Commissie voor ruimtelijke ordening volkshuisvesting en land- en tuinbouw Datum commissievergadering: 14 juni 2000 DIS-stuknummer Secretaris Doorkiesnummer Behandelend ambtenaar Dienst/afdeling Nummer commissiestuk Status Datum Bijlagen : : : : : : : : : : : : drs. J.H.A.M. Jansen 073 6812512 J.Jansen REW RVL-0132 ter advisering ter bespreking ter kennisneming ter vaststelling 11 augustus 2000 verslag Onderwerp: Concept-verslag vergadering RVL-RLG 14 juni 2000 Voorstel aan commissie: Ter vaststelling Eventuele nadere opmerkingen: Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant genomen besluit, namens deze, drs. J.H.A.M. Jansen, secretaris Commissie voor ruimtelijke ordening volkshuisvesting en land- en tuinbouw 1. verslag Aanwezigen: Mw. I. van Klinken-Vermeulen (PvdA) plv voorzitter; gedeputeerde drs.P.L.B.A. van Geel; mw.C.A.Bastiaansen (CDA);mevr.K. van den Berg (GroenLinks); mevr. S.D. Duives-Cahuzak (PvdA); drs A.J. Gorter (D66); mevr.H.F.G. de Groot-Jansen (CDA); drs P.A.C.T. van Heeswijk (CDA);L.H. van der Kallen (BOF); M. van Langevelde (SGP\RPF\GPV);F.M.J.J.H. Le Hane (ASP); M.T.J.M. van Lith (CDA); mw. M.J.A. Nijssen (PvdA); H.J. Polderman (SP); mw. S. Schokker (GroenLinks);mw. H.E.M. Spermon-Marijnen (VVD); G.H.L. Velthuizen (PvdA); J.A. Verhoeven (VVD); dr. J.J. Geen (CDA); W.F.C. van Pinxteren (VVD) 1 Opening Mevrouw Van Klinken neemt de rol van voorzitter waar van de heer Van der Stoel. De heer Van der Stoel is door familieomstandigheden verhinderd. 2 Mededelingen en ingekomen stukken Mededelingen Gedeputeerde de heer Van Geel geeft terugmelding van het gesprek met Minister Pronk op 1 juli. Aan de orde kwamen onder meer de volgende onderwerpen: overloop, contourenbeleid (verhouding rood\groen en de sturing daarvan), netwerksteden; herijking ruimtebehoefte. Ingekomen stukken: Mevr. Schokker refereert aan het IPO verslag van 8 juni en het daarin gememoreerde Buck-advies over provinciaal grondbeleid. Dat advies heeft de fractie graag ter beschikking. De heer Van Geel deelt mede dat het betreffend onderwerp zo spoedig mogelijk naar de Staten gaat, met begeleidend schrijven. Dat begeleidend schrijven moet nog worden geconcipieerd naar aanleiding van het IPO overleg. 3 Verslag 22 mei 200 (RVL-0117) Mevr. Schokker (GroenLinks) vraagt om nadere informatie\stand van zaken over onder meer de onderwerpen ‘ontwikkelingsfonds’ en ‘extra formatieplaats’ uit de Evaluatie Actieprogramma Biologische Landbouw. 4 Statenvoorstel Ruimte voor Ruimte BEHANDELING IN EERSTE TERMIJN De heer Geene (CDA): Het Statenvoorstel roept grote waardering op. De opmerkingen van de PPC dienen ter harte te worden genomen. Een majeur aandachtspunt vormt de voorgestelde tekst inzake de afwijkingsbevoegdheid van het streekplan (hfdst. 9.2.1). De fractie van het CDA onderschrijft de intentie, evenwel wijst er op dat tekst en toelichting niet met elkaar sporen. Zo is de regeling te ruim (bevoegdheden) , bevat geen tijdslimiet en mankeert aan objectieve toetsingscriteria bij het begrip ‘ruimtelijke kwaliteitswinst’. De CDA fractie reikt terzake een tekstvoorstel aan. Te overwegen is verder om stimulering van sloop niet te beperken tot stallen, maar uit te breiden tot opstallen. In dat geval kunnen ook andere-, het buitengebied ontsierende elementen worden aangepakt. In de toedeling van de extra woningen moeten plattelandsgemeenten kunnen participeren, ook in de situatie waarin geen kwalitatief geschikte locaties in betreffende gemeenten aanwezig zijn. De heer Verhoeven (VVD): De fractie van de VVD is het eens met het streven naar ruimtelijke kwaliteitswinst . Bij de verdeling van woningen dient de voorkeur uit te gaan naar plattelandsgemeenten. De VVD-fractie ziet graag een inspanning van het college voor extra woningen in west-Brabant. De participanten in de ontwikkelingsmaatschappij, zoals gemeenten en makelaars, moeten inderdaad bouwgerechtigden kunnen zijn. Een punt van orde en zorg betreft de erg ongelukkige termijn van ter inzage legging van de partiële herziening van het streekplan: vakantieperiode. Kan dat niet anders? Deze zorg wordt door de commissie gedeeld. Het welzijnsbesluit huisvesting van dieren uit 1994 claimt meer ruimte (30%); daaraan moet anno 2004 zijn voldaan. Dat kan een belangrijk drijvende kracht zijn bij de reductie van de veestapel. Dit kan een bron van frustratie zijn! Tot slot wijst de heer Verhoeven op de termijn (1-1-2003) waarbinnen alle landbouwbedrijven ‘grondgebonden’ dienen te zijn. De heer Gorter (D66): In zijn algemeenheid is de tekst op een aantal plaatsen wat vaag. Dat geldt bijvoorbeeld voor kwaliteitscriteria, kavelomvang en m3 inhoud. De ruimtelijke allocatie van de extra woningen behoeft duidelijke definiëring van de begrippen bebouwingscluster en rafelranden. Waar de streekplantekst spreekt over: “…..zoveel mogelijk aan te sluiten op bestaande bebouwing….” opteert de D66 fractie duidelijk voor een imperatieve tekst, waarin de twee woorden ‘zoveel mogelijk’ komen te vervallen. Bij het toerekenen van een extra woning moet ook cumulatie mogelijk zijn van meerdere kleine stallen. De fractie van D66 vindt het een gemis dat een analoge regeling voor glastuinbouw ontbreekt. De allocatie van extra woningen moet tevens de StructuurvisiePlus als referentiekader nemen (punt 3 bijlage PS voorstel). Punt 8 roept de vraag op naar de juridische status van een eventueel beeldkwaliteitsplan als toetsingselement. Punt 11 roept bevreemding op waar sloop en nieuwbouw op één en dezelfde sterlocatie mogelijk zijn. Mevrouw Schokker (GroenLinks): Algemeen De fractie van GroenLinks heeft waardering voor de snelle uitwerking van de Ruimte voor Ruimte regeling in deze partiëele herziening van het Streekplan. Wel heeft de fractie een lijstje met knelpunten die al eerder aan de dienst REW zijn kenbaar gemaakt. (een belangrijke voorgestelde verandering in de regeling betreft het punt dat particulier natuurbeheer mogelijk maakt in plaats van afdragen gronden in de EHS) Wanneer komt daar antwoord op en worden eventuele wijzigingen aan PS voorgelegd. Een aantal inhoudelijke opmerkingen: 1 Het provinciaal bestuur stelt geen eisen aan inhoud en oppervlakte van de woning. De fractie van GroenLinks vraagt zich af waarom de eisen uit de partiele herziening van 1998 losgelaten zijn. Dat maximum was al riant genoeg. Grote villa’s kunnen ontsierender zijn ook al staan ze in de rand van een dorp dan een stal in het buitengebied. Daarom zou het ook beter zijn de gemeenten aan te raden circa 10% van de te slopen bedrijfsbebouwing als oppervlakte van de te bouwen woning als uitgangspunt aan te houden. 