Vergadering SUMANOS - Vlaams Instituut voor de Zee

advertisement
SUMANOS Workshop
Woensdag 18 januari 2006 van 9u tot 18u
Plaats: Het Pand, Onderbergen 1, 9000 Gent
Deelnemers:
Naam
Benoit Beernaert
Kathy Belpaeme
Miguel Berteloot
Dirk Bogaert
Wendy Bonne
Jan-Bart Calewaert
Andre Cattrijse
Jesse Coene
David Cox
Dirk De Brauwer
Dino De Waen
Peter De Wolf
Steven Degraer
Kevin Delecluyse
Klaas Deneudt
Jochen Depestele
Michaël Fettweis
Nancy Fockeday
Alessio Giardino
Stefaan Gysens
Kris Hostens
Colin Janssen
Frank Maes
Jérôme Mallefet
Jan Mees
Tina Mertens
Erik Mink
Jaak Monbaliu
Cathy Plasman
Hans Polet
Jesus Portilla
Jan Schrijvers
Serge Scory
Jan Seys
Bart Slabbinck
Karline Soetaert
Eric Stienen
Dries Van den Eynde
Vera Van Lancker
Jan Vanaverbeke
Luc Vandekerckhove
Helga Vandenreyken
Els Verfailli
Leen Vermeersch
Willy Versluys
Toon Verwaest
Magda Vincx
Annemie Volckaert
Filip Volckaert
Vincent Zintzen
Edward Vanden Berghe
Simon Claus
Isabelle Du Four
Els Cuveliers
Instituut/organisatie
Reder
Coördinatiepunt Geïntegreerd Beheer van Kustgebieden
AWZ Afdeling Kust
Maritiem Instituut (UGent)
Fundación AZTI
Maritiem Instituut (UGent)
Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ)
Maritiem Instituut (UGent)
Federaal Wetenschapsbeleid
Administratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ)
Maritiem Instituut (UGent)
AWZ Afdeling Kust
Sectie Mariene Biologie (UGent)
AWZ Afdeling Kust
Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ)
Departement voor Zeevisserij (CLO-DvZ)
Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM)
Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ)
Laboratorium voor Hydraulica (KULeuven)
AWZ Afdeling Kust
Departement voor Zeevisserij (CLO-DvZ)
Onderzoeksgroep voor Milieutoxicologie (UGent)
Maritiem Instituut (UGent)
Département de Biologie (UCL)
Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ)
AWZ Afdeling Kust
European Dredging Association
Laboratorium voor Hydraulica (KULeuven)
Kabinet Minister Landuyt
Departement voor Zeevisserij (CLO-DvZ)
Laboratorium voor Hydraulica (KULeuven)
Maritiem Instituut (UGent)
Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM)
Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ)
Natuurpunt
Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek
Instituut voor Natuurbehoud
Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM)
Renard Centre of Marine Geology (UGent)
Sectie Mariene Biologie (Ugent)
Zeegra vzw
FOD Economie Fonds voor Zandwinning
Renard Centre of Marine Geology (UGent)
AWZ Afdeling Kust
Reder
AWZ Afdeling Waterbouwkundig Laboratorium en Hydrologisch Onderzoek
Sectie Mariene Biologie (UGent)
ECOLAS n.v.
