De associatie tussen sigaretten roken en longkanker is

advertisement
Verdieping in de gezondheidszorg - voorbeeldvragen schriftelijke toets
Eerste master geneeskunde - Academiejaar 2015-2016
Voorbeeldvraag module “Ervaren gezondheid”
Vandaag kwamen kort na elkaar twee patiënten met borstkanker bij u op raadpleging. Beiden hebben
recent een borstsparende operatie ondergaan en een behandeling met chemotherapie achter de rug,
en komen bij u op controle. Op uw vraag hoe het met hun gezondheid gaat, antwoordt patiënt A
“slecht” en patiënt B “goed” (gerapporteerde gezondheidstoestand).
Bekijk aandachtig de informatie in de onderstaande figuur vooraleer de meerkeuzevraag te
beantwoorden.
Selecteer uit de onderstaande stellingen de enige antwoordmogelijkheid die, rekening houdend met
de informatie in de figuur, niet correct kan zijn.
 Patiënt A heeft een betere prognose dan patiënt B, maar A voelt zich minder fit dan twee
weken geleden, terwijl B al weken erg moe is maar hierin de laatste dagen beterschap voelt.
 Patiënt A zegt aan de arts dat haar gezondheidstoestand slecht is, omdat zij (alhoewel zij zich
redelijk voelt) zich niet in staat acht het werk te hervatten, en hiervoor een attest nodig heeft.
 Alhoewel zij door haar arts geïnformeerd werd over de slechte prognose van haar borstkanker,
blijft patiënt B optimistisch en heeft zij zich voorgenomen om in de mate van het mogelijke
samen met haar echtgenoot te genieten van de tijd die hen nog samen rest.
 Patiënt B heeft een zus die genezen is van borstkanker, waardoor zij zelf op genezing hoopt
ondanks het slechte nieuws van de uitzaaiing.
 Het is niet de ervaren gezondheid die de meest bepalende factor is voor de verschillen tussen
de werkelijke en gerapporteerde gezondheidstoestand bij patiënt B.
1
Voorbeeldvraag module “Lichamelijk functioneren, chronische aandoening en handicap”
Kruis voor de onderstaande aspecten van het functioneren van een kind telkens aan in welke
component van het ICF-kader dit aspect het best thuishoort.
(van deze 13 mogelijkheden, wil ik er een 5-tal selecteren en in andere volgorde aanbieden)
1. Ilse kan geen veters strikken
 Functies en anatomische eigenschappen
 Activiteiten
 Participatie
 Externe factoren
 Persoonlijke factoren
2. Erik gebruikt een rekenmachine
 Functies en anatomische eigenschappen
 Activiteiten
 Participatie
 Externe factoren
 Persoonlijke factoren
3. Ali heeft een beperkt gezichtsveld (hemianopsie)
 Functies en anatomische eigenschappen
 Activiteiten
 Participatie
 Externe factoren
 Persoonlijke factoren
4. Martine maakt erg vlot vriendjes
 Functies en anatomische eigenschappen
 Activiteiten
 Participatie
 Externe factoren
 Persoonlijke factoren
5. Jef kan de leerstof moeilijk onthouden
 Functies en anatomische eigenschappen
 Activiteiten
 Participatie
 Externe factoren
 Persoonlijke factoren
6. Gerard zit in een kleine klas
 Functies en anatomische eigenschappen
 Activiteiten
 Participatie
 Externe factoren
 Persoonlijke factoren
2
Voorbeeldvraag module “Psychische gezondheid en welbevinden”
Wim is commercieel directeur van een groot bedrijf. Hij heeft veel verantwoordelijkheid en een groot
team onder zich. Hij werkt al jaren zes dagen op zeven, regelmatig is hij pas om negen uur thuis. Hij is
getrouwd en heeft twee tienerzonen, die hij zelden ziet. Regelmatig volgt hij ook allerlei trainingen in
persoonlijke ontwikkeling, die hem helpen om zijn team aan te sturen. Onlangs is het bedrijf
overgenomen, inclusief een nieuwe baas die tien jaar jonger is dan hemzelf en bruist van energie en
ideeën. Wim heeft het gevoel dat hij niet langer voldoet en hij gaat met steeds meer tegenzin naar het
werk. Thuis is hij prikkelbaar, hij roept en schreeuwt tegen zijn zonen. Sinds kort heeft hij ook
slaapproblemen en voelt hij zich moe en lusteloos.
Formuleer aansluitend bij het verhaal van Wim drie mogelijke aanpassingen in zijn job en
werkomstandigheden die hem kunnen beschermen tegen een dreigende burn-out.
Mogelijke aanpassingen:
1.
2.
3.
3
Voorbeeldvraag module “Kwaliteit van leven”
Formuleer aan de hand van de onderstaande cijfers van de Gezondheidsenquête (België, 2013) drie
belangrijke conclusies over de kwaliteit van leven van personen van 15 jaar of ouder, gemeten met de
EQ-5D.
Conclusies:
1.