2 “De bouw van de woning mag uitsluitend plaatsvinden binnen een kernrandzone of een bebouwingscluster en dient zoveel mogelijk aan te sluiten op bestaande bebouwing of een bebouwingscluster”. Deze passage doet geen recht aan de motie die door alle fracties ondersteund is en waarin voor een meer imperatieve redactie werd geoteerd. Het facultatief element ‘…zoveel mogelijk….’dient dan ook te worden geschrapt. Kernrandzone De definitie zoals die in de toelichting staat is veel te vaag en daarom moeilijk te handhaven. De fractie van GroenLinks ziet liever een definitie, waarbij alleen de open plaatsen binnen een kernrand opgevuld kunnen worden en nieuwe uitstulpingen uitgesloten worden. Aan de open plaatsen moet een maximum gesteld worden van b.v. 50100m. De discussie in de PPC over de casus in Breda maakt duidelijk dat zo’n definitie haalbaar is. “Cultuurhistorische en landschappelijke waarden dienen zoveel mogelijk te worden behouden dan wel versterkt. De milieuhygiënische en waterhuishoudkundige situatie ter plaatse mag niet verslechteren” Bij deze tekst hecht de fractie van GroenLinks er waarde aan dat ook de ecologische waarden en de mogelijkheden voor de ontwikkeling van deze waarden worden toegevoegd. De woorden “zoveel mogelijk” dienen hier te worden geschrapt. “Een goede landschappelijke en architectonische inpassing van de woning in de omgeving dient gewaarborgd te zijn “ Om werkelijk kwaliteitswinst te behalen is het naar de mening van de fractie van GroenLinks nodig om nu het inrichtingsbeleid van het huidige streekplan aan te scherpen met inrichtingseisen voor ecologisch groen en energie-extensievering. De provinciale C02 doelstellingen zouden daarmee zijn gediend. “De te slopen bedrijfsgebouwen mogen geen bijzondere cultuurhistorische waarde hebben” Onder dit punt zouden ook andere waarden uitgesloten kunnen worden. B.v. wanneer het nu al duidelijk is dat het gebouw op een al bekende sterlocatie staat. Voor dit soort gevallen zou de agrariër ook een vergoeding moeten krijgen waarbij de stal doorverkocht wordt. Tot slot maakt de fractie van GroenLinks bezwaar tegen de wel erg ongelukkige periode waarin de partiële herziening ter inzage wordt gelegd. De argumentatie daarvoor is ontoereikend. De heer Van Langevelde (RPF\GPV\SGP): De fractie RPF\GPV\SGP stemt in met het Statenvoorstel. De fractie schaart zich achter eerder in de vergadering gemaakte opmerkingen over definitiekwesties en voegt daaraan toe hoe ‘het clustergewijs bouwen van kleine complexen’ te objectiveren. De heer Le Hane (ASP): De fractie van ASP stemt in met het Statenvoorstel. Een aantal vraagpunten betreft onder meer wat wordt bedoeld met ‘extra beleidsruimte in te zetten voor alle stoppende veehouders’ alsmede het ‘zoveel mogelijk’ rekening houden met cultuurhistorische landschappelijke waarden. Bij het slopen van een bedrijfsgebouw kan zich een situatie voordoen dat stal en huis één zijn, evenwel met verschillende waarden. Mevrouw Duives (PvdA): De PvdA fractie vindt het een gemis dat het Pact van Brakkenstein geen ruimtelijke sturing geeft aan de instrumenten waarvan wij nu de uitvoering bespreken. Ten aanzien van de ‘ruimtelijke kwaliteitswinst’ gelden de volgende opmerkingen: Paragraaf 1 en 3 : De allocatie van woningen naar daarvoor planologisch geschikte locaties behoeft definiëring van een aantal begrippen als rafelrand, bebouwingscluster, kernrandzone etc. De allocatie van de extra woningen kent in de voorliggende tekst te veel flexibiliteit: ‘ zoveel mogelijk aan te sluiten op………’. De woorden ‘zoveel mogelijk’ moeten geschrapt en vervangen door ‘dienen’. Bij een perceelsomvang van 1000 à 1500m2 is nadere objectivering van het het begrip ‘buitengebiedkwaliteit’ nodig in het licht van het Brabants landschap. Meer in het bijzonder gaat het dan om voorschriften over bijvoorbeeld relatie kavelgrootte en bebouwd oppervlak en bouwhoogte. Vanuit volkshuisvesting ware bij de extra woningen ook aandacht te besteden aan de sociale woningbouw. Dit punt is ook door de heer Van Langevelde (SGP\RPF\GPV) genoemd. Bij de toedeling van woningen behoeven, in het kader van de verhouding stad\platteland niet alle gemeenten te kunnen participeren (dit i.t.t. tot de CDA-fractie; zie betoog dhr. Geene). Paragraaf 5 Zekerstelling: “Afwijking van het vereiste dat geen agrarische nieuwbouw plaats vindt op de plaats van geslooopte bedrijfsbebouwing is alleen mogelijk bij zwaarwegende planologische argumenten”. De fractie van de PvdA vindt het essentieel dat objectivering van zwaarwegende planologische argumenten plaats vindt in de vorm dat wordt aangetoond dat daadwerkelijk wordt verhuisd van een extensiveringsgebied naar een intensiveringsgebied. Bij de zelfstandige projectprocedure kan de vraag worden gesteld of de provincie voldoende sturingsmogelijkheden heeft; meer in het bijzonder zou het volgens de fractie van de PvdA mogelijk moeten zijn om planontwikkelingen aan elkaar te koppelen. Dan zou bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure voor de bouwlocatie, gesynchroniseerd kunnen worden met het bestemmingsplan voor sloop en aan het beeldkwaliteitsplan. In dit verband kan een versterkende werking uitgaan van een door de provincie zélf bij te houden registratie van sloop en nieuwbouw. De fractie van PvdA staat afhoudend tegenover de verruiming van de stankrichtlijnen uit het Pact van Brakkenstein voor zover het plafondgebieden betreft. De vraag is of wij deze verruiming moeten overnemen? De fractie van de PvdA is met de PPC van mening dat een integrale herziening de voorkeur heeft; de opmerkingen over onder meer West Brabant, eenduidige formuleringen , handhaving en enkele ander opmerkingen, worden door de fractie hier ingebracht. De aanvulling bij het Statenvoorstel heeft de instemming van de fractie van de PvdA. De fractie steunt daarbij het CDA in het tekstvoorstel over een meer objectief interimbeleid. BEANTWOORDING IN EERSTE TERMIJN De behandeling in eerste termijn maakt het nodig om de kerpunten van het proces nog eens duidelijk neer te zetten. Bij de Ruimte voor Ruimte regeling gaat het er om zoveel mogelijk m2 agrarische