Laboratorium voor Aquatische Ecologie (KULeuven)
Département de Biologie (UCL)
Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ)
Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ)
Renard Centre of Marine Geology (UGent)
Laboratorium voor Aquatische Ecologie (KULeuven)
Programma:
8u30-9u00
9u00-9u15
9u15-10u00
10u00u-10u45
10u45-11u00
11u00u-11u45
11u45-12u30
12u30-14u00
14u00-14u25
14u30-15u45
15u45-16u15
16u15-16u45
17u00-18u00
Registratie van de deelnemers
Verwelkoming
prof. dr. Maes - Maritiem Instituut (UGent)
Cathy Plasman - Kabinet van Minister Landuyt (Minister van de
Noordzee)
Voorstelling MAREBASSE en commentaar/reacties van de
eindgebruikers
dr. Vera Van Lancker – Renard Centre of Marine Geology (UGent)
Voorstelling TROPHOS en commentaar/reacties van de eindgebruikers
dr. Jan Vanaverbeke - Sectie Mariene Biologie (UGent)
Prof. dr. Filip Volckaert - Laboratorium voor Aquatische Ecologie
(KULeuven)
Koffiepauze
Voorstelling GAUFRE en commentaar/reacties van de eindgebruikers
mevr. Annemie Volckaert - Ecolas
Voorstelling BALANS en commentaar/reacties van de eindgebruikers
ir. Serge Scory, Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de
Noordzee (BMM)
Lunch
Introductie namiddagdiscussie
Maritiem Instituut (UGent)
Federaal wetenschapsbeleid
Discussie rond integratie van projectresultaten en de overkoepelende
SUMANOS thema’s met de partners en eindgebruikers in groepen
Koffiepauze
Feedback groepsgesprekken en open discussie plenair
Praktische afspraken verdere SUMANOS activiteiten met de partners
Het voormiddagprogramma van de SUMANOS workshop stond grotendeels in het teken van
de vier SUMANOS projecten en hun eindgebruikersvergadering. Zo kregen de coördinatoren
of partners na een korte uiteenzetting van mevrouw Cathy Plasman (kabinet minister
Landuyt) telkens 30 minuten om de stand van zaken van hun project uiteen te zetten,
tussentijdse resultaten te rapporteren en enkele belangrijke punten aan te stippen die in het
kader van de SUMANOS cluster van belang zijn. Zo werd de presentatoren vooraf gevraagd
enkele punten te belichten met betrekking tot hun ervaringen in de communicatie met het
beleid, de mogelijkheid voor publieke participatie bij het gebruik van de
onderzoeksresultaten, en de raakvlakken en mogelijke synergieën tussen het project en andere
gekende projecten. Na elke presentatie werden telkens 15 min vraag en antwoord voorzien.
Een co-referee kreeg expliciet (vooraf) de opdracht om 2 à 3 vragen en een visie voor te
bereiden voor een bepaalde presentatie (behalve voor BALANS). Deze co-referee was telkens
een belangrijke eindgebruiker van het project en zette de 15 min vraag en antwoord in. Voor
MAREBASSE ging het om de heer Luc Vandekerckhove (Zeegra n.v.), voor TROPHOS
nam de heer Bart Slabbinck (Natuurpunt vzw.) deze taak op zich, terwijl Kathy Belpaeme van
het Coördinatiepunt Geïntegreerd Beheer van Kustgebieden commentaar leverde bij de
presentatie van het GAUFRE project. De presentaties van het voormiddagprogramma zijn
afzonderlijk downloadbaar als pdf op de SUMANOS website
(http://server.host2mpact.be/maritieminstituut.be/main.cgi?s_id=145)
Na een verwelkoming door Prof. Maes (Maritiem Instituut) kreeg mevr. Cathy Plasman
(Kabinet van minister Landuyt) het woord voor een korte uiteenzetting m.b.t. de ervaringen in
communicatie tussen wetenschappers en beleidsmakers en de beleidsprioriteiten van het
kabinet in de nabije toekomst. De belangrijkste accenten van deze uiteenzetting:

Politieke realiteit
De politieke realiteit gedurende een legislatuur kan veranderen, wat niet noodzakelijk wil
zeggen dat tijdens een legislatuur directe koerswijziging ingesteld worden.
Omdat vele projecten al lopen terwijl andere juist opstarten is het belangrijk dat een nieuwe
regering zich flexibel opstelt. Ook de projecten zelf kunnen zich misschien flexibeler
opstellen zodat bijvoorbeeld kleine wijzigingen kunnen ingevoerd worden nadat het project
reeds werd opgestart.

Communicatie onderzoekers en beleidsmakers
Eerst en vooral dient de communicatie tussen de onderzoeksgroepen onderling beter te
verlopen. Het zou ook nuttig zijn een mariene milieu-klimaat-as op te richten met frequent
overleg tussen de betrokkenen.
Op de vraag naar beleidsadvies van politici aan wetenschappers wordt veelal positief
gereageerd, maar te vaak met de voorwaarde dat hiervoor extra geld op tafel moet komen.

