien: 7° de stortingen buiten enige wettelijke of contractuele verplichting om gedaan aan een voorzorgs- of hulpkas die uitsluitend bestemd is om tijdelijk of occasioneel hulp te verlenen aan leden van het personeel, doch slechts in de mate dat zij per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 2,5 t.h. van de brutobezoldigingen van het voor die hulp in aanmerking komende personeel en dat de totale op het einde van het belastbaar tijdperk gevormde provisie niet meer bedraagt dan 5 t.h. van bedoelde brutobezoldingen van dat tijdperk”.54 36. ERKENNING VAN DE BEPERKTE AFTREKBAARHEID VOOR UITZONDERLIJKE HULP AAN WERKNEMERS IN DE WET. Met de invoering van die wettekst heeft de wetgever de beperkte aftrekbaarheid van de kosten van sociale voordelen, die de werkgever stort aan voorzorgs- of hulpkassen bestemd voor tijdelijke of occasionele - lees uitzonderlijke - hulp aan werknemers, toegevoegd aan de niet-limitatieve lijst van artikel 45 WIB/1964 met betrekking tot de aftrekbare beroepskosten. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat die wettekst “slechts de administratieve rechtspraak terzake [bevestigt] die thans kracht van wet krijgt”.55 De wetgever wijzigt ook de toegestane bedragen uit de praktijk en bepaalt het plafond op 2,5% en 5% om misbruiken te vermijden.56 Zo mogen de kosten van toegekende voordelen voor uitzonderlijke hulp niet meer bedragen dan 2,5% van de brutobezoldigingen van de begunstigde-werknemer en mag het totaal van de op het einde van het belastbaar tijdperk niet-bestede sommen niet meer dan 5% van de hierboven vermelde brutobezoldigingen van dat tijdperk bedragen. 37. DE WETGEVER NEEMT HET NIET TE NAUW. Verder is het interessant om aan te stippen dat de parlementaire werkzaamheden het hebben over de bevestiging van de “administratieve rechtspraak”. Dat is een betreurenswaardig voorbeeld van het feit dat de wetgever het niet te nauw neemt met het inachtnemen van de fundamentele rechten. De administratieve praktijk en de rechtspraak moeten immers strikt uit elkaar worden gehouden. Dat gebeurt op basis van de grondwettelijke scheiding der machten, een van de belangrijkste fundamenten Wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, BS 1 december 1962, 10.674. Memorie van toelichting op het wetsontwerp houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, Parl.St. Kamer 19611962, nr. 264, 69. 56 Memorie van toelichting op het wetsontwerp houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, Parl.St. Kamer 19611962, nr. 264, 70. 54 55 25 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn van onze democratische rechtstaat.57 Dat principe verdient dan ook voldoende eerbiediging door de wetgever. Of, om het met de woorden van Montesquieu, de grondlegger van de theorie van de scheiding der machten, te zeggen: “Tout serait perdu, si le même homme, ou le même corps des principaux, ou des nobles ou de peuple, exerçaient ces trois pouvoirs: celui de faire des lois, d’exécuter les résolutions publiques, et celui de juger des crimes ou les différends des particuliers”.58 38. WETTELIJKE AFTREKBAARHEID VÓÓR WETTELIJKE VRIJSTELLING. Er moet opgemerkt worden dat de aftrekbaarheid in de wet van de kosten voor uitzonderlijke hulp gebeurt vóór de vrijstelling ervan in de wet. Uiteindelijk wordt de vrijstelling voor uitzonderlijke hulp voorzien in artikel 41, b) WIB/1964, huidig artikel 38, §1, 11°, b) WIB/1992, bij de invoering van de algemene sociale voordelen in 1980.59 2. De beperkte aftrekbaarheid van de sociale voordelen overeenkomstig artikel 45, 7° WIB/1964 39. DE WETTEKST. Met artikel 15, 2° van de Wet van 25 juni 1973 heeft de wetgever artikel 45, 7° WIB/1964 over de aftrekbare beroepskosten als volgt vervangen: “7° de uitgaven of provisies die buiten elke wettelijke of contractuele verplichting uitsluitend worden gedaan of aangelegd om aan leden van het personeel of aan hun rechthebbenden sociale voordelen toe te kennen naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks met de beroepswerkzaamheid van dit personeel in verband staan, doch slechts voor zover zij te zamen per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 2,5 pct van de brutobezoldigingen van het voor die voordelen in aanmerking komende personeel en het totaal van de op het einde van het belastbaar tijdperk niet bestede sommen niet meer dan 5 pct van de hierboven vermelde brutobezoldigingen van dat tijdperk bedraagt.”.60 Zo worden de sociale voordelen opgenomen in artikel 45, 7° WIB/1964 die een niet-limitatieve lijst van aftrekbare beroepskosten bevat. 61 J. DUJARDIN en J. VANDE LANOTTE, Basisbegrippen publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 381. CH.-L. DE MONTESQUIEU, De l’esprit des lois, I, Parijs, Garnier-Flammarion, 1979, 295. 59 Zie bespreking punt 27 en volgende. 60 Wet van 25 juni 1973 tot wijziging van het wetboek van de inkomstenbelastingen met betrekking tot, inzonderheid, de belastingheffing over meerwaarden, de grondslag en de berekening van de vennootschapsbelasting en de belasting der nietverblijfhouders, zomede tot de beteugeling van sommige vormen van belastingontduiking en -ontwijking, BS 6 juli 1973, 8.063. 61 Artikel 45 WIB/1964 is het huidige artikel 52 WIB/1992 dat in zijn huidige vorm de beperkte aftrekbaarheid van de sociale voordelen niet kent. Zie bespreking 44 en volgende. 57 58 26 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 40. BEPERKTE AFTREKBAARHEID VAN “SOCIALE VOORDELEN”. Daar waar de wetgever in 1962 in een aftrekbaarheid voorziet van de kosten van een specifiek voordeel, heeft de nieuwe wettekst het nu over “sociale voordelen”. Van belang is dat die kosten slechts mogen worden afgetrokken voor zover zij toegekend worden naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks met de beroepswerkzaamheid van het personeel in verband staan. Het moet dus gaan om privégebeurtenissen. Bovendien geldt ook hier het plafond van 2,5% en 5%. Zo mogen de kosten van sociale voordelen niet meer bedragen dan 2,5% van de brutobezoldigingen van de begunstigde-werknemer en mag het totaal van de op het einde van het belastbaar tijdperk niet bestede sommen niet meer dan 5% van de hierboven vermelde brutobezoldigingen van dat tijdperk bedragen. Met die beperking wordt het geringe karakter of de onbelangrijkheid van deze voordelen onderstreept. Verder worden de sociale voordelen in de memorie van toelichting omschreven als “kleine voordelen in natura die bepaalde werkgevers aan hun personeelsleden verlenen en waarvoor thans, uit hoofde van de onloochenbare sociale aard ervan en omwille van onvermijdelijke moeilijkheden voor elke betrokkene het bedrag te bepalen, een globale verantwoording voor de aftrek volstaat”.62 Van belang is dus het geringe karakter, oftewel de minimis non curat praetor63 en de onloochenbare sociale aard. Ook het collectieve of nietindividualiseerbare karakter, namelijk de onvermijdelijke moeilijkheid om voor elke betrokkene het bedrag te bepalen, wordt in aanmerking genomen als kenmerk van een sociaal voordeel. 41. CRITERIA SAMENGEVAT. Samengevat gelden als criteria voor de invulling van het begrip “sociaal voordeel” de collectieve aard, het onloochenbare sociale karakter, en de toekenning naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks verband houden met de beroepswerkzaamheid. Ook moet steeds de geringe waarde van het voordeel in acht worden genomen. Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van het wetboek van de inkomstenbelastingen met betrekking tot, inzonderheid, de belastingheffing over meerwaarden, de grondslag en de berekening van de vennootschapsbelasting en de belasting der niet-verblijfhouders, zomede tot de beteugeling van sommige vormen van belastingontduiking en -ontwijking, Parl.St. Kamer 1972-73, nr. 521/1, 18, punt 50. 63 C. DE KONINCK, Latijnse rechtsspreuken, Brugge, Die Keure, 2009, 74. 62 27 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 42. EERSTE KEER BEGRIP “SOCIAAL VOORDEEL” IN DE WET. Het is de eerste keer dat de wetgever het begrip “sociaal voordeel” opneemt in de belastingwet. Opmerkelijk is dat de wetgever de regels over de aftrekbaarheid van de kosten van sociale voordelen invoert alvorens de vrijstelling van sociale voordelen wettelijk te verankeren. Zoals eerder besproken, wordt de administratieve praktijk van de vrijstelling van sociale voordelen slechts in 1980 in de wet opgenomen.64 Bij de invoering van de algemene sociale voordelen in 1980, worden de collectieve voordelen opgenomen in artikel 41, a) WIB/1964, huidig artikel 38, §1, 11°, a) WIB/1992. De voordelen met een onloochenbaar sociaal karakter worden als individuele voordelen opgenomen in artikel 41, b) WIB/1964, huidig artikel 38, §1, 11°, b) WIB/1992. Ten slotte worden de toekenningen naar aanleiding van gebeurtenissen, die niet rechtstreeks verband houden met de beroepswerkzaamheid, opgenomen in de categorie van geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken overeenkomstig artikel 41, c) WIB/1964, huidig artikel 38, §1, 11°, c) WIB/1992. 43. DE VERANTWOORDING: SOEPELE AFTREK VAN SOCIALE VOORDELEN IN RUIL VOOR VERSTRENGDE ALGEMENE BEWIJSLAST VOOR AFTREK VAN BEROEPSKOSTEN. Daar waar de beperkte aftrekbaarheid voor uitzonderlijke hulp werd verantwoord door de erkenning van de administratieve praktijk, wordt deze invoering voorgesteld als compromis. Zo staat in de parlementaire werkzaamheden dat om een betere belastingheffing en om fiscale fraude met bedrijfsuitgaven en -lasten te bestrijden, de regels in verband met het bewijsregime van de aftrek van beroepskosten worden verscherpt.65 Daartegenover wordt opgemerkt dat de verscherpte individuele verantwoording echter niet altijd haalbaar is. Voor bepaalde uitgaven, zoals de sociale voordelen, is het moeilijk en praktisch zelfs onmogelijk om bewijsstukken te verkrijgen of te eisen.66 Bijgevolg wordt het volgende bepaald: “door de De vrijstelling werd pas ingevoerd door artikel 10 van de Wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, BS 15 augustus 1980, 9.463. Zie bespreking punt 27 en volgende. 65 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen met betrekking tot, inzonderheid, de belastingheffing over meerwaarden, de grondslag en de berekening van de vennootschapsbelasting en de belasting der niet-verblijfhouders, zomede tot de beteugeling van sommige vormen van belastingontduiking en –ontwijking, Parl.St. Kamer 1972-73, nr. 521/1, 13, punt 35 en Verslag namens de Commissie voor de Financiën, Parl.St. Kamer 1972-73, nr. 521/7, 30 en 38. 66 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen met betrekking tot, inzonderheid, de belastingheffing over meerwaarden, de grondslag en de berekening van de vennootschapsbelasting en de belasting der niet-verblijfhouders, zomede tot de beteugeling van sommige vormen van belastingontduiking en –ontwijking, Parl.St. Kamer 1972-73, nr. 521/1, 13, punt 35. Ook de Senaat heeft deze nuance aangebracht bij de aftrekbaarheid van de sociale voordelen. Zo wordt in de Senaat gesteld “dat de administratie van de ondernemingen de verantwoording – en bijgevolg de individuele identificatie van de genieters – mag eisen voor geringe sociale voordelen die bepaalde werkgevers aan de leden van hun personeel toekennen en die, wegens de moeilijkheden om het bedrag voor elke verkrijger te bepalen, thans mogen worden afgetrokken mits een voldoende algemene verantwoording wordt verstrekt”. Zoals de volksvertegenwoordigers, willen de senatoren tegemoetkomen aan de moeilijke individualisering van sociale voordelen. Om geen vrijgeleide te zijn voor misbruiken, zal evenwel een algemene 64 28 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn goedkeuring van die bepalingen in hun geheel voor te stellen, gaat de Regering de verbintenis aan er geen gebruik van te maken om van de bedrijven onrechtstreeks de verantwoording - en dientengevolge de individualisering – te eisen van de kleine voordelen in natura die bepaalde werkgevers aan hun personeelsleden verlenen en waarvoor thans, uit hoofde van de onloochenbare sociale aard ervan en omwille van onvermijdelijke moeilijkheden voor elke betrokkene het bedrag te bepalen, een globale verantwoording voor de aftrek volstaat. De Regering stelt integendeel voor om ter zake elke dubbelzinnigheid te vermijden, artikel 45, 7°, WIB (bepaling die als bedrijfsuitgaven aanmerkt, de stortingen die binnen bepaalde grenzen zijn gedaan aan voorzorgs- of hulpkassen die bestemd zijn om tijdelijk of occasioneel hulp te verlenen aan leden van het personeel) te herzien zodat die bepaling uitdrukkelijk wordt uitgebreid tot alle sociale voordelen die bedrijven rechtstreeks of langs zelfstandige “sociale kassen” om aan leden van hun personeel of aan de rechthebbenden daarvan toekennen naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks verband houden met de beroepswerkzaamheid van het personeel en buiten enige wettelijke of contractuele verplichting: die nieuwe bepaling […] [komt tegemoet] aan de wensen van de betrokken kringen”.67 In ruil voor de verstrengde algemene bewijslast van de aftrek van beroepskosten wordt dus voorzien in een soepele aftrek van de kosten van sociale voordelen. Zo wordt de (beperkte) aftrekbaarheid van de sociale voordelen toegestaan door de globale verantwoording van de kosten te aanvaarden, zonder telkens een individuele verantwoording te moeten voorleggen. 3. De niet-aftrekbaarheid van de sociale voordelen overeenkomstig artikel 53, 14° WIB/1992 44. DE WETTEKST. Artikel 8 van de Wet van 4 augustus 1986 bepaalt het volgende: “Artikel 45, 7° van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 12 van de Wet van 8 augustus 1980, wordt opgeheven”. Artikel 10, 2° van de Wet van 4 augustus 1986 luidt als volgt: “Artikel 50 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd wat de Nederlandse tekst betreft, bij artikel 9 van het Koninklijk Besluit van 12 augustus 1985, wordt als volgt aangevuld: 2° er wordt een 7° [en een 8°] ingevoegd, luidend als volgt: “7° de in artikel 41,§ 4, bedoelde sociale voordelen”.68 In de huidige vorm luidt de niet-aftrekbaarheid van de sociale voordelen overeenkomstig artikel 53, 14° WIB/1992 als volgt: “Als beroepskosten worden niet aangemerkt: 14° in artikel 38, § 1, eerste lid, 11° en 25°, verantwoording moeten worden verstrekt door de werkgever. Zie Verslag over het wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen met betrekking tot, inzonderheid, de belastingheffing over meerwaarden, de grondslag en de berekening van de vennootschapsbelasting en de belasting der niet-verblijfhouders, zomede tot de beteugeling van sommige vormen van belastingontduiking en -ontwijking, Parl.St. Senaat 1972-73, nr. 278, 35. 67 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen met betrekking tot, inzonderheid, de belastingheffing over meerwaarden, de grondslag en de berekening van de vennootschapsbelasting en de belasting der niet-verblijfhouders, zomede tot de beteugeling van sommige vormen van belastingontduiking en –ontwijking, Parl.St. Kamer 1972-73, nr. 521/1, 18, punt 50. 68 Wet van 4 augustus 1986, BS 20 augustus 1986, 11.408. 29 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn bedoelde voordelen met uitzondering van de in voorkomend geval tot 1 EUR per maaltijdcheque beperkte tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques wanneer die tussenkomst voldoet aan de in artikel 38/1 gestelde voorwaarden”. 45. AFSCHAFFING VAN DE AFTREKBAARHEID. Met deze wetswijziging schrapt de wetgever de sociale voordelen uit de lijst van aftrekbare beroepskosten. Voortaan worden de sociale voordelen via artikel 50, 7° WIB/1964, huidig artikel 53,14° WIB/1992, opgenomen in de lijst van niet-aftrekbare beroepskosten. De kosten van sociale voordelen zijn dus niet meer aftrekbaar in hoofde van de werkgever. 46. KRITIEK. Verschillende parlementsleden argumenteren dat een absolute afschaffing niet bevorderlijk is en halen verschillende verdedigbare sociale voordelen aan die zouden moeten blijven bestaan als aftrekbare beroepskosten.69 Toch blijft de minister van Financiën voet bij stuk houden en wordt een complete afschaffing ingevoerd. Zo verklaart de minister dat “hij geen expliciete uitzonderingen kan toestaan op de regel [van de niet-aftrekbaarheid], dat voortaan de sociale uitgaven als daar zijn nieuwjaarsrecepties voor het personeel, sinterklaasfeestjes, enzovoort, niet meer aftrekbaar zijn als bedrijfsuitgaven”.70 47. FIAT VOOR ADMINISTRATIEVE BEPAALDE SOCIALE VOORDELEN. “INTERPRETATIE” VAN DE AFTREKBAARHEID VAN Om dan toch tegemoet te komen aan de bovenvermelde kritiek omtrent de volledige afschaffing, stelt de minister dat bepaalde collectieve uitgaven aftrekbaar mogen blijven voor zover zij behoren tot de normale functioneringskosten van een onderneming. Verder geeft de minister groen licht aan de administratie om een concrete lijst met aftrekbare sociale voordelen uit te werken die dus restrictief moet worden ingevuld, namelijk tot de normale functioneringskosten van de onderneming behoren, om te vermijden dat de aftrekbaarheid de regel blijft.71 Bovendien stelt een parlementslid zich tegen de volledige afschaffing terecht de vraag “of er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de individuele sociale voordelen, die door de loonstop in aantal zijn toegenomen en die de Staat niet heeft te “subsidiëren”, en de collectieve sociale voordelen - zoals Sinterklaas - of Nieuwjaarsfeestjes, kleine recepties voor werknemers die met pensioen gaan – die in feite geen voordeel voor het personeel zijn. Hij vindt het niet redelijk dat die kosten niet als bedrijfskosten kunnen worden beschouwd”. Zie verslag over het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Senaat 1985-86, 310/2-1°, 47-48. Nog een verdedigbaar standpunt is het behoudt als aftrekbare beroepskost van “de sociale voordelen die bestaan in het verschaffen van voedsel en drank tijdens de werkuren aan de personeelsleden[…]”. De argumentatie immers luidt dat “de sociale voordelen waardoor de arbeidsomstandigheden onbetwistbaar worden verbeterd, dienen fiscaal aftrekbaar te blijven”. Ook worden de werkingskosten van kinderbewaarplaatsen en het gratis leveren van steenkool aan gepensioneerde mijnwerkers aangehaald als sociale voordelen die fiscaal aftrekbaar dienen te blijven. Zie verslag over het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Senaat 1985-86, 310/2-1°, 47-48. 70 Verslag over het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Senaat 1985-86, 310/2-1°, 49. 71 Zo bepaalt de minister in het verslag dat: “ter zake zal een concrete lijst worden uitgewerkt. Deze zal evenwel zeer restrictief moet blijven ten einde niet te vervallen in de automatische toepassing van artikel 45, 7° WIB/1992”. Zie verslag over het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Senaat 1985-86, 310/2-1°, 49. 69 30 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Terecht kan de vraag worden gesteld wat onder “normale functioneringskosten van een onderneming” moet worden verstaan. Deze open bepaling zorgt ervoor dat daar waar de deur in de wet wordt gesloten voor de aftrek als beroepskosten van sociale voordelen, de deur wordt geopend voor een ruime interpretatie van de administratie die uitzonderlijke beroepsaftrekken voor sociale voordelen kan toestaan, zoals verder wordt besproken.72 48. VERANTWOORDING. Net zoals bij de invoering van de wettelijke aftrekbaarheid van de sociale voordelen in 1973, wordt ook de afschaffing voorgesteld als compromis. Hier wordt de afschaffing van de aftrekbaarheid van sociale voordelen als beroepskost gekoppeld aan een algemene verlaging van de vennootschapsbelasting. Zo stelt de regering voor dat met de verkregen budgettaire ruimte, het tarief van vennootschapsbelasting met twee punten zal worden verlaagd van 45 naar 43 percent.73 De minister van Financiën voegt nog aan toe “dat men overdreven heeft met de fiscale uitgaven. De fiscaliteit behoort vereenvoudigd te worden en dit is de eerste stap”74. 49. VALS COMPROMIS. Daartegen argumenteert een parlementslid dat “de regering door de schrapping van artikel 45, 7°, 9 miljard [frank] [wil] besparen, terwijl ze 4 miljard [frank] minder-opbrengsten zal boeken door de verlaging van de vennootschapsbelasting. Het resultaat is dus 5 miljard [frank] aan meeropbrengst. De bedrijven zullen echter moeilijkheden hebben om de sociale uitgaven af te schaffen”.75 Het is dus opmerkelijk dat die maatregel als een compensatiemaatregel wordt voorgesteld terwijl de meeropbrengst meer dan het dubbele van de minderopbrengst blijkt te zullen zijn. Ook moet een vergelijking worden gemaakt met het compromis ten tijde van de invoering van de aftrek. Zoals reeds besproken, gaat het in 1973 daadwerkelijk om een compromis.76 De wetgever stelde zich toen praktisch op en had begrip voor de geringe waarde en de onloochenbare sociale aard van de sociale voordelen. In 1986 heeft de wetgever geen aandacht meer voor de sociale overwegingen. Uit het voorafgaande blijkt dat het compromis louter als excuus wordt gebruikt voor eigenlijke fiscale besparingen. Zie bespreking punt 71 en volgende. Memorie van toelichting bij het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Senaat 1985-86, 310/1, 11 en verslag over het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Senaat 1985-86, 310/2-1°, 43. 74 Verslag over het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Senaat 1985-86, 310/2-1°, 43. 75 Verslag over het wetsontwerp houdende fiscale bepalingen, Parl.St. Senaat 1985-86, 310/2-1°, 46. 76 Zie bespreking punt 43. 72 73 31 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 4. Het principe van de niet-aftrekbaarheid van de sociale voordelen is geen evidentie 50. HET PRINCIPE VAN DE NIET-AFTREKBAARHEID VAN SOCIALE VOORDELEN IS GEEN EVIDENTIE. Uit de voorafgaande bespreking kan worden afgeleid dat het huidige uitgangspunt van de niet-aftrekbaarheid77 van vrijgestelde sociale voordelen helemaal geen evidentie is. Integendeel, in 1973 heeft de wetgever duidelijk geopteerd voor de wettelijke erkenning van de aftrek. Vandaag de dag blijft de wetgever belang hechten aan de sociale cohesie op de werkvloer en moedigt de wetgever nog steeds de in principe geringe, maar wel symbolisch zeer belangrijke, sociale voordelen aan. Het actuele, ietwat schizofrene, principe van de niet-aftrekbaarheid van vrijgestelde sociale voordelen is dan ook enkel ingegeven door besparingsdrang. D. De wettelijke principes in verband met de sociale voordelen 51. HUIDIG WETTELIJK REFERENTIEKADER. Alvorens over te gaan naar de problematiek rond de toepassing van het begrip “sociaal voordeel” in de praktijk, wordt nog even een overzicht gegeven van de wettelijke principes in het kader van de fiscale behandeling van de sociale voordelen, zoals die nu gelden. 52. ALGEMEEN UITGANGSPUNT: ALLE BEROEPSINKOMSTEN ZIJN BELASTBAAR EN AFTREKBAAR. In principe zijn alle beroepsinkomsten belastbaar in hoofde van de loon- en weddetrekkende op basis van artikel 30 en 31 WIB/1992.78 Daarbij horen niet alleen de eigenlijke bezoldigingen, maar ook de voordelen van alle aard. De voordelen van alle aard omvatten enerzijds de voordelen verstrekt in natura door de werkgever en anderzijds de voordelen die ontstaan, omdat de werkgever kosten ten laste neemt die eigen zijn aan de werknemer. Zo zal een werknemer belast worden op wat hij of zij, al dan niet in natura, ontvangt van de werkgever. Artikel 31, alinea 2, 2° WIB/1992 vereist wel dat de werknemer het voordeel verkrijgt uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid. 79 De belastbaarheid van beroepsinkomsten in hoofde van de werknemer, impliceert vervolgens de aftrekbaarheid van deze beroepsinkomsten als beroepskosten in hoofde van de werkgever overeenkomstig de artikelen 52, 3° en 57, 2° WIB/1992. Zie bespreking punt 54. I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek personenbelasting 2012-2013, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 531 en 532. 79 Om het te zeggen met de woorden van Inge Van De Woesteyne: “Om belastbaar te zijn, moet er een oorzakelijk verband bestaan tussen het verkrijgen van het voordeel en het uitgeoefend beroep.”, in I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek personenbelasting 2012-2013, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 539-540. 77 78 32 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 53. UITZONDERING: DE VRIJSTELLING VAN DE ALGEMENE SOCIALE VOORDELEN. De wetgever heeft algemene sociale voordelen vrijgesteld van belasting in hoofde van de werknemer, voorzien omwille van het uitgesproken sociaal karakter van bepaalde voordelen.80 Zo kan een voordeel vrijgesteld worden indien het aan een van de drie definities van artikel 38, §1, 11° WIB/1992 voldoet. In het tweede deel van deze masterproef zal dan ook worden onderzocht hoe de vrijstelling van sociale voordelen in de praktijk wordt toegepast. Daaruit zal blijken dat de fiscale administratie het niet altijd even nauw neemt met de begrenzing van de vrijstelling overeenkomstig 38, §1, 11° WIB/1992. 54. GEVOLG: DE NIET-AFTREKBAARHEID VAN SOCIALE VOORDELEN. Volgens de geldende principes, is de aftrek in hoofde van de werkgever van de sociale voordelen die zijn vrijgesteld in hoofde van de werknemer als beroepskosten verboden. De niet-aftrekbaarheid van de algemene sociale voordelen wordt uitdrukkelijk bepaald in artikel 53, 14° WIB/1992. In het tweede deel van deze masterproef zal ook worden onderzocht hoe de aftrekbaarheid van sociale voordelen in de praktijk wordt toegepast. Ook daar zal de lezer worden geconfronteerd met een zeer actieve administratieve activiteit. De fiscale administratie heeft immers het fiat van de minister van Financiën gekregen om een concrete maar restrictieve lijst met aftrekbare sociale voordelen uit te werken voor zover zij behoren tot de normale functioneringskosten van een onderneming.81 Uit de casuïstische bespreking zal echter blijken dat de fiscale administratie moeite heeft met de restrictieve invulling van de uitzonderlijke toegestane aftrekbare sociale voordelen en eerder opteert voor een soepele en ruime interpretatie. 55. GEVOLG: DE NIET-OPNAME VAN DE SOCIALE VOORDELEN IN DE INDIVIDUELE FICHES EN SAMENVATTENDE OPGAVE. Overeenkomstig artikel 57, 2° WIB/1992 moeten de bezoldigingen en dus ook de voordelen van alle aard in de individuele fiches en samenvattende opgave worden opgenomen, met uitzondering van de sociale voordelen die ten name van de verkrijgers zijn vrijgesteld, om als beroepskosten te kunnen worden afgetrokken in hoofde van de werkgever. De opname in de fiches geldt dus niet voor de vrijgestelde sociale voordelen. Deze overwegingen worden echter bij de invoering van de aftrekbaarheid van de sociale voordelen besproken aangezien deze vóór de vrijstelling in de wet werd verankerd. Zie bespreking punten 40 en 41. 