bedrijfsopstallen uit de markt te nemen. Om dat te effectueren zou het werken met kleine kavels, beperkte inhoud van de woningen en het voor een deel aanbieden van de extra woningen in het segment sociale woningbouw, contraproductief kunnen zijn. De regeling sluit overigens niet uit dat gemeenten hun volkshuisvestingsprogramma afstemmen op de sociale component; in de praktijk is dat evenwel met een kavelprijs van al gauw 2 ton (dus exclusief stichtingskosten) nauwelijks denkbaar. Daarnaast is een snelle- en duidelijke procedure nodig, mede ten faveure van duidelijkheid op korte termijn voor de ontwikkelingsmaatschappij. Een integrale herziening van het streekplan kent in dit verband een te lange procesgang. De commissie vraagt terecht om duidelijke definiëring van diverse begrippen. De materie is evenwel weerbarstig, hetgeen reeds anno 1998 bij de toenmalige partiële herziening van het streekplan bleek. Een stuk ‘intersubjectieve definiering’ in plaats van objectieve definiëring is het maximaal haalbare. Hierover vindt nog, in het kader van een bruikbaar toetsingskader, overleg plaats met de PPC. Dan wordt het stelsel van regels met de PPC besproken en niet zozeer de casuïstiek. Overigens is de praktijk dat ca. 95% van de artikel 19 aanvragen conform het vigerend streekplan is. De opmerkingen van diverse fracties over de ruime formulering van de aanvulling bij het Statenvoorstel en het terzake door de CDA-fractie ingediende tekstvoorstel, wordt meegenomen in de Memorie van Antwoord. Uit de commissie is opgemerkt dat het Pact van Brakkenstein geen ruimtelijke sturing geeft aan de instrumenten waarvan wij nu de uitwerking bespreken. Hierbij geldt dat goed voor ogen moet staan dat de Rijksregeling primair als doel heeft het uit de markt nemen van zoveel mogelijk varkensrechten c.q. bedrijfsbeëindiging. Een voorwaardelijke formulering, in de vorm van bijvoorbeeld ruimtelijke sturing is dan ook niet mogelijk. Aangaande de zekerstelling omtrent het weren van nieuwe bedrijfsgebouwen op slooplocaties (punt 11) en afwijkingsbevoegdheid ware voor ogen te houden dat in dergelijke situaties een win-win situatie kan worden bereikt. Overigens dient te worden opgemerkt dat elke verhuizng van een bedrijf gepaard gaat met korting op het aantal varkensrechten. In die zin leidt verhuizing naar perspectiefgebieden niet tot een toename van het aantal dieren. Waar de commissie een tijdsbepaling wenst in de werking van de aanvulling van het Statenvoorstel, wordt deze door de gedeputeerde niet nodig geacht. De positie van West-Brabant noopt tot een prudente opstelling van partijen richting Tweede Kamer. Dat moet in de memorie van antwoord komen. Dat geldt ook voor de generieke toepassing van de ontwikkelingsmaatschappij, alsmede voor het streven om milieuwinst te bereiken. In de toetsingspraktijk van artikel 19 WRO maakt het dierenwelzijn onderdeel uit van het toetsingskader. De juridische status van het beeldkwaliteitsplan is nog niet duidelijk. Overigens zijn goede privaatrechtelijke afspraken met partijen mogelijk. De sloopregeling kent bepaalde normeringen. Van meer belang is evenwel het bepalen van het uiteindelijk doel. Dat betekent dan ook dat naar bevind van zaken moet worden gehandeld. Daarbij is dan bijvoorbeeld ruimte voor het optellen van opstallen met geringe oppervlakte, als ook het cumuleren van oppervlakten welke verdeeld zijn over diverse bedrijven. BEHANDELING en BEANTWOORDING IN TWEEDE TERMIJN Gedeputeerde de heer Van Geel geeft aan dat de niet altijd even heldere teksten hun oorsprong hebben in materie die nog niet geheel is uitgekristalliseerd. In die zin was er dus geen andere mogelijkheid. De heer Verhoeven (VVD) vraagt om verduidelijking van de passage in het stuk 49/00B, pag. 2, ‘Algemeen’, de zin: ‘Door gericht veehouderijen uit te kopen zullen stankcirkels van veebedrijven verdwijnen……..’ Gedeputeerde de heer Van Geel zegt verduidelijking toe, mede in het licht van een uniforme benadering. De heer Verhoeven vraagt verder aandacht voor punt 11 ‘Zekerstelling’ . Een complicatie kan zich voordoen wanneer een bedrijf slechts een bepaalde tak uit de veehouderij staakt. De heer Gorter (D66): De niet overal even heldere tekst noopt tot aanscherping; de bedoeling is evenwel duidelijk. In de PS vergadering moet hierbij stil worden gestaan. Mevrouw Schokker (GroenLinks): De fractie van GroenLinks sluit zich aan bij voorgaande spreker. Een aantal vraagpunten blijfT. Dat betreft onder meer pagina 2, van de bijlage bij PS 49/00B de passage: ‘De gemeente wordt aangeraden circa 15% van de te slopen bedrijfsbebouwing als oppervlakte van de te bouwen woning als uitgangspunt aan te houden’. Dat geldt evenzeer voor de inhoud van de woning. De terinzage legging van de partiële herziening in de vacantieperiode zal de nodige zielsmassage vergen richting samenleving. De heer Van Geel antwoordt dat hieraan in communicatieve zin extra aandacht zal worden besteed. De terinzage leggingstermijn verloopt evenwel volgens een wettelijk vastgelegd tijdschema. De fractie van GroenLinks herhaalt nog eens het belang dat zij hecht aan de positie van het segment sociale woningbouw bij de extra toe te kennen woningen. De heer Van Geel wijst er op dat deze kwestie uit een oogpunt van financiëring nagenoeg onmogelijk is. Overigens zijn gemeenten zelf primair verantwoordelijk over de differentiatie van het volkshuisvestingsprogramma, in casu het toewijzen van de extra woningen aan het sociale woningbouw segment. Mevrouw Duives (PvdA): De vage teksten vormen ook voor de PvdA-fractie een probleem. Daarnaast intrigeert het de fractie wat er gebeurt met de 5% artikel 19 aanvragen die niet passen in het vigerend beleid. De fractie van de PvdA verzet zich tegen een eventuele situatie waarbij de verruiming van de stankcirkels ook voor plafondgebieden zou gaan gelden. Gedeputeerde de heer Van Geel antwoordt dat het Pact van Brakkenstein bepalend is. De voorzitter, mevrouw Van Klinken-Vermeulen , concludeert dat naar aanleiding van de behandeling een memorie van antwoord moet komen, met daarin aandacht voor een aantal hiervoor genoemde aspecten. De fractie van GroenLinks kan haar financiële beoordeling eerst geven bij de vergadering van Provinciale Staten. De fractie van de PvdA merkt expliciet op het eens te zijn met de strekking van het Statenvoorstel, evenwel behoeft een groot aantal aspecten fractieberaad. Uiteindelijk geeft de commissie een positief advies. 