Vertaling van wetenschap naar het beleid
Een vertaling van wetenschap naar beleid is nodig. Deze vertaling dient op verschillende
niveaus te gebeuren. Zo moet het mogelijk zijn te verduidelijken waarom bepaalde
onderzoeken nodig zijn en wat deze onderzoeken precies inhouden. Verder moet het ook
vanzelfsprekend worden dat er gecommuniceerd wordt om beslissingen te onderbouwen. Een
regelgeving of wet wordt op die manier veel beter aanvaard. Een voorbeeld: hoe leg je de
implementatie van een habitatgebied uit? Waarom mogen bepaalde gebruikers wel in het
gebied en andere niet? Simpele vragen blijven soms zonder antwoord.
Een goed voorbeeld van een initiatief dat wetenschappelijke bevindingen toegankelijk maakte
voor een breed publiek en daardoor ook een belangrijke publieke discussie opstartte is het
MARE MEUM initiatief (cf. GAUFRE). Er is duidelijk nood aan meer van dergelijke
initiatieven.

Prioriteiten van het beleid naar de toekomst
Een eerste belangrijke prioriteit betreft een ruimtelijk structuurplan Noordzee. Een
structuurplan is flexibel en dat moet zo blijven, maar er blijven belangrijke vragen. Hoe wordt
bijvoorbeeld de input vanuit de wetenschappelijke wereld geregeld en zal er een standaard
methodologie opgezet worden? Daarnaast is ook de monitoring van vogel- en
habitatrichijngebieden een belangrijke beleidsprioriteit.
Voor de inhoud van de verschillende projecten wordt verwezen naar de dia’s van de
presentaties (downloadbaar op de SUMANOS website). Hierna volgt een kort overzicht van
de uiteenzettingen van de co-referaten en de discussies die erop volgden.
MAREBASSE
Volgens de heer Luc Vandekerckhove (Zeegra n.v.) is continuïteit erg belangrijk voor de
zand- en grindwinningsector. De sector is een belangrijke leverancier van grondstoffen voor
de bouw en men wenst deze activiteiten natuurlijk zo lang mogelijk vol te houden. Het is een
professionele sector die zich bewust is van een zekere mate van verstoring die erdoor teweeg
wordt gebracht. De sector heeft dus zelf belang bij een duurzaam gebruik van de
grondstoffen. Daarom worden duidelijke richtlijnen gevraagd voor duurzaam beheer. Zeegra
erkent ook de meerwaarde van MAREBASSE als ontwikkelaar van objectieve informatie en
instrumenten voor de analyse en beheer van de aggregaten. Wel zou er nog een vervolg
moeten op komen.
Daarnaast wordt bij de partners van MAREBASSE gepolst naar de mogelijke invloed van de
zand- en grindwinningindustrie op de kusterosie en naar de mate van detail van de bestaande
modellen. Volgens een partner zijn sommige modellen gedetailleerd genoeg, maar zijn er
meer gegevens nodig. Men moet namelijk over gegevens beschikken tot op -5m om
kusterosie te kunnen voorspellen.
TROPHOS
De heer Bart Slabbinck (Natuurpunt vzw.) nam kennis van het project na de vraag om op te
treden als co-referaat. De vraag was dan ook welke rol voor Natuurpunt is weggelegd in de
context van het TROPHOS project en de SUMANOS cluster? Na nadere kennisneming van
het TROPHOS project bleek dat Natuurpunt wel een belangrijke rol kan spelen in dit geheel.
Dit is volgens de heer Slabbinck ook één van de verdiensten van SUMANOS, met name het
onder de aandacht brengen van het web aan interacties in het Noordzeewetenschappelijk
onderzoek en het beheer ervan. Daarenboven brengt de cluster heel wat van de actoren bijeen.
Een verdere lezing van het TROPHOS project gaf aan dat de geofysische eigenschappen ware
landschappen creëren in de zee, zoals men landschappen terugvindt op het land. Een kenmerk
dat nog onvoldoende overgebracht werd op het brede publiek. Koppeling van gelijkaardige
projecten naar het beleid is ook noodzakelijk. Op land probeert men uit te gaan van originele
situaties, maar waar vindt men deze in zee? En welke invloed heeft de mens? Bij marine
reservaten is het zo dat bepaalde gebruiken toegelaten zijn en andere niet. Ook hier moet de
communicatie naar de bevolking verbeteren. Bij het onderzoek naar alternatieve
boomkorvisserij moet ook opgelet worden dat dergelijk onderzoek niet dient als stok om de
vissers mee te slaan, maar eerder als signaal naar de vissers dat er naar alternatieven wordt
gezocht.