81 Zie bespreking punt 47. 80 33 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 56. DE AFZONDERLIJKE AANSLAG VOOR GEHEIME COMMISSIELONEN. Ten slotte kan de vraag gesteld worden wat er gebeurt indien de fiscale administratie tijdens een controle het voordeel dat de werkgever als vrijgesteld sociaal voordeel beschouwde en dus niet heeft opgenomen in de individuele fiches en samenvattende opgave, kwalificeert als een belastbaar voordeel van alle aard. Tot en met aanslagjaar 2013 gold overeenkomstig artikel 219 WIB/1992 het principe dat die voordelen aan de afzonderlijke aanslag voor geheime commissielonen aan 309% werden belast. Na hevige kritiek vanuit de praktijk82, heeft de wetgever met de Wet van 17 juni 201383 artikel 219 WIB/1992 gewijzigd en het regime van de aanslag van geheime commissielonen aanzienlijk versoepeld.84 Samen gelezen met de circulaire van 22 juli 2013, die de nieuwe regeling ook op hangende geschillen van toepassing verklaart85, zal “de monsterboete” slechts als uitzonderingsmaatregel worden toegepast.86 Zo zal die afzonderlijke aanslag in hoofde van de werkgever slechts worden toegepast wanneer de aanvullende aanslag in hoofde van de begunstigde-werknemer niet meer mogelijk is. De werkgever hoeft “het monster” dus niet meer te vrezen. Deze verzuchtingen worden zelfs door de administratie erkend: “de problematiek van de toepassing van de bijzondere aanslag “geheime commissielonen” bedoeld in artikel 219, WIB/1992, heeft dikwijls tot controversen geleid, zowel langs de kant van de belastingplichtigen/ondernemingen als langs de kant van de fiscale administratie en de wetgever heeft uiteindelijk het nodige gedaan om duidelijkheid te brengen in de toepassing van de maatregel zodat meer rechtszekerheid kan worden bereikt.” Zie de voorafgaande opmerkingen van circ. nr. Ci.RH.421/628.80 (AAFisc 30/2013) van 22 juli 2013. 83 Artikel 17 van de Wet van 17 juni 2013 houdende fiscale en financiële bepalingen en bepalingen betreffende de duurzame ontwikkeling, BS 28 juni 2013, ed. 1, 41.014 dat luidt als volgt: “In artikel 219 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 4 mei 1999, 27 november 2002, 27 december 2006 en 11 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden “, financiële voordelen” ingevoegd tussen de woorden “voordelen van alle aard” en de woorden “en verdoken meerwinsten”; 2° artikel 219 wordt aangevuld met een lid, luidende: “wanneer het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte, wordt deze aanslag niet toegepast indien het bedrag begrepen is in een aanslag die met akkoord van de verkrijger te zijnen name wordt gevestigd binnen de termijn als bedoeld in artikel 354, eerste lid””. 84 Zie ook L. EVENS, “Sociaal voordeel versus voordeel van alle aard. Gelegenheidsgeschenken: stand van zaken na recente rulings”, Fiscale Wenken 2014, nr. 18. 85 Circ. nr. Ci.RH.421/628.80 (AAFisc 30/2013) van 22 juli 2013, nr. 19. 86 Circ. nr. Ci.RH.421/628.80 (AAFisc 30/2013) van 22 juli 2013, nrs. 6 en 7. Bovendien wordt er in de voorafgaande opmerkingen van de circulaire bepaald dat: “er wordt dan ook uitdrukkelijk opgedragen om deze nieuwe bepalingen en onderrichtingen correct toe te passen en het vestigen van de bijzondere aanslag voortaan nog slechts als uitzonderingsmaatregel te beschouwen indien, en slechts indien, de effectieve definitieve belasting in de personenbelasting ten name van de verkrijger niet (meer) mogelijk is binnen de termen van de gewijzigde wetgeving”. 82 34 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn II. DE TOEPASSING VAN HET FISCAAL GUNSTREGIME VAN DE SOCIALE VOORDELEN DOOR DE FISCALE ADMINISTRATIE A. Inleiding 57. EEN HEUSE ADMINISTRATIEVE ACTIVITEIT. Na de bespreking van het wettelijk kader rond de fiscale behandeling van de algemene sociale voordelen is het interessant om te kijken naar de toepassing ervan in de praktijk. De rechtszoekende wordt daarbij overspoeld door een resem administratieve commentaren, circulaires en voorafgaande beslissingen. Na een algemene bespreking van de toepassing van zowel de vrijstelling als de aftrekbaarheid van de sociale voordelen door de fiscale administratie, volgt een bespreking van de praktijkgevallen. 58. CASUÏSTISCHE BESPREKING. Bij de bespreking van de praktijkgevallen, moet er worden opgemerkt dat de administratieve activiteit wordt gekenmerkt door een analyse die vaak geval per geval verschilt. De bespreking van de praktijkgevallen wordt dan ook casuïstisch benaderd.87 Toch wordt ook hier geprobeerd om de lezer door het bos de bomen te laten zien. Zo worden de praktijkgevallen eerst verdeeld onder een van de drie wettelijke categorieën.88 Vervolgens wordt stilgestaan bij de vrijstelling en aftrekbaarheid van het betrokken sociaal voordeel. Ten slotte wordt telkens het gunstregime samengevat. Het is echter onmogelijk om binnen deze masterproef alle praktijkgevallen, hoewel daar een poging toe wordt gemaakt, te bespreken. 88 Zie opmerking punt 31. 87 35 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 59. UITWERKING VAN DE VOORBEELDEN UIT DE PARLEMENTAIRE WERKZAAMHEDEN. In eerste instantie werkt de administratie de voorbeelden uit de parlementaire werkzaamheden uit. Het gaat om “het vervoer van personeelsleden van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling en terug door de werkgever; gratis biljetten voor het personeel en vrijkaarten; kosteloze, welwillende voorzieningen vanwege de werkgever [zoals] soep- en/of drankbedeling tijdens de werkuren, beheer en kledingfond, aansluiting bij een medische of farmaceutische dienst, gebruik van diensten van de werkgever tegen de kostprijs (bijvoorbeeld banken die geen commissie vragen als hun bedienden effecten uitschrijven), gelegenheidsgeschenk (nieuwjaar, huwelijk, jubileum, uitreiking van eretekens…), occasioneel gebruik van wagens van de werkgever, abonnementen voor culturele- en sportmanifestaties, de terugbetaling van studiekosten aan personeelsleden die aanvullende cursussen volgen, gebruik van de mess, het bedrijfsrestaurant, enzovoort voor zover de werknemer slechts “een sociale prijs” hoeft te betalen; collectieve voordelen [zoals] films en feesten voor het personeel georganiseerd door het bedrijf (bijvoorbeeld ter gelegenheid van Sinterklaas), gebruik van sportvelden, gezelschapsreizen voor het personeel, verblijf in vakantiehuizen.”.89 Deze voorbeelden zullen dan ook uitvoerig worden besproken bij de casuïstische bespreking van de praktijkgevallen. 60. SCHEMA VAN HET WETTELIJK GUNSTREGIME VAN DE SOCIALE VOORDELEN. Ten slotte wordt voor de duidelijkheid een schematisch overzicht gegeven van de wettelijke invulling van het begrip “sociaal voordeel”. Dat schema vormt het uitgangspunt bij de bespreking van de toepassing van het fiscale regime van de sociale voordelen in de praktijk. Zoals reeds vermeld en verder in detail zal worden besproken, wordt al snel duidelijk dat de fiscale administratie de wettelijke invulling nogal soepel interpreteert. WETGEVING Vrijstelling sociaal voordeel Categorie “A” - Artikel 38, §1, 11°, a) WIB/1992 Collectief voordeel = niet-individualiseerbaar voordeel = een voor alle werknemers op gelijke en nietdiscriminerende wijze toegekend voordeel - Geringe waarde Categorie “B” - Individueel voordeel Artikel 38, § 1, 11°, b) WIB/1992 - Niet de aard van een werkelijke bezoldiging want naar aanleiding van uitzonderlijke omstandigheden en ingevolge een behoeftigheid van de werknemer 89 Geringe waarde Verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 36. 36 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Categorie “C” - Gering voordeel of gelegenheidsgeschenk Artikel 38, §1, 11°, c) WIB/1992 - Naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid = privégebeurtenissen - Als blijk van goedgunstigheid of van erkentelijkheid die betuigd wordt ter gelegenheid van een gelukkige of onfortuinlijke gebeurtenis - Geringe waarde Niet-aftrekbaarheid als beroepskost Artikel 54, 14° WIB/1992 Niet-aftrekbaarheid van alle categorieën van sociale voordelen MAAR vele uitzonderingen in de praktijk! B. De toepassing van de vrijstelling van de sociale voordelen door de fiscale administratie 61. DE WETTEKST HERHAALD. Artikel 38, §1, 11° WIB/1992, luidt al volgt:“§ 1. Vrijgesteld zijn:[…] 11° de volgende sociale voordelen verkregen door de personen die in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen, alsmede hun rechtverkrijgenden: a) voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen; b) voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben; c) geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid”. 62. UITGANSPUNT HERHAALD: DE VRIJSTELLING VAN DE ALGEMENE SOCIALE VOORDELEN. Zoals in het begin van deze materproef reeds werd vermeld, is de vrijstelling van de sociale voordelen overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992 een uitzondering op de principiële belastbaarheid van alle beroepsinkomsten in hoofde van de werknemer.90 90 Zie bespreking punten 52 en 53. 37 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 63. ALGEMENE ADMINISTRATIEVE DEFINITIE. Volgens de administratie zijn sociale voordelen “onbelangrijke voordelen die met een uitgesproken sociaal oogmerk door de werkgever aan zijn personeelsleden worden verstrekt, ongeacht of die verstrekking voor de werkgever verplicht of vrijwillig is, en al dan niet door bemiddeling van een sociale kas”91 “met de bedoeling de betrekkingen tussen het personeel te verbeteren en om de binding van dit laatste aan de onderneming te bevorderen”.92 Om aldus vrijgesteld te worden, mag het voordeel slechts een geringe waarde hebben en moet het een uitgesproken sociaal oogmerk dienen en de betrekkingen tussen het personeel en de band met de onderneming bevorderen. 64. OVERNAME WETTELIJKE ALGEMENE CRITERIA. Net zoals volgens de wetgever zijn het geringe karakter, het uitgesproken sociaal oogmerk en de bedoeling om de band binnen en met de onderneming te versterken essentiële kenmerken van een sociaal voordeel. De administratie baseert zich dus op de overwegingen uit de parlementaire werkzaamheden.93 65. NOOD AAN CONCRETE CRITERIA. Uit de praktijk zal echter blijken dat de voorafgaande criteria te algemeen zijn. Er is nood aan een concrete invulling van deze criteria voor de toepassing van het fiscaal gunstregime op de sociale voordelen.94 Dit is vooral wat betreft de (geldelijke) waardering van het geringe karakter van een sociaal voordeel. Verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 18. Zie ook bespreking punt 15. 92 Artikel 38/24 COM.IB/1992. 93 Zie bespreking punt 32. 94 Zie bespreking punt 74 en volgende. 91 38 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 66. PARALLELISME MET DE SOCIALE WETGEVING. Door een gebrek aan een concrete invulling van de vrijstelling van de algemene sociale voordelen in de fiscale wetgeving, wekt het geen verbazing dat de fiscus terugvalt op de concrete criteria gesteld in de sociale wetgeving. De fiscale administratie grijpt onder andere terug naar artikel 19, §2 van het Koninklijk Besluit van 28 november 1969 dat duidelijke criteria stelt voor het bepalen van wat niet onder het sociale loonbegrip valt en dus is vrijgesteld van sociale lasten.95 Zoals eerder besproken, heeft de rechtspraak echter bepaald dat voor het bepalen van het fiscaal begrip “sociaal voordeel” niet kan worden gesteund op de regels volgens welke sociale voordelen kunnen worden vrijgesteld van sociale zekerheid.96 Volgens het Hof van Brussel “[omschrijft] de belastingwet immers het begrip “bezoldigingen” omstandig in de artikelen 30 tot 33 en 36 WIB/1992”.97 De fiscus mag dus niet teruggrijpen naar de regels van sociale zekerheid voor het interpreteren van het fiscaal begrip “sociaal voordeel”. De verwijzing naar het sociale zekerheidsrecht is onwettig en zou in ons onderzoek moeten worden geweerd. Aangezien de fiscale administratie (onwettig) beroep blijft doen op deze regels, wordt Koninklijk Besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969, 11.753. De relevante bepalingen luiden als volgt: “Art. 19, § 2. Met afwijking van voornoemd artikel 2, eerste lid, worden niet als loon aangemerkt: 11° het verschaffen van eetmalen beneden de kostprijs in het bedrijfsrestaurant; […] 12° het forfaitair loon gelijk aan de werkloosheidsuitkering vermeerderd met de aanvullende werkloosheidsuitkering die door het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de Arbeiders van de Bouwnijverheid wordt uitbetaald voor de dagen inhaalrust bouwbedrijf, met een maximum van 12 dagen per kalenderjaar; […] 14° de volgende geschenken: de geschenken in natura, in speciën of in de vorm van betaalbons, geschenkcheques genaamd, als ze een totaal bedrag van 35 EUR per jaar per werknemer en 35 EUR per jaar voor elk kind ten laste van deze werknemer niet overschrijden en toegekend worden naar aanleiding van het Sinterklaasfeest, Kerstmis of Nieuwjaar; de geschenken in speciën of in de vorm van geschenkcheques die aan de werknemer worden overhandigd wanneer hij een eervolle onderscheiding ontvangt als ze een totaal bedrag van 105 EUR per jaar per werknemer niet overschrijden; de geschenken in speciën of in de vorm van geschenkcheques die aan een werknemer worden overhandigd ter gelegenheid van zijn pensionering als ze een bedrag van 35 EUR niet overschrijden per volledig dienstjaar dat de werknemer bij de betrokken werkgever in dienst is en met een totaal bedrag van ten minste 105 EUR en maximum 875 EUR; de geschenken in natura, in speciën of in de vorm van betaalbons die aan een werknemer worden overhandigd ter gelegenheid van zijn huwelijk of van het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning, voor zover het toegekend bedrag geen 200 EUR per werknemer overschrijdt. De in voorgaande lid bedoelde geschenkcheques mogen enkel worden ingeruild bij de ondernemingen die vooraf een akkoord hebben gesloten met de emittenten van die betaalbons, moeten een beperkte looptijd hebben en mogen aan de begunstigde niet in speciën worden uitbetaald; […] 19° de vermindering, ten laste van de werkgever, van de normale prijs van de gefabriceerde of verkochte producten, of diensten geleverd door de werkgever, op voorwaarde dat de hoeveelheid van de aan elke werknemer verkochte producten of geleverde diensten het normale verbruik van het gezin van de werknemer niet overschrijdt. De werkgever moet kunnen aantonen dat hij zijn werknemers op deze voorwaarde heeft gewezen. Onder normale prijs wordt de prijs verstaan die de werknemer als particuliere consument had moeten betalen, indien hij niet zou tewerkgesteld zijn door de werkgever die het product fabriceert of verkoopt of de dienst levert. Levert de werkgever niet rechtstreeks producten of diensten aan de particuliere klant, dan is de normale prijs die welke een particuliere klant met een vergelijkbaar profiel als de werknemer in de detailhandel moet betalen. De werkgever moet de nodige elementen kunnen voorleggen om de normale prijs te staven. Is de prijsvermindering groter dan 30 % van het bedrag van de normale prijs, dan wordt het bedrag van de vermindering dat 30 % van de normale prijs overschrijdt, als loon beschouwd. Is de prijs die de werknemer na aftrek van de prijsvermindering betaalt, lager dan de kostprijs van het product of de dienst, dan wordt het verschil tussen de prijs betaald door de werknemer en de kostprijs als loon beschouwd, ook als de korting minder bedraagt dan 30 % van de normale prijs. De werkgever moet de nodige elementen kunnen voorleggen om de kostprijs te staven.” 96 Zie bespreking punt 22. 97 Brussel 6 november 2008, TFR 2009, nr. 362-363, 501, punt 3 onder de titel “de maaltijdcheques”. 95 39 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn toch, waar van toepassing, het parallellisme met de sociale zekerheidsregels in deze masterproef aangekaart. 67. VOORBEELDEN VAN SOCIALE VOORDELEN. Ten eerste geeft artikel 38/27 COM.IB/1992 een lijst van vrijgestelde sociale voordelen die in de casuïstische bespreking worden overgenomen.98 Deze voorbeelden zijn hoofdzakelijk geïnspireerd op de parlementaire werkzaamheden ten tijde van de invoering van de wettelijke vrijstelling.99 Waar van toepassing, worden die voorbeelden bij de casuïstische bespreking aangevuld met circulaires, voorafgaande beslissingen en andere commentaar. Ook worden andere voorbeelden van vrijstellingen vanuit de praktijk aangehaald en uitvoerig besproken. C. De toepassing van de aftrekbaarheid van de sociale voordelen door de fiscale administratie 68. DE WETTEKST HERHAALD. Artikel 53, 14° WIB/1992 luidt als volgt: “als beroepskosten worden niet aangemerkt: 14° in artikel 38, § 1, eerste lid, 11° en 25°, bedoelde voordelen met uitzondering van de in voorkomend geval tot 1 EUR per maaltijdcheque beperkte tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques wanneer die tussenkomst voldoet aan de in artikel 38/1 gestelde voorwaarden”. 69. UITGANSPUNT HERHAALD: DE NIET-AFTREKBAARHEID VAN SOCIALE VOORDELEN. Zoals in het begin van deze materproef reeds werd vermeld, is de keerzijde van de medaille rond de vrijgestelde sociale voordelen het feit dat die voordelen op basis van artikel 53, 14° WIB/1992 niet kunnen worden afgetrokken als beroepskost. In hoofde van de werkgever of onderneming vormen zij dus niet-aftrekbare uitgaven.100 Voor de volledigheid wordt hier nog vermeld dat in artikel 38/33 COM.IB/1992 enkele voorbeelden worden gegeven van voordelen die niet als sociale voordelen kunnen worden aangemerkt. Die voordelen zijn voordelen van alle aard die overeenkomstig artikel 31, alinea 2, 2° WIB/1992 als beroepsinkomsten belastbaar zijn in hoofde van de werknemer. De keerzijde van deze belastbaarheid is dat die voordelen als beroepskosten aftrekbaar zijn in hoofde van de werkgever op basis van artikel 52, 3° WIB/1992. 99 Zie bespreking punt 59. 100 Zie bespreking punt 54. 98 40 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 70. VOORBEELDEN VAN NIET-AFTREKBARE SOCIALE VOORDELEN. Zo geeft artikel 53/203 COM.IB/1992 een lijst van sociale voordelen die onder de toepassing van artikel 53, 14° WIB/1992 vallen en waarvan de kosten dus niet aftrekbaar zijn in hoofde van de werkgever. Die lijst vormt de tegenhanger van lijst van vrijgestelde sociale voordelen.101 De voorbeelden van die lijst worden hieronder uitvoerig besproken en aangevuld met de relevante circulaires, voorafgaande beslissingen en andere commentaar. 71. FIAT VOOR ADMINISTRATIEVE BEPAALDE SOCIALE VOORDELEN. “INTERPRETATIE” VAN DE AFTREKBAARHEID VAN Zoals eerder besproken heeft de wetgever in 1986 de fiscale administratie groen licht gegeven om een lijst uit te werken met sociale voordelen die toch als aftrekbare uitgaven mogen worden aangemerkt voor zover zij behoren tot de normale functioneringskosten van een onderneming.102 Er moet worden herhaald dat die toegestane aftrekposten echter een uitzondering vormen op de nietaftrekbaarheid van sociale voordelen, zodat zij steeds restrictief moeten worden geïnterpreteerd. 72. VOORBEELDEN VAN AFTREKBARE SOCIALE VOORDELEN. Bijgevolg heeft de administratie een lijst van die uitzonderlijk aftrekbare sociale voordelen uitgewerkt in artikel 53/214 COM.IB/1992. Overeenkomstig de voorwaarden gesteld in die administratieve commentaar zijn die sociale voordelen zowel vrijgesteld in hoofde van de werknemer als aftrekbaar in hoofde van de werkgever. Die voorbeelden worden hieronder uitvoerig besproken en aangevuld met de relevante circulaires, voorafgaande beslissingen en andere commentaar. Ook worden andere voorbeelden in verband met de aftrekbaarheid van sociale voordelen vanuit de praktijk besproken. 73. OPMERKING: PARALLELISME MET DE SOCIALE WETGEVING. Net zoals bij de toepassing van de vrijstelling van sociale voordelen,103 streeft de fiscale administratie ook hier naar een parallellisme met de sociale wetgeving.104 Artikel 38/27 COM.IB/1992. Zie bespreking punt 67. Zie bespreking punt 47. 103 Zie bespreking punt 66. 104 Zie bijvoorbeeld Circ. nr. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) van 22 september 2008, punt 6. 101 102 41 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn D. De casuïstische bespreking van de praktijkgevallen 74. ONDERVERDELING VAN DE BESPREKING. Hieronder volgt de casuïstische bespreking van de toepassing van het fiscaal gunstregime door de fiscale administratie. Die bespreking wordt onderverdeeld in de drie wettelijke categorieën, namelijk de collectieve, individuele en geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken. Om de lezer een duidelijke analyse geval per geval te geven, worden voor elk praktijkgeval de toepasselijke vrijstellings- en aftrekbaarheidsvoorwaarden besproken. De analyse van die voorwaarden bij het betrokken voordeel, wordt ten slotte samengevat. 1. De collectieve voordelen 75. CATEGORIE “A” VOORDELEN. Ten eerste worden de collectieve sociale voordelen besproken die een geringe waarde hebben en waarvoor de vaststelling van het werkelijk verkregen bedrag door iedere verkrijger niet mogelijk of opportuun is wegens de wijze van toekenning. Het gaat om de categorie “A” voordelen van artikel 38, §1, 11° WIB/1992. a. Kosteloze bedeling van soep, drank en fruit 76. KOSTELOZE BEDELING VAN SOEP, DRANK EN FRUIT. Het voorbeeld bij uitstek van een collectief voordeel is de kosteloze bedeling van soep, koffie, thee, bier105, frisdranken en fruit voor het personeel tijdens de werkuren. Voor de bespreking van de vrijstelling maken we een onderscheid tussen de kosteloze verstrekking van soep, koffie, thee, bier en frisdranken106 en de kosteloze verstrekking van fruit.107 Het onderscheid is er louter omwille van wetshistorische108 redenen. Voor beiden geldt immers hetzelfde regime. 1. Kosteloze bedeling van soep en drank Het is enigszins opmerkelijk - maar toch wel sympathiek - dat de administratie bier uitdrukkelijk opneemt als vrijgesteld voordeel voor de werknemers. 106 Artikel 38/27, 14° COM.IB/1992. 107 Artikel 38/27, 24° COM.IB/1992. 108 “Wet” in de ruime zin van het woord aangezien het hier gaat om administratieve regels met een algemene gelding. 105 42 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 77. VRIJSTELLING VAN DE KOSTELOZE BEDELING VAN SOEP EN DRANK. De kosteloze verstrekking van soep, koffie, thee, bier en frisdranken wordt uitdrukkelijk opgenomen in de administratieve lijst van vrijstellingen.109 Als voorwaarde geldt dat het moet gaan om een toebedeling gedaan tijdens de werkuren. 78. AFTREKBAARHEID VAN DE KOSTELOZE BEDELING VAN SOEP EN DRANK. Naar aanleiding van het fiat in 1986 om een beperkende lijst met aftrekbare sociale voordelen uit te werken, werden de kosten voor de kosteloze bedeling van soep en dranken tijdens de werkuren opgenomen in de lijst van aftrekbare sociale voordelen die de fiscus heeft uitgewerkt.110 Bovendien wordt verder gepreciseerd naar aanleiding van een parlementaire vraag, dat de kosten van bedeling van soep en drank tijdens de werkuren, niet als receptiekosten worden aangemerkt.111 Bijgevolg is de beperking van de aftrekbaarheid van receptiekosten tot 50% op basis van artikel 53, 8° WIB/1992 er niet op van toepassing. Dat voordeel is dus volledig aftrekbaar. 2. Kosteloze bedeling van fruit 79. VRIJSTELLING VAN DE KOSTELOZE BEDELING VAN FRUIT. De vrijstelling van de kosteloze verstrekking van fruit is ingevoerd door de circulaire van 6 augustus 2012 112 als antwoord op de vraag om uitleg van Vlaams parlementslid Veerle Heeren.113 In de circulaire wordt bepaald dat dit als vierentwintigste voorbeeld wordt opgenomen in de administratieve lijst van vrijstellingen.114 Als voorwaarde geldt dat het moet gaan om een tussendoortje voor de onmiddellijke consumptie tijdens de werkuren. Fruit dat gratis door de werkgever aan zijn werknemers wordt aangeboden onder welke andere vorm ook (fruitmanden, grote hoeveelheden fruit, enzovoort, …) met de bedoeling het thuis in familieverband te consumeren wordt niet door deze bijzondere regeling beoogd.115 Artikel 38/27, 14° COM.IB/1992. Artikel 53/214, 3° COM.IB/1992. Deze lijst werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 28 november 1986 en heropgenomen in de bijlage van de circulaire nr. Ci.RH.243/379.832 van 30 november 1989, Bull. Bel. 690, 85, verlengd door de circulaire nr. Ci.RH.243/379.832 van 4 juli 1990, Bull. Bel. 697, 2.216. 111 Artikel 53/216 COM.IB/1992 en Vr. en Antw. Kamer, 14 april 1989, Vr. nr. 252, Bull.Bel. 689, 2.620 (P. VANGANSBEKE) en Circ. nr. Ci.RH.243/379.832 van 4 juli 1990, Bull. Bel. 697, 2.216, punt 3. 112 Circ. nr. Ci.RH.242/618.836 (AAFisc 27/2012) van 6 augustus 2012. 113 Vr. en Antw. Vl.Parl., 25 april 2012, Vr. nr. 1649 (VEERLE HEEREN), http://docs.vlaamsparlement.be/docs/handelingen_commissies/2011-2012/c0m204fin15-25042012.pdf, 16-17. 114 Artikel 38/27, 24° COM.IB/1992. Er wordt nog opgemerkt dat die uitbreiding nog steeds niet is opgenomen in de tekst van artikel 38/27 COM.IB/1992 zelf. Het COM.IB/1992 wordt immers reeds jaren niet meer bijgewerkt. 115 Circ. nr. Ci.RH.242/618.836 (AAFisc 27/2012) van 6 augustus 2012, 5. 109 110 43 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Het feit dat het enkel om fruit gaat dat tijdens de werkuren wordt aangeboden en geconsumeerd in de onderneming, benadrukt het geringe karakter en het uitgesproken sociale oogmerk met de bedoeling om de band met de onderneming te versterken. Zo beantwoordt die regeling aan de werkbare definitie van sociale voordelen.116 80. AFTREKBAARHEID VAN DE KOSTELOZE BEDELING VAN FRUIT. Ook de volledige aftrekbaarheid van de kosteloze verstrekking van fruit is ingevoerd door de circulaire van 6 augustus 2012.117 Zoals in de verantwoording zal worden besproken, is het immers de bedoeling om te voorzien in hetzelfde gunstregime als hetgene dat geldt voor de kosteloze toebedeling van soep en drank. 