5 Statenvoorstel Brabant Uitgelijnd PS 40/00 Behandeling in eerste en tweede termijn Mevrouw Nijssen (PvdA): proces Het gevolgde interactieve proces is een compliment waard. inhoudI Inhoudelijk komt de fractie tot de volgende bevindingen: - ecologische kwaliteit en verscheidenheid Voor de PvdA gaat het in het nieuwe streekplan erom dat de druk op de ruimte zo gereguleerd wordt dat de ecologische kwaliteit en de verscheidenheid niet alleen behouden blijfven maar ook versterkt c.q. verbeterd worden. De analyse dat de economische ontwikkeling te veel de nadruk gekregen heeft ten koste van het ecologische kapitaal (natuur, milieu, open ruimte) wordt onderschreven. -ontkoppeling economische groei en ruimtebeslag; drietrapsraket De fractie van de PvdA is verheugd over de ontkoppeling van economische groei en groei van het ruimtebeslag. De aanpak waarbij het aansnijden van nieuwe ruimte in directe samenhang met de mogelijkheden voor inbreiding en herstructurering wordt geplaatst is te zwak. In Brabant Contrastrijk wordt terzake de drietrapsraket inbreiden, aanbreiden en vervolgens nieuwe ruimte aansnijden gepresenteerd. Dat gaat dus verder dan het ‘optimaal benutten’ van de mogelijkheden voor herstructurering en inbreiding zoals in Brabant Uitgelijnd staat. In dit verband is ook de term zuinig ruimtegebruik meer op zijn plaats dan de term zorgvuldig ruimtegebruik. -lagenbenadering De fractie van de PvdA gaat akkoord met de methodiek van de lagenbenadering als uitgangspunt voor verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid. Daarmee wordt afstand gedaan van het categoriedenken en de nadruk gelegd op het ruimtelijke kwaliteitsdenken. Verstedelijking moet op de eerste plaats geconcentreerd worden in de grote steden en daarnaast op Moerdijk. De A16 en dan het gedeelte van Moerdijk tot Breda beschouwt de fractie daarbij als ontwikkelingsas. -grensoverschrijdend denken Twee opmerkingen. Centraal staat hier de afstemming van wat wij als provincie willen met aangrenzende regio's en provincies. In dat verband wijst de fractie overloop naar Brabant voor de Randstad af. De tracéstudie van de Ijzeren Rijn is nog niet gereed. Daarom spreekt de fractie nu geen voorkeur uit. -Concentratie van verstedelijking. Steden moeten steden worden en landelijk gebied moet landelijk gebied blijven. De fractie heeft sterke twijfels bij het concept van de stedelijke regio. Een dergelijk groot gebied als zoekgebied voor verstedelijking legt te weinig druk op het principe van inbreiden en herstructureren. De fractie vreest de verwachtingen die deze kaart wekt voor de tussenliggende gemeenten binnen de stedelijke regio. Op zich steunt de fractie de gedachte dat steden complementair zijn en zich van daaruit zouden moeten ontwikkelen. Evenwel is dit slechts een ruimtelijk/organisatorisch concept dat geen vertaling behoeft op een kaart. In wezen is daaraan al uitvoering gegeven met het overnemen van de gedachte , de vijf grote steden in hun onderlinge complementariteit apart te positioneren binnen de stedelijke regio's. De fractie is ervan overtuigd dat de drietrapsraket inbreiden, aanbreiden en uitbreiden gerealiseerd moet worden door te sturen op ruimtebeslag. Door duidelijkheid te geven via het trekken van contouren. In dit verband lijkt het concept van de groene mal kansrijk zoals dit al voor een paar grote steden is ontwikkeld en aanvaard. De structurerende groene zones die op de kaart aangegeven staan als dikke of dunnen pijlen zouden vervolgens vertaald moeten worden in een regionale natuur en landschapseenheid. De meertrapsraket van het CDA (inbreiding stad, inbreiding stedelijk gebied, inbreiding landelijk gebied, uitbreiding stad, uitbreiding stedelijk gebied, uitbreiding landelijk gebied) biedt een goede garantie voor verdere concentratie van verstedelijking in de grote steden. -bedrijventerreinen De fractie gaat akkoord met de drieslag lokaal bedrijventerrein, regionaal bedrijventerrein en stedelijk bedrijventerrein. In IPO-verband is onlangs een studie overhandigd aan gedeputeerde de heer Van Geel over de provinciale behoefteramingen voor bedrijventerreinen. De studie is gemaakt door OTB in opdracht van Stichting Natuur en Milieu en de provinciale milieufederaties. De studie leidt tot een aanzienlijke reductie in de behoefte aan bedrijventerreinen. De fractie stelt het op prijs wanneer deze studie behandeld wordt in deze commissie aangevuld met leden van de commissie EZA voorzien van een advies van GS. -Verkeer en vervoer Bij verkeer- en vervoer ontbreekt de visie op water als vaarweg. Verder is de fractie van mening dat de nadruk moet liggen op beheer. In het verlengde daarvan hoeven voor de fractie de wegen die nog in studie zijn niet meegenomen te worden in het streekplan. -water, bodem, landschap, cultuurhistorie De fractie geeft krachtige ondersteuning aan het streven om water, bodem, landschap en cultuurhistorie nader handen en voeten te geven. Ook het belvedèrebeleid van het rijk moet opgenomen worden in het nieuwe streekplan. Er moet een cultuurhistorische waardenkaart komen. Datzelfde geldt voor water met daarbij de vertaling wat dit betekent voor de ruimtelijke ordening. -natuur Over deze paragraaf drie opmerkingen: - De fractie is geen voorstander van verdeling van de natuur in beschermingsniveaus omdat dit het gevaar in zich heeft dat het lage niveau slechts een formaliteit is wat in de praktijk geen bescherming biedt. Op zich staat een dergelijke indeling ook haaks op de conclusie dat de kwaliteit van de natuur juist te wensen overlaat. In wezen moet dus extra geïnvesteerd worden in de natuur. Een gradatie vooraf doet daaraan afbreuk. De discussie dient overigens te gaan over de prioriteiten van de verschillende maatschappelijke belangen en de daarbij horende mate van legitimering van aantasting van de natuur. - De fractie gaat ervan uit dat de hele GHS, extensiveringsgebied is en dat dit niet alleen beperkt blijft tot de regionale natuur- en landschapseenheden. Sterker nog: de fractie verwacht dat de GHS gaat groeien bij de invulling van de reconstructie. - Het is van groot belang de positie te benadrukken van de ecologische slagaders tussen de regionale natuur- en landschapseenheden. Dit vergroot de kans op duurzaam voortbestaan van de EHS aanmerkelijk. - sociale