Verder onderstreept ook de heer Slabbinck het belang van de vertaling van wetenschappelijke
projectresultaten naar het beleid, het publiek en de eindgebruikers. Goede communicatie
resulteert immers in een groter draagvlak. Een mooi initiatief in deze context bijvoorbeeld is
de installatie van webcams op het Sterneneiland. Dergelijke verhalen zijn ook nodig!
Wat het beleid betreft moet er ook door een 3D gekeken worden en verder gegaan dan de
landgrenzen, bijvoorbeeld op Europees niveau. Afbakening van bijvoorbeeld kraamkamers
moet vanuit een groter perspectief aangepakt worden om effectief te zijn. Windmolenparken
moeten ook een locatie toebedeeld krijgen maar dan wel vanuit een breder perspectief. Zo is
het belangrijk dat wetenschappers de ruimte laten om een onderzoeksonderwerp vanuit
verschillende hoeken te bekijken en meer internationaal ingesteld zijn. Een goed voorbeeld
van een project dat op dat gebied reeds belangrijke stappen in de juiste richting wist te zetten
is het GAUFRE project. Het streven naar samenwerking en naar een internationaal gesprek
past eveneens binnen het SUMANOS project.
Na de tussenkomst van de heer Slabbinck bleef verdere discussie uit.
GAUFRE
Volgens Mevrouw Kathy Belpaeme (Coördinatiepunt Geïntegreerd Beheer van
Kustgebieden) is het GAUFRE project een voorbeeld van een interdisciplinair project en
verruimt het project de kijk van wetenschappers op de problematiek. Volgens mevrouw
Belpaeme was het binnenhalen van planologen één van de cruciale elementen van het project.
In het kader van het project werden veel mensen samengebracht die in andere
omstandigheden nooit samen zouden zitten. Als uitzondering op de normale gang van zaken,
hebben de eindgebruikers in dit project actief deelgenomen en werd hun input ook zichtbaar
teruggekoppeld. Ze werden zeer serieus genomen en hebben ook echt een deel uitgemaakt van
het project. De communicatie van dit project, ondermeer via het MARE MEUM initiatief was
eveneens voorbeeldig. Deze vorm van communicatie is echt onontbeerlijk. Vroeger bereikte
dergelijke informatie nooit een breed publiek.
Op de vraag of er bij andere projecten een dergelijk communicatie is voorzien, wordt door
verschillende partners en eindgebruikers positief geantwoord. Zo bestaat volgens dr. Van
Lancker (Renard Centre of Marine Geology) het plan om een DVD samen te stellen met
informatie en kaarten van het MAREBASSE project. Dr. Vanaverbeke (Sectie Mariene
Biologie – UGent) stipt aan dat voor het TROPHOS project posters en een website werden
aangemaakt. Dr. Mees (VLIZ) stelt dat in het VLIZ hard wordt gewerkt aan communicatie en
informatieverspreiding naar een breed publiek. Zo lopen er een reeks projecten met als doel
de kennis van de biologische diversiteit van de Noordzee naar een breder publiek te brengen.
Het gaat naast de TROPHOS posterreeks ondermeer om een atlas voor het macrobenthos.
Ook zal bestaande informatie op de websites van het VLIZ worden aangepast en verspreid
naar een breed publiek. Dr. Jan Seys (VLIZ) voegt hieraan toe dat het VLIZ filmpjes zal
maken die de wetenschappelijke inspanningen van het Noordzeewetenschappelijk onderzoek
vertalen naar de grote massa. Op dit moment zijn er ongeveer een 20-tal in de pijplijn, maar in
de toekomst zullen dit er meer worden.
Dr. Volckaert (KULeuven) onderstreept dat vele onderzoekers ook een educatieve taak
hebben en dagdagelijks les geven aan heel wat studenten. De informatie die aan deze
studenten wordt meegegeven duikt vroeg of laat op in de klaslokalen van middelbare- en
hogescholen waar de voormalige studenten op hun beurt de opgenomen kennis verspreiden.
Dr. Maes (Maritiem Instituut) merkt op dat niet alle projecten zich even goed lenen tot
valorisatie of het vertalen naar een breed publiek. Ook valt de informatieve website van
Federaal Wetenschapsbeleid zelf nogal tegen. Zo blijkt het soms onmogelijk voor de
onderzoekers om de eigen rapporten terug te vinden via de zoekmotoren van de site
(FEDRA).