81. DE VERANTWOORDING VAN HET GUNSTREGIME. Bij de invoering van deze vrijstelling wordt de verantwoording uitvoerig besproken. Zo stelt Veerle Heeren dat “de gedachte die hierachter schuilgaat, is dat gezonde werknemers een belangrijk onderdeel vormen van een succesvol bedrijf. Het regelmatig eten van vers fruit geeft meer energie, houdt mensen alert en vermindert het risico op ziekte en ziekteverzuim”.118 De kosteloze verstrekking van fruit bevordert dus het welzijn van de werknemers, beperkt het ziekteverzuim en vergroot de productiviteit van de onderneming. Bovendien is het rechtvaardig en logisch om het voordeel van de kosteloze verstrekking van fruit tijdens de werkuren vrij te stellen en zelfs als beroepskosten te laten aftrekken, aangezien de kosteloze verstrekking van koffie, thee, bier en frisdranken tijdens de werkuren ook vrijgesteld en aftrekbaar zijn.119 Ten slotte is het interessant om aan te stippen dat de verantwoording bij het nieuw uitgewerkte gunstregime voor de kosteloze verstrekking van fruit een van de weinige voorbeelden is waar de verantwoording van het sociaal voordeel zo uitdrukkelijk wordt gesteld. Een duidelijke verantwoording vergroot niet alleen de rechtszekerheid in hoofde van de practicus, maar draagt ook bij tot het gevoel van rechtvaardigheid in hoofde van de rechtszoekende. De wetgever en fiscale administratie worden dan ook aangemoedigd om dit te allen tijde na te streven. Zie bespreking punt 62. Circ. nr. Ci.RH.242/618.836 (AAFisc 27/2012) van 6 augustus 2012 en artikel 53/214, 9° COM.IB/1992. Ook die uitbreiding is nog steeds niet opgenomen in de tekst van artikel 38/27 COM.IB/1992 zelf. 118 Vr. en Antw. Vl.Parl., 25 april 2012, Vr. nr. 1649, (V. HEEREN), http://docs.vlaamsparlement.be/docs/handelingen_commissies/2011-2012/c0m204fin15-25042012.pdf, 16. In de circulaire wordt de bovenvermelde argumentatie samengevat als volgt weergegeven: “studies [aantonen] dat het regelmatig eten van fruit de gezondheid ten goede komt. Over het algemeen wordt aangenomen dat een gunstig effect optreedt bij het eten van 250 gram of meer fruit per dag. Dat komt ongeveer neer op 2 stuks fruit per dag”. Zie circ. nr. Ci.RH.242/618.836 (AAFisc 27/2012) van 6 augustus 2012, 1. 119 Zie de opmerking van Vlaams minister-president Kris Peeters in Vr. en Antw. Vl.Parl., 25 april 2012, Vr. 1649, (V. HEEREN), http://docs.vlaamsparlement.be/docs/handelingen_commissies/2011-2012/c0m204fin15-25042012.pdf, 17. 116 117 44 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 82. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Samengevat is de kosteloze bedeling van soep, koffie, thee, bier, frisdranken en fruit voor het personeel tijdens de werkuren zowel vrijgesteld in hoofde van de werknemer als aftrekbaar in hoofde van de werkgever. b. Gunstige verstrekking van sociale hoofdmaaltijden 83. GUNSTIGE VERSTREKKING VAN SOCIALE HOOFDMAALTIJDEN. Aansluitend bij het voorafgaande voorbeeld, is de kosteloze of gunstige verstrekking van sociale hoofdmaaltijden aan de werknemers in de mess of het restaurant van de werkgever ook een voorbeeld van een collectief voordeel. 84. VRIJSTELLING VAN DE GUNSTIGE VERSTREKKING VAN SOCIALE HOOFDMAALTIJDEN. In de administratieve commentaar wordt zowel de kosteloze verstrekking van sociale maaltijden als de verstrekking ervan tegen gunstige prijs vrijgesteld.120 Zo moet worden gekeken naar artikel 18, § 3, 6° en 8° KB tot uitvoering van WIB/1992 samen gelezen met de circulaire van 9 juni 1999. Daaruit volgt dat het voordeel van de sociale hoofdmaaltijd op 1,09 euro wordt gewaardeerd als belastbaar voordeel van alle aard en dat het voordeel van de sociale hoofdmaaltijden slechts als vrijgesteld wordt beschouwd voor zover de werknemer minstens 1,09 euro bijdraagt.121 85. AFTREKBAARHEID VAN DE GUNSTIGE VERSTREKKING VAN SOCIALE HOOFDMAALTIJDEN. Ook voor de aftrekbaarheid moet worden gekeken naar artikel 18, § 3, 6° en 8° KB tot uitvoering van WIB/1992 en de circulaire van 9 juni 1999. Zo zijn de kosten die voortvloeien uit het verstrekken van sociale hoofdmaaltijden volledig aftrekbaar met uitsluiting van het bedrag dat per verstrekte maaltijd gelijk is aan het positief verschil tussen 1,09 euro en de door de werknemer betaalde prijs, welke ook de kostprijs van de maaltijd is.122 Artikel 38/27, 16° COM.IB/1992. Zie S. RUYSSCHAERT en W. VAN KERCKHOVE, Alternatieve verloning en beloning, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012, 337338. 122 Circ. nr. Ci.RH.244/460.391 van 9 juni 1999. Bovendien wordt daarbij nog aan toegevoegd “en dit onverminderd de eventuele toepassing van artikel 53, 10°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992”. 120 121 45 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 86. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De verstrekking van sociale hoofdmaaltijden is vrijgesteld voor zover de werknemer ten minste 1,09 euro bijdraagt. Wat de aftrekbaarheid betreft, zijn de kosten volledig aftrekbaar indien de werknemer 1,09 euro of meer bijdraagt per sociale hoofdmaaltijd. Indien de werknemer minder betaalt moeten de kosten voor de aftrek worden verminderd met het gedeelte dat de werknemer niet heeft betaald om tot 1,09 euro te komen (dus kosten verminderd met 1,09 euro min de werknemersbijdrage).123 c. Maaltijdcheques 87. APART GUNSTREGIME. Zoals eerder besproken, vallen de maaltijdcheques niet meer onder het klassieke regime van de sociale voordelen. Samen met de sport/cultuurcheques en ecocheques, worden de maaltijdcheques toegekend vanaf 1 januari 2009 aan een bijzonder gunstregime onderworpen.124 Er wordt in deze masterproef echter niet verder ingegaan op het gunstregime van de bijzondere sociale voordelen zoals het bijzonder sociaal voordeel van de maaltijdcheques.125 88. CUMUL MET DE VERSTREKKING VAN SOCIALE HOOFDMAALTIJDEN. Wat wel relevant is voor deze masterproef, is de vraag of de verstrekking van sociale hoofdmaaltijden gecumuleerd kan worden met de toekenning van maaltijdcheques. De circulaire van 9 juni 1999 geeft hierop een antwoord.126 Zo is de vrijstelling van de verstrekking van sociale hoofdmaaltijden wanneer ook maaltijdcheques worden toegekend, enkel toegelaten indien de werknemer ten minste een bedrag betaalt dat gelijk is aan de kostprijs. De kostprijs werd voor de laatste keer bepaald op 4,91 euro.127 Nog anders geformuleerd: “het deel van de kosten met betrekking tot de sociale hoofdmaaltijden die aan het personeel worden verstrekt in het restaurant van de werkgever en dat bij de werkgever moet worden verworpen is gelijk aan 1,09 euro verminderd met de werknemersbijdrage en vermenigvuldigd met het aantal verstrekte maaltijden”, I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek personenbelasting 2012-2013, AntwerpenCambridge, Intersentia, 2012, 431. 124 Zie bespreking punt 17 en volgende. Bovendien werden die cheques reeds voorheen aan bijzondere regels onderworpen op basis van de artikelen 38/30-32 en 53/204 COM.IB/1992 worden gekeken. Ook de sport-/cultuurcheques, toegekend vanaf 1 juli 2006, werden reeds aan een apart administratief gunstregime onderworpen op basis van de circ. nr. Ci.RH.242/579.489 (AOIF 29/2009) van 2 juni 2009. 125 Zie bespreking punt 14. 126 Circ. nr. Ci.RH.244/460.391 van 9 juni 1999. 127 Circ. nr. Ci.RH.241/586.883 (AOIF 29/2007) van 14 augustus 2007. Deze circulaire past het bedrag van 4,46 euro overeenkomstig de circulaire van 9 juni 1999 aan. De minimale kostprijs wordt daarbij steeds vastgesteld op hetzelfde bedrag als het maximumbedrag van de werkgeverstussenkomst in het kader van de toekenning van maaltijdcheques. Ondertussen is de werkgeverstussenkomst vastgesteld op 5,91 euro. De administratie heeft dit nog niet aangepast voor de sociale hoofdmaaltijden. Eigenlijk had de administratie in de voorafgaande circulaire algemeen kunnen stellen dat de minimale kostprijs voor sociale hoofdmaaltijden gelijk is aan het maximumbedrag van de werkgeverstussenkomst in het kader van de toekenning van maaltijdcheques, zonder naar specifieke bedragen te moeten verwijzen. Dit zou de consistentie en de rechtszekerheid in verband met het gunstregime van de sociale voordelen zeker te goede komen. 123 46 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Verder wordt bepaald dat wanneer de sociale hoofdmaaltijd tegen minimaal de kostprijs wordt verstrekt, de werknemer zijn maaltijd ofwel kan betalen door middel van een maaltijdcheque ofwel met enig ander betaalmiddel. Bovendien mag het verschil tussen de nominale waarde van de maaltijdcheque en de prijs van de sociale hoofdmaaltijd aan de werknemer worden terugbetaald. Wanneer de hoofdmaaltijd echter tegen een lagere prijs dan de kostprijs wordt verstrekt, moet de werknemer zijn maaltijd verplicht betalen met een maaltijdcheque, en mag hem het verschil tussen de nominale waarde van de maaltijdcheque en de prijs van de maaltijd in geen enkel geval worden terugbetaald. Tenslotte wordt bepaald dat “bij niet-naleving van deze verplichting, de tussenkomst van de werkgever in de prijs van de maaltijdcheques, als een bij de verkrijger belastbaar voordeel van alle aard [wordt] aangemerkt”.128 89. CUMUL SAMENGEVAT. De kosteloze verstrekking of verstrekking tegen een bedrag lager dan de kostprijs van een sociale hoofdmaaltijd kan niet gecumuleerd worden met de toekenning van maaltijdcheques. Bij niet-naleving daarvan wordt het voordeel van de maaltijdcheque als een belastbaar voordeel van alle aard belast. De gecumuleerde vrijstelling is wel mogelijk voor zowel de sociale hoofdmaaltijden als voor de maaltijdcheques indien de sociale hoofdmaaltijden ten minste tegen de kostprijs worden verstrekt. d. Gunstige verstrekking van een middagmaal bestaande uit soep en brood met beleg 90. GUNSTIGE BELEG. VERSTREKKING VAN EEN MIDDAGMAAL BESTAANDE UIT SOEP EN BROOD MET Nog een voorbeeld van een collectief voordeel is de gunstige verstrekking van een middagmaal bestaande uit soep en boterhammen met toespijs in de mess of het restaurant van de werkgever. Dit voordeel sluit zeer nauw aan bij het voordeel van de sociale hoofdmaaltijden. De regeling van het voordeel van de sociale hoofdmaaltijden wordt dan ook naar analogie toegepast met het enigste verschil dat in plaats van het referentiebedrag van 1,09 euro het bedrag van 0,84 euro overeenkomstig artikel 18, § 3, 6° KB tot uitvoering van WIB/1992 wordt gehanteerd.129 128 129 Circ. nr. Ci.RH.244/460.391 van 9 juni 1999. Zie S. RUYSSCHAERT en W. VAN KERCKHOVE, Alternatieve verloning en beloning, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012, 338. 47 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 91. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De kosteloze of gunstige verstrekking van soep en brood met beleg is vrijgesteld in hoofde van de werknemer voor zover de werknemer minstens 0,84 euro betaalt. Wat de aftrekbaarheid betreft, zijn de kosten volledig aftrekbaar indien de werknemer 0,84 euro of meer bijdraagt per middagmaal. Indien de werknemer minder betaalt, moeten de kosten voor de aftrek worden verminderd met het gedeelte dat de werknemer niet heeft betaald om tot 0,84 euro te komen (dus kosten verminderd met 0,84 euro min de werknemersbijdrage). e. Kosteloze of gunstige toegang tot evenementen 92. KOSTELOZE OF GUNSTIGE TOEGANG TOT EVENEMENTEN. De kosteloze of gunstige toegang tot allerlei evenementen voor het personeel kan, omwille van zijn collectieve en dus niet-discriminerende toekenning,130 ook onder de categorie van collectieve voordelen worden geplaatst. 93. VRIJSTELLING VAN DE KOSTELOZE OF GUNSTIGE TOEGANG TOT EVENEMENTEN. Zo kunnen volgens de administratieve commentaar de abonnementen of toegangskaarten voor culturele of sportieve manifestaties (concert, opera, toneel, sportwedstrijden enzovoort), afgestaan tegen gunstprijzen of gratis uitgedeeld aan het personeel, worden vrijgesteld in hoofde van de werknemer.131 94. AFTREKBAARHEID VAN DE KOSTELOZE OF GUNSTIGE TOEGANG TOT EVENEMENTEN. In de administratieve commentaar wordt uitdrukkelijk bepaald dat dit voordeel niet-aftrekbaar is in hoofde van de werkgever.132 95. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het voordeel van de kosteloze of gunstige toegang tot allerlei evenementen is vrijgesteld in hoofde van de werknemer, maar niet aftrekbaar in hoofde van de werkgever. Zie bespreking punt 29. Artikel 38/27, 7° COM.IB/1992. 132 Artikel 53/203, 4° COM.IB/1992. 130 131 48 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn f. Kosteloos vervoer voor personeel van de openbare vervoersmaatschappijen 96. KOSTELOOS VERVOER VOOR PERSONEEL VAN DE OPENBARE VERVOERSMAATSCHAPPIJEN. Het kosteloze vervoer voor het personeel van de openbare vervoersmaatschappijen wordt omwille van zijn collectieve toekenning ook onder de categorie van collectieve voordelen geplaatst. 97. VRIJSTELLING VAN HET KOSTELOZE VERVOER VOOR PERSONEEL VAN DE OPENBARE VERVOERSMAATSCHAPPIJEN. De vrijstelling van het voordeel van het kosteloze vervoer voor het personeel van de openbare vervoersmaatschappijen wordt uitdrukkelijk in de administratieve commentaar opgenomen. Zo zijn op basis van artikel 38/27, 11° COM.IB/1992 vrijgestelde sociale voordelen de “gratis-biljetten en vrijkaarten op het openbaar vervoer die door de NMBS of door een gewestelijke maatschappij voor openbaar vervoer (De Lijn, TEC, MIVB), verleend worden aan hun personeelsleden en aan ambtenaren en beambten van het ministerie van Verkeer en Infrastructuur [Het feit dat de vrijkaarten afgeleverd door een gewestelijke maatschappij voor openbaar vervoer (De Lijn, TEC, MIVB) aan haar personeelsleden, de betrokkenen eveneens de mogelijkheid bieden om gebruik te maken van de lijnen van de andere maatschappijen voor openbaar vervoer (uitgenomen de lijnen van de NMBS), brengt geen wijziging in de aard van het voordeel; het blijft een sociaal voordeel.]”.133 98. AFTREKBAARHEID VAN HET KOSTELOZE VERVOER VOOR PERSONEEL VAN DE OPENBARE VERVOERSMAATSCHAPPIJEN. De administratieve commentaar neemt geen uitdrukkelijke bepaling op over de aftrekbaarheid van de kosten van dit voordeel. De aftrekbaarheid speelt hier evenwel niet. Hoewel het voordeel van het kosteloze vervoer voor de werknemers van de openbare vervoersmaatschappijen reëel is, veroorzaakt dit voordeel immers geen uitgave of last (eventueel wel een winstderving) voor de werkgever. Zo is de toepassing van artikel 53,14° WIB/1992, die voorziet in de niet-aftrekbaarheid van de sociale voordelen als beroepsuitgaven, niet mogelijk aangezien er gewoonweg geen uitgave is bij de werkgever.134 99. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het kosteloze vervoer voor het personeel van de openbare vervoersmaatschappijen is een vrijgesteld sociaal voordeel. De aftrekbaarheid van dit voordeel is niet aan de orde, aangezien er in hoofde van de werkgever geen kosten gepaard gaan met de toekenning van dit voordeel. Artikel 38/27, 11° COM.IB/1992. Artikel 53/209, 2° COM.IB/1992. Zie ook circ. nr. Ci.RH.243/379.832 van 30 november 1989, Bull. Bel. 690, 85, punt 6, b en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek personenbelasting 2012-2013, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 431. 133 134 49 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn g. Kosteloos gebruik van niet-ingenomen plaatsen door personeel van luchtvaartmaatschappijen 100. KOSTELOOS GEBRUIK LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN. VAN NIET-INGENOMEN PLAATSEN DOOR PERSONEEL VAN Omwille van de collectieve toekenning van de optie van het kosteloze gebruik van niet-ingenomen plaatsen door het personeel van de luchtvaartmaatschappijen, wordt dit voordeel onder de collectieve voordelen ondergebracht. 101. VRIJSTELLING VAN HET KOSTELOZE GEBRUIK VAN-NIET INGENOMEN PLAATSEN DOOR PERSONEEL VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN. Het voordeel van het kosteloze gebruik van niet- ingenomen plaatsen door het personeel van de luchtvaartmaatschappijen wordt uitdrukkelijk in de administratieve commentaar vrijgesteld.135 102. AFTREKBAARHEID VAN HET KOSTELOZE GEBRUIK VAN NIET-INGENOMEN PLAATSEN DOOR PERSONEEL VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN. De administratieve commentaar neemt geen uitdrukkelijke bepaling op over de aftrekbaarheid van dit voordeel. In casu speelt de aftrekbaarheid evenwel niet. Het kosteloze gebruik van niet-ingenomen plaatsen voor het personeel van de luchtvaartmaatschappijen veroorzaakt immers geen uitgave voor de werkgever.136 103. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het kosteloze gebruik van niet-ingenomen plaatsen door het personeel van de luchtvaartmaatschappijen is een vrijgesteld sociaal voordeel. De aftrekbaarheid van dit voordeel is niet van toepassing, aangezien er in hoofde van de werkgever geen kosten gepaard gaan met de toekenning van dit voordeel. h. Aankoop van door de onderneming vervaardigde of verhandelde gebruiksvoorwerpen tegen kostprijs 135 136 Artikel 38/27, 12° COM.IB/1992. Zie bespreking punt 98. 50 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 104. AANKOOP VAN DOOR DE ONDERNEMING GEBRUIKSVOORWERPEN TEGEN KOSTPRIJS. VERVAARDIGDE OF VERHANDELDE Het voordeel van de aankoop van door de onderneming vervaardigde of verhandelde gebruiksvoorwerpen tegen kostprijs, dat aan alle personeelsleden wordt toegekend, wordt onder de categorie van collectieve voordelen geplaatst.137 Anders gezegd, gaat het hier om personeelskortingen.138 105. VRIJSTELLING VAN DE AANKOOP VAN DOOR DE ONDERNEMING VERVAARDIGDE OF VERHANDELDE GEBRUIKSVOORWERPEN TEGEN KOSTPRIJS. De vrijstelling van de aankoop van door de onderneming vervaardigde of verhandelde gebruiksvoorwerpen tegen kostprijs wordt uitdrukkelijk in de administratieve commentaar opgenomen. Zo wordt de aankoop tegen een gunstprijs van gebruiksvoorwerpen vervaardigd in of verhandeld door de onderneming, voor zover het aankopen betreft die werknemers verrichten met het oog op hun louter persoonlijke behoeften en slaan op goederen voor dagelijks gebruik of op duurzame goederen van een betrekkelijk geringe waarde, vrijgesteld overeenkomstig artikel 38/27, 19° COM.IB/1992.139 De gebruiksvoorwerpen mogen dus enkel voor persoonlijk gebruik van de werknemers worden aangekocht. Bovendien moet het gaan om goederen voor dagelijks gebruik of duurzame goederen van geringe waarde. Onroerende goederen en duurzame gebruiksgoederen van hoge waarde zoals een dure sportwagen, een zeilschip en een sportvliegtuig vallen buiten het gunstregime.140 Bovendien wordt bepaald dat de aankoop van duurzame gebruiksvoorwerpen, zoals een radio, een TV of een wagen van een courant type, zich niet te dikwijls mag herhalen gelet op de normale gebruiksduur van dat voorwerp.141 Verder bepaalt de administratie tegen welke minimale prijs de aankoop moet gebeuren om fiscaal vrijgesteld te zijn in hoofde van de werknemer. Zo moet de gunstprijs ten minste gelijk zijn aan de kostprijs voor de werkgever.142 Indien de werknemer minder betaalt, dan is het verschil tussen de hogere kostprijs voor de werkgever en de werkelijk betaalde prijs door de werknemer een belastbaar voordeel Zie ook bespreking punt 17. Voor de duidelijkheid wordt de lange benaming gebruikt zoals bepaald in de administratieve commentaar. 139 Artikel 38/27, 19° COM.IB/1992. 140 Zo bepaalt artikel 38/29 COM.IB/1992 dat bij de kosteloze verstrekking of verkoop tegen een gunstprijs van die goederen, dat voordeel moet belast worden tegen de normale handelswaarde of aan het verschil van die waarde en de aan de werkgever betaalde gunstprijs. 141 Artikel 38/28 COM.IB/1992. 142 Artikel 38/28 COM.IB/1992. 137 138 51 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn van alle aard.143 Indien de werknemer niets betaalt, moet in principe het voordeel in hoofde van de werknemer (volledig) worden belast tegen de kostprijs voor de werkgever. 144 Deze administratieve invulling sluit nauw aan bij de wettelijke definitie die de geringe waarde als essentieel kenmerk heeft. De vrijstelling mag immers niet worden gebruikt als excuus om buitensporige voordelen aan belasting te laten ontsnappen.145 106. AFTREKBAARHEID VAN DE AANKOOP VAN DOOR DE ONDERNEMING VERVAARDIGDE OF VERHANDELDE GEBRUIKSVOORWERPEN TEGEN KOSTPRIJS. De administratieve commentaar neemt geen uitdrukkelijke bepaling op over de aftrekbaarheid van dit voordeel. Ook hier speelt de aftrekbaarheid niet. Het voordeel van de aankoop van door de onderneming vervaardigde of verhandelde gebruiksvoorwerpen tegen kostprijs veroorzaakt immers geen kost in hoofde van de werkgever.146 107. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 13 MAART 2007 EN 6 DECEMBER 2011. In de voorafgaande beslissing van 13 maart 2007 heeft de rulingcommissie de vrijstelling van een personeelskorting van n-% voor de aanschaf van eigen producten goedgekeurd. De korting leidt immers niet tot de aanschaf van producten tegen een prijs die lager is dan de kostprijs.147 Ook wordt rekening gehouden met het feit dat het gaat om producten voor eigen gebruik van de werknemer en dat er een kortingslimiet geldt, zodanig dat voldaan is aan het geringe karakter van het voordeel.148 Ten slotte wordt vastgesteld dat de korting niet kan worden gecumuleerd met andere kortingen.149 Wat de aftrekbaarheid van de kosten voor dit voordeel betreft, stelt de rulingcommissie vast dat er geen kosten verbonden zijn aan de toekenning van dit voordeel, wel eventueel een winstderving. Bijgevolg is de toepassing van artikel 53, 14° WIB/1992 onmogelijk.150 Daar staat uiteraard tegenover dat het belastbaar voordeel van alle aard als beroepskosten kan worden afgetrokken in hoofde van de werkgever. 144 Met als uitzondering het fiscaal gunstregime van de geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken. Zie bespreking punt 187 en volgende. 145 Zie bespreking punten 30 en 32. 146 Zie bespreking punt 98. 147 Voorafgaande beslissing nr. 700.035 van 13 maart 2007, punt 18. 148 Voorafgaande beslissing nr. 700.035 van 13 maart 2007, punten 11 tot en met 13. 149 Voorafgaande beslissing nr. 700.035 van 13 maart 2007, punt 15. 150 Voorafgaande beslissing nr. 700.035 van 13 maart 2007, punt 21. Dit is een herhaling van wat de rulingcommissie in de voorafgaande beslissing nr. 500.289 van 9 februari 2006 heeft beslist. 143 52 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Deze redenering wordt bovendien bevestigd in de voorafgaande beslissing van 6 december 2011.151 Ten slotte kan worden vastgesteld dat deze voorafgaande beslissingen volledig in lijn zijn met wat voorafgaand werd besproken overeenkomstig de administratieve commentaar. 108. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het voordeel van de aankoop van door de onderneming vervaardigde of verhandelde gebruiksvoorwerpen die niet lager is dan de kostprijs, is vrijgesteld in hoofde van de werknemer. De aftrekbaarheid van die aankoop tegen kostprijs is niet van toepassing, aangezien er geen kosten worden gemaakt in hoofde van de werkgever. i. Gebruik van diensten tegen kostprijs 109. GEBRUIK VAN DIENSTEN TEGEN KOSTPRIJS. Het voordeel van het gebruik van diensten van de werkgever tegen kostprijs, dat aan alle personeelsleden wordt toegekend, valt onder de categorie van collectieve voordelen. Dit collectief voordeel sluit zeer nauw aan bij het vorige voordeel. Bijgevolg is de voorafgaande bespreking van de gunstige aankoop van gebruiksvoorwerpen mutatis mutandis van toepassing op het gebruik van diensten van de onderneming tegen kostprijs. 110. VRIJSTELLING VAN HET GEBRUIK VAN DIENSTEN TEGEN KOSTPRIJS. De administratieve commentaar stelt het voordeel van het gebruik van diensten van de werkgever tegen kostprijs uitdrukkelijk vrij.152 Als voorbeeld geeft de administratie het voordeel van banken die geen commissie vragen als hun bedienden voor eigen rekening op effecten inschrijven. Er moet daarbij worden opgemerkt dat bij dit voorbeeld geen commissie wordt gevraagd, zodanig dat de dienst kosteloos is verstrekt. Daaruit kan afgeleid worden dat wanneer een voordeel geen kost veroorzaakt (eventueel wel een winstderving) voor de werkgever, en er dus geen werkelijke kostprijs is verbonden aan de verstrekte dienst, dat voordeel ook onder de vrijstelling valt. Ten slotte wordt ook hier omwille van de vereiste kostprijs (indien er een kost is) het geringe karakter van de sociale voordelen gerespecteerd. 151 152 Voorafgaande beslissing nr. 2011.359 van 6 december 2011. Artikel 38/27, 18° COM.IB/1992. 53 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 111. AFTREKBAARHEID VAN HET GEBRUIK VAN DIENSTEN TEGEN KOSTPRIJS. De administratieve commentaar neemt geen uitdrukkelijke bepaling op over de aftrekbaarheid van dit voordeel. Ook hier is de aftrekbaarheid niet van toepassing, aangezien het voordeel van het gebruik van diensten van de werkgever tegen kostprijs wordt verleend en dus geen kost veroorzaakt voor de werkgever.153 112. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het voordeel van het gebruik van diensten van de werkgever tegen kostprijs is vrijgesteld in hoofde van de werknemer. De aftrekbaarheid van dit voordeel is niet van toepassing aangezien er geen kosten verbonden zijn aan de toekenning tegen kostprijs. j. Voordelige aanschaf van goederen van de zakenpartner van de onderneming 113. VOORDELIGE AANSCHAF VAN GOEDEREN VAN DE ZAKENPARTNER VAN DE ONDERNEMING. De voordelige aanschaf voor privégebruik van goederen van een onderneming Y door de werknemers van een onderneming X doordat de onderneming X een zakenrelatie heeft met de onderneming Y, kan als een vrijgesteld collectief voordeel worden bestempeld. Ook dit voorbeeld, ontwikkeld naar aanleiding van de voorafgaande beslissing van 26 juni 2012, sluit nauw aan bij het voordeel van de gunstige aankoop van gebruiksvoorwerpen. 114. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 26 JUNI 2012. In deze voorafgaande beslissing stelt de rulingcommissie het voordeel van de voordelige aanschaf van een softwarepakket voor thuisgebruik van de onderneming Y door de werknemers van de onderneming X, ingevolge de contractuele deelname van de onderneming X aan een programma van de onderneming Y, vrij als sociaal voordeel.154 De commissie neemt in het bijzonder het geringe karakter van het voordeel in acht. Zo moeten de werknemers het pakket zelf bestellen en betalen.155 Bovendien zal de werknemer de software van zijn computer moeten verwijderen wanneer hij de onderneming verlaat of wanneer het contract tussen de onderneming en de softwarefirma afloopt.156 Zie bespreking punt 98. Voorafgaande beslissing nr. 2012.186 van 26 juni 2012. 155 Voorafgaande beslissing nr. 2012.186 van 26 juni 2012, punten 5 en 6. 156 Voorafgaande beslissing nr. 2012.186 van 26 juni 2012, punt 8. 