paragraaf De sociale paragraaf stemt tot tevredenheid. Een aanvullende opmerking. Het probleem van de leefbaarheid in de kleine kernen is te veel vertaald als een probleem van de ouderen terwijl het gebrek aan verenigingen en accommodaties ook een probleem is voor de groep jongeren. -economische structuur De fractie is akkoord met de visieontwikkeling over de economische structuur. Een dergelijk breed gedragen visie is een belangrijke bouwsteen voor het streekplan. De fractie gaat er van uit dat de economische structuur aan de commissie ter advisering wordt voorgelegd. Daar hoort dan ook bij de analyse die OTB verricht heeft naar de provinciale behoefteramingen voor bedrijventerreinen. Op zich zijn de conclusies van deze studie een krachtige onderbouwing van het concept van de drietrapsraket. Overigens onderkent de fractie de noodzaak van enige schuifruimte voor bedrijventerreinen maar hierbij moet ook in ogenschouw genomen worden dat een belangrijk deel van de nieuwe vestigingen nu al verplaatsingen zijn over korte afstand m.a.w. er ontstaat automatisch schuifruimte. De herstructurering van bestaande bedrijfsterreinen gaat gepaard met problemen zoals een ongunstige ligging en bereikbaarheid. Toch is er nog ruimtewinst te behalen bij een goed beheer , waaronder het binden van kavels aan een tijdsduur. De fractie heeft twijfels bij de noodzaak van een extern bestuurlijke klankbordgroep. De voortzetting van het interactieve proces en een actieve rol van statenleden biedt voldoende waarborgen voor een gedragen ruimtelijk beleid. De heer Le Hane (ASP): De ASP-fractie pleit voor het opnemen van de laatste ontwikkelingen in de wegenstructuur rondom Eindhoven en de ruit; Hasselt) De heer Van Langevelde (SGP\GPV\RPF): De fractie vindt het een goede zaak dat het automatisme van economische ontwikkeling en ruimtebeslag is losgekoppeld. Overigens ontstaat bij inbreiding een zekere spanning met de doelstelling van het behoud van groen in stedelijke gebieden. De leefbaarheid in kleine kernen behoeft aandacht op diverse fronten, waaronder ook multifunctioneel gebruik van gebouwen en voorzieningen. De leefbaarheid van het platteland is ook gediend met een ruimhartiger beleid inzake recreatieve voorzieningen in EHS gebieden. Mevrouw Van den Berg (GroenLinks): Algemeen: De fractie van GroenLinks hecht ook sterk aan echte steden en echt landelijk gebied; daarvoor is overigens nog een forse ruimtelijke kwaliteitsslag nodig. Het interactiefproces verdient een compliment. Inhoudelijk Het concept van de stedelijke regio’s zou gediend zijn met een kwalificatie als bestuurlijk concept, meer dan met een kwalificatie als ruimtelijk concept. Daarmee kan immers een krachtiger sturing van ontwikkelingen worden bereikt. De drietrapsraket voor nieuw ruimtebeslag heeft in voorliggend dossier een minder scherpe uitwerking gekregen als bij Brabant Contrastrijk. Dat is een verlies. De behoefteraming bedrijventerreinen ontbreekt; dat is een belangrijk manco. Met name de invloed van het beleid inzake zuinig en efficiënt ruimtegebruik ware daarbij als leidraad te gebruiken. Het verstedelijkingsbeleid dient plaats te vinden binnen strakke kaders. Dat is met name van belang in het overleg met Pronk. De fractie van GroenLinks verzet zich tegen het introduceren van uiteenlopende planologische beschermingsniveaus van natuur; de oppervlakte GHS mag niet worden aangetast. De heer Gorter (D66): De fractie van D66 heeft waardering voor het gevoerde proces. De volgende opmerkingen zijn verder van belang: Het vinden van een balans binnen de driehoek van RO, Economie en Natuur is gecompliceerd. In ieder geval wil D66 een ontkoppeling van het automatisme tussen economische groei en ruimtebeslag. Daarmee neemt de fractie afstand van het SEOB, dat de economische sector te kort gedaan voelt. De beeldkwaliteitsplannen behoeven een afzonderlijke toetsing; daarmee volgt de fractie het advies van de PPC . De fractie van D66 wenst extra waarborgen tegen verdere groei van ontwikkelingen aan de as Rotterdam, Breda, Antwerpen. Onduidelijk is welke regionale werkgelegenheidskernen worden bedoeld. De fractie van D66 ziet graag vóór de behandeling in PS tegemoet welke locaties bedoeld zijn die in aanmerking komen voor verantwoorde opvang. De ruimtelijke allocatie van glastuinbouw in stedelijke regio’s is voor de fractie van D66 planologisch onaanvaardbaar. De kwaliteit van die regios zou daarmee achteruit gaan. Over de Ijzeren-Rijn kan de fractie nu geen uitspraak doen, omdat de tracéstudie nog niet gereed is. Mevrouw Spermon (VVD): Hoofdstuk 1,2 en 3 Grote waardering spreekt de VVD-fractie uit over de wijze waarop het proces van inspraak inzake Brabant Uitgelijnd cq Brabant Contrastrijk heeft plaatsgevonden. Enige vragen en kanttekeningen . - samenstelling klankbordgroep Evenals de PPC is de VVD verbaasd over het ontbreken van rijksvertegenwoordigers in de samenstelling van de klankbordgroep . Deze vraag is eens te meer actueel in het licht van de afstemming met de 5e Nota Ruimtelijke Ordening. Het gaat dan o.a. om een sterker grensoverschrijdende positionering van het provinciaal ruimtelijk beleid zoals verwoord on onder meer het Incodelta-rapport. -capaciteit infrastructuur De te verwachten groei van zowel personen – als goederenvervoer voor de periode na 2010 roept de vraag op of de bestaande infrastructuur voldoende is. Onontkoombaar is een extra ruimtebeslag in de vorm van parkeerfaciliteiten gelet op de groei van het autoverkeer en het autogebruik. -ontkoppeling Ontkoppeling van economische groei en groei van het ruimtebeslag voor stedelijke functies is naar de mening van de VVD-Fractie een utopische gedachte. Wel zal zorgvuldig met het ruimtebeslag omgegaan moeten worden (dat is iets anders dan ‘zuinig ruimtegebruik’). (op dit punt ontspint zich een discussie tussen enerzijds de fractie van de VVD en anderzijds de fracties van GroenLinks en D66; een verantwoorde- en zorgvuldige ruimtebenutting kan beperkingen opleggen in de vestiging van activiteiten). Het uitgangspunt van BALANS blijft hierbinnen belangrijk. De fractie van de VVD hecht belang aan het vaart zetten achter de ontwikkeling van de EHS; de EHS is een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor het (internationaal) bedrijfsleven. -verstedelijking Ongebreidelde verstedelijking is ook voor de VVD fractie onaanvaardbaar. De VVD wil