BALANS
Voor BALANS werd er geen eindgebruiker gevonden die bereid was om een reactie te geven
op de stand van zaken van het BALANS onderzoek. Dr. Mees (VLIZ) voegt aan deze
mededeling toe dat het moeilijk is om op dit moment van het onderzoek feedback te geven
omdat er nog geen resultaten zijn.
Prof. Maes (Maritiem Instituut) en de heer Scory (BMM) verduidelijken een belangrijk
eindproduct van het BALANS project: de ontwikkeling van een computersimulatie‘spel’. Dit
‘spel’ zou een belangrijke communicatietool van BALANS vormen en moet gezien worden
als een soort interface waarbij de gebruiker kan ‘spelen’ met parameters en bepaalde
scenario’s en zo de gevolgen kan zien van zijn beslissingen en ingrepen.
Tot slot werd ook opgemerkt dat er tijdens het BALANS project toch wat problemen waren
bij het verzamelen van de gegevens. Zo was de kwaliteit niet altijd wat het moest zijn terwijl
ook de toelevering niet altijd vlekkeloos verliep.
Het namiddagprogramma ging van start met een introductie door Jan-Bart Calewaert
(Maritiem Instituut) over de SUMANOS thematiek en de organisatie van de
namiddagdiscussie in groepen. Hierop volgde een kleine toelichting van de clusters door
David Cox van Federaal Wetenschapsbeleid. Na deze presentaties werden de deelnemers
verdeeld in kleinere groepjes volgens de SUMANOS subthema’s. De groepjes bespraken aan
de hand van enkele concrete vragen enkele essentiële aspecten met betrekking tot de relatie
wetenschap en beleid enerzijds en wetenschappelijke integratie anderzijds. De belangrijkste
conclusies van deze groepsgesprekken werden als afsluiter van de workshop meegedeeld door
de gespreksleiders van de groepjes:
Subthema 1: Het belang, doel en methodologie van wetenschappelijke integratie
1)
2)
3)
4)
Wat is het belang en de meerwaarde van interdisciplinaire projecten voor onderzoekers?
een beeld krijgen van het algemeen kader waarin hun onderzoek is te plaatsen
een beter begrip van de andere elementen van het (sub)totaalsysteem
opdoen van inspiratie voor nieuwe methoden, onderzoeksonderwerpen
het onderzoek naar een hoger niveau tillen door informatie uit andere wetenschappen binnen de eigen kennis te integreren.
Andere ?
Als er tot integratie wordt overgegaan, hoe moet dit dan gebeuren?
Hoe gebeurt het integratieproces nu?
Hoe kan dit best aangepakt worden?
Is er nood aan een wetenschappelijke benadering van het integratieproces op zich?
Is er nood aan richtlijnen of een stappenplan voor wetenschappelijke integratie van (mariene gerelateerde) onderzoeksprojecten?
Suggesties?
Wat is uw grootste bezorgdheid mbt wetenschappelijke integratie met andere onderzoeksgroepen/projecten?
Is het wenselijke om meer sociale, economische en ecologische factoren/indicatoren op te nemen in toekomstige onderzoeksprojecten?
Deelnemers:







Jan-Bart Calewaert (Maritiem Instituut - UGent)
Els Verfailli (Renard Centre for Marine Geology – UGent)
Erik Mink (European Dredging Association)
Jaak Monbaliu (Laboratorium voor Hydraulica - KULeuven)
Jan Vanaverbeke (Sectie Mariene Biologie - UGent)
Alessio Giardino (Laboratorium voor Hydraulica - KULeuven)
Dries Van den Eynde (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee - BMM)
Conclusies:
Vraag 1
Er bestaat binnen de groep weinig twijfel over het belang en de meerwaarde van
interdisciplinaire projecten voor onderzoekers, zeker wat betreft het verrijken van het eigen
onderzoek door informatie uit andere wetenschappen binnen de eigen kennis op te nemen.
Ook de andere opgegeven argumenten worden beaamd. De centrale vraag blijft echter hoe dit
dan precies moet gebeuren (vraag 2).