153 154 54 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Er moet nog worden opgemerkt dat de rulingcommissie dit voordeel onder de individuele voordelen rangschikt.157 Zoals reeds besproken, hoort dit voorbeeld volgens deze masterproef eerder thuis bij de collectieve voordelen.158 De commissie spreekt zich niet uit over de aftrekbaarheid van dit voordeel. Ook hier moet worden vastgesteld dat de toepassing van artikel 53, 14° WIB/1992 onmogelijk is, aangezien er geen kosten zijn in hoofde van de werkgever.159 115. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het voordeel van de voordelige aanschaf van een softwarepakket voor thuisgebruik van de onderneming Y door de werknemers van de onderneming X, ingevolge de contractuele deelname van de onderneming X aan een programma van de onderneming Y, is vrijgesteld in hoofde van de werknemer. De aftrekbaarheid van dit voordeel is niet van toepassing aangezien er in hoofde van de werkgever geen kosten gepaard gaan met de toekenning van dit voordeel. k. Occasioneel gebruik van de wagen van de werkgever 116. OCCASIONEEL GEBRUIK VAN DE WAGEN VAN DE WERKGEVER. Het voordeel van het occasionele gebruik van de wagen van de werkgever door de werknemer, die voor alle personeelsleden beschikbaar is, kan onder de categorie van collectieve voordelen vallen. 117. DE VRIJSTELLING VAN HET OCCASIONELE GEBRUIK VAN WAGEN WERKGEVER. De administratieve commentaar stelt het voordeel van het louter occasionele gebruik van een wagen van de werkgever voor een korte verplaatsing door de werknemer uitdrukkelijk vrij.160 Door de voorwaarde van korte verplaatsing wordt het geringe karakter van het voordeel benadrukt. Daarentegen bepaalt de administratie dat het niet louter occasionele gebruik van een wagen van de onderneming voor persoonlijk gebruik, zoals bijvoorbeeld het gebruiken voor een vakantiereis, niet vrijgesteld is.161 Opnieuw komt het geringe karakter van het voordeel naar voren. Voorafgaande beslissing nr. 2012.186 van 26 juni 2012, punt 9. Zie bespreking laatste alinea punt 17. 159 Zie bespreking punt 98. 160 Artikel 38/27, 13° COM.IB/1992. 161 Artikel 38/33, 7° COM.IB/1992. 157 158 55 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 118. AFTREKBAARHEID VAN HET OCCASIONELE GEBRUIK VAN WAGEN WERKGEVER. De administratieve commentaar neemt geen uitdrukkelijke bepaling op over de aftrekbaarheid van dit voordeel. Volgens de administratieve commentaar mogen echter de kosten van voordelen die geen waardeerbaar of slechts een te veronachtzamen voordeel voor de werknemer opleveren, wel worden afgetrokken in hoofde van de werkgever.162 Omwille van het te veronachtzamen voordeel van het occasionele gebruik van de wagen, zijn de kosten van dit voordeel (voor zover er bepaalbare kosten zijn) dus wel aftrekbaar. 119. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het voordeel van het occasionele gebruik van de wagen van de werkgever is een vrijgesteld en aftrekbaar sociaal voordeel. l. Kosteloos gebruik van accommodatie 120. KOSTELOOS GEBRUIK VAN ACCOMMODATIE. Het kosteloze gebruik van accommodatie van de onderneming door personeelsleden voor sport, cultuur of vrijetijdsbesteding is een voorbeeld van collectieve voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen.163 121. VRIJSTELLING VAN HET KOSTELOZE GEBRUIK VAN ACCOMMODATIE. Het kosteloze gebruik van accommodatie van de onderneming (sportvelden en - materieel, sport-, projectie- of toneelzaal, vergaderzaal, enzovoort) door personeelsleden voor sport, cultuur of vrijetijdsbesteding wordt uitdrukkelijk in de administratieve lijst van vrijstellingen opgenomen.164 Artikel 53/209, 1° COM.IB/1992 en Circ. nr. Ci.RH.243/379.832 van 30 november 1989, Bull. Bel. 690, 85, punt 6, a en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek personenbelasting 2012-2013, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 431. 163 Artikel 38/27, 6° COM.IB/1992. 164 Artikel 38/27, 6° COM.IB/1992. 162 56 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 122. AFTREKBAARHEID VAN HET KOSTELOZE GEBRUIK VAN ACCOMMODATIE. Voor de aftrekbaarheid moet een onderscheid worden gemaakt tussen het geregelde en het occasionele gebruik van accommodatie van de onderneming door de personeelsleden. Zo bepaalt de administratieve commentaar dat de kosten veroorzaakt door het geregeld gebruik van specifieke accommodatie door personeelsleden voor sport, cultuur of vrijetijdsbesteding niet aftrekbaar zijn in hoofde van de werkgever.165 Het occasionele gebruik van accommodatie is wel aftrekbaar166 aangezien deze kosten geen waardeerbaar of slechts een te veronachtzamen voordeel opleveren.167 Het geringe karakter van het voordeel is dus van belang bij het bepalen van de aftrekbaarheid. 123. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het occasionele én geregelde kosteloze gebruik van accommodatie van de onderneming door personeelsleden voor sport, cultuur of vrijetijdsbesteding is vrijgesteld in hoofde van de werknemer. In hoofde van de werkgever is slechts het occasionele gebruik aftrekbaar. m. Kosteloos of gunstig verblijf in vakantiehuis of recreatiecentrum van de onderneming 124. KOSTELOOS ONDERNEMING. OF GUNSTIG VERBLIJF IN VAKANTIEHUIS OF RECREATIECENTRUM VAN DE Verder is ook het kosteloze of gunstige verblijf in een vakantiehuis of recreatiecentrum die aan de onderneming van de werknemer toebehoren een voorbeeld van een collectief sociaal voordeel, indien het op gelijke wijze aan alle personeelsleden wordt voorgesteld. 125. VRIJSTELLING VAN HET KOSTELOZE OF GUNSTIGE VERBLIJF IN VAKANTIEHUIS OF RECREATIECENTRUM VAN DE ONDERNEMING. In de administratieve commentaar wordt het voordeel van het kosteloos of tegen verminderde prijs verblijven in vakantiehuizen of recreatiecentra van de onderneming door personeelsleden, gewezen personeelsleden, hun echtgenoten en kinderen uitdrukkelijk vrijgesteld.168 Dit voordeel moet echter op gelijke en niet-discriminatoire wijze worden toegekend aan alle werknemers van de onderneming. Zo wordt immers in de administratieve commentaar bepaald dat “wanneer het recreatiecentrum niet openstaat voor alle personeelsleden, het voordeel slechts “sociaal” [is] mits zulks niet leidt tot Artikel 53/203, 3° COM.IB/1992 Artikel 53/214, 2° COM.IB/1992. 167 Artikel 53/209, 1° COM.IB/1992 en Circ. nr. Ci.RH.243/379.832 van 30 november 1989, Bull. Bel. 690, 85, punt 6, a en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek personenbelasting 2012-2013, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 431. 165 166 168 Artikel 38/27, 9° COM.IB/1992. 57 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn wezenlijke discriminaties op het stuk van de uitgaven gedaan ten behoeve van de verschillende in aanmerking komende categorieën, noch tot het onrechtstreeks verlenen van relatief belangrijke voordelen aan enkele leden van het hogere personeel of van de bestuursorganen van de onderneming”.169 Zoals vermeld bij de bespreking van de collectieve voordelen, benadrukt de fiscus hier het evenwaardige en niet-discriminerende karakter van het sociale voordeel.170 126. AFTREKBAARHEID VAN HET KOSTELOZE OF GUNSTIGE VERBLIJF IN VAKANTIEHUIS OF RECREATIECENTRUM VAN DE ONDERNEMING. In de administratieve commentaar wordt uitdrukkelijk bepaald dat de kosten die voortvloeien uit het kosteloos of tegen verminderde prijs verblijven in vakantiehuizen of recreatiecentra van de onderneming door personeelsleden, gewezen personeelsleden, hun echtgenoten en kinderen niet-aftrekbaar zijn.171 127. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het voordeel van het kosteloze of gunstige verblijf in een vakantiehuis of recreatiecentrum wordt vrijgesteld in hoofde van de werknemer, maar is niet aftrekbaar in hoofde van de werkgever. n. Kosteloos of gunstig collectief woon-werkvervoer 128. KOSTELOOS OF GUNSTIG COLLECTIEF WOON-WERKVERVOER. Het voordeel van het kosteloze of tegen gunstige prijs verstrekte collectieve woon-werkvervoer is een mooi voorbeeld van een collectief voordeel. 129. VRIJSTELLING VAN HET KOSTELOZE OF GUNSTIGE COLLECTIEVE WOON-WERKVERVOER. In de administratieve commentaar wordt het kosteloze of beneden de kostprijs verschafte gemeenschappelijke vervoer van personeelsleden van de woonplaats, het station, de bushalte, de opstalplaats, het station van de onderneming, enzovoort naar de plaats van tewerkstelling en terug dat door de werkgever wordt georganiseerd met eigen vervoermiddelen of met die van een autocarexploitant uitdrukkelijk vrijgesteld.172 Artikel 38/27, 9° COM.IB/1992. Zie bespreking punt 29. 171 Artikel 53/203, 7° COM.IB/1992 172 Artikel 38/27, 10° COM.IB/1992. Er moet worden opgemerkt dat het hier niet gaat om het verkeer tussen de zetel van de onderneming en bijvoorbeeld een werf. Zie circ. nr. Ci.RH.243/559.035 (AOIF 33/2006) van 4 augustus 2006, punt 5. 169 170 58 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 130. AFTREKBAARHEID WERKVERVOER. Hoewel VAN HET KOSTELOZE OF GUNSTIGE COLLECTIEVE WOON- de administratieve commentaar in een regeling voorziet, moet worden gekeken naar artikel 64ter WIB/1992 in samenhang met de circulaire van 4 augustus 2006, die meer duidelijkheid verschaft omtrent het fiscaal gunstregime van het voordeel van het collectieve woon-werkverkeer.173 Zo wordt voorzien in een aftrek van 120% van de kosten die rechtstreeks betrekking hebben op voormelde minibussen, autobussen en autocars, zoals afschrijvingen, onderhoud en herstelling, verkeersbelasting, verzekeringen, brandstoffen, enzovoort of op de kosten die worden gedaan aan ondernemingen die in de plaats van de werkgever instaan voor het gemeenschappelijk vervoer van werknemers met dergelijke voertuigen.174 Indien de werknemer een bijdrage levert moet deze werknemersbijdrage uiteraard worden verminderd van de aftrekbare uitgaven.175 131. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het voordeel van het collectief woon-werkvervoer is volledig vrijgesteld in hoofde van de werknemer. Bovendien geldt een verhoogde aftrek van 120% voor de kosten in hoofde van de werkgever. o. Gezelschapsreizen 132. GEZELSCHAPSREIZEN. Een ander voorbeeld van een sociaal voordeel zijn de gezelschapsreizen voor personeelsleden of gepensioneerde gewezen personeelsleden. Deze gezelschapsreizen worden naar het parlementaire voorbeeld onder de collectieve voordelen gerangschikt, omdat deze reizen voor alle werknemers op niet-discriminerende wijze openstaan. In de bespreking van de categorie van de geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken zal echter ook over het voordeel van reizen worden gesproken.176 Het verschil is dat het laatste voordeel als gelegenheidsgeschenk wordt gekwalificeerd, omdat de toekenning van die reizen gebeurt naar aanleiding van een bepaalde in overweging te nemen gebeurtenis. Zie ook S. RUYSSCHAERT en W. VAN KERCKHOVE, Alternatieve verloning en beloning, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012, 330-334 voor meer details. 174 Artikel 64ter, lid 1, 1° en lid 2 WIB/1992 samen gelezen met circ. nr. Ci.RH.243/559.035 (AOIF 33/2006) van 4 augustus 2006, punt 11 175 Circ. nr. Ci.RH.243/580.473 (AOIF 11/2007) van 13 april 2007. 176 Zie bespreking punt 213 en volgende. 173 59 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 133. VRIJSTELLING VAN GEZELSCHAPSREIZEN. Zo wordt in de administratieve commentaar uitdrukkelijk bepaald dat het voordeel naar aanleiding van de toekenning van gezelschapsreizen voor personeelsleden of gepensioneerde gewezen personeelsleden door de werkgever wordt vrijgesteld.177 134. AFTREKBAARHEID VAN GEZELSCHAPSREIZEN. Wat de aftrekbaarheid betreft, moet een onderscheid gemaakt worden. Zo zijn de gezelschapsreizen van ten hoogste één dag voor het personeel, de gepensioneerde gewezen personeelsleden uitgezonderd,178 aftrekbaar in hoofde van de werkgever.179 De gezelschapsreizen van meer dan één dag en alle gezelschapsreizen voor gepensioneerde gewezen werknemers, zelfs van één dag, zijn niet aftrekbaar.180 135. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De gezelschapsreizen voor personeelsleden of gepensioneerde gewezen personeelsleden zijn vrijgesteld. De kosten voor deze gezelschapsreizen zijn niet aftrekbaar in hoofde van de werkgever, uitgezonderd de gezelschapsreizen voor het personeel van ten hoogste één dag. p. Deelname aan het personeelsfeest 136. DEELNAME AAN HET PERSONEELSFEEST. Een concreet voorbeeld van een collectief voordeel van geringe waarde dat niet kan geïndividualiseerd worden, is de deelname aan het patroonsfeest en kerst- of nieuwjaarsfeest voor het personeel.181 Volgens de administratieve commentaar kan het sinterklaasfeest worden vervangen door het patroonsfeest dat in de desbetreffende beroepssector wordt gevierd, zoals Sint-Elooi of Sint-Barbara.182 Ten slotte valt ook de deelname aan feestelijkheden bij de overhandiging van eretekens aan personeelsleden en bij hun pensionering onder deze bespreking. Artikel 38/27, 2° COM.IB/1992. Zie Vr. en Antw. Kamer, 23 mei 1996, Vr. nr. 440, Bull.Bel. 765, 2.366 (R. DAEMS). 179 Artikel 53/214, 1° COM.IB/1992. 180 Artikel 53/203, 11° COM.IB/1992. 181 Artikel 38/27, 3° COM.IB/1992. 182 Vr. en Antw. Senaat, 19 augustus 1991, Vr. nr. 293, Bull.Bel. 712, 331 (O. DE CLIPPELE). 177 178 60 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 137. VRIJSTELLING VAN DE DEELNAME AAN HET PERSONEELSFEEST. Zoals uitdrukkelijk bepaald in de administratieve commentaar is de deelname aan het patroonfeest en kerst- of nieuwjaarsfeest voor het personeel een vrijgesteld sociaal voordeel.183 Ook de deelname aan feestelijkheden bij de overhandiging van eretekens aan personeelsleden en bij hun pensionering wordt in de administratieve lijst van vrijstellingen opgesomd.184 138. AFTREKBAARHEID VAN DE DEELNAME AAN HET PERSONEELSFEEST. Wat de aftrekbaarheid betreft wordt niets bepaald in de administratieve commentaar. Volgens de klassieke uitgangspunten rond de vrijgestelde sociale voordelen zouden de kosten voor de deelname aan personeelsfeesten niet aftrekbaar zijn.185 In 1986 werden de organisatiekosten voor personeelsfeesten echter opgenomen in de beperkende lijst van uitgaven die zowel bij de genieters vrijgesteld als bij de werkgever aftrekbaar zijn.186 Bovendien werd naar aanleiding van de invoering van de 50%-beperking voor de aftrek van receptiekosten en relatiegeschenken overeenkomstig artikel 53, 8° WIB/1992187 de vraag gesteld of die beperking ook van toepassing is op de kosten voor personeelsfeesten. Als antwoord daarbij heeft de circulaire van 4 juli 1990 uitdrukkelijk bepaald dat die beperking niet van toepassing is voor de organisatiekosten naar aanleiding van personeelsfeesten.188 Ook de minister van Financiën heeft de (uitzonderlijke) volledige aftrekbaarheid bevestigd voor die kosten.189 Daarbij benadrukt de minister echter wel het geringe karakter van het voordeel en de Artikel 38/27, 3° COM.IB/1992. Artikel 38/27, 5° COM.IB/1992. 185 Dit principe wordt naar aanleiding van een parlementaire vraag als volgt bevestigd: “anderzijds zullen, ingevolge de uitdrukkelijke bepalingen van artikel 53, 14°, WIB/1992, deze sociale voordelen die ten name van de personeelsleden zijn vrijgesteld ingevolge artikel 38, 11°, WIB/1992, ten name van de vennootschap niet als beroepskosten worden aangemerkt”, Vr. en Antw. Kamer, 20 januari 2000, Vr. nr. 202, Bull.Bel. 810, 3.346 (T. PIETERS). 186 Deze lijst werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 28 november 1986 en heropgenomen in de bijlage van de circulaire nr. Ci.RH.243/379.832 van 30 november 1989, Bull. Bel. 690, 85. die verlengd werd door de circulaire nr. Ci.RH.243/379.832 van 4 juli 1990, Bull. Bel. 697, 2.216. Zie ook bespreking punt 78. 187 Deze beperking is ingevoegd bij art. 23, § 1, eerste lid, 1° en § 2 van de Wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen, BS 16 december 1988, 17.312. 188 Circ. nr. Ci.RH.243/379.832 van 4 juli 1990, Bull. Bel. 697, 2.216, punt 3. 189 Vr. en Antw. Kamer, 9 januari 1995, Vr. nr. 1349, Bull.. 152, 16.285 en Bull.Bel. 752, 2.421 (T. VAN PARYS). De minister van Financiën stelt daarbij als voorwaarde dat het moet gaan om organisatiekosten ter gelegenheid van vriendschappelijke manifestaties die voor het geheel van het personeel worden georganiseerd en dus geen exclusief karakter hebben. Daarbij voegt de minister van Financiën toe dat “dergelijke manifestaties, onder voorwendsel van sociaal oogmerk, geen aanleiding [mogen geven] tot misbruiken. Daarom mag de afwijking op de voormelde wettelijke bepaling slechts worden toegestaan indien de ingebrachte uitgaven per genieter een geringe waarde hebben en zij het geheel van het personeel aanbelangen en niet alleen een bepaalde categorie van personeelsleden of uitsluitend de vennoten of bestuurders”. De toegelaten volledige aftrekbaarheid werd bovendien nogmaals bevestigd naar aanleiding van de parlementaire vraag van 2 mei 2000. Zie voor een bevestiging Vr. en Antw. Kamer, 2 mei 2000, Vr. nr. 317, Bull.. 48, 5.650 5653 en Bull.Bel. 818, 1.727 (T. PIETERS), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/50/50K0048.pdf, 152-155. 183 184 61 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn voorwaarde van gelijke toegang voor alle personeelsleden. In geen geval vallen exclusieve feesten onder het gunstregime. Zo mogen, in afwijking van artikel 53, 14° WIB/1992, de organisatiekosten zowel binnen als buiten de lokalen van de onderneming; de restaurant- en receptie- of traiteurkosten voor alle personeelsleden, hun partners en hun minderjarige kinderen, zelfs bij een verzorgd all-in menu van meer dan 25 euro per persoon/kind; de huur van een zaal en/of van specifieke apparaten en benodigdheden; de organisatiekosten van alle aan de maaltijd voorafgaande sport- en culturele activiteiten en de diskjockeys en muzikanten of andere kosten van geluidsinstallatie en muzikale begeleiding worden afgetrokken. 139. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De deelname aan personeelsfeesten is een vrijgesteld sociaal voordeel. Bovendien zijn de kosten voor deze feesten volledig aftrekbaar in hoofde van de werkgever. q. Deelname aan economaat, kledingfonds en medische of farmaceutische dienst 140. DEELNAME DIENST. AAN ECONOMAAT, KLEDINGFONDS EN MEDISCHE OF FARMACEUTISCHE De deelname aan deze diensten voor alle werknemers behoort tot de categorie van collectieve voordelen die een geringe waarde hebben en waarvoor de vaststelling van het werkelijk verkregen bedrag door iedere verkrijger niet mogelijk is. 141. VRIJSTELLING VAN DE DEELNAME AAN ECONOMAAT, KLEDINGFONDS EN MEDISCHE OF FARMACEUTISCHE DIENST. In de administratieve commentaar wordt het voordeel voortvloeiend uit de deelname aan een economaat, of een kledingfonds, of uit de aansluiting bij een medische of farmaceutische dienst uitdrukkelijk vrijgesteld.190 190 Artikel 38/27, 17° COM.IB/1992. 62 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 142. AFTREKBAARHEID VAN DE DEELNAME AAN ECONOMAAT, KLEDINGFONDS EN MEDISCHE OF FARMACEUTISCHE DIENST. In de administratieve commentaar wordt bepaald dat de kosten van de vrijwillige deelname of aansluiting door het personeel aan deze diensten niet aftrekbaar zijn in hoofde van de werkgever.191 Tegenovergesteld wordt bepaald dat het voordeel uit een ter uitvoering van een arbeidsreglement ingesteld economaat of kledingfonds of uit een medische of farmaceutische dienst waarbij het personeel verplicht is aangesloten, wel aftrekbaar is.192 143. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het voordeel dat voortvloeit uit de deelname aan een economaat, of een kledingfonds, of uit de aansluiting bij een medische of farmaceutische dienst is een vrijgesteld sociaal voordeel. De kosten voor dit voordeel zijn slechts aftrekbaar als beroepskosten wanneer het om een verplichte deelname of aansluiting gaat. 2. De individuele voordelen 144. CATEGORIE “B” VOORDELEN. Ten tweede wordt de categorie van de individuele voordelen die niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben, besproken. Het gaat om de categorie “B” voordelen van artikel 38, §1, 11° WIB/1992. a. De uitzonderlijke hulp 145. UITZONDERLIJKE HULP. Het voorbeeld bij uitstek van een vrijgesteld individueel voordeel is de rechtstreekse of onrechtstreekse hulp bij uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld heelkundige bewerking, zware ziekte, ongeval, huwelijk, overlijden enzovoort) aan personeelsleden, gepensioneerden of aan gezinsleden van overleden personeelsleden.193 Zoals reeds vermeld, wil uitzonderlijk zeggen dat buitensporige en algemene voordelen die systematisch worden toegekend niet onder het gunstregime vallen en dus wel belastbare voordelen van alle aard vormen.194 Artikel 53/203, 8° COM.IB/1992 Artikel 53/214, 4° COM.IB/1992. 193 Artikel 38/27, 1° COM.IB/1992. 194 Zie bespreking 30 en 32. Zie ook artikel 38/26 COM.IB/1992, Vr. en Antw. Senaat, 24 oktober 1983, Vr. nr. 19, Bull.Bel. 626, 770 (M. EGELMEERS); Vr. en Antw. Senaat, 25 april 1986, Vr. nr. 227, Bull.Bel. 655, 2.562 (O. DE CLIPPELE); Vr. en Antw. Senaat, 27 september 1988, Vr. nr. 83, Bull.Bel. 682, 916 (O. DE CLIPPELE) EN Vr. en Antw. Kamer, 11 juli 2000, Vr. nr. 424, Bull.. 104, 12.146-12.148 (J. VAN EETVELT), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/50/50K0104.pdf, 78-80. 191 192 63 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Bovendien mogen die vergoedingen geen inkomensverlies vergoeden. Van zodra die vergoedingen wel een inkomensverlies beogen, worden zij niet meer vrijgesteld als algemene sociale voordelen, maar is een apart regime van toepassing.195 Samengevat zullen de vergoedingen naar aanleiding van uitzonderlijke omstandigheden en die geen inkomensverlies beogen, beantwoorden aan de definitie van de individualiseerbare voordelen die hulpverlening in uitzonderlijke omstandigheden beogen en dus niet de aard van werkelijke bezoldigingen hebben. 1. Rechtstreekse vergoedingen voor uitzonderlijke hulp 146. RECHTSTREEKSE VERGOEDINGEN VOOR UITZONDERLIJKE HULP. Ten eerste behelst het gunstregime van de sociale voordelen de vergoedingen die de werkgever rechtstreeks toekent omwille van uitzonderlijke omstandigheden. De vrijstelling en aftrekbaarheid van dit voordeel worden in de administratieve commentaar uitgewerkt. 147. VRIJSTELLING VAN RECHTSTREEKSE VERGOEDINGEN VOOR UITZONDERLIJKE HULP. Zo worden in de administratieve commentaar de vergoedingen die de werkgever rechtstreeks aan personeelsleden, gepensioneerden of aan gezinsleden van overleden personeelsleden toekent omwille van uitzonderlijke omstandigheden uitdrukkelijk vrijgesteld.196 Zoals reeds vermeld, zijn deze rechtstreekse vergoedingen slechts vrijgesteld voor zover deze niet buitensporig zijn of algemeen en systematisch worden toegekend. Niet-uitzonderlijke hulpvergoedingen blijven immers belastbare bezoldigingen. 148. AFTREKBAARHEID VAN RECHTSTREEKSE VERGOEDINGEN VOOR UITZONDERLIJKE HULP. In de administratieve commentaar wordt uitdrukkelijk bepaald dat de vergoedingen voor uitzonderlijke hulp niet aftrekbaar zijn in hoofde van de werkgever.197 Het gaat hier voornamelijk om de zogenaamde collectieve verzekering “arbeidsongeschiktheid”. Zie circ. nr. Ci.RH.332/583.327 (AOIF 42/2010) van 20 mei 2010. 196 Artikel 38/27, 1° COM.IB/1992. 197 Artikel 53/203, 1° COM.IB/1992 195 64 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 149. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De vergoedingen voor uitzonderlijke hulp zijn vrijgesteld in hoofde van de werknemer, maar kunnen door de werkgever niet worden afgetrokken als beroepskosten.198 Hieronder volgen bovendien enkele concrete toepassingen van dat gunstregime. 150. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 12 JULI 2011. In deze beslissing heeft de rulingcommissie de toekenning van een éénmalige vergoeding van 700 euro aan de gezinsleden van een overleden werknemer als sociaal voordeel vrijgesteld.199 De rulingcommissie heeft oog voor de uitzonderlijke omstandigheden waarin de premie wordt toegekend, namelijk naar aanleiding van het overlijden van de werknemer, en het feit dat die premie in de plaats komt van de sociale voordelen die door de werkgever kunnen worden uitgekeerd naar aanleiding van de pensionering of brugpensionering van de werknemer. Wat de aftrek betreft, verwijst de rulingcommissie naar de aftrekregeling voor geschenken naar aanleiding van de pensionering op basis van de circulaire van 16 december 2002 in samenhang gelezen met de gelijkstelling voor geschenken naar aanleiding van de brugpensionering overeenkomstig de circulaire van 15 december 2003 die verwijst naar het eenmalige karakter van de toekenning van zo een geschenk.200 Zo wordt, naar analogie met de aftrekbaarheid van de geschenken toegekend naar aanleiding van de pensionering, de aftrek toegelaten voor zover zij niet meer bedraagt dan 35 euro per volledig dienstjaar met een minimum van 105 euro. In casu wordt daaraan voldaan, aangezien de vergoeding van 700 euro gelijk is aan 35 euro maal 20 dienstjaren van de overleden werknemer. Ten slotte moet worden opgemerkt dat, hoewel de commissie het heeft over een vrijstelling van een gelegenheidsgeschenk naar analogie met de geschenken bij de pensionering dat vrijgesteld zou zijn op basis van artikel 38, §1, 11°, c) WIB/1992, het hier naar ons inzien duidelijk gaat over een individueel voordeel toegekend naar aanleiding van uitzonderlijke omstandigheden die het overlijden zijn, dat overeenkomstig artikel 38, §1, 11°, b) WIB/1992 wordt vrijgesteld.201 Artikel 53/203, 1° COM.IB/1992 Voorafgaande beslissing nr. 2011.228 van 12 juli 2011. 200 Voorafgaande beslissing nr. 2011. 228 van 12 juli 2011, punten 5 en 6. 201 Zie bespreking punt 30. 198 199 65 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 151. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 15 OKTOBER 2013. In deze beslissing heeft de rulingcommissie zich uitgesproken over de toekenning van uitzonderlijke hulp bij het overlijden van de echtgenote van de werknemer. De commissie stelt dit voordeel vrij gelet op de precaire financiële situatie waarin de werknemer zich bevindt, bovenop het emotionele verlies van zijn vrouw en het feit van het alleen achterblijven met kinderen.202 De premie wordt dus naar aanleiding van uitzonderlijke omstandigheden toegekend. Bovendien wordt de toekenning spontaan en eenmalig betaald. De commissie spreekt zich niet uit over de aftrekbaarheid. De regel van de aftrek van de bovenvermelde beslissing van 12 juli 2011 kan niet worden overgenomen, aangezien het in die zaak het overlijden van de werknemer zelf betrof. Bijgevolg is dit voordeel volgens de klassieke uitgangspunten niet aftrekbaar. Als laatste opmerking geldt dat de rulingcommissie hier, in tegenstelling met het voorafgaande voorbeeld, wel vrijstelt op basis artikel 38, § 1, eerste lid, 11°, b) WIB/1992. Het is jammer om vast te stellen dat de fiscus zelfs zijn eigen beslissingen niet altijd even consequent toepast. 