2.
3.
4
Voorbeeldvraag module “sterfte, levensverwachting en gezonde levensjaren”
Bekijk aandachtig de onderstaande grafiek over primair vermijdbare overlijdens, en beslis vervolgens
of de bijhorende stellingen juist of fout zijn.
Evolutie relatief aantal overlijdens door primair
vermijdbare doodsoorzaken, mannen en vrouwen, 0-74
jaar, Vlaamse Gewest, 2004-2013
1.
Evolutie aandeel tabaksgerelateerde mortaliteit, mannen
en vrouwen, 0-74 jaar, Vlaamse Gewest, 2004-2013
De evolutie van overlijdens bij personen jonger dan 75 jaar die te vermijden zijn door primaire
preventie is het voorbije decennium in Vlaanderen zowel bij mannen als bij vrouwen in belangrijke
mate gerelateerd met de evolutie van overlijdens ten gevolge van tabaksgebruik.
 Juist
 Fout
2.
In het jaar 2013 was iets meer dan 1 of 5 overlijdens bij mannen jonger dan 75 jaar in
Vlaanderen te vermijden door gezonde levensgewoonten.
 Juist
 Fout
5
Voorbeeldvraag module “Nature en Nurture”
In hun meta-analyse van gepubliceerde tweelingstudies van de voorbije 50 jaar hebben Polderman en
haar collega’s een schatting gemaakt van de relatieve bijdrage van genetische en omgevingsfactoren
voor een groot aantal menselijke kenmerken en gezondheidsaspecten.
In onderstaande figuur vindt u sommige resultaten voor “menstruele functies” voor de leeftijdsgroep
12-17 jaar. Uit de bijhorende “woordenwolk” blijkt dat het in de betrokken tweelingstudies
hoofdzakelijk gaat over menarcheleeftijd.
Geef een correcte interpretatie van de schatting van h2_f die voor dit kenmerk van het menselijk
functioneren werd gevonden.
6
Voorbeeldvraag module “Fysieke omgeving”
De associatie tussen sigaretten roken en longkanker is zorgvuldig bestudeerd. Kruis voor elk van de
onderstaande uitspraken aan op welk causaliteitscriterium de betreffende uitspraak het meest
betrekking heeft.
1. Het risico op longkanker neemt toe bij toename van de dagelijkse consumptie van sigaretten en/of
van de duur van de periode waarin wordt gerookt.
 De sterkte van de associatie
 De consistentie van de geobserveerde associatie
 De specificiteit van de associatie
 De tijdsrelatie
 De biologische gradiënt
 De biologische plausibiliteit
 De coherentie van de geobserveerde associatie
 Het type onderzoek waarop de geobserveerde associatie gebaseerd is
 Associatie gebaseerd op analogie
Ondersteunt deze uitspraak de mogelijke causale relatie tussen roken en longkanker?
 Ja
 Neen
Licht uw keuze toe in drie lijnen.
2. Dierexperimenten laten een toename zien van het aantal voorstadia van kanker na inhalatie van
sigarettenrook.
 De sterkte van de associatie
 De consistentie van de geobserveerde associatie
 De specificiteit van de associatie
 De tijdsrelatie
 De biologische gradiënt
 De biologische plausibiliteit
 De coherentie van de geobserveerde associatie
 Het type onderzoek waarop de geobserveerde associatie gebaseerd is
 Associatie gebaseerd op analogie
Ondersteunt deze uitspraak de mogelijke causale relatie tussen roken en longkanker?
 Ja
 Neen
Licht uw keuze toe in drie lijnen.
7
3. Cohortonderzoek geeft een duidelijke associatie tussen het roken van sigaretten en het optreden
van longkanker.









De sterkte van de associatie
De consistentie van de geobserveerde associatie
De specificiteit van de associatie
De tijdsrelatie
De biologische gradiënt
De biologische plausibiliteit
De coherentie van de geobserveerde associatie
Het type onderzoek waarop de geobserveerde associatie gebaseerd is
Associatie gebaseerd op analogie
Ondersteunt deze uitspraak de mogelijke causale relatie tussen roken en longkanker?
 Ja
 Neen
Licht uw keuze toe in drie lijnen.
8
Voorbeeldvraag module “Sociale omgeving”
Bestudeer aandachtig de vier onderstaande figuren met cijfermateriaal van ECHI 2014, en
formuleer in maximaal vijf lijnen de belangrijkste conclusies die je zou trekken bij vergelijking van
Finland en Roemenië.
Inkomens ongelijkheid – ECHI 2014
Dit is de verhouding van het totale inkomen van 20% van
de bevolking met het hoogste inkomen en dat van 20%
van de bevolking met het laagste inkomen.
Zelf-gerapporteerde chronische morbiditeit (%) – ECHI
2014
Zuigelingsterfte per 1000 levendgeborenen
ECHI 2014
Levensverwachting bij de geboorte (jaren)
Totale bevolking – ECHI 2014
9
Download