Vraag 2
A. De Clusters
Een algemene opmerking betreft het feit dat de timing bij het clusteren van projecten van
groot belang is, zo kan voor de SUMANOS projecten moeilijk sprake zijn van werkelijke
integratie van projectresultaten gezien het late stadium waarin de cluster werd gevormd. Ook
is het voor enkele deelnemers niet duidelijk op basis waarvan de projecten werden
weerhouden voor de cluster. Een veel ruimere cluster waarin een grotere reeks projecten
zitten die nauw verwant zijn wordt eveneens gesuggereerd. Een beter overleg tussen de
clusterfinanciers en de onderzoeksgroepen, en een betere timing bij het tot stand komen van
de cluster is nodig.
B. Algemeen
Integratie om de integratie is een verkeerde aanpak. De behoefte aan bepaalde geïntegreerde
projecten moet centraal staan. Erik Mink voegt hieraan toe dat de output onmiddellijk
bruikbaar moet zijn voor de praktijk. Er is daarbij nood aan expertise op het gebied van
integratie, maar dit vergt tijd. Er wordt opgemerkt dat precies omdat wetenschappers van
verschillende disciplines niet altijd dezelfde ‘taal’ hanteren, deze ‘taal’ en de bijhorende
vaardigheden om met elkaar te communiceren moeten aangeleerd of gestimuleerd worden.
Dit kan gebeuren door ervaringen met interdisciplinaire projecten, maar ook via het
onderwijs. Zo kan het Bachelor-Master systeem volgens een deelnemer zorgen voor een
grotere flexibiliteit van de studenten waardoor een groter aantal ervan aan verschillende
onderzoeksdisciplines of onderzoeksbenaderingen zullen blootgesteld worden.
Vraag 3
Er werden twee belangrijke bezorgdheden naar voor geschoven.
Een eerste bezorgdheid van de onderzoekers is de beperkte waardering (op academisch
niveau) voor interdisciplinair onderzoek. Zo is het vaak erg moeilijk om de resultaten in
gespecialiseerde vakliteratuur gepubliceerd te krijgen of om projecten via klassieke
subsidiekanalen gefinancierd te krijgen. Maar er is ook een kentering op gang. Zo komt er
toch steeds meer geld vrij voor dergelijke projecten en dus ook meer mogelijkheden voor
onderzoekers die zich hierin willen specialiseren. Hierdoor verwachten de deelnemers van het
groepsgesprek ook een stijging van de kwaliteit van dergelijk onderzoek en een sterkere
output waardoor ook de (academische) waardering zal toenemen. Het zal echter nog een hele
tijd duren voor het zover is. Er wordt ook opgemerkt dat de eindgebruikers over het algemeen
wel een heel sterke waardering voor dergelijk onderzoek tonen.
Een tweede belangrijke bezorgdheid van de onderzoekers is de nood aan een evenwicht tussen
fundamenteel vakspecifiek onderzoek en interdisciplinair onderzoek. Iedereen is het er over
eens dat integratie van verschillende projecten of onderzoeksdomeinen veel tijd vergt.
Dergelijk onderzoek mag zeker niet ten koste gaan van het zuiver disciplinair onderzoek,
want zonder dit onderzoek is interdisciplinair onderzoek of integratie niet eens mogelijk.
Vraag 4
Er wordt door de onderzoekers eerder afwijzend gereageerd op het opnemen van meer socioeconomische factoren in toekomstig Noordzeewetenschappelijk onderzoek. Er wordt de
suggestie geformuleerd dat dit bijvoorbeeld een taak zou kunnen zijn voor de
clustercoördinatoren. Deze coördinator zou dan bij het integreren van de verschillende
project(resultaten) een meerwaarde kunnen creëren door deze factoren in te brengen.
Algemeen:
Er werd in deze groep ook kort gesproken over de haalbaarheid en wenselijkheid om andere
projecten (naast TROPHOS, MAREBASSE, BALANS en GAUFRE) op te nemen in de
cluster. Er werd vastgesteld dat de integratie van projectresultaten omwille van de timing
noodgedwongen beperkt zal zijn en dat de cluster hoofdzakelijk moet gezien worden als een
instrument ter valorisatie en een oefening ter voorbereiding van toekomstige integratie
initiatieven. Hiervoor is het wel nodig dat toekomstige clusters in een vroeg stadium en in
samenspraak met de onderzoekers wordt ingericht. Dit wil ook niet zeggen dat er geen
mogelijkheden zijn om de projecten op een interessante en ‘geïntegreerde’ manier voor te
stellen. Er zijn immers voldoende raakvlakken en overlappingen. Er gaan bovendien stemmen
op om ook andere nauw verwante projecten op de een of andere manier aan bod te laten
komen.