2. Onrechtstreekse vergoedingen voor “uitzonderlijke” hulp 152. ONRECHTSTREEKSE VERGOEDINGEN VOOR “UITZONDERLIJKE” HULP. Ook de onrechtstreekse vergoedingen naar aanleiding van uitzonderlijke omstandigheden toegekend door de werkgever aan de werknemer worden vrijgesteld als individueel sociaal voordeel. Uit de bespreking zal echter blijken dat de fiscale administratie dit voordeel heeft uitgebreid tot onrechtstreekse vergoedingen voor geneeskundige verzorging, ook wanneer die niet uitzonderlijk zijn. Bij de bespreking wordt voorts een onderscheid gemaakt tussen de onrechtstreekse vergoedingen voor uitzonderlijke geneeskundige hulp en de onrechtstreekse vergoedingen voor courante geneeskundige hulp. Ten slotte wordt voor de volledigheid het voorbeeld van het sociaal fonds voor uitzonderlijke hulp gegeven. i. 202 De hospitalisatieverzekering Voorafgaande beslissing nr. 2013.403 van 15 oktober 2013, punten 2 tot en met 4 en punt 10. 66 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 153. DE HOSPITALISATIEVERZEKERING. Het voornaamste voorbeeld van onrechtstreekse vergoedingen voor uitzonderlijke hulp zijn de hospitalisatieverzekering en de daarbij aansluitende verzekeringen. Heel kort wordt het voorbeeld van een sociaal fonds voor uitzonderlijke hulp besproken. Net zoals voorheen besproken, zijn daarbij systematische en algemene vergoedingen uit den boze. 203 Het moet immers steeds gaan om uitzonderlijke hulp. 154. OORSPRONKELIJK REGIME. Oorspronkelijk werd bepaald dat de bijdragen en premies voor collectieve verzekeringen sociale voordelen uitmaken die zowel vrijgesteld zijn in hoofde van de werknemer als aftrekbaar zijn in hoofde van de werkgever.204 Voor de uitkeringen naar aanleiding van die collectieve verzekeringen werd echter beslist dat zij principieel geen sociale voordelen uitmaken, maar wel belastbare voordelen die aftrekbaar zijn.205 Bijdragen, premies en uitkeringen naar aanleiding van individuele verzekeringen afgesloten door de werkgever voor zijn werknemer werden echter aan de principiële belastbaarheid onderworpen.206 155. ARTIKEL 38, § 1, 20° WIB/1992. Echter door de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen, de zogenaamde WAP207, wordt in een bijzonder gunstregime voorzien overeenkomstig artikel 38, § 1, 20° WIB/1992, dat van toepassing is op uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van collectieve en individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004.208 Ook wordt in deze wettekst het uitzonderlijke karakter van die vergoedingen benadrukt door te bepalen dat deze vrijstelling enkel geldt “voor zover die toezeggingen niet tot doel hebben een inkomensverlies te vergoeden”.209 Zo is bijvoorbeeld de systematische terugbetaling van alle of een gedeelte van de uitgaven die de tussenkomsten van de ziekenfondsen overschrijden geen sociaal voordeel. Deze terugbetaling vormt wel een belastbaar inkomen in hoofde van de werknemer en dus een aftrekbare uitgave in hoofde van de werkgever. Vr. en Antw. Kamer, 11 juli 2000, Vr. nr. 424, Bull.. 104, 12.147 (J. VAN EETVELT), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/50/50K0104.pdf, 79. In 2006 wordt dit standpunt echter gewijzigd. Zie de bespreking van de ambulante verzekering vanaf punt 161. 204 Vr. en Antw. Senaat, 25 april 1986, Vr. nr. 227, Bull.Bel. 655, 2.562 (O. DE CLIPPELE), Vr. en Antw. Kamer, 11 juli 2000, Vr. nr. 424, Bull.. 104, 12.146-12.148 (J. VAN EETVELT), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/50/50K0104.pdf, 78-80 en zie ook I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek personenbelasting 2012-2013, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 432. 205 Zo wordt naar aanleiding van een parlementaire vraag geantwoord dat “als algemeen principe geldt echter dat, indien de verzekering niet uitsluitend door werknemersbijdragen is gevormd, de uitkeringen belastbare voordelen voor de verkrijgers vormen voor zover zij niet als sociaal voordeel kunnen aangemerkt worden”. Zie Vr. en Antw. Kamer, 11 juli 2000, Vr. nr. 424, Bull.. 104, 12.148 (J. VAN EETVELT), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/50/50K0104.pdf, 80. 206 Zo stelt de minister van Financiën dat “de verzekeringspremies die een werkgever daarentegen stort tot het uitsluitend individueel voordeel van de personeelsleden zijn voor de verkrijgers belastbare voordelen”. Zie Vr. en Antw. Kamer, 11 juli 2000, Vr. nr. 424, Bull.. 104, 12.14712.148 (J. VAN EETVELT), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/50/50K0104.pdf, 79-80. 207 Ingevoerd door artikel 76, 1° van de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, BS 15 mei 2003, ed. 2, 26.407. 208 Artikel 23, § 3, A, 6°, eerste streepje van het Koninklijk Besluit van 14 november 2003 houdende uitvoering van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, BS 14 november 2003, ed. 2, 55.266. 209 Artikel 38, § 1, 20° WIB/1992 en Circ. nr. Ci.RH.332/583.327 (AOIF 42/2010) van 20 mei 2010, punt 20. 203 67 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Daarbij gaat het voornamelijk om de verzekering die de hospitalisatie, dagverpleging, ernstige aandoeningen en palliatieve thuiszorg voor de werknemer en inwonende gezinsleden dekt, de zogenaamde hospitalisatieverzekering en daarbij aansluitende verzekeringen.210 Voor de verdere uitwerking van het bijzonder gunstregime moet naar artikel 38, §2 WIB/1992 worden gekeken.211 Het is belangrijk om aan te stippen dat nu ook de bijdragen, premies en uitkeringen in het kader van de individuele verzekeringen voor uitzonderlijke hulp, afgesloten door de werkgever voor de werknemer, worden vrijgesteld. Ten slotte wordt in de parlementaire werkzaamheden op de WAP uitdrukkelijk gesteld dat dit fiscaal gunstregime niet geldt voor de terugbetaling door de werkgever van premies die betaald zijn door de werknemer die een individuele verzekeringen heeft afgesloten.212 Zo heeft de rulingcommissie in de voorafgaande beslissing van 4 juli 2006 beslist dat de terugbetaling van de premies voor een hospitalisatieverzekering die de werknemer zelf heeft afgesloten, geen vrijgesteld sociaal voordeel is en bijgevolg een belastbaar voordeel van alle aard uitmaakt.213 Artikel 38, §2, alinea 2, 1° WIB/1992 en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek personenbelasting 2012-2013, AntwerpenCambridge, Intersentia, 2012, 582 en verantwoording bij amendement op het wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen, Parl.St. Kamer, 1340/07, 17 en 18. 211 Artikel 38, § 2 WIB/1992 is ingevoegd bij artikel 76, 2° van de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, BS 15 mei 2003, ed. 2, 26.407 en laatst gewijzigd door artikel 9 van de wet van 17 juni 2013 houdende fiscale en financiële bepalingen en bepalingen betreffende de duurzame ontwikkeling , BS 28 juni 2013, ed. 1, 41.014. Zo gaat de wettekst verder dan enkel de opname van de hospitalisatie- en aansluitende verzekeringen. Ook de contracten die uitsluitend specifieke kosten vergoeden, veroorzaakt door de afhankelijkheid van de verzekerde, worden opgenomen in het bijzondere belastingstelsel. Het gaan daarbij om kosten veroorzaakt door de medisch vaststaande nood aan hulp voor het vervullen van gewone en instrumentele activiteiten van het dagelijkse leven. Verder worden de verzekeringscontracten, die uitsluitend voorzien in de uitkering van een rente in het geval dat de verzekerde het slachtoffer is geworden van een ernstige aandoening, opgenomen. Ten slotte worden ook de persoonsverzekeringen of gelijkaardige toezeggingen, die niet in de vorige leden of in het 18° of 19° van artikel 38, §1 WIB/1992 zijn bedoeld en die kunnen worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend in het kader van de sociale wetgeving, aanschouwd door het bijzondere belastingstelsel. Zie ook de verantwoording bij amendement op het wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen, Parl.St. Kamer, 1340/07, 17-23. 212 Verantwoording bij amendement op het wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen, Parl.St. Kamer, 1340/07, 17 en 18. 213 Voorafgaande beslissing nr. 600.071 van 4 juli 2006, punten 11 en 12. 210 68 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 156. ARTIKEL 53, 21° WIB/1992. Wat de aftrekbaarheid betreft, werd, zoals reeds vermeld, oorspronkelijk bepaald dat de bijdragen en premies niet alleen vrijgesteld, maar ook aftrekbaar zijn. Ook hier verandert de WAP het regime van deze collectieve verzekeringen. Zo wordt de niet-aftrekbaarheid van de bijdragen en premies van collectieve verzekeringen voor uitzonderlijke gezondheidszorgen uitdrukkelijk opgenomen in artikel 53, 21° WIB/1992.214 157. CIRCULAIRE VAN 20 MEI 2010. Verder werkt de circulaire van 20 mei 2010215, die ook de circulaire van 14 april 2006 opneemt216, het gunstregime rond de collectieve verzekeringen voor gezondheidszorgen (ook de niet-uitzonderlijke) in detail uit. Als kers op de taart voorziet de bijlage de practicus van overzichtelijke tabellen van de verschillende gunstregimes. 158. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De bijdragen en premies voor collectieve en individuele verzekeringen voor uitzonderlijke hulp, afgesloten door de werkgever ten gunste van zijn werknemers, zijn vrijgestelde maar niet-aftrekbare sociale voordelen. Bovendien worden ook de uitkeringen vrijgesteld van belasting. ii. 159. Een sociaal fonds voor uitzonderlijke hulp SOCIAAL FONDS VOOR UITZONDERLIJKE HULP. Hieronder wordt een ander voorbeeld gegeven van onrechtstreekse vergoedingen voor uitzonderlijke hulp, namelijk de vergoedingen die de werkgever betaald voor een sociaal fonds voor uitzonderlijke hulp en de uitkeringen aan de werknemers (en hun familieleden) in het kader daarvan. Zo heeft de rulingcommissie in de voorafgaande beslissing van 20 december 2011 beslist dat de uitkeringen van het betrokken sociaal fonds vrijgesteld zijn in hoofde van de werknemers. De commissie neemt in aanmerking dat die vergoedingen door het Fonds als uitzonderlijke hulpverlening kunnen Artikel 80 van de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, BS 15 mei 2003, ed. 2, 26.407. Dit artikel is van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 en op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004. Zie artikel 23, § 3, A, 3°, tweede streepje en 4°, tweede streepje van het Koninklijk Besluit van 14 november 2003 houdende uitvoering van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, BS 14 november 2003, ed. 2, 55.266. 215 Circ. nr. Ci.RH.332/583.327 (AOIF 42/2010) van 20 mei 2010. 216 Circ. nr. Ci.RH. 332/577.284 (AOIF 14/2006) van 14 april 2006. 214 69 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn worden beschouwd.217 Bovendien stelt de commissie vast dat het niet gaat om systematische vergoedingen, aangezien specifieke voorwaarden worden gesteld om in aanmerking te komen voor de financiële ondersteuning door het Fonds die het tijdelijke en uitzonderlijke karakter van het voordeel benadrukken 218 Voor de vergoedingen van de werkgever aan het Fonds wordt niets bepaald. Zo zullen deze volgens de bovenvermelde bespreking ook vrijgesteld worden in hoofde van de werknemer. Ook voor de aftrek van de vergoedingen betaald door de werkgever wordt niets bepaald. 219 Zo moet worden uitgegaan van de klassieke uitgangspunten dat de sociale voordelen niet kunnen worden afgetrokken. 160. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De toekenningen aan de werknemers in het kader van een sociaal fonds voor uitzonderlijke hulp zijn vrijgestelde sociale voordelen. De bijdragen betaald door de werkgever aan dit fonds zijn niet-aftrekbaar. iii. 161. De ambulante verzekering DE AMBULANTE VERZEKERING. Het voorbeeld van de onrechtstreekse vergoedingen voor courante geneeskundige hulp is de ambulante verzekering.220 162. OORSPRONKELIJK REGIME. Aangezien deze vergoedingen geen uitzonderlijke hulp maar wel de dekking van gebruikelijke medische kosten beoogt, beantwoorden deze vergoedingen niet aan de voorwaarden van het gunstregime van de sociale voordelen. De vergoedingen werden dan ook onderworpen aan de principiële belastbaarheid. De premies en bijdragen konden worden afgetrokken als beroepskosten. Voorafgaande beslissing nr. 2011.518 van 20 december 2011, punt 16. Voorafgaande beslissing nr. 2011.518 van 20 december 2011, punt 17. 219 Wel wordt de aftrek bepaald voor “het deel van de bijdragen van de onderneming aan het Fonds ter financiering van externe maatschappelijke projecten, dus niet voor de uitzonderlijke hulp”. Zie voorafgaande beslissing nr. 2011.518 van 20 december 2011, punt 19 tot en met 28. 220 De ambulante verzekering “dekt - in zekere mate en onder bepaalde voorwaarden - de medische kosten die niet aan een ziekenhuisopname gebonden zijn: het niet door de verplichte verzekering terugbetaalde deel in apothekerskosten, tandprotheses, oogprotheses, orthopedische zolen, hoorapparaten, pruiken, kosten voor raadplegingen en doktersbezoeken, enzovoort.”, http://www.wikifin.be/nl/themas/verzekeren/deziekte-en-ongevallenverzekering/ambulante-zorgen. 217 218 70 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 163. APRIL REGIME VAN HOSPITALISATIEVERZEKERING OVERGENOMEN VIA DE CIRCULAIRE VAN 14 2006. De WAP viseerde enkel de opname van de individuele en collectieve verzekeringen voor uitzonderlijke geneeskundige hulp in een bijzonder gunstregime overeenkomstig de artikelen 38, § 1, 20° en 53, 21° WIB/1992. Toch heeft de fiscale administratie in de circulaire van 14 april 2006, die wordt overgenomen in de circulaire van 20 mei 2010, bepaald dat dezelfde regeling geldt voor de collectieve verzekeringen voor courante geneeskundige verzorging, maar dan op basis van het gunstregime van de algemene sociale voordelen overeenkomstig de artikelen 38, § 1, 11° en 53, 14° WIB/1992.221 Deze nieuwe regeling geldt voor premies en uitkeringen betaald vanaf 1 januari 2004.222 De individuele verzekeringen afgesloten door de werkgever blijven echter onderworpen aan de principiële belastbaarheid. Wat nadelig is ten opzichte van de oude regeling, is dat ook hier de werkgever de premies en bijdragen niet meer kan aftrekken als beroepskosten. Echter omwille van het gewijzigde administratieve standpunt zal het verbod op aftrek pas ingaan voor de bijdragen en premies betaald vanaf 1 januari 2007.223 164. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Naar analogie met het bijzondere gunstregime van de collectieve en individuele hospitalisatieverzekeringen, maar wel op basis van de bepalingen van de algemene sociale voordelen, zijn de bijdragen en premies in het kader van de collectieve ambulante verzekering, afgesloten door de werkgever ten gunste van zijn werknemers, vrijgesteld maar niet aftrekbaar. Ook de uitkeringen worden vrijgesteld. Dit wordt in de circulaire als volgt bepaald: “Voortaan zullen de voordelen die voor de werknemers of de bedrijfsleiders voortvloeien uit het ten laste nemen van werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming door de persoon die de bezoldigingen verschuldigd is, gestort in het kader van een collectieve verzekering voor geneeskundige verzorging, bij de verkrijgers altijd vrijgesteld zijn, ofwel krachtens artikel 38, § 1, eerste lid, 20° WIB/1992 als voordeel van alle aard, ofwel krachtens artikel 38, § 1, eerste lid, 11° WIB/1992 als sociaal voordeel. De uitkeringen die ter uitvoering van deze toezeggingen zijn verkregen, zullen ook niet meer bij de verkrijgers worden belast. Dit impliceert echter dat de premies van de werkgever of van de onderneming niet meer als beroepskosten aftrekbaar zullen zijn en dit overeenkomstig, ofwel artikel 53, 21° WIB/1992, ofwel artikel 53, 14° WIB/1992”. Zie circ. nr. Ci.RH. 332/577.284 (AOIF 14/2006) van 14 april 2006, overgenomen in Circ. nr. Ci.RH.332/583.327 (AOIF 42/2010) van 20 mei 2010, punt 12. 222 Ci.RH. 332/577.284 (AOIF 14/2006) van 14 april 2006, overgenomen in Circ. nr. Ci.RH.332/583.327 (AOIF 42/2010) van 20 mei 2010, punt 12. 223 Circ. nr. Ci.RH. 332/577.284 (AOIF 14/2006) van 14 april 2006, overgenomen in Circ. nr. Ci.RH.332/583.327 (AOIF 42/2010) van 20 mei 2010, punt 12 en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek personenbelasting 2012-2013, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 433. 221 71 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 165. VERDOKEN BELASTBAAR INKOMEN. Zoals reeds vermeld, breidt de fiscale administratie het voordeel van de uitzonderlijke hulp uit tot onrechtstreekse vergoedingen voor alle geneeskundige verzorging, ook wanneer die niet uitzonderlijk zijn. Daarbij gaat de fiscus verder dan wat de wetgever heeft voorzien overeenkomstig artikel 38, §1, 11°, b) WIB/1992. Het lijkt alsof het voor de fiscale administratie volstaat dat de werknemer zich in een louter medische - en zelfs niet uitzonderlijke behoeftigheid bevindt om algemene medische kosten, namelijk het deel van de medische kosten dat niet door de verplichte ziekteverzekering wordt terugbetaald, op systematische wijze vrij te stellen. De vraag kan echter gesteld worden of de rechtzoekende hier niet geconfronteerd wordt met een verdoken belastbaar inkomen aangezien de algemene systematische voordelen van belangrijke omvang wel de aard van een werkelijke bezoldiging hebben.224 Ten slotte kan ook de vraag gesteld worden of door deze ruime invulling van het vrijgestelde individuele sociale voordeel de administratie het fiscaal legaliteitsbeginsel niet schendt. Alleszins lijkt de fiscale administratie hier haar boekje te buiten te gaan. b. Toekenning van promotievergoeding in de bouwsector 166. TOEKENNING VAN PROMOTIEVERGOEDING IN DE BOUWSECTOR. De promotievergoeding van het bouwbedrijf dat jaarlijks door het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf wordt toegekend aan diegenen die zekere voorwaarden vervullen is een voorbeeld van een individueel sociaal voordeel dat niet de aard heeft van een werkelijke bezoldiging. De promotievergoeding is een jaarlijkse tegemoetkoming in de terugbetaling van een hypothecaire lening die door de arbeider uit de bouwsector wordt aangegaan met betrekking tot zijn hoofdverblijfplaats. 225 De vergoeding stemt overeen met 1% van het jaarlijkse nog terug te betalen kapitaal van de lening en bedraagt minstens 12,39 euro en maximum 383 euro.226 Zie bespreking punten 30 en 32. Artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 september 2007. Deze collectieve arbeidsovereenkomst werd algemeen verbindend verklaard door het koninklijk besluit van 9 september 2008 waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 september 2007, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning van een promotievergoeding voor het bouwbedrijf, BS 3 november 2008. 226 Artikel 7, §1 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 september 2007. 224 225 72 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 167. VRIJSTELLING VAN DE TOEKENNING VAN DE PROMOTIEVERGOEDING IN DE BOUWSECTOR. Hoewel in de administratieve commentaar opgenomen227, moet worden gekeken naar de circulaire van 28 september 2009 die de vergoeding voor het volledige bedrag vrijstelt.228 168. AFTREKBAARHEID BOUWSECTOR. VAN DE TOEKENNING VAN DE PROMOTIEVERGOEDING IN DE Voor de aftrekbaarheid van deze vergoeding wordt niets uitdrukkelijk bepaald. Aangezien de vergoeding wordt uitgekeerd door een fonds, namelijk het Fonds voor Bestaanszekerheid, op basis van forfaitaire bijdragen geïnd op de werkgevers,229 is de aftrekbaarheid in hoofde van de werkgever niet van toepassing. Wel bepaalt de minister van Financiën dat het Fonds voor bestaanszekerheid de jaarlijkse naamlijst met de toegekende bedragen per begunstigde moet opstellen en ter beschikking houden van de administratie.230 169. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De promotievergoeding van het bouwbedrijf, die maximaal 383 mag euro bedragen, is een vrijgesteld sociaal voordeel. De aftrekbaarheid is niet van toepassing aangezien de vergoeding op basis van forfaitaire bijdragen wordt uitgekeerd door het Fonds voor bestaanszekerheid. c. Toekenning van vergoeding voor sociale promotie 170. VERGOEDING VOOR SOCIALE PROMOTIE. De vergoeding voor opleidingen van sociale promotie die door de gemeenschappen aan een werknemer worden toegekend met de bedoeling de beroepskwalificatie te verhogen en toe te laten cursussen te volgen die de intellectuele, morele en sociale vorming vervolmaken, kunnen als individuele voordelen worden beschouwd die niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben. Ook wordt aan de voorwaarde van de behoeftigheid voldaan. De bijzondere behoefte is immers de nood aan een permanente vorming en het verhogen van de beroepskwalificatie, zeker wat betreft laaggeschoolden. Artikel 38/27, 20° COM.IB/1992. Circ. nr. Ci.RH.241/562.596 (AOIF Nr. 43/2009) van 28 september 2009 en zie ook Vr. en Antw. Kamer, 12 februari 2003, Vr. nr. 1235, Bull. 157, 20.264 (F. MOERMAN), http://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=qrva&language=nl&cfm=qrvaXml.cfm?legislat=50&dossierID=50B157-15-1235-2002200300627.xml. 229 Overeenkomstig artikel 12 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 september 2007. 230 Vr. en Antw. Kamer, 12 februari 2003, Vr. nr. 1235, Bull. 157, 20.264 (F. MOERMAN), http://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=qrva&language=nl&cfm=qrvaXml.cfm?legislat=50&dossierID=50B157-15-1235-2002200300627.xml. 227 228 73 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 171. VRIJSTELLING VAN DE VERGOEDING VOOR SOCIALE PROMOTIE. In de administratieve commentaar worden de vergoedingen voor sociale promotie toegekend aan werknemers van de privésector en aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel die met goed gevolg, leergangen hebben beëindigd waardoor zij hun beroepskwalificatie kunnen verhogen of die cursussen volgen teneinde hun intellectuele, morele en sociale vorming te vervolmaken uitdrukkelijk vrijgesteld.231 172. AFTREKBAARHEID VAN DE VERGOEDING VOOR SOCIALE PROMOTIE. De vergoedingen voor sociale promotie aan de werknemers worden in de administratieve commentaar uitdrukkelijk opgenomen als niet-aftrekbare beroepskosten aanschouwd.232 Deze vergoedingen worden vandaag echter toegekend door de gemeenschappen, zodat de aftrekbaarheid in hoofde van de werkgever niet van toepassing is.233 173. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het voordeel van de vergoeding voor sociale promotie is een vrijgesteld sociaal voordeel. De aftrekbaarheid is niet van toepassing, aangezien de gemeenschappen instaan voor de toekenning van dit voordeel. d. Terugbetaling van studiekosten 174. TERUGBETALING VAN STUDIEKOSTEN. Nog een voorbeeld van individuele voordelen die niet de aard hebben van een werkelijke bezoldiging, is de terugbetaling van studiekosten door de werkgever aan de werknemers die individueel aanvullende cursussen volgen met het oog op hun persoonlijke ontplooiing of vervolmaking. 175. VRIJSTELLING VAN DE TERUGBETALING VAN STUDIEKOSTEN. Volgens de administratieve commentaar is de terugbetaling van die studiekosten vrijgesteld.234 In de administratieve commentaar wordt verder opgemerkt dat dat de studietoelagen of studiebeurzen voor schoolgaande kinderen van personeelsleden, ongeacht de schuldenaar, zelfs indien zij rechtstreeks aan de kinderen worden betaald, niet zijn vrijgesteld.235 Enkel indien de toekenning zou gebeuren naar Artikel 38/27, 21° COM.IB/1992. In artikel 53/203, 9° COM.IB/1992 worden de vergoedingen voor sociale promotie aan de werknemers in de administratieve commentaar uitdrukkelijk opgenomen als niet-aftrekbare beroepskosten aanschouwd. 233 Zoals reeds opgemerkt, wordt het COM.IB/1992 sinds lang niet meer bijgewerkt. 234 Artikel 38/27, 8° COM.IB/1992. 235 Artikel 38/33, 5° COM.IB/1992 en Vr. en Antw. Senaat, 30 maart 1993, Vr. nr. 50, Bull.Bel 728, 1.708 (P. WINTGENS). Zie ook de bespreking van de rechtstreekse vergoedingen voor uitzonderlijke hulp vanaf punt 146 en volgende. 231 232 74 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn aanleiding van uitzonderlijke omstandigheden, kan die als voordeel voor uitzonderlijke hulp worden vrijgesteld. 176. AFTREKBAARHEID VAN DE TERUGBETALING VAN STUDIEKOSTEN. Wat de aftrekbaarheid van studiekosten betreft, moet volgens de administratieve commentaar gekeken worden of de kosten zijn gemaakt voor een specifieke beroepsopleiding of niet. Zo zijn de studiekosten voor de specifieke beroepsopleiding van personeelsleden volledig aftrekbaar.236 De terugbetaling van alle andere studiekosten is daarentegen niet aftrekbaar.237 177. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 24 JUNI 2008. In casu gaat het om de fiscale behandeling van kosten van de deelname van werknemers in opdracht van hun werkgever, die een zorginstelling of ziekenhuis is, aan wetenschappelijke seminaries. De rulingcommissie stelt dit voordeel vrij op basis van 38, §1, 11°, b) WIB/1992. De commissie erkent immers het voordeel als een terugbetaling van kosten voor een specifieke beroepsopleiding.238 De deelname aan die wetenschappelijke seminaries verschaft de werknemers van de geneeskundige sector immers zowel een theoretische ondersteuning als praktische oefensessies met de bedoeling om medische producten en instrumenten uit te proberen en de juiste technieken te beheersen.239 Bovendien wordt opgemerkt dat de kosten gemaakt voor een specifieke beroepsopleiding volledig aftrekbaar zijn in hoofde van de werkgever.240 178. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 24 DECEMBER 2013. In casu gaat het om de fiscale behandeling van een opleidingsprogramma dat wordt onderhandeld naar aanleiding van een eventueel collectief ontslag. Het gaat hier om een algemene opleiding die na het ontslag zal worden aangeboden met de bedoeling de herintrede van de ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken.241 Artikel 53/214, 5° COM.IB/1992. Artikel 53/203, 6° COM.IB/1992 238 De rulingcommissie omschrijft dit voordeel als “de terugbetaling van studiekosten aan personeelsleden die individueel aanvullende cursussen volgen die gericht zijn op hun persoonlijke ontplooiing of vervolmaking”, Voorafgaande beslissing nr. 800.178 van 24 juni 2008, punt 8. 239 Voorafgaande beslissing nr. 800.178 van 24 juni 2008, punten 2 en 4. Zie ook punten 13 tot en met 22 (in het bijzonder punt 22) voor een gedetailleerde bespreking. 