naast de verstedelijking die geconcentreerd zal worden in de stedelijke regio’s eveneens een plaats voor multimodale verstedelijkingsassen waar het wonen, werken en recreeren kan plaatsvinden. Daarmee is de kwaliteit van de leefomgeving in de stedelijke regio’s gediend.. Hoofdstuk 4 - multifunctioneel en efficiënt ruimtegebruik De fractie van de VVD is evenals de overige fracties van mening dat gestreefd moet worden naar multifunctioneel- en hergebruik van bestaande ruimte , inclusief bepalingen over hoogte en de diepte. - Lagenbenadering De fractie ondersteunt de lagenbenadering als uitgangspunt voor verdere uitwerking van het provinciaal ruimtelijk beleid. -Kwaliteit landelijk gebied Een snelle realisering van de EHS is hiervoor van groot belang, met daarin aandacht voor een afgewogen bescherming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. - bereikbaarheid Voor de VVD vormt bereikbaarheid een basale behoefte; de VVD-Fractie deelt dan ook absoluut niet de mening van het college dat mobiliteitsbeperking als doelstelling een kans van slagen heeft. Creatieve oplossingen moeten ruimte krijgen, waarbij in het oog moet worden gehouden dat het goederenvervoer het meest onontgonnen terrein is. De VVD staat achter het besluit geen onderscheid meer te maken tussen transportassen en ontwikkelingsassen. -concentratie verstedelijking De VVD wenst geen rigide rode en groene contouren, wel harde overgangen tussen stad en land met daarin sterke economische functies. -grondverwerving Verwerving van ruimte blijft een groot probleem voor de overheid omdat aanscherping van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten vraagtekens oproept tav de effectiviteit ,daar het optierecht van marktpartijen via de wet mogelijk blijft. Ook wat betreft de verwerving van grond voor de ontwikkeling van de EHS, en voor de robuuste verbindingszones zou een goed instrumentarium moeten worden ontwikkeld . -beschermingsniveaus De VVD-Fractie onderschrijft de mening omtrent de variatie in beschermingsniveau cq beschermingsregime en stelt eveneens de vraag of nieuw groen ook als vrij groen gekwalificeerd kan worden . -leefbaarheid platteland Het primaat van landbouw en natuur is niet langer een vast gegeven; integraliteit van (afgeleide) belangen is nu aan de orde. Vormgeving daarvan is nu aandachtspunt. Een mooier buitengebied kan gestalte krijgen voor en via recreatie en toerisme. Waar wel het primaat van de landbouw aanwezig is wordt alleen gesproken over de PUN-nota en dus de reconstructie-gebieden op de zandgrond. Vergeten wordt dat de Pun-nota niet gaat over Westelijk Noord-Brabant. Waar blijft de visie over het buitengebied daar? Verder kan de VVDFractie zich vinden in de indeling van de extensiveringsgebieden ,de plafondgebieden en de perspectiefgebieden. Wat betreft het platteland: VVD zag graag bepaalde aan huis gebonden activiteiten terug in de woonwijken, daar dit de leefbaarheid zeer ten goede zal komen en met de ICT is het dan ook een van de kansen om eveneens onnodige mobiliteit te voorkomen. De VVD is van mening dat in het buitengebied aandacht moet komen voor de diversiteit van kernen. Dat betekent dat economische groei niet alleen in stedelijke regio’s moet geconcentreerd, maar nadrukkelijk ook gesitueerd zou moeten kunnen worden in buitengebied kernen met een regionale functie. Analoog geldt dit voor de allocatie van de kwalitatieve woningnood; de nota Wonen van Remkes vraagt om grotere woningen met meer omgevingsruimte. Er is grote belangstelling bij de burgers om ruim en groen te wonen en volgens de VVD-Fractie is dit mogelijk zonder dat daarbij natuurwaarden en ruimtelijke kwaliteiten worden geschaad. Er moet zoveel mogelijk gezocht worden naar “Win – Win “ situaties. De sector recreatie en toerisme behoeft meer aandacht als motor voor het buitengebied, mede ter compenstie van de uitstoot in de landbouw. In dat kader zal het begrip “kernrandzone “nader gedefinieerd moeten worden. Voor de VVD zijn de kernrandzone’s bij uitstek geschikt voor gemengde functies. Ten aanzien van de glastuinbouw blijft de fractie bij de eerder ingenomen standpunten. De (internationale) positie van west-Brabant vraagt om een specifiek daarop afgestemd ruimtelijk planologisch concept. De keuze voor vier stedelijke regio’s , als reactie op de kritiek van een oost\west gerichte ruimtelijk planologische perceptie voldoet daar niet aan. De heer Van Heeswijk (CDA): Beslispunt 1 , beslispunt 36 De beleidsvorming van onder op behoeft continuering. In dat verband moet de structuurvisieplus een anker zijn voor het nieuwe streekplan, dwz meer dan slechts een bouwsteen. Dat geldt ook voor de plannen van de streekcommissies bij de reconstructie. De fractie ziet graag een visie tegemoet op de teeltondersteunende voorzieningen in de land- en tuinbouw. Verder moet het provinciaal bestuur serieuzer werk maken van handhaving. Beslispunt 5 Het concept ‘stedelijke regio’ wordt nog nader uitgewerkt. Daarin wil de CDA, zich aansluitend bij het PPC advies, een nadrukkelijker functieonderscheid tussen stad en stedelijke leefomgeving. In antwoord op een interruptie van mevrouw Spermon (VVD) en mevrouw Van den Berg (GroenLinks) mbt de positie van de stedelijke regio, geeft de heer Van Heeswijk aan dat er een aflopende prioriteit is van stad, via stedelijke regio naar landelijk gebied. De CDA fractie vraagt nadrukkelijk aandacht voor de positie van het beeldkwaliteitsplan. Zij hecht daar, evenals D66, veel waarde aan. Dat betekent een streven naar verbeterde inpassing van ‘rood’ (voorbeelden: bouwhoogtezonering, reclameuitingen etc.) Het stedelijk groen behoeft belangrijke impuls. De groene mallen dienen versterkt te worden vanuit hun geschiktheid voor natuurbeheer en recreatie. Beslispunt 10 en 13: wonen Ten behoeve van een kwaliteitsimpuls zou de regionale contingentverdeling meer geënt moeten worden op inbreiding en herstructurering. Beslispunt 11 Beslispunt 12 Voor de CDA-fractie is het concept ‘regionale bedrijventerreinen’ van groot belang voor de beperking van de mobiliteit en tegelijkertijd voor de leefbaarheid op het platteland. Het schaalvraagstuk behoeft evenwel nog nader onderzoek. Beslispunt 16,17,18 De CDA-fractie is geen voorstander van nieuwe infrastructurele doorsnijdingen. Beslispunt 19 Naast cultuurhistorische waarden op lokaal- en subregionaal niveau zijn er cultuurhistorische