Subthema 2: Het kader waarin integratie gebeurt
1)
2)
3)
4)
5)
Op basis van welke criteria dienen projecten opgenomen in een integratieproces?
onderwerp
geografische afbakening van het onderzoeksgebied
multidisciplinariteit
interdisciplinariteit
complementariteit
schaal (tijd en ruimte)
dekking (sectoren / ecol-econ-socio / etc.)
interacties met andere projecten
andere?
Wat zijn de gekende valkuilen van interdisciplinaire onderzoek en de integratie van projecten(resultaten) en hoe kan dit opgevangen
worden?
Is het wenselijk meer socio-economische aspecten te betrekken in multi/interdisciplinaire projecten?
Is er nood aan bijkomende financiële middelen om de integratie van verschillende projecten te stimuleren?
Hoe kan beleid en wetenschappelijk onderzoek beter afgesteld worden op gebied van timing?
Deelnemers:







David Cox (Federaal Wetenschapsbeleid)
Magda Vincx (SMB)
Simon Claus (VLIZ)
Kris Hostens (Dvz)
Karline Soetaert (CEME)
Dirk Leroy (Ecolas)
Miguel Berteloot (AWZ)
1) Criteria voor integratie : onderwerp en multidisciplinariteit. Andere criteria zijn ook
mogelijk, afhankelijk van de (beleids)vraag waarop men wenst te beantwoorden. Een cluster
kan dus ook gefocust zijn op één geografisch gebied bijvoorbeeld.
2) Valkuilen van integratie:
- de manier van werken binnen een project: iedere partner blijft in zijn eigen vakdomein
werken zonder interactie met de anderen. Binnen het project moeten dus manieren gevonden
worden om de resultaten van de ene groep te laten doorstromen naar de andere groepen
zodanig dat er een meerwaarde gecreëerd wordt van het netwerk (geen 1+1=2 maar 1+1=3)
- tijd: tijdens de duur van een project moet er tijd worden vrijgemaakt voor integratie. Het
integratieproces mag niet enkel op het einde van het project gebeuren maar moet op
verschillende tijdstippen tijdens de hele duur van het project plaatsvinden.
- mogelijke concurrentie tussen onderzoekers. Hoewel de samenwerking binnen een
multidisciplinair project goed kan verlopen, staan de onderzoekers buiten het project,
bijvoorbeeld bij het zoeken naar andere fondsen bij andere instellingen, in mogelijke
concurrentie met elkaar.
3) ja, het is wenselijk maar communicatie tussen socio-economen en "natuurwetenschappers"
is niet gemakkelijk
4) ja, maar belangrijker is de continuïteit in de middelen voor onderzoek
5) onderzoekers moeten anticiperen op de mogelijke toekomstige beleidsvragen en het beleid
moet zich bewust zijn van het feit dat onderzoek tijd vraagt en moet via een interface hun
mogelijke toekomstige noden communiceren aan de onderzoekers of financierende instelling
Subthema 3: Databeheer, -uitwisseling en –gebruik
1)
2)
3)
Hoe moet er worden omgegaan met gegevens?
Blijven gegevens bij partners?
Wat is het belang van centraal gegevensbeheer?
Wat gebeurt er met de gegevens?
Worden de geleverde gegevens wel in de juiste context gebruikt; zijn er garanties voor het gebruik van de geleverde gegevens?
Wie beheert de gegevens van geïntegreerde projecten?
Hoe wordt er omgegaan met concurrentie bij overlappende competenties?
Hoe moeten wetenschappers omgaan met fouten in het onderzoek?
Deelnemers:








Dino De Waen (Maritiem Instituut)
Jesse Coene (Maritiem Instituut)
Stefaan Gysens (AWZ, cel kusthavens)
Jan Mees (VLIZ)
Ward Vandenberge (VLIZ)
Serge Scory (BMM)
Vera Vanlancker (RCMG)
Toon Verwaest (AWZ)
Een algemeen systeem voor databeheer is belangrijk maar goede op papier neergeschreven en
onbetwistbare afspraken zijn nog belangrijker.