240 Artikel 53/214, 5° COM.IB/1992 en voorafgaande beslissing nr. 800.178 van 24 juni 2008, punten 9 en 10. 241 Voorafgaande beslissing nr. 2013.517 van 24 december 2013, punten 26 tot en met 28. 236 237 75 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Volgens de rulingcommissie is er geen sprake van de vrijstelling omwille van de terugbetaling van kosten voor een specifieke beroepsopleiding gericht op een functie binnen de onderneming noch omwille van een vergoeding voor sociale promotie242. Toch wordt het opleidingsprogramma vrijgesteld. De commissie heeft immers begrip voor het uitgesproken sociaal oogmerk en de bijzondere omstandigheden naar aanleiding waarvan het opleidingsprogramma wordt toegekend. Het sociale oogmerk is het versnellen van herintegratie op de arbeidsmarkt.243 Ook heeft het voordeel niet de aard van een werkelijke bezoldiging. Het opleidingsbudget zal immers worden aangeboden bovenop de wettelijk verschuldigde opzegvergoedingen. Verder wordt bepaald dat de werknemers het voordeel niet in cash zullen ontvangen. De werkgever betaalt de facturen voor het opleidingsprogramma.244 Uit deze beslissing blijkt dat het om een mooi voorbeeld van een individueel voordeel gaat dat op basis van artikel 38, §1, 11°, b) WIB/1992 wordt vrijgesteld.245 De individualiseerbare toekenning gebeurt immers naar aanleiding van uitzonderlijke omstandigheden ingevolge een bepaalde behoeftigheid van de werknemer. Het voordeel vervangt ook geen werkelijke bezoldiging. De kosten verbonden aan dit opleidingsprogramma, die immers in een algemene opleiding voorziet, kunnen daarentegen niet worden afgetrokken.246 179. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De terugbetaling van studiekosten is een vrijgesteld voordeel. De kosten verbonden aan een algemene opleiding zijn niet-aftrekbaar in hoofde van de werkgever. Daarentegen zijn de kosten voor de terugbetaling van een specifieke beroepsopleiding wel aftrekbaar. De betrokken voorafgaande beslissingen geven een mooi voorbeeld van het toepasselijke gunstregime. e. Kosteloze thuisopvang van zieke kinderen van de werknemer Artikel 38/27, 21° COM.IB/1992. Voorafgaande beslissing nr. 2013.517 van 24 december 2013, punt 9. Het sociale karakter wordt bovendien versterkt door het feit dat het programma wordt opgenomen in het sociaal plan van de collectieve arbeidsovereenkomst. 244 Voorafgaande beslissing nr. 2013.517 van 24 december 2013, punt 9. 245 Er moet worden opgemerkt dat de beslissing het louter over een sociaal voordeel heeft op basis van artikel 38, §1, 11° WIB/1992. Deze masterproef brengt dit voordeel echter verder onder de categorie “B” individuele voordelen. Zie bespreking punt 30. 246 Voorafgaande beslissing nr. 2013.517 van 24 december 2013, punt 29. 242 243 76 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 180. KOSTELOZE THUISOPVANG VAN ZIEKE KINDEREN VAN DE WERKNEMER. Het gebruik van het aanbod van de thuisoppas van zieke kinderen georganiseerd door de werknemers van een onderneming kan worden beschouwd als een individueel voordeel dat niet de aard heeft van een werkelijke bezoldiging en wordt toegekend naar aanleiding van uitzonderlijke omstandigheden. De werknemer bevindt zich immers in een behoeftige situatie, wanneer zijn kind ziek valt.. Er moet daarbij worden opgemerkt dat het voordeel van de kosteloze thuisopvang voor zieke kinderen georganiseerd door de werkgever moet worden onderscheiden van de financiële vergoeding voor een kinderoppas betaald door de werkgever aan de werknemer. Volgens de circulaire van 6 januari 1998 vormen de financiële vergoedingen door de werkgever toegekend aan een werknemer als bijdrage in de kosten voor de kinderopvang wel belastbare bezoldigingen in hoofde van de werknemer.247 181. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 4 SEPTEMBER 2007. Het voordeel van de kosteloze thuisopvang wordt overeenkomstig de voorafgaande beslissing van 4 september 2007 vrijgesteld. Bij de toekenning van die vrijstelling, neemt de rulingcommissie eerst het volgende in overweging: “het aanbod van de thuisoppas van zieke kinderen van medewerkers van de onderneming heeft als doel: aan alle medewerkers, ongeacht het door hen gekozen ziekenfonds, een gelijkwaardige thuisoppas van zieke kinderen aan te bieden; het mogelijk maken voor de werknemers en bedrijfsleiders om hun beroepsverplichtingen na te komen en hun het vertrouwen te schenken dat het zieke kind door een gekwalificeerde oppas wordt verzorgd; de binding van de medewerkers met de onderneming te bevorderen”.248 De rulingcommissie stelt dan ook terecht vast dat het gaat om een onbelangrijk voordeel met een uitgesproken sociaal voordeel met de bedoeling de betrekkingen tussen het personeel te verbeteren en om de binding van dit laatste aan de onderneming te bevorderen.249 Bijgevolg wordt dit voordeel vrijgesteld op basis van artikel 38, §1, 11°, b) WIB/1992.250 Wat de aftrekbaarheid betreft, wordt in de beslissing bepaald dat moet worden gekeken naar artikel 53/206 COM.IB/1992.251 In deze commentaar wordt voorzien in de uitsplitsing van bepaalde kosten in niet-aftrekbare kosten, die betrekking hebben op het sociaal voordeel, en aftrekbare kosten. Voor de Circ. nr. Ci.RH.241/496.409 van 6 januari 1998. Zie ook S. RUYSSCHAERT en W. VAN KERCKHOVE, Alternatieve verloning en beloning, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012, 325. 248 Voorafgaande beslissing nr. 700.096 van 4 september 2007, punt 17. 249 Voorafgaande beslissing nr. 700.096 van 4 september 2007, punt 18. 250 Voorafgaande beslissing nr. 700.096 van 4 september 2007, punt 19 en samenvatting. 251 Voorafgaande beslissing nr. 700.096 van 4 september 2007, punt 22. 247 77 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn toepassing van de niet-aftrekbaarheid van de kosten van sociale voordelen overeenkomstig artikel 53, 14° WIB/1992 moet immers slechts dat deel van de kosten worden verworpen dat overeenstemt met het in geld waardeerbare bedrag van het voordeel dat bij de werknemer in beginsel een belastbaar, maar nu een vrijgesteld inkomen vormt.252 De rulingcommissie let voor de berekening van de waarde van het sociaal voordeel op het feit dat de organisatie van thuisoppas van zieke kinderen in de praktijk veelal wordt geregeld door de verschillende ziekenfondsen. Bijgevolg wordt het bedrag dat krachtens artikel 53, 14° WIB/1992 niet als beroepskosten kan worden aangemerkt, bepaald op het uurtarief dat de ziekenfondsen normaal aan rekenen.253 Het verschil tussen de werkelijk gemaakte kosten en het bedrag dat de ziekenfondsen normaal aanrekenen, is wel aftrekbaar. 182. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De kosteloze opvang georganiseerd door de werkgever voor de zieke kinderen van zijn werknemers, is een vrijgesteld sociaal voordeel dat niet-aftrekbaar is. Voor de niet-aftrekbaarheid van dit voordeel moet echter worden genuanceerd dat het voordeel niet wordt gewaardeerd aan de werkelijk gefactureerde kost, maar wel aan het normale tarief dat de ziekenfondsen voor dergelijke thuisoppas aanrekenen. Het positieve verschil vormt wel een aftrekbare beroepskost. f. Kosteloos kinderdagverblijf in de schoot van de onderneming 183. KOSTELOOS KINDERDAGVERBLIJF IN DE SCHOOT VAN DE ONDERNEMING. Het voordeel van het kosteloze kinderdagverblijf ingericht in de schoot van de onderneming kan als een individueel voordeel worden beschouwd dat wordt toegekend omwille van de behoeftigheid van de werknemer met kinderen waarvoor opvang nodig is. Wanneer de beroepskosten echter hoger liggen dan dit bedrag, is het verschil wel aftrekbaar op basis van artikel 49 WIB/1992. Zo is enkel de kost die op het sociale voordeel slaat, niet-aftrekbaar. 253 De rulingcommissie omschrijft het normale uurtarief van de ziekenfondsen als “n-euro per gepresteerd uur”. Zie voorafgaande beslissing nr. 700.096 van 4 september 2007, punten 23 en 24. 252 78 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 184. VRIJSTELLING ONDERNEMING. VAN HET KOSTELOZE KINDERDAGVERBLIJF IN DE SCHOOT VAN DE Naar aanleiding van een parlementaire vraag in 2008, heeft de minister van Financiën bepaald dat voor de fiscale behandeling van het voordeel van kinderdagverblijf er een onderscheid moet worden gemaakt naargelang het kinderdagverblijf binnen of buiten de schoot van de onderneming is ingericht. 254 Daarbij wordt het voordeel van de kosteloze opvang voor kinderen van de werknemers die georganiseerd wordt in de schoot van de onderneming beschouwd als een vrijgesteld sociaal voordeel.255 Daarentegen wordt gesteld dat “het voordeel dat voortvloeit uit de tussenkomst door de werkgever in de opvangkosten van de kinderen van de werknemer met betrekking tot een buiten de onderneming ingerichte opvangvoorziening als een eigen kost van de werknemer wordt aangemerkt”.256 Het gaat immers om financiële vergoedingen voor een kinderoppas betaald door de werkgever aan de werknemer die belastbare inkomens zijn, zoals reeds bepaald in de circulaire van 6 januari 1998.257 185. AFTREKBAARHEID ONDERNEMING. VAN HET KOSTELOZE KINDERDAGVERBLIJF IN DE SCHOOT VAN DE Vervolgens wordt bepaald dat de kosten verbonden aan dat sociaal voordeel niet aftrekbaar zijn. De niet-aftrekbaarheid van deze kosten blijkt ook uit de administratieve commentaar.258 Omgekeerd zijn de financiële tegemoetkomingen wel aftrekbaar, aangezien die als belastbare inkomens worden gekwalificeerd. 186. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het kosteloze kinderdagverblijf ingericht in de schoot van de onderneming is een vrijgesteld, maar niet-aftrekbaar sociaal voordeel. Vr. en Antw. Senaat, 22 april 2008, Vr. nr. 4-833 (G. LAMBERT), http://www.senate.be/www/?MIval=/index_senate&MENUID=23100&LANG=nl. 255 Vr. en Antw. Senaat, 22 april 2008, Vr. nr. 4-833 (G. LAMBERT). Zoals reeds bepaald in de administratieve commentaar overeenkomstig artikel 38/27, 22° COM.IB/1992. 256 Vr. en Antw. Senaat, 22 april 2008, Vr. nr. 4-833 (G. LAMBERT). 257 Zie bespreking punt 180 en circ. nr. Ci.RH.241/496.409 van 6 januari 1998. 258 Artikel 53/203, 10° COM.IB/1992. 254 79 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 3. De geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken 187. CATEGORIE “C” VOORDELEN. Ten derde worden de categorie “C” vrijgestelde sociale voordelen van artikel 38, §1, 11° WIB/1992 onderzocht. Het gaat om voordelen van geringe waarde of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid. Uit de casuïstische bespreking zal echter blijken dat de fiscale administratie bepaalde voordelen naar aanleiding van gebeurtenissen die wel een rechtstreekse band met de beroepswerkzaamheid hebben, vrijstelt. De vrijstelling voor die voordelen wordt toegestaan omwille van de bijzonderheid van de gebeurtenis naar aanleiding waarvan die worden toegekend.259 a. Algemeen kader 188. GERINGE VOORDELEN EN GELEGENHEIDSGESCHENKEN. 260 16 december 2002 De regeling van de circulaire van geldt als uitgangspunt voor het fiscaal gunstregime van de geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken.261 189. VRIJSTELLING VAN DE GERINGE VOORDELEN EN GELEGENHEIDSGESCHENKEN. Zo wordt ten aanzien van de vrijstelling bepaald dat het maximumbedrag om de geringe waarde van een geschenk en dus de vrijstelling ervan te bepalen, 50 euro bedraagt.262 Bovendien worden de sociale voordelen, die beantwoorden aan de maximale aftrekbaarheidsvoorwaarden overeenkomstig de circulaire, uiteraard ook vrijgesteld en hebben die maximumbedragen niet tot gevolg dat de vrijstelling van voormelde voordelen bij de verkrijgers wordt beperkt. 263 Zie bespreking punt 31. Circ. nr. Ci.RH.242/554.090 (AOIF 28/2002) van 16 december 2002. 261 De verouderde en niet-bijgewerkte administratieve commentaar daarbij is dus niet meer van toepassing. Zie artikel 53/214, lid 2, 7° en 8° COM.IB/1992. 262 In de circulaire staat dat “met het oog op de harmonisatie mag het begrip handelsgeschenk van geringe waarde bedoeld in art. 12, § 1, eerste lid, 2° van het BTW-wetboek echter eveneens als referentie dienen voor het begrip geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken dat hier is bedoeld. Daaruit volgt dat een voordeel of een geschenk zonder meer als gering zal worden aangemerkt voor de toepassing van art. 38, eerste lid, 11°, c) WIB/1992, indien het 50 EUR niet overtreft”. Zie circ. nr. Ci.RH.242/554.090 (AOIF 28/2002) van 16 december 2002, titel B. 263 Circ. nr. Ci.RH.242/554.090 (AOIF 28/2002) van 16 december 2002, titel D. 259 260 80 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn De maximumbedragen in het kader van de vrijstelling zijn immers slechts referentiebedragen waarvan naar aanleiding van concrete omstandigheden de fiscale administratie afwijkt.264 190. AFTREKBAARHEID VAN DE GERINGE VOORDELEN EN GELEGENHEIDSGESCHENKEN. Wat betreft de aftrekbaarheid van de geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken, geldt in principe het uitgangspunt van de niet-aftrekbaarheid. De circulaire van 16 december 2002 bevat daarop enkele uitzonderingen voor bepaalde gelegenheidsgeschenken.265 Zo wordt bepaald dat de administratieve commentaar in artikel 53/214, lid 2, 7° en 8° COM.IB/1992 wordt vervangen door de volgende tekst: “7° geschenken in natura, in specie of in de vorm van betaalbons (geschenkcheques, surprisecheques, boekencheques, sportcheques, cultuurcheques, aankoopbonnen, enzovoort), wanneer zij overeenkomstig de hierna vermelde voorwaarden worden uitgereikt: alle personeelsleden moeten hetzelfde voordeel verkrijgen; de toekenning moet gebeuren ter gelegenheid van: 1. één of meer feesten of jaarlijkse gebeurtenissen, zoals Kerstmis, Nieuwjaar, het feest van Sinterklaas, een in een bepaalde ondernemingssector gebruikelijk patroonsfeest (zoals Sint-Elooi of Sinte-Barbara), een verjaardag, enzovoort; 2. de overhandiging van een eervolle onderscheiding; 3. de pensionering; c) het totaal bedrag dat wordt toegekend mag niet meer bedragen dan: 1. in het geval b, 1: 35 EUR per jaar en per werknemer, met dien verstande dat ter gelegenheid van het Sinterklaasfeest of van een ander feest dat hetzelfde sociaal oogmerk nastreeft, een aanvullend bedrag van maximaal 35 EUR per jaar mag worden toegekend voor elk kind ten laste van de werknemer; 2. in het geval b, 2 (overhandiging van een eervolle onderscheiding): 105 EUR per jaar en per werknemer; 3. in het geval b, 3 (pensionering): 35 EUR per volledig dienstjaar dat de werknemer in dienst is bij de werkgever die het geschenk toekent, met een minimum evenwel van 105 EUR; d) de betaalbons mogen alleen worden ingeruild bij ondernemingen die vooraf een akkoord hebben gesloten met de uitgever van die betaalbons. Zij moeten bovendien een beperkte looptijd hebben en mogen onder geen beding aan de begunstigde in specie worden uitbetaald. De bedragen waarvan sprake is onder c, 1, c, 2 en c, 3 mogen worden samengevoegd”.266 S. RUYSSCHAERT en W. VAN KERCKHOVE, Alternatieve verloning en beloning, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012, 337. Dit zal blijken uit de verdere bespreking van enkele voorbeelden van gelegenheidsgeschenken. Zie bijvoorbeeld het huwelijksgeschenk dat tot een bedrag van 200 euro wordt vrijgesteld, punt 202 en volgende. 265 Circ. nr. Ci.RH.242/554.090 (AOIF 28/2002) van 16 december 2002, titel C. 266 Artikel 53/214, lid 2, 7° en 8° COM.IB/1992. Bovendien wordt in de circulaire bepaald dat artikel 53/215 COM.IB/1992 vervalt. Ook hier geldt dat de aanpassingen niet zijn opgenomen in de COM.IB/1992. 264 81 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn De geschenken kunnen in natura, in geld of in de vorm van betaalbons (cheques)267 worden toegekend. Als eerste voorwaarde wordt gesteld dat de geringe voordelen of geschenken aan alle personeelsleden moeten worden toegekend. Bovendien moet het voordeel gelijk zijn voor iedereen. Ten tweede geldt de toegestane aftrekbaarheid slechts voor voordelen toegekend ter gelegenheid van bepaalde gebeurtenissen. Het gaat in de eerste plaats om de jaarlijkse feesten zoals Sinterklaas, Kerstmis of Nieuwjaar en verjaardagsfeesten, kortom personeelsfeesten. Ook de overhandiging van geschenken naar aanleiding van een eervolle onderscheiding en de pensionering komen in aanmerking als dergelijke gebeurtenis.268 Ten derde wordt deze aftrek beperkt. Voor de geschenken naar aanleiding van bepaalde feesten mag het geschenk niet meer dan 35 euro per jaar en per werknemer bedragen. Voor de geschenken naar aanleiding van een eervolle onderscheiding geldt het maximumbedrag van 105 euro per jaar en per werknemer. Voor de geschenken naar aanleiding van de pensionering geldt het maximumbedrag van 35 euro per volledig dienstjaar dat de werknemer in dienst is bij de werkgever die het geschenk toekent, met evenwel een minimum van 105 euro. Het is belangrijk om aan te stippen dat die maxima als absolute waarden gelden.269 Wanneer de werkgever dit bedrag overtreft, wordt het volledige bedrag als beroepskost verworpen. Voor andere gelegenheidsgeschenken, die dus onder de aftrekbaarheidsvoorwaarden van de circulaire vallen, blijft de niet-aftrekbaarheid het uitgangspunt. Ook hier moet worden opgemerkt dat de administratie daarvan afwijkt naar aanleiding van bijzondere omstandigheden.270 Zie bespreking punt 193 en volgende. Daarbij kan worden opgemerkt dat deze laatste gebeurtenissen wel een rechtstreekse band hebben met de beroepswerkzaamheid en dat de administratie de in aanmerking te nemen gebeurtenissen dus ruimer interpreteert dan loutere privégebeurtenissen. Zie bespreking punten 31. 269 S. RUYSSCHAERT en W. VAN KERCKHOVE, Alternatieve verloning en beloning, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012, 336. 270 Ook dit zal blijken uit de verdere bespreking van enkele voorbeelden van gelegenheidsgeschenken. Zie bijvoorbeeld het huwelijksgeschenk dat tot een bedrag van 200 euro wordt vrijgesteld én afgetrokken, punt 202 en volgende. 267 268 82 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 191. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Voor de vrijstelling van het geringe voordeel of gelegenheidsgeschenk geldt het referentiebedrag van 50 euro, waarvan naar aanleiding van concrete omstandigheden kan worden afgeweken. In principe zijn de kosten van die voordelen niet aftrekbaar. De administratie wijkt daar echter van af naar aanleiding van bijzondere omstandigheden. Ten slotte geldt een beperkte aftrek voor bepaalde gelegenheidsgeschenken, overeenkomstig de circulaire van 16 december 2002. b. Voorbeelden van geringe geschenken en gelegenheidsgeschenken 192. GEEN PRINCIPE ZONDER UITZONDERING. Hieronder volgen enkele concrete toepassingen van geringe geschenken en gelegenheidsgeschenken. Zoals reeds vermeld, zijn de voornoemde uitgangspunten slechts algemene richtlijnen waar in functie van de concrete en bijzondere omstandigheden de fiscus niet aarzelt om er van af te wijken. 1. Geschenkencheques 193. GESCHENKENCHEQUES. De toekenning van geschenkencheques naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen is een gelegenheidsgeschenk overeenkomstig artikel 38, §1, 11°, c) WIB/1992. 194. DE CIRCULAIRE VAN 16 DECEMBER 2002. De circulaire van 16 december 2002 vormt het uitgangspunt van het gunstregime van geschenkencheques. Zo mag een geschenkencheque in principe niet meer bedragen dan 50 euro om vrijgesteld te worden. De kosten van die cheques zijn nietaftrekbaar, met uitzondering van de beperkte aftrekbaarheid toegestaan naar aanleiding van personeelsfeesten. Verder wordt in de circulaire bepaald dat er geen enkel onderscheid meer wordt gemaakt naargelang de bestemming of de benaming van de cheques, noch naargelang het feest of de gelegenheid waarvoor zij zijn toegekend.271 Zo kan een cheque worden toegekend naar aanleiding van zowel een verjaardagsfeest als van een kerstfeest. Ook de soort maakt niet uit, uitgezonderd de maaltijdcheques en sport/cultuurcheques en ecocheques waarvoor een bijzondere regeling bestaat.272 Zo kunnen onder Circ. nr. Ci.RH.242/554.090 (AOIF 28/2002) van 16 december 2002. Zie S. RUYSSCHAERT en W. VAN KERCKHOVE, Alternatieve verloning en beloning, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012, 336 en circ. nr. Ci.RH.242/579.489 (AOIF 29/2009) van 2 juni 2009. Voor de maaltijdcheques, sport/cultuurcheques en ecocheques toegekend vanaf 1 januari 2009, geldt een bijzondere regeling op basis van artikel 38, §1, 25° en artikel 38/1 WIB/1992. De voordelen van de toekenning van die cheques zijn dan ook bijzondere sociale voordelen, zie bespreking punt 19. Bovendien 271 272 83 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn andere geschenkcheques, surprisecheques, filmcheques273, boekencheques, sportcheques en aankoopbonnen worden vrijgesteld.274 Ten slotte wordt ook bepaald dat de betaalbonnen slechts mogen worden ingeruild bij ondernemingen die vooraf een akkoord hebben gesloten met de uitgever van die betaalbons. Ook mogen de betaalbonnen niet in geld worden uitbetaald. Volgens de circulaire van 10 februari 2005 is de beperkte looptijd bepaald op maximum 1 jaar.275 195. DE AFTREKBAARHEID VAN DE TOEKENNING VAN GESCHENKENCHEQUES. Voor de aftrekbaarheid moet een onderscheid gemaakt worden naargelang de geschenkencheques onder de toepassing van de circulaire van 16 december 2002 vallen. In de circulaire wordt naargelang de gelegenheid een beperkte aftrek bepaald die weliswaar als absolute waarde geldt.276 De geschenkencheques die buiten de aftrekbaarheidsvoorwaarden van de circulaire vallen, kunnen niet worden afgetrokken. 196. DE VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 13 JANUARI 2009. In de voorafgaande beslissing van 31 januari 2009 heeft de rulingcommissie zich positief uitgesproken over de vrijstelling van de toekenning van een geschenkencheque van n-euro naar aanleiding van het vijfenzeventigjarig bestaan van de onderneming. werden die cheques reeds voorheen aan bijzondere regels onderworpen op basis van de administratieve praktijk overeenkomstig de artikelen 38/30-32 en 53/204 COM.IB/1992. Ook de sport- en cultuurcheques, toegekend vanaf 1 juli 2006, werden aan een apart administratief gunstregime onderworpen op basis van Circ. nr. Ci.RH.242/579.489 (AOIF 29/2009) van 2 juni 2009. 273 Circ. nr. Ci.RH.242/593.494 (AOIF 27/2008) van 26 augustus 2008. Voor de volledigheid vermelden we ook nog de circulaire van toepassing op de ecocheques, namelijk circ. nr. Ci.RH.242/604.311 (AOIF 47/2010) van 25 juni 2010. 274 Zie ook artikel 38/27, 23° COM.IB/1992 zoals vervangen door Circ. nr. Ci.RH.242/554.090 (AOIF 28/2002) van 16 december 2002 en aangevuld door circ. nr. Ci.RH.242/593.494 (AOIF 27/2008) van 26 augustus 2008. Hoewel de circulaire van 16 december 2002 uitdrukkelijk het artikel 38/27, 23° vervangt, is deze aanpassing echter nog steeds niet opgenomen in de verouderde administratieve commentaar van artikel 38/27 COM.IB/1992. De logische tegenhanger, indien de cheques dus niet aan de vrijstellingsvoorwaarden voldoen, wordt in artikel 38/33, 9° COM.IB/1992 opgenomen in de lijst van nietvrijgestelde voordelen. 275 Circ. nr. Ci.RH.242/562.868 (AOIF 36/2004) van 10 februari 2005, addendum bij Circ. Ci.RH.242/562.868 (AOIF 36/2004) van 15 september 2004. 276 Zie bespreking punt 190. 84 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn De rulingcommissie verwijst in haar overweging naar de regeling van de circulaire van 12 maart 2008 met betrekking tot het fiscaal gunstregime van de anciënniteitspremie277 “waaruit blijkt dat ook belangrijke bedragen betaald in cash onder bepaalde (uitzonderlijke) omstandigheden kunnen worden beschouwd als een sociaal voordeel”.278 De belangrijke omvang van de premie wordt dus naar analogie met de anciënniteitspremie verantwoord door een bijzondere omstandigheid die in casu het jubileum is. Er wordt niets bepaald voor de aftrekbaarheid van dit voordeel. Aangezien het hier om belangrijke bedragen gaat die worden vrijgesteld naar aanleiding van bijzondere gebeurtenissen, vallen zij niet onder de beperkte aftrekbaarheid op basis van het gunstregime overeenkomstig de circulaire van 16 december 2002. Bijgevolg is dit voordeel niet aftrekbaar in hoofde van de werkgever. 197. DE VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 12 OKTOBER 2010. In deze voorafgaande beslissing stelt de rulingcommissie de geschenkencheques aan de werknemers ter waarde van n-euro naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis dus in vage termen vrij. De commissie verwijst daarbij naar het gunstregime van de circulaire van 16 december 2002. 198. DE VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 18 OKTOBER 2011. In deze voorafgaande beslissing spreekt de rulingcommissie zich in nog vagere termen uit over de fiscale behandeling van de toekenning van geschenkencheques aan de werknemers ter waarde van n-euro naar aanleiding van het veertigjarig bestaan van de onderneming. De commissie citeert louter de definitie van de sociale voordelen om dan te bepalen dat dit voordeel als een vrijgesteld sociaal voordeel kan worden aangemerkt.279 Uit deze beslissingen kan afgeleid worden dat belangrijke geschenkencheques kunnen worden vrijgesteld naar aanleiding van de bijzondere gebeurtenis die een jubileum van de onderneming is. De kosten voor de voordelen kunnen wel niet worden afgetrokken. Het is echter opmerkelijk dat de rulingcommissie voor gelijkaardige gevallen een andere analyse gebruikt. Er moet echter worden opgemerkt dat de circulaire van 12 maart 2008 is vervangen door de circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011. Zie bespreking punt 210. 278 Voorafgaande beslissing nr. 800.440 van 31 januari 2009, punt 6 en Circ. nr. Ci.RH.241/567.657 (AOIF 7/2008) van 12 maart 2008, vervangen door circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011. 279 Voorafgaande beslissing nr. 2011.372 van 18 oktober 2011, punten 5 en 6. Voor de algemene administratieve definitie zie bespreking punt 63. 277 85 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 199. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. In principe wordt de vrijstelling van geschenkencheques slechts toegelaten tot een bedrag van 50 euro. Uitzonderlijk worden hogere bedragen vrijgesteld naar aanleiding van bijzondere gebeurtenissen, zoals een jubileum van de onderneming. De kosten voor de geschenkencheques zijn niet aftrekbaar, tenzij die binnen de beperkte aftrekbaarheid van de circulaire van 16 december 2002 vallen. 