waarden op provinciaal niveau. Ook daarvoor is bescherming nodig. Beslispunt 20, 21 en 23 De intermediaire gebieden nabij bosgebied, kennen achteruitgang. Van belang is daarop instrumenten in te zetten. Daarin zouden agrarisch natuurbeheer en natuurontwikkeling gecombineerd moeten worden. Faciliteiten en vergoedingen horen daar ook bij. Beslispunt 22 en 24 Provinciale zonering heeft niet de instemming van het CDA. Het gevaar is evenwel aanwezig dat via de achterdeur van regionale landschapseenheden, toch weer die zonering ontstaat. Daarmee wordt indirect een plafond gelegd in de perspectiefgebieden voor landbouw. Een pilot is hiervoor zeer welkom. Beslispunt 25,26,27,28,29,30,31,32,33,34 In kleine kernen staat de leefbaarheid onder druk. Zaak is om daarvoor ruimtelijke instrumenten te ontwikkelen, bv samen met TELOS indicatoren voor sociale duurzaamheid. Beslispunt 34a Een visie op de winkelstructuur ontbreekt. Het CDA hecht aan een fijnmazige structuur. Daartoe horen ook dorpscentra (leefbaarheid), in ieder geval niet op bedrijventerreinen. De heer Van der Kallen (BOF): De economische dynamiek kan alleen dan evenwichtig verlopen indien meerwaarde ontstaat voor de zachte sectoren. Dat leidt tot de logische consequentie dat ruimtebeheersing absolute prioriteit moet krijgen. Er is geen schaarste aan ruimte. Het gaat om efficiënte inrichting en beheer: parkeren, bouwhoogten, geen strategische reserves, pacht). Beantwoording door gedeputeerde de heer Van Geel De commissie noemt een aantal aandachtspunten en sturingspunten. Het stedelijke regio concept is in de relatie naar de 5de Nota geënt op de lagenbenadering en daarmee defensief van aard. Het is uitdrukkelijk geen bestuurlijk concept. Het ruimtegebruik in relatie tot contouren is een afgeleide van 'beleidsarme behoefteramingen'. Dat betekent dat die ramingen niet normatief van aard zijn. Zo maakt de door de commissie geaccentueerde parameter van zorgvuldig\zuinig ruimtegebruik geen onderdeel uit van het behoefteberekeningsmodel. Dat geldt ook voor de aspecten uit het OTB rapport. Dit rapport vormt overigens één van de actiepunten in de strategische agenda. Mogelijk dat in het najaar de commissie hierover nader verneemt. In de sturing van het ruimtegebruik blijven de beleidsdoelen gehandhaafd. Wel is een ontkoppeling doorgevoerd in het automatisme economische groei en ruimtebeslag. Dat is een toevoeging t.o.v. Brabant Contrastrijk. De positie van de rode contour wordt door het Rijk zwaar aangezet. Dit contourbegrip is juist een sturingsbegrip. In de Brabantse situatie is dat begrip niet werkzaam; er is immers teveel (latente) ruimte in dorpen. Vandaar dat het provinciaal bestuur het 'migratiesaldo nul' instrument gebruikt, een instrument dat in de Brabantse situatie meer effect sorteert en dat ook nog eens getuigt van een grotere zorg voor het landelijk gebied dan van Rijkswege. Het provinciaal bestuur is dus tegen verdere aanscherping van de rode contour. In de positie van de GHS moet ook aandacht komen voor 'nieuw groen'. Het gaat dan om een adequaat beschermingsrégime van na 1988 aangelegd nieuw groen. Dat nieuw groen - aangelegd vanuit milieudoelstellingen- kent tot nog toe geen planologische bescherming. De voorzitter, mevrouw Van Klinken-Vermeulen, concludeert dat de commissie een positief advies geeft over het voorliggende Statenvoorstel en de aanvulling daarop. Streekplanafwijking BZOB (RVL-0113) Mevrouw De Groot (CDA): Gelet op met name de lange procesgang van het BZOB en gezien ook de consistente advisering door de PPC, stemt het CDA in met deze streekplanafwijking. Een zichtlokatie in zijn algemeenheid mag en kan overigens geen zwaar wegend belang zijn om van het streekplan af te wijken. Het element 'compensatie' en het eventuele procesrisico is voor het CDA aanleiding om er bij het college op aan te dringen opnieuw in overleg te treden met het gemeentebestuur. De heer Biemans (VVD): Ook de VVD-fractie is van mening dat er reeds lang sprake is van een consistent beleid; dat betekent dat daarvan niet zomaar kan worden afgeweken. Een zichtlokatie in onderhavige kwestie hoort ten enenmale bij een bedrijventerrein van bovenregionale importantie. De VVD-fractie hecht aan verdere onderhandeling over de oorspronkelijk voorziene goederenspoorlijn. De VVD stemt in met de streekplanafwijking. De heer Gorter (D66): Weliswaar heeft de PPC zich telkens positief opgesteld in deze kwestie en heeft het college in haar goedkeuringsbeleid van het bestemmingsplan het PPC advies gevolgd, dat neemt niet weg dat , nu het maatschappelijk belang van onder meer bospercelen zo veel groter is geworden, van deze lijn niet moet worden afgeweken. De fractie van D66 vindt dat hier sprake is van een dusdanig zwaarwegend maatschappelijk belang, dat streekplanafwijking ten enenmale niet te rechtvaardigen valt. De fractie van D66 adviseert negatief. Mevrouw Van den Berg (GroenLinks): De fractie van GroenLinks sluit zich aan bij het betoog van de fractie van D66. Zij wenst daaraan toegevoegd te zien, dat wederom sprake is van aantasting van de GHS, zonder dat ook maar in de geringste mate de maatschappelijke relevantie is aangetoond. Ook GroenLinks adviseert negatief. De heer Le Hane (ASP): De fractie ASP geeft een positief advies , rekening houdend met het SRE- en PPC advies. De heer Van der Kallen (BOF): De fractie van de BOF sluit zich aan bij het betoog van D66 en GroenLinks. De BOF stemt negatief. Mevrouw Duives (PvdA): In verband met het ontbreken van voldoende zwaarwegend maatschappelijk belang om hier een streekplanafwijking te volgen, stemt de PvdA negatief. Beantwoording gedeputeerde de heer Van Geel Naar huidige inzichten is inderdaad geen zwaarwegend maatschappelijk belang aanwezig voor deze afwijking. Evenwel is in het verleden door PPC en door het college een consistent goedkeuringsbeleid gevoerd. Daar kan nu niet van worden afgeweken. De voorzitter, mevrouw Van Klinken-Vermeulen, concludeert dat een aantal fracties een positief advies geeft: CDA, VVD, ASP en SGP\GPV\RPF. De overige fracties geven een negatief advies en wensen expliciet geformuleerd te zien dat zij een zwaarwegend beroep doen op het college om het verzoek niet te honoreren teneinde daarmee de geloofwaardigheid in de opmaat naar het streekplan te behouden. 