ANDERS EN EENDER HEIDENEN EN CHRISTENEN IN DE VIERDE EEUW Hans Hauben Universiteit Derde Leeftijd Leuven, 11 februari 2010 1. De Late Oudheid in het algemeen Late Oudheid te situeren tussen de vestiging van het dominaat door keizer Diocletianus (284-305) en het optreden van de profeet Mohammed (622) ten tijde van keizer Heraclius (610-641) – periode van de 4de tot en met de 1ste helft van de 6de eeuw te beschouwen als hoogbloei: bijv. codificatie van Justinianus en ontplooiing van het christendom in zijn diverse aspecten – hier nadruk op de 4de eeuw, ‘kanteleeuw’, beslissend voor de verdere geschiedenis. 2. Het optreden van Jezus van Nazareth in zijn historische context Een wereld in volle mutatie - C. Iulius Caesar Octavianus (keizer Augustus) als Mundi Salvator (Redder van de Wereld) en grondlegger van een nieuw Gouden Tijdperk (aurea saecula) - het Romeinse Eeuwfeest van 1-3 juni 17 v.C. en het Carmen saeculare van Horatius – de heilsverwachtingen bij de joden en de figuur van de Messias - een open en creatief jodendom in volle gisting, met een in diverse opzichten grote verscheidenheid: cultureel (traditionele versus gehelleniseerde joden; vandaar ‘Hebreeuwse’ jodenchristenen versus ‘Hellenisten’), leerstellig/ritueel (Sadduceeën, Farizeeën [incl. Zeloten en Sicarii], Essenen, Qumranleden [?], Baptisten en, na Jezus, ook Christenen [nosrim of Nazoreeërs]) en politiek (van sterk pro- tot hevig antiRomeins) – de verschillen op die diverse niveau’s kunnen elkaar overlappen of doorkruisen – de positie van Jezus – de moeilijke verhouding tussen joden en Romeinen met een overzicht van de latere messianistische opstanden: 66-73: grote opstand onder Nero o.l.v. Simon ben Giora, neergeslagen door Titus t.t.v. Vespasianus (69-79); verwoesting van de Tempel in 70 – 115-117: opstand onder Traianus (98-117) in Egypte, Cyrenaeca (Loukouas-Andreas), Cyprus, Mesopotamië – 132-135: opstand in Palaestina o.l.v. Sim(e)on bar Kosiba (bar Kochba), als messias erkend door rabbi 2 Aqiba, t.t.v. Hadrianus (117-138); Jerusalem wordt Romeinse kolonie Aelia Capitolina (130), voortaan verboden voor de joden. 3. Het christendom in de eerste drie eeuwen De figuur van Jezus als goddelijke Messias en Heiland-Redder (sôtêr) beantwoordt aan de diepste aspiraties en denkbeelden van (vele) Joden, Grieken en Romeinen bij het begin van onze jaartelling – de opkomst van de heidenchristenen en hun doorbraak op het Apostelenconcilie van Jerusalem (48 of 49) dankzij Paulus, gehelleniseerde farizeeër en joodchristen – de terugplooiing van het jodendom op zichzelf en de terugkeer naar de traditie, de Synode van Iavne/Iamnia (ca. 90-100) o.l.v. rabban Gamaliël II en het ontstaan van het orthodoxe (farizeïsche) jodendom o.l.v. rabbijnen – de vervreemding tussen joden en jodenchristenen, jodenchristenen en heidenchristenen, joden en christenen – de Romeinse autoriteiten en de christenen in de 1ste en 2de eeuw – de algemene vervolgingen onder Decius (249-251) en Valerianus (253-260) – de bloei van het christendom in de laatste decennia van de 3de eeuw. 4. De Grote of Diocletiaanse Vervolging (303-311/313) Diocletianus (284-305) en de tetrarchie – de grote kerkvervolging: oorzaken en aanleiding(en) – de Terminalia (23 februari) van 303 – de vier edicten van Diocletianus: 1 (24-2-303), 2 (vroege zomer 303), 3 (vóór 20 november 303), 4 (januari of februari 304) – de twee edicten van Maximinus Daia (306 en 309) - de deportaties naar de porfiergroeven in de Thebaïs en de kopermijnen van Phainô in Palaestina – de feitelijke toepassing van de edicten: de verdraagzame keizer Constantius I Chlorus versus fanatici als de keizers Galerius en Maximinus Daia of de goeverneurs Urbanus (Palaestina, 304307) en Culcianus (Egypte, ca. 301-308) – de verschillende visie van heidenen en christen op de