2. Geschenken naar aanleiding van personeelsfeesten 200. GESCHENKEN NAAR AANLEIDING VAN PERSONEELSFEESTEN. De geschenken verkregen naar aanleiding van de deelname aan een sinterklaasfeest (of het patroonsfeest dat in de desbetreffende beroepssector wordt gevierd, zoals Sint-Elooi of Sint-Barbara) en kerst- of nieuwjaarsfeest voor het personeel worden uitdrukkelijk in de circulaire van 16 december 2002 geregeld.280 201. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Zo worden geschenkencheques naar aanleiding van personeelsfeesten vrijgesteld tot 50 euro. Bovendien wordt in de circulaire van 16 december 2002 een beperkte aftrek voorzien voor een absoluut en maximumbedrag van 35 euro per jaar en per werknemer. De werkgever mag beslissen in hoeveel keer hij het jaarlijkse maximumbedrag uitdeelt.281 Ten slotte geldt voor het sinterklaasfeest een aanvullend vrijgesteld en aftrekbaar bedrag van maximaal 35 euro per jaar voor elk kind ten laste van de werknemer.282 Zie ook artikel 38/27, 3° COM.IB/1992 en het onaangepaste artikel 54/214, 8° COM.IB/1992. Zie bespreking 188, voetnoot 266. 281 S. RUYSSCHAERT en W. VAN KERCKHOVE, Alternatieve verloning en beloning, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012, 336. 282 Voor de interpretatie van het begrip “kind ten laste van de werknemer” voor de toepassing van de circulaire van 16 december 2002 wordt gekeken naar de circulaire nr. Ci.RH.242/557.976 van 20 mei 2005. Zo wordt in punt 2 bepaald dat “het begrip "kind ten laste" dient hier in zijn normale betekenis begrepen te worden, met name de in artikel 2, § 3 WIB/1992 beoogde kinderen die onder de in de artikelen 136 tot 145 WIB/1992 opgenomen voorwaarden als ten laste van de belastingplichtige worden aangemerkt. Inzonderheid betreft het dus de afstammelingen van de werknemer (kinderen of geadopteerde kinderen en kleinkinderen) en de kinderen die de werknemer volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft en die, naast een aantal andere voorwaarden, ook deel uitmaken van zijn gezin op 1 januari van het aanslagjaar”. Bovendien bepaalt de minister van Financiën naar aanleiding van een parlementaire vraag dat “gelet op het sociaal karakter van het Sinterklaasfeest, gelden de hier uiteengezette principes (zowel in hoofde van de werknemer als van de werkgever) eveneens met betrekking tot de voordelen die de werkgever toekent voor elk kind of geadopteerd kind van de werknemer dat geen deel uitmaakt van diens gezin op 1 januari van het aanslagjaar, voor zover het niet ouder is dan 18 jaar op 31 december van het jaar van de toekenning en alle andere in artikel 136 tot 145 WIB/1992 vermelde voorwaarden zijn vervuld”, Vr. en Antw. Kamer, 8 oktober 2008, Vr. nr. 403, Bull.. 44, 11.846-11.847 (D. VIJNCK), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/52/52K0044.pdf, 78 en 79. 280 86 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 3. Huwelijksgeschenk 202. HUWELIJKSGESCHENK. Voor het gelegenheidsgeschenk naar aanleiding van het huwelijk wordt afgeweken van de algemene principes van de geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken. Zo moet worden gekeken naar de circulaire van 22 september 2008, die zowel de vrijstelling als de aftrekbaarheid van het huwelijksgeschenk regelt.283 203. CIRCULAIRE VAN 22 SEPTEMBER 2008. Ten eerst is het belangrijk om aan te stippen dat onder “huwelijksgeschenk” ook “het geschenk ter gelegenheid van het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning” moet worden verstaan.284 Verder wordt in de circulaire bepaald dat de geschenken in natura, in geld of in de vorm van geschenkcheques die aan een werknemer worden overhandigd ter gelegenheid van zijn huwelijk of van het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning worden vrijgesteld in hoofde van de werknemer285 tot maximum 200 euro en aftrekbaar zijn in hoofde van de werkgever.286 Het toegestane maximumbedrag ligt dus hoger dan het referentiebedrag van 50 euro. Hoewel een verantwoording in de circulaire ontbreekt, kan er van worden uitgegaan dat de administratie een hoger bedrag aanvaardt omwille van het bijzondere en (in principe) eenmalige karakter van de gebeurtenis die het huwelijk toch is. Ook wordt bepaald dat bij overschrijding van de maximumgrens van 200 euro, het verschil tussen de huwelijkspremie en de 200 euro overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 2° WIB/1992, als een belastbaar voordeel van alle aard in hoofde van de werknemer wordt aangemerkt en kan worden afgetrokken in hoofde van de werkgever. Het bedrag van 200 euro is dus geen absolute waarde, zoals voor de aftrek van de geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken wel het geval is.287 Circ. nr. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) van 22 september 2008. Circ. nr. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) van 22 september 2008, punten 2 en 4. 285 Circ. nr. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) van 22 september 2008, punten 4 en 5. Zie ook artikel 38/27, 4° COM.IB/1992. 286 Circ. nr. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) van 22 september 2008, punt 6. Vergelijk met artikel 53/203, 5° COM.IB/1992 waarin deze premie uitdrukkelijk als niet-aftrekbaar wordt opgenomen. De circulaire prevaleert echter op de administratieve commentaar die niet meer wordt aangepast. 287 Zie punt 190. 283 284 87 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Bovendien wordt bepaald dat de toekenning van een huwelijksgeschenk kan worden gecombineerd met de toekenning van andere gelegenheidsgeschenken die als sociaal voordeel worden vrijgesteld.288 Ten slotte wordt opgemerkt dat, zoals voorheen reeds besproken, de administratie ook hier heeft gestreefd naar een parallellisme tussen de sociale en fiscale wetgeving. Dit gunstregime is immers volledig geïnspireerd op het sociale zekerheidsregime.289 204. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het huwelijksgeschenk of het geschenk naar aanleiding van de aflegging van een verklaring van wettelijke samenwoning van maximum 200 euro is zowel vrijgesteld in hoofde van de werknemer als aftrekbaar in hoofde van de werkgever. 4. Geboortegeschenk 205. GEBOORTEGESCHENK. Het administratieve voorbeeld van de geringe geschenken bij de geboorte van kinderen van personeelsleden is een voorbeeld van een gelegenheidsgeschenk dat niet uitdrukkelijk wordt opgenomen in de aftrekbaarheidsregeling van de circulaire van 16 december 2002. 290 Bijgevolg valt het voordeel van het geboortegeschenk onder de algemene principes van de geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken. 206. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Het geboortegeschenk wordt vrijgesteld voor zover zij het maximumbedrag van 50 euro niet overschrijdt. De kosten verbonden aan dit geschenk zijn niet aftrekbaar. Circ. nr. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) van 22 september 2008, punten 9. Artikel 19, § 2, 14°, d, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals vervangen door artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 juli 2007 tot wijziging van artikel 19, § 2, 14°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 4 september 2007, 45.946. 290 Opgenomen als een voorbeeld van vrijgesteld sociaal voordeel in artikel 38/27, 4° COM.IB/1992 en als niet-aftrekbaar sociaal voordeel in artikel 53/203, 5° COM.IB/1992. 288 289 88 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 207. DISCRIMINATIE? Het huwelijksgeschenk en geboortegeschenk worden zowel in de parlementaire stukken291 als in de administratieve commentaar292 - terecht - naast elkaar geplaatst. Bovendien is de geboorte van een kind ook een zeer bijzondere gebeurtenis. Het is dan ook onbegrijpelijk waarom de fiscus in de circulaire van 22 september 2008 enkel het huwelijksgeschenk heeft opgenomen. Deze onrechtvaardigheid wordt nog eens versterkt door het feit dat de administratie geen verantwoording geeft voor het aparte en voordeligere regime van het huwelijksgeschenk. Volgens onze mening zou het perfect verdedigbaar zijn om het gunstregime van het huwelijksgeschenk in te roepen bij de fiscale behandeling van het geboortegeschenk. Zo zou bij een analogische toepassing het geboortegeschenk tot een maximumbedrag van 200 euro vrijgesteld én aftrekbaar zijn. 5. Geschenken naar aanleiding van de overhandiging van eretekens en pensionering 208. GESCHENKEN PENSIONERING. NAAR AANLEIDING VAN DE OVERHANDIGING VAN ERETEKENS EN De overhandiging van eretekens aan, en pensionering van personeelsleden, meer bepaald de geschenken in natura en deelname aan een feestje bij dergelijke gelegenheden293 wordt uitdrukkelijk opgenomen in de circulaire van 16 december 2002 met betrekking tot de geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken.294 Daarbij moet nog worden opgemerkt dat volgens de circulaire van 15 december 2003 het begrip “brugpensionering” voor de toepassing van de circulaire van 16 december 2002 mag worden gelijkgesteld met het begrip “pensionering”.295 Dezelfde regels gelden dus voor geschenken naar aanleiding van een brugpensionering. Verslag over het wetsvoorstel betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, Parl.St. Kamer 1979-80, nr. 323/47, 18 en 35. 292 Artikelen 38/27, 4° en 53/203, 5° COM.IB/1992. 293 Zie vermelding in artikel 38/27, 5° COM.IB/1992. 294 Circ. nr. Ci.RH.242/554.090 (AOIF 28/2002) van 16 december 2002. 295 Circ. nr. Ci.RH.242/558.244 (AOIF 33/2003) van 15 december 2003. Er wordt wel benadrukt dat, gelet op het eenmalige karakter van het geschenk, geen dergelijke als beroepskost aftrekbare geschenken meer mogen worden toegekend ter gelegenheid van de pensionering van de werknemer. 291 89 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 209. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Overeenkomstig de bepalingen van de circulaire van 16 december 2002, moet voor de vrijstelling én de aftrekbaarheid van geschenken naar aanleiding van de overhandiging van eretekens het maximumbedrag van 105 euro per jaar en per werknemer in acht worden genomen. Voor de vrijstelling én de aftrekbaarheid van geschenken naar aanleiding van de pensionering moet het maximumbedrag van 35 euro per dienstjaar in acht worden genomen, met een minimum evenwel van 105 euro.296 Bovendien gelden die bedragen als absolute maxima voor de aftrekbaarheid in hoofde van de werkgever. 6. Anciënniteitspremie 210. ANCIËNNITEITSPREMIE. De overhandiging van een anciënniteitspremie wordt ook onder de categorie van geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken verdeeld omwille van de toekenning naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis, namelijk de gelegenheid van X-aantal jaar dienst bij dezelfde werkgever.297 Zowel de vrijstelling als de aftrekbaarheid van het voordeel van de anciënniteitspremie worden in de circulaire van 23 mei 2011 geregeld.298 Ook hier heeft de fiscus naar een parallellisme met de sociale wetgeving gestreefd.299 Voor alle duidelijkheid wordt ten eerste bepaald wat niet onder de anciënniteitspremie is inbegrepen. Zo wordt een premie die bij de pensionering300 of de sluiting van de onderneming301 wordt toegekend en die eveneens op basis van het aantal dienstjaren bij de werkgever wordt vastgesteld, niet als een anciënniteitspremie aangemerkt. Het essentiële kenmerk van de anciënniteitspremie is dus dat deze Door te voorzien in een minimum is het duidelijk dat de fiscus zich achter dit sociaal voordeel schaart en het verder wil stimuleren. Bovendien is het daarbij ook aan te raden om het maximumbedrag van 875 euro voor de vrijstelling in het kader van de sociale wetgeving toe te passen. In het kader van de sociale wetgeving bepaalt artikel 19, §2, 14°, c van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 immers dat de geschenken naar aanleiding van de pensionering niet meer mogen bedragen dan 875 euro. Zie bespreking punt 66, voetnoot 95. 297 Merken we ook hier op dat de anciënniteit wel rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid, in tegenstelling tot de wettelijke voorwaarde dat het niet mag gaan om voordelen die in rechtstreeks verband staan met de beroepswerkzaamheid (privégebeurtenissen). De administratieve aanvaarding van deze vrijstelling berust op het feit dat de toekenning naar aanleiding van een - bijzondere - gelegenheid gebeurt. Zie bespreking Deel.I.B.1, punt 18 en Deel II.C.3, punt 175 en ook de bespreking van de geschenken naar aanleiding van de overhandiging van eretekens en de pensionering. 298 Deze circulaire annuleert en vervangt de circulaire nr. Ci.RH.242/601.490 (AOIF 18/2010) van 25 februari 2010 en het addendum daaraan van 19 januari 2011 (die de circulaire nr. Ci.RH.241/567.657 (AOIF 7/2008) van 12 maart 2008 en het corrigendum van 10.6.2008 vervingen) en wijzigt de interpretatie van de sociale bepalingen inzake anciënniteitspremies op bepaalde punten ingevolge nieuwe verduidelijkingen van de RSZ. Zie Circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011, punt 2. Dit is belangrijk om aan te stippen aangezien bepaalde voorafgaande beslissingen verwijzen naar de circulaire van 12 maart 2008 zoals verder zal blijken. 299 Circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011, punten 4, 10 en 20. Zie bespreking punt 66. 300 Zie de voorafgaande bespreking in punten 205 en 206. 301 Zie wordt in de circulaire bepaald dat: “zo zal bijvoorbeeld de sluitingspremie als een belastbare bezoldiging in de zin van art. 31, tweede lid, 3° WIB/1992, (opzeggingsvergoeding) worden aangemerkt omdat op het ogenblik van de sluiting van de onderneming de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd”. Zie circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011, 19. 296 90 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn premie wordt toegekend naar aanleiding van het aantal dienstjaren bij de werkgever en niet omwille van de pensionering of sluiting van de onderneming. Voor de volledigheid wordt ook nog bepaald wat onder dezelfde werkgever wordt verstaan. Zo mag ook rekening worden gehouden met de dienstjaren die de werknemer heeft verricht bij werkgevers die deel uitmaken van dezelfde groep of dezelfde technische bedrijfseenheid.302 211. VRIJSTELLING VAN DE ANCIËNNITEITSPREMIE. De circulaire bepaalt de volgende vrijstellingsvoorwaarden: “de anciënniteitspremie wordt krachtens art. 38, § 1, eerste lid, 11° WIB/1992, bij de werknemer als een vrijgesteld sociaal voordeel aangemerkt wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld: - de premie wordt maximum twee maal tijdens de loopbaan van een werknemer bij een werkgever betaald of toegekend; - de eerste maal wordt de premie betaald of toegekend ten vroegste in het kalenderjaar waarin de werknemer 25 jaar in dienst is bij die werkgever en bedraagt zij maximum één keer het brutobedrag van de maandwedde (vóór aftrek van de sociale zekerheidsbijdragen). - de tweede maal wordt de premie betaald of toegekend ten vroegste in het kalenderjaar waarin de werknemer 35 jaar in dienst is bij die werkgever en bedraagt zij maximum twee keer het brutobedrag van de maandwedde (vóór aftrek van sociale zekerheidsbijdragen).” Zo mag de anciënniteitspremie dus slechts tweemaal tijdens de loopbaan van een werknemer bij dezelfde werkgever worden toegekend. De eerste keer mag de premie ten vroegste worden toegekend in het kalenderjaar waarin de werknemer 25 jaar in dienst is bij dezelfde werkgever en mag de premie maximum een keer het brutobedrag van de maandwedde bedragen. De tweede keer mag de anciënniteitspremie ten vroegste worden toegekend in het kalenderjaar waarin de werknemer 35 jaar in dienst is bij die werkgever en mag de premie maximum twee keer het brutobedrag van de maandwedde bedragen. Er wordt hier nog opgemerkt dat “ten vroegste” bij 25 of 35 jaar dienst niet wil zeggen dat de premie “naar aanleiding” van 25 of 35 jaar dienst wordt toegekend.303 Voor de berekening van het maximaal vrijgestelde bedrag van de anciënniteitspremie moet worden gekeken naar het brutobedrag van het maandloon (vóór aftrek van de sociale zekerheidsbijdragen) van Circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011, punt 20. Verder: “Voor de invulling van de notie "dezelfde groep" of "dezelfde technische bedrijfseenheid" moet, gelet op het hiervoor vermelde parallellisme, worden uitgegaan van de parameters die de RSZ ter zake hanteert”. Het kan bijvoorbeeld gaan om de dienstjaren bij een eenmanszaak die daarna voortgezet wordt onder de vorm van een BVBA. 303 Circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011, punt 3. 302 91 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn de begunstigde werknemer op het ogenblik van de toekenning van de premie. 304 Als alternatieve berekeningswijze wordt het gemiddelde brutobedrag van een maandloon in de onderneming tijdens het voorafgaande kalenderjaar als maatstaaf aanvaard.305 Bovendien bepaalt de circulaire dat het maximaal vrijgestelde bedrag van de anciënniteitspremie geen absolute waarde is. Zo wordt bij overschrijding van het maximumbedrag enkel het overschreden gedeelte belast als voordeel van alle aard en is zij aftrekbaar in hoofde van de werkgever.306 212. AFTREKBAARHEID principe van de VAN DE ANCIËNNITEITSPREMIE. niet-aftrekbaarheid van vrijgestelde In de circulaire wordt het algemene sociale voordelen bevestigd.307 De anciënniteitspremie vormt dus een niet-aftrekbare uitgave in hoofde van de werkgever. 213. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De anciënniteitspremie kan ten hoogste tweemaal worden vrijgesteld in hoofde van de werknemer. De eerste toekenning mag ten vroegste gebeuren in het kalenderjaar waarin de werknemer 25 jaar in dienst is bij die werkgever en mag maximum één keer het brutobedrag van het maandloon bedragen. De tweede toekenning mag ten vroegste gebeuren in het jaar waarin de werknemer 35 jaar in dienst is en mag maximum twee keer het brutobedrag van het maandloon bedragen. De kosten van de anciënniteitspremie zijn niet aftrekbaar in hoofde van de werkgever. 7. Tegemoetkoming in reizen Circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011, punt 21. Circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011, punten 14, 15 en 22. De werkgever mag beide berekeningswijzen echter tijdens hetzelfde kalenderjaar niet combineren. Indien de werkgever dit wel doet worden alle anciënniteitspremies toegekend in dat jaar voor alle werknemers als voordelen van alle aard belast. Daartegenover staat dat deze premies dan wel als beroepskosten kunnen worden afgetrokken. 306 Circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011, punten 9, 17 en 18. 307 Zo wordt bepaald dat “krachtens de uitdrukkelijke bepalingen van art. 53, 14° WIB/1992, zijn sociale voordelen die zijn toegekend aan werknemers, gewezen werknemers of hun rechtverkrijgenden en die ten name van de verkrijgers zijn vrijgesteld overeenkomstig art. 38, § 1, eerste lid, 11° WIB/1992, geen aftrekbare beroepskosten. Bijgevolg is de anciënniteitspremie die onder de in punt D hierna vermelde voorwaarden krachtens artikel 38, § 1, eerste lid, 11° WIB/1992, is vrijgesteld, bij de werkgever niet aftrekbaar als beroepskost”. Zie circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011, punt 12. 304 305 92 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 214. TEGEMOETKOMING IN REIZEN. Voorafgaand hebben we de gezelschapsreizen onder de categorie van collectieve voordelen onderzocht. Hier gaat het echter om reizen die naar aanleiding van gebeurtenissen worden toegekend die geen rechtstreekse band met de beroepswerkzaamheid hebben of naar aanleiding van bijzondere gebeurtenissen (die wel een rechtstreekse band hebben met de beroepswerkzaamheid), zoals de gezinsvakantie en het jubileum van de onderneming.308 215. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 22 MAART 2011. In de voorafgaande beslissing van 22 maart 2011 heeft de rulingcommissie zich uitgesproken over het voordeel van de tegemoetkoming in de gezinsvakantie van de werknemer door de werkgever. De rulingcommissie stelt het voordeel vrij en wijkt af van het referentiebedrag van 50 euro. De commissie neemt voornamelijk het uitgesproken sociaal oogmerk in acht.309 In casu betrof het immers een tegemoetkomingssysteem dat bij de toekenning ervan rekening hield met zowel met het (gezamenlijk) belastbare inkomen (waarop een degressieve schaal werd toegepast) als met de gezinssituatie (zoals extra bedrag voor elk kind ten laste en daarbovenop een extra bedrag voor het kind met een handicap). Bovendien was de rulingcommissie van oordeel dat de tegemoetkomingen van onbelangrijke omvang waren. Zo bedroeg het hoogste tarief maximaal 29 euro per nacht met een maximum aantal van 7 nachten. Ten slotte wordt bepaald dat de tegemoetkoming naar aanleiding van de gezinsvakantie niet in rechtstreeks verband staat met de beroepswerkzaamheid en dus kan worden vrijgesteld op basis van artikel 38, §1, 11°, c WIB/1992. Aangezien er niets wordt bepaald in verband met de aftrekbaarheid van dat tegemoetkomingssysteem, zijn de kosten daaraan verbonden niet aftrekbaar. 308 309 Zie bespreking punt 31. Voorafgaande beslissing nr. 2011.036 van 22 maart 2011, punten 4 tot en met 13. 93 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 216. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 30 APRIL 2013. In de voorafgaande beslissing van 30 april 2013 heeft de rulingcommissie beslist dat een reis voor de werknemers naar aanleiding van het tienjarig bestaan van de onderneming tot een maximumbedrag van 500 euro per werknemer kan worden vrijgesteld.310 Ook wordt bevestigd dat het vrijgestelde bedrag niet aftrekbaar is. Bij overschrijding wordt het saldo als belastbaar voordeel van alle aard belast en is het saldo wel aftrekbaar. Ook in dit geval wordt afgeweken van het referentiebedrag van 50 euro. De vrijstelling voor dit belangrijke voordeel wordt verantwoord in het licht van de bijzondere omstandigheden naar aanleiding waarvan het voordeel wordt toegekend, namelijk het tienjarig bestaan van de onderneming. 217. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Voor de vrijstelling van reizen naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen moet gekeken worden of de concrete en bijzondere omstandigheden het belangrijke voordeel rechtvaardigen. Zo kan de toekenning naar aanleiding van het zoveel jarig bestaan vrijgesteld worden. Ook is de tegemoetkoming in de gezinsvakantie met een uitgesproken sociaal karakter een verantwoording voor de vrijstelling. De kosten verbonden aan deze reizen zijn evenwel niet aftrekbaar. 8. Eenmalige premie 218. EENMALIGE PREMIE. De toekenning van een eenmalige premie naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis kan als gelegenheidsgeschenk vrijgesteld worden. Als voorbeeld bij uitstek geldt de toekenning van een eenmalige premie naar aanleiding van een jubileum van de onderneming. Hieronder volgen enkele toepassingsgevallen in het kader van voorafgaande beslissingen. Voorafgaande beslissing nr. 2013.102 van 30 april 2013, punten 7 tot en met 9. Vergelijk met de beslissing van de rulingcommissie in 2003 waarin het volledige bedrag van de reis ter waarde van 557 voor elke werknemer die meer dan 20 jaar in dienst is, als belastbaar en dus niet vrijgesteld beroepsinkomen werd beschouwd. Zie voorafgaande beslissing nr. 300.188 van 18 december 2003. Bovendien wordt bepaald dat het voordeel voor de meereizende partners en kinderen niet is vrijgesteld en dus belastbaar is in hoofde van de werknemer. Zie voorafgaande beslissing nr. 2013.102 van 30 april 2013, punt 9. 310 94 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 219. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 20 DECEMBER 2011 EN 8 JANUARI 2013. De bovenvermelde ruling is een bevestiging van wat de rulingcommissie heeft beslist in de voorafgaande beslissing van 20 december 2011 voor de toekenning van een eenmalige premie van 500 euro aan alle medewerkers van de onderneming naar aanleiding van het zestigjarige bestaan van de onderneming.311 Hetzelfde werd beslist in de voorafgaande beslissing van 8 januari 2013 voor de toekenning van een eenmalige premie van 500 euro naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de onderneming.312 In deze voorafgaande beslissingen wordt ook verwezen naar de regeling van de circulaire van 12 maart 2008 met betrekking tot het fiscaal gunstregime van de anciënniteitspremie waar “de administratie [heeft] aangegeven dat belangrijke bedragen betaald in cash onder bepaalde (uitzonderlijke) omstandigheden kunnen worden beschouwd als een sociaal voordeel”.313 De vrijstelling van een belangrijke premie wordt dus naar analogie met de anciënniteitspremie verantwoord door de bijzondere omstandigheden en eenmalige toekenning. Ten slotte wordt ook bepaald dat bij overschrijding van het vrijgestelde bedrag van 500 euro, enkel het surplus als voordeel van alle aard in hoofde van de werknemer zal worden belast. Het surplus is dan weer aftrekbaar als beroepskost in hoofde van de werkgever.314 220. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 4 JUNI 2013. In deze voorafgaande beslissing heeft de rulingcommissie beslist dat de toekenning van een eenmalige premie van 500 euro aan de werknemers van de onderneming als sociaal voordeel wordt vrijgesteld.315 Het feit dat het hier gaat om een vrijgesteld gelegenheidsgeschenk van een toch wel belangrijke omvang wordt immers verantwoord door het zoveel jarig bestaan van de onderneming en de bedrijfssite. De premie mag wel niet worden afgetrokken.316 Voorafgaande beslissing nr. 2011.484 van 20 december 2011. Voorafgaande beslissing nr. 2012.485 van 8 januari 2013. 313 Voorafgaande beslissing nr. 2011.484 van 20 december 2011, punten 4 tot en met 6 en voorafgaande beslissing nr. 2012.485 van 8 januari 2013, punten 5 tot en met 8. 314 Volgens de voorafgaande beslissing van 8 januari 2013 (punten 10 tot en met 13) wordt deze regel naar analogie toegepast overeenkomstig de circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011, punten 9, 17 en 18 met betrekking tot de anciënniteitspremie. Ook wordt verwezen naar de circ. nr. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) van 22 september 2008, punten 6, tot en met 8 met betrekking tot de huwelijkspremie. 