6 Streekplanafwijking mestverwerkingsinstallatie te Elsendorp Mevrouw Duives (PvdA): Een aantal principiële opmerkingen moet hier worden gemaakt: - het karakter van mestver(be)werking: is er al dan niet sprake van een agrarische activiteit; dat hangt samen met de vraag of sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden functie - In de onderhavige kwestie is sprake van een bijzondere casus gelet op de 'pilotstatus' Wat zijn de consequenties voor eventuele beleidsformulering? De PvdA-fractie is van mening dat bedrijven met een omvang en karakter als in casu, eerder thuis horen op een bedrijventerrein (ook vanwege de veterinaire aspecten) - Een punt van zorg blijft of het product van de mestver\bewerkingsinstallatie ook daadwerkelijk afzet kan vinden; de disfunctionaliteit in het buitengebied zou dan alleen maar worden vergroot. Mevrouw Schokker (GroenLinks): De kleinschalige mestverwerking heeft over het algemeen instemming van de fractie van GroenLinks. Hier is evenwel een stap overgeslagen nu weinig bekend is over stank en emissie. Analoog aan de PvdA-fractie vraagt ook GroenLinks zich af of een bedrijventerrein geen betere optie zou zijn geweest voor het experimentele karakter van dit initiatief. Nu is sprake van een ruimtelijke situering op de rand van een natuurgebied. De pilot mankeert verder in het stellen van zoneringsgrenzen. Een evaluatie van deze pilot ziet GroenLinks graag tegemoet in de commissie. Met deze aantekening geeft de fractie een positief advies. De heer Gorter (D66) sluit zich aan bij het betoog van de fracties van PvdA en GroenLinks. De heer Biemans (VVD): De fractie van de VVD geeft een positief advies met de aantekening dat het gestelde in het PPC advies en in het advies van de IRO nadrukkelijk wordt bezien, inclusief de positie van bezwaarmakers en de noodzaak van een beplantingsplan. Mevrouw Bastiaansen (CDA) vraagt onder meer aandacht voor de uiterlijke verschijningsvorm (torens) van het bedrijf. Ook behoeft het synergetisch aspect nader aandacht. Bij de ambitie van voorbeeldwerking hoort een goede ruimtelijke inrichting en beheer. Beantwoording door gedeputeerde de heer Van Geel Bij de in voorbereiding zijnde partiële herziening van het streekplan zal nader aandacht worden besteed aan mestverwerkingslocaties , stank en (agrarische) bedrijventerreinen. Een monitoringssysteem met onder meer aandacht voor de energiebalans maakt daar deel van uit. Voor een deel gaat het overigens om landelijke ontwikkelingen\richtlijnen. Een deel daarvan loopt via de RO-lijn. De commissie zal hierover op een later tijdstip dit jaar worden geïnformeerd . De voorzitter, mevrouw Van Klinken- Vermeulen concludeert dat de commissie een positief advies uitbrengt. De commissie vraagt daarbij aandacht voor een zo goed mogelijke inschatting van de milieu-impact van het toegepaste procédé dmv een gedegen monitoringsprogramma. Verder wenst de commisie een evaluatie van bedrijven die zich bezighouden met kleinschalige mestverwerking en terugmelding daarvan in de commissie. 7 Streekplanafwijking stallingsruimte cultuurtechnisch bedrijf ELCO te Elsendorp Het laatste agendapunt wordt voorgezeten door gedeputeerde de heer Van Geel. De heer Van Lith (CDA): Het gaat hier om uitbreiding van een bestaand cultuurtechnisch bedrijf, temidden van de EHS en reservaatgebied. Deze combinatie noopt tot een prudente aanpak. In principe is vestiging van dit soort bedrijven in een dergelijke omgeving planologisch onaanvaardbaar. Dat geldt eens te meer nu wij in de lijn van de reconstructie en de na te streven ruimtelijke kwaliteit juist oog hebben voor het vestigen van de juiste activiteiten op de juiste locaties. Van de andere kant kan de bedrijfsuitbreiding zonder enig bezwaar op aanvaardbare wijze landschappelijk worden ingepast. Voor deze activiteiten ziet de CDA-fractie graag alternatieve duurzame locaties in kernrandzones en nodigt het college uit om daarover met het gemeentebestuur van gedachten te wisselen. Tegen de achtergrond van deze inspanningsverplichting en de reëele mogelijkheid van optimale landschappelijke inpassing, kan de fractie van het CDA een positief advies geven. De heer Biemans (VVD): De fractie van de VVD geeft een positief advies. Wel vraagt zij aandacht voor eindigheid van de bedrijfsuitbreiding. De heer Gorter (D66): De kwaliteit van het gebied verzet zich ten principale tegen deze (verdere) ontwikkeling. De fractie stemt negatief. Mevrouw Van den Berg (GroenLinks): De situering tegen de grens van EHS\GHS is ook voor GroenLinks een overwegend bezwaar. Gelet daarop adviseert de fractie negatief. De heer Van der Kallen (BOF): Zoals eerder vermeld heeft deze ontwikkeling geen meerwaarde voor een verantwoorde economische dynamiek van het buitengebied, een dynamiek die in dienst moet staan van een duurzame ruimtelijke kwaliteit. De fractie stemt negatief. Mevrouw Duives (PvdA): De fractie van de PvdA maakt zich zorgen over de vraag of hier sprake is van een eindsituatie. Gelet evenwel op het feit dat sprake is van een bestaand bedrijf, waarvan de uitbreiding op aanvaardbare wijze landschappelijk ingepast kan worden, geeft de fractie een positief advies. Beantwoording door gedeputeerde de heer Van Geel Voor ligt de uitbreiding van een legale bedrijfsactiviteit. De locatie is zelfs voor Brabants Landschap geen aanleiding voor overwegende bezwaren. Er ontstaat juist een win-win situatie nu de kwaliteit van het gebied verbetert met een landschappelijk goede inpassing van het bedrijf als totaal. Blijft natuurlijk het feit dat een dergelijk bedrijf een potentiële kandidaat is voor verplaatsing, gelet op de intrinsieke aard van het omringend gebied. Over de vraag naar de eindsituatie van het bedrijf, in casu de mate van noodzakelijke uitbreiding, hanteert de jurisprudentie een percentage van ca. 15%. Omdat hier evenwel sprake is van opschoning en daarmee een win-win situatie ontstaat, moet het bij de Raad van State verdedigbaar zijn dat de uitbreiding iets ruimer is. De heer Gorter (D66) merkt op dat de Raad van State zeker zal vragen naar het belang van de bedrijfsuitbreiding voor het bedrijf in kwestie in relatie tot bestaande waarden .De kwestie streekplanafwijking Kroef in Veghel (1999) noopt tot een vergelijking. De voorzitter, de heer Van Geel, concludeert dat de commissie in meerderheid instemt met de streekplanafwijking, met de fracties van D66, GroenLinks en Bof tegen. De voorzitter sluit de vergadering.