betekenis van offers aan de traditionele goden en de keizer – de feitelijke houding van de christenen en de werkelijke draagwijdte van de repressie – het tolerantie-edict van Galerius, uitgevaardigd te Serdica (Sofia) en bekendgemaakt te Nicomedië op 30 april 311: ut denuo sint Christiani – de laatste slachtoffers van Maximinus Daia (Klein-Azië, Syrië, Egypte): bisschop Petrus van Alexandrië (25-11311) en presbyter Lucianus van Antiochië (7-1-312) – de proclamatie van Milaan (februari 313) door Konstantijn en Licinius en de omzendbrief van Licinius (Nicomedië, 13-6-313) – de bekering van Konstantijn (306-337) – de verlegging van het christelijk ideaal van martelaarschap naar ascese en het ontstaan van het monnikenwezen – verdeeldheid als gevolg van de vervolgingen: puriteinse 3 groeperingen als Novatianen, Melitianen, Donatisten – voordien reeds leerstellige dissidenties: gnostici Quartodecimanen. (incl. Manicheeërs), Marcionieten, Montanisten, 5. Een transcendente God en een veelbelovend hiernamaals Heidenen en christenen hebben deel aan hetzelfde geestelijk klimaat – vergelijk Porphyrios van Tyr (3de eeuw), keizer Julianus (de ‘Afvallige’) (361-363) of de vrouwelijke Alexandrijnse filosoof Hypatia († 415) met kerkvaders als Ambrosius of Augustinus – diepe religiositeit gekenmerkt door twee fundamentele gelijklopende opvattingen: één God en de onsterflijkheid van de mens, die in God zijn eindbestemming vindt – de idee van God bij de heidenen: van henotheïsme tot strikt monotheïsme via assimilatie en hiërarchisering van traditionele goden, de rol van de zonnegod (Sol Invictus) en het mislukte experiment van Aurelianus (270-275), de absolute, transcendente (cf. Hermes Trismegistos, Iuppiter Summus Exsuperantissimus) en menslievende God van de Late Oudheid versus de mensnabije goden van rond de erawende – het monotheïsme van joden en christenen – de Hypsitariërs (vereerders van Theos Hypsistos, de ‘Hoogste God’) – een groot verschil maar een kleine overstap: keizer Konstantijn, de neoplatonist Synesios van Ptolemaïs (ca. 370-413/414), de vader van Gregorius van Nazianze (325) – het groeiend belang van het hiernamaals: de onsterflijkheid van de ziel (heidenen, christenen) en het lichaam (christenen). 6. Het belang van de doctrine Anders dan in de traditionele godsdienst (verzameling van riten en gebruiken), wordt de geloofsinhoud veel belangrijker: geeft het ontstaan aan een gestructureerde dogmatiek en uitgewerkte theologie, gebaseerd op goddelijke openbaringen opgetekend in heilige boeken – Joden concentreren zich vanaf 70 bijna uitsluitend op hun geschriften en ontwikkelen aldus hun leer: Thora, Mishna, Tosefta, Talmud - doorheen de doctrinele crisissen van de 4de en 5de eeuw en mede met de middelen hun aangereikt door de Griekse filosofie (neoplatonisme), definiëren de christenen hun orthodoxie – het belang van de Concilies van Nicaea (325) en Constantinopel (381) en de leer van de consubstantialiteit, gericht tegen alle mogelijke vormen van arianisme – de specifieke inbreng van de christenen: God als Liefde én Rede - ook bij heidenen goddelijke openbaringen neergeschreven in heilige boeken: bijv. orakelverzamelingen, de openbaringen van Hermes Trismegistos (Thôt) – toch verschil: bij joden en christenen 4 niet gebaseerd op mythologie maar op geschiedenis (of wat als zodanig wordt beschouwd): belang van heilsgeschiedenis. 