315 In casu betrof de vrijstelling niet alleen de werknemers van de onderneming werkzaam op de site maar ook “de werknemers van vennootschappen die tot dezelfde groep behoren, beperkt tot het personeel actief op de site, en de werknemers van partners, vennootschappen werkzaam op dezelfde site, en dit gelet op de bijzondere historische context, de nauwe band tussen de activiteiten en de medewerkers van deze vennootschappen met die van de aanvrager en het feit dat alle genoemde vennootschappen vanuit sociaalrechtelijk oogpunt een Technische Bedrijfseenheid vormen”. Zie voorafgaande beslissing nr. 2013.130 van 4 juni 2013, punt 6. 316 Voorafgaande beslissing nr. 2013.130 van 4 juni 2013, punt 7. 311 312 95 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 221. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De toekenning van een premie van 500 euro aan alle werknemers van de onderneming wordt vrijgesteld, indien het gaat om een eenmalige toekenning naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis. In casu is die bijzondere gebeurtenis het zoveel jarig jubileum van de onderneming. Het vrijgestelde voordeel is niet-aftrekbaar in hoofde van de werkgever. Het surplus is een belastbaar voordeel van alle aard en een aftrekbare beroepskost.317 9. Toekenning van een fiets 222. TOEKENNING VAN EEN FIETS. De toekenning van een fiets naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis, zoals een jubileum van de onderneming, is een gelegenheidsgeschenk. 223. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 17 JANUARI 2012. De beslissing van 17 januari 2012 bevestigt de voorafgaande beslissing van 15 mei 2007318 waarin de rulingcommissie heeft bepaald dat de toekenning van een fiets naar aanleiding van het zoveel jarig bestaan van de onderneming een vrijgesteld, maar niet-aftrekbaar gelegenheidsgeschenk is.319 Van belang is dat het gaat om een eenmalige toekenning naar aanleiding van de bijzondere gebeurtenis die het jubileum van de onderneming is. Ook neemt de rulingcommissie in acht dat de fiets “ingevolge prijsafspraken met de fabrikant wordt geleverd voor een lager bedrag dan de catalogusprijs”.320 Hieruit kan het geringe karakter van het sociaal voordeel worden afgeleid. Bovendien heeft de commissie in de laatste beslissing vastgesteld dat de kosten voor de logo’s van de onderneming op de fietsen aftrekbare beroepskosten zijn. De logo’s worden immers zichtbaar op de fietsen geplaatst “met als hoofdzakelijk en rechtstreeks doel zoveel mogelijk mensen te informeren en in te lichten over het bestaan van de nv X en haar activiteiten, teneinde de naambekendheid en verkoop te bevorderen”.321 Zie ook nog de voorafgaande beslissing nr. 2012.008 van 21 maart 2012 waar de toekenning van een premie van 150 euro naar aanleiding van het vijftigjarige bestaan werd vrijgesteld. Zie ook de voorafgaande beslissingen nr. 900.095 en nr. 900.096 van 21 april 2009, nr. 900.212 van 14 juli 2009, nr. 2010.507 van 1 februari 2011, nr. 2011.190 van 21 juni 2011 en nr. 2010.507 van 1 februari 2011 waar de toekenning van een premie van n-euro aan alle werknemers naar aanleiding van zoveel jarig bestaan van de onderneming werd vrijgesteld. 318 Voorafgaande beslissing nr. 700.072 van 15 mei 2007. 319 Voorafgaande beslissing nr. 2011.458 van 17 januari 2012, punten 10 en 11. 320 Voorafgaande beslissing nr. 2011.458 van 17 januari 2012, punt 9. 321 Voorafgaande beslissing nr. 2011.458 van 17 januari 2012, punt 16. 317 96 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 224. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De toekenning van een fiets naar aanleiding van een jubileum van de onderneming is een vrijgesteld maar niet-aftrekbaar sociaal voordeel. De kostprijs voor de aanmaak van de bedrijfslogo’s vormen daarentegen wel aftrekbare beroepskosten. 10. Toekenning van een iPad 225. TOEKENNING VAN EEN IPAD. De toekenning van een iPad naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis, zoals een jubileum van de onderneming, kan als gelegenheidsgeschenk worden vrijgesteld. 226. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 24 SEPTEMBER 2013. In de voorafgaande beslissing van 24 september 2013 heeft de rulingcommissie zich positief uitgesproken over de vrijstelling van de toekenning van een iPad ter waarde van 499 euro naar aanleiding van het vijftienjarige bestaan en de vernieuwingsoperatie van de onderneming.322 Daarbij neemt de rulingcommissie het eenmalige karakter van dit voordeel, toegekend naar aanleiding van bijzondere omstandigheden, in acht . Ook heeft de commissie begrip voor het uitgesproken sociaal karakter van dat voordeel, namelijk het feit dat de onderneming erkentelijk is ten aanzien van haar personeelsleden die onbetwistbaar hebben bijgedragen tot het succes van de voorbije vijftien jaar van de onderneming.323 Ten slotte bepaalt de rulingcommissie dat deze toekenning overeenkomstig artikel 53, 14° WIB/1992 niet als beroepskosten kan worden aangemerkt. 227. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De eenmalige toekenning van een iPad naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis wordt vrijgesteld in hoofde van de werknemer, maar is niet aftrekbaar in hoofde van de werkgever. 11. Geschenken naar aanleiding van een reorganisatie 322 323 Voorafgaande beslissing nr. 2013.372 van 24 september 2013, punt 8. Voorafgaande beslissing nr. 2013.372 van 24 september 2013, punt 7. 97 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 228. GESCHENKEN NAAR AANLEIDING VAN EEN REORGANISATIE. De geschenken naar aanleiding van een reorganisatie kunnen als gelegenheidsgeschenken worden vrijgesteld omwille van de bijzondere gelegenheid die de reorganisatie van de onderneming is. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 13 APRIL 2006. In de voorafgaande beslissing van 13 april 2006 heeft de rulingcommissie beslist dat de toekenning van een eigen product van de onderneming aan de werknemers met een commerciële waarde van 280 euro, overhandigd als blijk van erkentelijkheid in het kader van de reorganisatie van de onderneming, wordt vrijgesteld. Volgens de commissie is die toekenning in de gegeven omstandigheden een geschenk van geringe waarde.324 Bovendien zou het volgens de commissie gaan om een gelegenheidsgeschenk dat wordt toegekend naar aanleiding van een gebeurtenis die niet rechtstreeks in verband staat met de beroepswerkzaamheid, namelijk een privégebeurtenis.325 De argumentatie dat de reorganisatie een gebeurtenis is die niet rechtstreeks in verband staat met de beroepswerkzaamheid, gaat echter niet op. Wat de commissie hier wel heeft willen vrijstellen, is de toekenning naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis, zoals erkend bij de anciënniteitspremie en geschenken naar aanleiding van het jubileum van de onderneming.326 Ten slotte wordt er niets bepaald in verband met de aftrekbaarheid van deze toekenning. De kosten van het geschenk naar aanleiding van een reorganisatie zijn dus geen aftrekbare beroepskosten.327 229. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. Een geschenk van n-euro toegekend naar aanleiding van een reorganisatie kan als gering voordeel en gelegenheidsgeschenk worden vrijgesteld. De kosten voor dit voordeel zijn niet aftrekbaar. 12. Geschenken naar aanleiding van een belangrijke overeenkomst Voorafgaande beslissing nr. 600.112 van 13 april 2006, punt 3. Voorafgaande beslissing nr. 600.112 van 13 april 2006, punten 2 en 4. 326 Zie bespreking punt 31. 327 Bovendien blijkt uit het voorafgaande dat dit voordeel niet onder het algemeen kader van de geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken valt die in een beperkte aftrekbaarheid voorziet overeenkomstig de circulaire van 16 februari 2002. Zie bespreking 187 en volgende. 324 325 98 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 230. GESCHENKEN NAAR AANLEIDING VAN EEN BELANGRIJKE OVEREENKOMST. De geschenken naar aanleiding van een belangrijke overeenkomst kunnen onder de categorie van geringe voordelen en gelegenheidsgeschenken worden vrijgesteld. 231. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 8 MEI 2012. In deze voorafgaande beslissing heeft de rulingcommissie de toekenning aan alle werknemers van een iPod Touch ter waarde van 299 euro, naar aanleiding van het afsluiten van een overeenkomst op grond waarvan de onderneming een licentie heeft toegekend op verschillende octrooien aan een buitenlandse onderneming, vrijgesteld. De commissie neemt in overweging dat de overeenkomst een zeer belangrijke mijlpaal vormt in het succesvol voortbestaan van de onderneming, waardoor bijkomende financiële middelen vrijkomen.328 Bovendien gaat het om een eenmalige toekenning van dit voordeel in natura en wordt op de achterkant van het toestel een verwijzing aangebracht naar de belangrijke overeenkomst. Er wordt ook opgemerkt dat de onderneming een innovatief bedrijf is.329 Daaruit blijkt het erkentelijke karakter van die toekenning. Ten slotte wordt bepaald dat de kosten van dit voordeel niet aftrekbaar zijn.330 232. VOORAFGAANDE BESLISSING VAN 24 DECEMBER 2013. In deze voorafgaande beslissing heeft de rulingcommissie zich uitgesproken over de toekenning van een aankoopbon van 185 euro naar aanleiding van het sluiten van de overeenkomst waarmee de onderneming een zoveelste klant verwerft. De commissie erkent de uitzonderlijke gelegenheid van het behalen van de zoveelste klant en het feit dat de onderneming zijn werknemers wil bedanken voor dit succes. 331 Ten slotte wordt bepaald dat de kosten van dit voordeel niet aftrekbaar zijn.332 233. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De geschenken naar aanleiding van een belangrijke overeenkomst kunnen als blijk van erkentelijkheid vrijgesteld worden, voor zover zij een geringe waarde hebben. De kosten voor dit voordeel zijn niet aftrekbaar. Voorafgaande beslissing nr. 2012.139 van 8 mei 2012, punt 7. Voorafgaande beslissing nr. 2012.139 van 8 mei 2012, punt 2. 330 Voorafgaande beslissing nr. 2012.139 van 8 mei 2012, punt 9. 331 Voorafgaande beslissing nr. 2013.543 van 24 december 2013, punten 3 en 4. 332 Voorafgaande beslissing nr. 2013.543 van 24 december 2013, punt 9. 328 329 99 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 13. Toekenning van een eurominikit 234. TOEKENNING VAN EEN EUROMINIKIT. Als allerlaatste voorbeeld wordt voor de volledigheid de toekenning van een eurominikit aan de werknemers vermeld. Hoewel het gunstregime niet meer van toepassing is, gaat het om een mooi voorbeeld van een gelegenheidsgeschenk dat wordt vrijgesteld, omwille van de toekenning naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis. 235. CIRCULAIRE VAN 15 JUNI 2001. Zo bepaalde de circulaire van 15 juni 2001 dat “teneinde de bevolking vertrouwd te maken met de nieuwe munteenheid en de onmiddellijke verspreiding van de euromunten te bevorderen de ondernemingen tijdens de tweede helft van de maand december 2001 aan hun werknemers een eurominikit ter waarde van 12,40 EUR (500 BEF) [zullen] kunnen schenken”.333 Het gaat hier dus om een voordeel van geringe waarde dat bovendien naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis wordt toegekend, namelijk de invoering van de euro334. Ten slotte werd bepaald dat de kosten van dit voordeel volledig aftrekbaar zijn in hoofde van de werkgever. 236. GUNSTREGIME SAMENGEVAT. De toekenning van een eurominikit naar aanleiding van de invoering van de euro was een vrijgesteld én aftrekbaar sociaal voordeel, maar is niet meer van toepassing. Circ. nr. Ci.RH.241/542.264 van 15 juni 2001. Er moet worden opgemerkt dat die bijzondere gebeurtenis eigenlijk wel past onder de voorwaarde dat de gebeurtenis niet rechtstreeks in verband mag staan met de beroepswerkzaamheid. Zie ook bespreking punt 31. 333 334 100 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn III. CONCLUSIE A. Een actueel en gestructureerd overzicht van de praktijk 237. EEN ACTUEEL EN GESTRUCTUREERD OVERZICHT VAN DE PRAKTIJK. De eerste doelstelling van deze masterproef was om de rechtszoekende een actueel overzicht te geven met betrekking tot de fiscale behandeling van de sociale voordelen in de praktijk en de lezer daarbij de bomen door het bos te laten zien. Het was daarbij moeilijk om zelf niet verloren te raken. Naast het vormen van een overzicht, was structuur aanbrengen dan ook de grootste uitdaging. Toch werd in die opzet geslaagd. Daarbij werd eerst het wettelijke fiscaal gunstregime van de sociale voordelen besproken om erna over te gaan tot de eigenlijke bespreking van de toepassing ervan door de fiscale administratie. Vervolgens werden de sociale voordelen opgedeeld in de drie wettelijke categorieën en voorzien van praktijkgevallen, waarvoor geval per geval de relevante regels werden besproken. B. De rode draad bij de toepassing van het fiscaal gunstregime 238. WETTELIJKE CRITERIA ALS UITGANGSPUNT. De tweede bedoeling was om een rode draad te vinden in de criteria die de fiscale administratie hanteert bij de fiscale behandeling van de sociale voordelen. Ook dit was geen gemakkelijke opgave omwille van de casuïstische benadering van het fiscaal regime van deze voordelen. In de eerste plaats steunt de administratie op de algemene criteria van de wettelijke definitie zoals die werden uitgelegd in de parlementaire werkzaamheden. Zo is het essentieel voor de vrijstelling van een voordeel dat het een gering en uitzonderlijk karakter heeft en dat de aard van een werkelijke bezoldiging ontbreekt. De vrijstelling mag er immers nooit toe leiden dat belangrijke en regelmatige toegekende bezoldigingen van belasting worden ontweken. 239. RUIME “INTERPRETATIE” DOOR DE FISCALE ADMINISTRATIE. De fiscale administratie interpreteert echter de wettelijke criteria zeer ruim. Zo kan terecht de vraag worden gesteld of het sociaal voordeel van vrijgestelde reizen van 500 euro wel een gering karakter heeft. Ook staat de eenmalig toegekende premie van 500 euro naar aanleiding van een jubileum van de onderneming wel in rechtstreeks verband met de beroepswerkzaamheid zodat daaruit het karakter van een bezoldiging blijkt. 101 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn In haar interpretatie gaat de fiscus zelfs dusdanig ver dat bepaalde voordelen als sociale voordelen worden vrijgesteld, overeenkomstig artikel 38, §1, 11° WIB/1992, die niet aan de geest van de letter beantwoorden. Het toonaangevende voorbeeld daarvan is de vrijstelling van de ambulante verzekering voor regelmatige geneeskundige zorgen, die dus geen geringe waarde en uitzonderlijk karakter hebben. Ten slotte voorziet de administratie in zodanig veel uitzonderingen op het principe van de nietaftrekbaarheid van de sociale voordelen, dat terecht de vraag kan worden gesteld of de uitzondering de regel niet ontkracht. Een groter probleem is echter het feit dat de administratie de “uitzonderlijk” toegestane aftrekken, zoals de 120%-aftrekpost voor het voordeel van collectief woon-werkvervoer, niet verantwoordt. 240. DE RODE DRAAD. De vraag bij die ruime administratieve “interpretatie” is dan ook welke criteria de fiscale administratie daarbij in acht neemt. Uit de casuïstische bespreking komen de volgende criteria naar voren: het uitgesproken sociale karakter, een zekere behoeftigheid in hoofde van de werknemer en in het bijzonder, de toekenning van het voordeel naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis. 241. DAARBIJ KOMT DE SCHENDING VAN HET FISCAAL LEGALITEITSBEGINSEL. Hoewel de administratieve criteria verklaren waarom de fiscus een bepaald voordeel toch onder het gunstregime van de sociale voordelen plaatst, rechtvaardigen die de ruime interpretatie niet. Daarbij wordt terecht de vraag gesteld of deze interpretatieve praktijk niet indruist tegen het fiscaal legaliteitsbeginsel. Zo moeten alle essentiële elementen, waaronder ook de vrijstelling en aftrek, overeenkomstig artikel 170, §1 van de Grondwet, door de wetgever worden bepaald.335 Daarbij is geen delegatie van bevoegdheid mogelijk, zodat de administratie nooit gemachtigd kan zijn om een vrijstelling en aftrek zelf in te vullen.336 Bijgevolg kan worden vastgesteld dat de fiscale administratie, met betrekking tot de ruime interpretatie van het fiscaal gunstregime van de sociale voordelen, het fiscaal legaliteitsbeginsel schendt. C. De inconsistentie en rechtsonzekerheid in het fiscaal recht Artikel 170, § 1, van de Grondwet stelt dat “geen belasting ten behoeve van de Staat kan worden ingevoerd dan door een wet”. Bovendien stelt artikel 172, alinea 2 van de Grondwet dat “geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet”. 335 336 102 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 242. INCONSISTENTIE. De laatste doelstelling van deze masterproef was het detecteren van inconsistente regels in het kader van de toepassing van het fiscaal gunstregime van de sociale voordelen door de administratie die een inbreuk vormen op de rechtszekerheid van het fiscaal recht. Verder respecteert de fiscale administratie niet altijd haar eigen regels. Zo plaatst de rulingcommissie het voordeel van de uitzonderlijke hulp in het kader van een overlijden een keer onder artikel 38, §1, 11°, b) WIB/1992 en een andere keer onder artikel 38, §1, 11°, c) WIB/1992. Niettegenstaande het feit dat dit ingaat tegen een consistente toepassing van het fiscaal gunstregime van de sociale voordelen, zou de administratie minstens de regels die zij zelf vervaardigt, moeten respecteren. Patere legem quam ipse feciste.337 Ten slotte vloeit de inconsistentie bij de toepassing van het fiscaal gunstregime van de sociale voordelen in de praktijk voort uit de chaos van verschillende administratieve handelingen, die niet altijd worden bijgewerkt en op elkaar afgestemd. Er kan dus worden vastgesteld dat, naast de reeds aangehaalde ruime interpretatie van de fiscus en daarbij horende schending van het fiscaal legaliteitsbeginsel, de toepassing van het fiscaal gunstregime van de sociale voordelen door de fiscale administratie wordt gekenmerkt door inconsistentie. 243. RECHTSONZEKERHEID. Ten slotte kan worden vastgesteld dat het probleem van de inconsistentie in het kader van het fiscaal gunstregime van de sociale voordelen de reeds bestaande rechtsonzekerheid in het Belgische fiscale recht doet aangroeien. D. Eindconclusie 244. DEMOCRATISCH DEFICIT. Tot slot kan worden geconcludeerd dat de schending van het fiscaal legaliteitsbeginsel, de inconsistentie en de rechtsonzekerheid in het kader van de toepassing van het fiscaal gunstregime van de sociale voordelen in de praktijk ingaan tegen het rechtsgevoel van de burger. Er is dan ook sprake van een aanzienlijk democratisch deficit. 337 C. DE KONINCK, Latijnse rechtsspreuken, Brugge, Die Keure, 2009, 275-276. 103 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 245. ACTIE GEVRAAGD. Om dit te behelpen, is een gepreciseerd, geactualiseerd, overzichtelijk, consistent, stevig onderbouwd en modern fiscaal beleid broodnodig. Kortom, de huidige wetgeving en praktijk in verband met het fiscaal gunstregime van de sociale voordelen zijn aan verbetering toe. 104 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Eindwoord Iedereen wordt geacht de wet te kennen….Moeten de regels dan niet aan iedereen op overzichtelijke en duidelijke wijze worden kenbaar gemaakt? Een overzicht van de toepassing van het fiscaal gunstregime van de sociale voordelen door de fiscale administratie is echter helemaal geen evidentie. Laat ons hopen dat er in de toekomst werk wordt gemaakt van een overzichtelijke en consistente wetgeving zonder te vervallen in ingewikkelde regelneverij, zoals onderstaand gedicht heel toepasselijk aanhaalt. DE WETTEN aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen onze groet u wordt niet geacht me niet te kennen maar wees gerust in mijn spiegel van woorden zeg ik u wat moet of niet moet zet alles op schrift met blinkend loden letters alles is geregeld alles is gezegd en als het niet is geschreven dan bestaat het niet echt iedere denkbare dwaling of flater wordt in mijn bladzijden gegrift het is helder als water ik hou van mensen die op me lijken ze verblijden mij voorbeeldige burgers arbeidskrachten en goede huisvaders als slippendragers van ons geluk dat onhoorbaar smeekt sla die spiegel stuk en kijk wie achter er achter staat: uw regeldrift MICHAËL VANDEBRIL 105 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn Bibliografie A. Parlementaire vragen en antwoorden 1. Vr. en Antw. Senaat, 24 oktober 1983, Vr. nr. 19, Bull.Bel. 626, 770 (M. EGELMEERS). 2. Vr. en Antw. Senaat, 25 april 1986, Vr. nr. 227, Bull.Bel. 655, 2.562 (O. DE CLIPPELE). 3. Vr. en Antw. Senaat, 27 september 1988, Vr. nr. 83, Bull.Bel. 682, 916 (O. DE CLIPPELE). 4. Vr. en Antw. Kamer, 14 april 1989, Vr. nr. 252, Bull.Bel. 689, 2.620 (P. VANGANSBEKE) 5. Vr. en Antw. Senaat, 19 augustus 1991, Vr. nr. 293, Bull.Bel. 712, 331 (O. DE CLIPPELE). 6. Vr. en Antw. Senaat, 30 maart 1993, Vr. nr. 50, Bull.Bel. 728, 1.708 (P. WINTGENS). 7. Vr. en Antw. Kamer, 9 januari 1995, Vr. nr. 1349, Bull.Bel. 752, 2.421 (T. VAN PARYS). 8. Vr. en Antw. Kamer, 23 mei 1996, Vr. nr. 440, Bull.Bel. 765, 2.366 (R. DAEMS). 9. Vr. en Antw. Kamer, 20 januari 2000, Vr. nr. 202, Bull.Bel. 810, 3.346 (T. PIETERS). 10. Vr. en Antw. Kamer, 2 mei 2000, Vr. nr. 317, Bull. 48, 5.650 -5653 (T. PIETERS). http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/50/50K0048.pdf, 152-155. 11. Vr. en Antw. Kamer, 11 juli 2000, Vr. nr. 424, Bull.. 104, 12.146-12.148 (J. VAN EETVELT), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/50/50K0104.pdf, 78-80. 12. Vr. en Antw. Kamer, 12 februari 2003, Vr. nr. 1235, Bull. 157, 20.264 (F. MOERMAN), http://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=qrva&language=nl&cfm=qrvaXml.cfm?le gislat=50&dossierID=50-B157-15-1235-2002200300627.xml. 13. Vr. en Antw. Kamer, 14 november 2006, Vr. nr. 1471, Bull.. 166, 32.592-32.594 (T. PIETERS), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/51/51K0166.pdf, 38-40. 14. Vr. en Antw. Senaat, 22 april 2008, Vr. nr. 4-833 (G. LAMBERT), http://www.senate.be/www/?MIval=/index_senate&MENUID=23100&LANG=nl. 15. Vr. en Antw. Kamer, 8 oktober 2008, Vr. nr. 403, Bull.. 44, 11.846-11.847 (D. VIJNCK), http://www.dekamer.be/QRVA/pdf/52/52K0044.pdf, 78 en 79. 16. Vr. en Antw. Vl.Parl., 25 april 2012, Vr. nr. 1649 (VEERLE HEEREN), http://docs.vlaamsparlement.be/docs/handelingen_commissies/2011-2012/c0m204fin1525042012.pdf, 16-17. B. Rechtspraak 1. Brussel 6 november 2008, TFR 2009, nr. 362-363, 501. 2. Rb. Namen 26 november 2003, FJF 2004, nr. 40. 106 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 3. Rb. Brussel 21 oktober 2005, Fiscoloog 15 september 2006, nr. 1039. C. 1. Circulaires Circ. nr. Ci.RH.243/379.832 van 30 november 1989, Bull. Bel. 690, 85, verlengd door circ. nr. Ci.RH.243/379.832 van 4 juli 1990, Bull. Bel. 697, 2.216. 2. Circ. nr. Ci.RH.241/496.409 van 6 januari 1998. 3. Circ. nr. Ci.RH.244/460.391 van 9 juni 1999. 4. Circ. nr. Ci.RH.241/542.264 van 15 juni 2001. 5. Circ. nr. Ci.RH.242/554.090 (AOIF 28/2002) van 16 december 2002. 6. Circ. nr. Ci.RH.242/558.244 (AOIF 33/2003) van 15 december 2003. 7. Circ. Ci.RH.242/562.868 (AOIF 36/2004) van 15 september 2004 en circ. nr. Ci.RH.242/562.868 (AOIF 36/2004) van 10 februari 2005, addendum. 8. Circ. nr. Ci.RH.242/557.976 (AOIF 22/2005) van 20 mei 2005. 9. Circ. nr. Ci.RH.243/559.035 (AOIF 33/2006) van 4 augustus 2006. 10. Circ. nr. Ci.RH.243/580.473 (AOIF 11/2007) van 13 april 2007. 11. Circ. nr. Ci.RH.241/586.883 (AOIF 29/2007) van 14 augustus 2007. 12. Circ. nr. Ci.RH.242/593.494 (AOIF 27/2008) van 26 augustus 2008. 13. Circ. nr. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) van 22 september 2008. 14. Circ. nr. Ci.RH.242/579.489 (AOIF 29/2009) van 2 juni 2009. 15. Circ. nr. Ci.RH.241/562.596 (AOIF Nr. 43/2009) van 28 september 2009. 16. Circ. nr. Ci.RH.332/583.327 (AOIF 42/2010) van 20 mei 2010. 17. Circ. nr. Ci.RH.242/604.311 (AOIF 47/2010) van 25 juni 2010. 18. Circ. nr. Ci.RH.241/608.543 (AAFisc 27/2011) van 23 mei 2011. 19. Circ. nr. Ci.RH.242/618.836 (AAFisc 27/2012) van 6 augustus 2012. 20. Circ. nr. Ci.RH.421/628.80 (AAFisc 30/2013) van 22 juli 2013. D. Voorafgaande beslissingen 1. Voorafgaande beslissing nr. 300.188 van 18 december 2003. 2. Voorafgaande beslissing nr. 500.289 van 9 februari 2006. 3. Voorafgaande beslissing nr. 600.112 van 13 april 2006. 4. Voorafgaande beslissing nr. 700.035 van 13 maart 2007. 5. Voorafgaande beslissing nr. 700.072 van 15 mei 2007. 107 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 6. Voorafgaande beslissing nr. 700.096 van 4 september 2007. 7. Voorafgaande beslissing nr. 800.178 van 24 juni 2008. 8. Voorafgaande beslissing nr. 800.440 van 31 januari 2009. 9. Voorafgaande beslissingen nr. 900.095 en 900.096 van 21 april 2009. 10. Voorafgaande beslissing nr. 900.212 van 14 juli 2009. 11. Voorafgaande beslissing nr. 2010.507 van 1 februari 2011. 12. Voorafgaande beslissing nr. 2011.190 van 21 juni 2011. 13. Voorafgaande beslissing nr. 2011.228 van 12 juli 2011. 14. Voorafgaande beslissing nr. 2011.372 van 18 oktober 2011. 15. Voorafgaande beslissing nr. 2011.359 van 6 december 2011. 16. Voorafgaande beslissing nr. 2011.518 van 20 december 2011. 17. Voorafgaande beslissing nr. 2011.458 van 17 januari 2012. 18. Voorafgaande beslissing nr. 2012.008 van 21 maart 2012. 19. Voorafgaande beslissing nr. 2012.139 van 8 mei 2012. 20. Voorafgaande beslissing nr. 2012.186 van 26 juni 2012. 21. Voorafgaande beslissing nr. 2012.485 van 8 januari 2013. 22. Voorafgaande beslissing nr. 2013.102 van 30 april 2013. 23. Voorafgaande beslissing nr. 2013.130 van 4 juni 2013. 24. Voorafgaande beslissing nr. 2013.403 van 15 oktober 2013. 25. Voorafgaande beslissing nr. 2013.372 van 24 september 2013. 26. Voorafgaande beslissing nr. 2013.517 van 24 december 2013. E. 1. Rechtsleer BUYSSE, C., “Persoonlijk gebruik van bedrijfs-GSM: welke fiscale gevolgen?”, Fiscoloog 2010, nr. 1201, 5. 2. DE MONTESQUIEU, CH.-L., De l’esprit des lois, I, Parijs, Garnier-Flammarion, 1979. 3. DUJARDIN, J. en VANDE LANOTTE, J. Basisbegrippen publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2008. 4. EVENS, L., “Sociaal voordeel versus voordeel van alle aard. Gelegenheidsgeschenken: stand van zaken na recente rulings”, Fiscale Wenken 2014, nr. 18, 1-4. 5. ROELANDS, K. EN LERUT, V. “De fiscale aftrekbaarheid van maaltijdcheques”, TFR 2009, nr. 362- 363, 503-504. 6. RUYSSCHAERT, S. en VAN KERCKHOVE, W., Alternatieve verloning en beloning, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012. 108 Evolutie van het begrip “sociaal voordeel” in het fiscaal recht Masterproef van Sarah De Dijn 7. VAN DE WOESTEYNE, I. , Handboek personenbelasting 2012-2013, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012. 109