7. Christelijke cultus en heidense culten Christendom groeit op temidden van allerlei mysteriegodsdiensten: vandaar een aantal karakteristieke gelijkenissen: belang van de intiatie, geheim karakter van de eredienst, veranderde functie van het cultusgebouw – tal van overeenkomsten in de beeldende kunsten: christenen nemen iconografische thema’s van heidense tijdgenoten over: phenix (symbool van onsterfelijkheid, resp. verrijzenis), Orpheus (bedwinger van de passies, resp. symbool van Christus), bucolisch landschap (paradijs), orante (symbool van vroomheid), goede herder (gelovige die offerdier brengt, Hermes of bucolische figuur bij de heidenen; Christus als de Goede Herder bij de christenen), Christus als Apollo Hêlios onder de Konstantijnse Sint-Pietersbasiliek te Rome. 8. Culturele gelijkenissen, groeiende mentaliteitsverschillen Heidenen en christenen deelgenoten in dezelfde klassieke cultuur – vroege christelijke geleerden (Clemens en Origenes, Hippolytus en Tertullianus) - de catechetenschool van Alexandrië als eerste ‘think tank’ van het jonge christendom - christelijke denkers uit de 4de eeuw (Athanasius van Alexandrië, Gregorius van Nazianze, de gebroeders Basilius van Caesarea en Gregorius van Nyssa, Ambrosius van Milaan, Hiëronymus van Stridon, Augustinus van Hippo) van superieur intellectueel niveau, sommigen stammend uit aristocratische families en in nauw contact met gecultiveerde heidenen - verwevenheid van klassieke cultuur en christendom. Nieuwe godsdienst met zijn specifieke altruïstische ethiek veroorzaakt op termijn een ingrijpende mentaliteitswijziging - voor het eerst in de geschiedenis wordt ernstig werk gemaakt van armenzorg: geleidelijke verschuiving van traditionele euergesia naar werkelijke bekommernis om de behoeftigen: Gregorius van Nyssa, Basilius van Caesarea en zijn ‘basileion’ - Julianus (361-363) stelt de christenen tot voorbeeld – waar de overheid faalt, nemen bisschoppen hun verantwoordelijkheid op: worden leiders van hun volk (reeds bij Gregorius de Wonderdoener in de 3de eeuw). 5 9. De triomf van het christendom Na erkenning door Konstantijn wordt christendom steeds onverdraagzamer, ook intern heidendom in defensieve positie - kortstondige reacties onder Julianus (361-363) en de usurpator Eugenius (392-394) - christelijke keizers oefenen nog het ambt uit van pontifex maximus tot de winter van 382-383 - breekpunt onder Theodosius (379-395), die van christendom staatsgodsdienst maakt: constitutie Cunctos populos (28-2-380) (legt katholieke orthodoxie vast) en verbod op heidense culten (8-11-392). Staten waar het christendom al staatsgodsdienst was geworden: Armenië (ca. 301), Iberië (Kartli, Oost-Georgië, 337 of 352-356), Ethiopië (rijk van Aksum, midden 4de eeuw) - mogelijk voorafgegaan door Edessa (het huidige Urfa [T], hoofdstad van het koninkrijk Osroëne, vroege 3de eeuw), centrum van het Syrische christendom. Onderdrukking van de heidenen vooral in Egypte: fanatieke monniken ageren tegen tempels - moord op Hypatia van Alexandrië (415) - sluiting van de Neoplatonische School in Athene op last van keizer Justinianus (529). 10. De laatste heidenen Heroïsche weerstand van de heidense aristocratie te Rome – tragische strijd tussen Symmachus (stadsprefect 384-385; consul 391) en bisschop Ambrosius van Milaan om het al dan niet terugplaatsen van het Victoria-altaar in de Romeinse Senaat - de ontroerende verzen van Rutilius Claudius Namatianus (stadsprefect 414) naar aanleiding van zijn terugkeer naar zijn Gallische geboortegrond (417) - groepen heidense ascetische intellectuelen als een soort tegenhangers van de monniken – heidense restanten onder het gewone volk en ‘pockets’ o.m. in Klein-Azië – heidendom rond 600 (onder paus Gregorius de Grote) verdwenen te Rome. 11. Slotbeschouwingen Gevolgen van de al te snelle bekering van de weinig geletterde volksmassa’s en de massale overstap van de Germanen naar het christendom in de loop van de 5de en 6de eeuw - het belang van een sterke en goed georganiseerde clerus (zoals in het oude Rome) – de unificerende rol van het christendom als eerste wereldgodsdienst, geënt op de eerste universele (d.i. de hellenistische) cultuur, gedragen door het eerste universeel rechtssysteem, dat van Rome.