Tegenwoordig blijkt dit nog altijd niet evident te zijn. Bovendien blijken veel academici
problemen te ondervinden bij het nakomen van de gemaakte afspraken, iets dat door het
BMM beaamd werd. Blijkbaar werden op dit moment minder dan de helft van de beloofde
datasets ingediend. Een van de mogelijke redenen hiervoor zou liggen in het feit dat
databeheer veel tijd en energie vergt maar niet bovenaan de prioriteitenlijst van de
onderzoekers staat. Een mogelijke oplossing hiervoor zou zijn dat er een budgetlijn voor
databeheer per project zou ontwikkeld worden. Aangezien dit bij sommige projecten al zo is
en er toch problemen opduiken met databeheer is het misschien beter om een afzonderlijke
budgetlijn voor databeheer te hebben die nauwer aansluit bij de budgetlijn voor projectbeheer
dan bij het project zelf. Voor Belspo-projecten zou dit inhouden dat financiering voor
databeheer deel zou uitmaken van de ondersteunende acties. Dit zou ervoor moeten zorgen
dat het geld effectief voor databeheer wordt aangewend. Wie het beheer voor zich neemt
blijkt niet zo belangrijk, dit kan een werknemer zijn van de vakgroep, het BMM, het VLIZ of
desnoods een privé persoon of adviesbureau. Wel is het belangrijk dat deze databeheerder
geïntegreerd is in het project en kennis bezit van zowel databeheer als dataverwerving en verwerking. Een extra voordeel bij vaste databeheerders per project is dat deze databeheerders
samen kunnen komen met bijvoorbeeld de clustercoördinator, wat synergieën kan bevorderen.
Deze lijn kan dan verder doorgetrokken worden naar jaarlijkse of twee jaarlijkse databeheer
vergaderingen, wat mogelijk onverwachte synergieën kan opleveren of de documentatie van
de aanwezige datasets bevordert.
Een belangrijke bezorgdheid die uit de discussie naar boven kwam betreft het risico op
dataverlies. Minimaal moet het gedocumenteerd worden en daarna gearchiveerd. Iedereen
rond de tafel was het eens dat dataverlies een zonde is, maar toch ijverde sommigen ervoor
om de data bij de onderzoeksgroepen te houden. De databeheerders rond de tafel stipten
hierbij wel aan dat indien data bij de onderzoeksgroepen blijft deze op lange termijn verloren
blijkt te gaan, meestal bij het vertrek van de projectleider in kwestie of bij het vastlopen van
de computers. Een ander punt dat naar voor werd gebracht was het feit dat sommige datasets
niet konden doorgespeeld worden en enkel door universiteiten konden opgevraagd worden,
het doorgeven van deze datasets kan in sommige gevallen gevoelig liggen bij de
dataleveranciers en daardoor toekomstige projecten in het gedrang brengen. Hierbij werd
gedacht aan projecten als ECOSONOS of BALANS waarbij data verkregen werd van
bijvoorbeeld vissers en havenbesturen. Bij de vraag of het bij clusters misschien mogelijk was
om de data centraal te beheren kwam ook hier een tegenstand, de databeheerder moet, en dit
werd benadrukt, geïntegreerd zijn in het project en hiervan deel uitmaken, dus bij de sectie
mariene biologie moet de databeheerder in principe een bioloog zijn of ten minste een
professionele databeheerder met een stevige achtergrond in de biologie. Clusters zouden
daarentegen wel het voordeel bieden om vooraf samen te komen om de methodiek van
databeheer en de formaten van de data te bespreken. Hier werd er ook een oproep gelanceerd
naar Belspo om een relatief vaste methodiek uit te werken voor databeheer en deze door te
spelen naar de onderzoekers. De blokkeringperiode voor de datasets leek ook iets waar niets
mag aan veranderen. Ook is het zo dat er soms vaste regels moeten zijn om data te archiveren.
Een oplossing die werd geopperd betreft de documentatie van de datasets. Als alle datasets
centraal zouden gedocumenteerd worden in een soort portaalsite, kunnen eenvoudig
opgezocht worden welke data zich waar bevindt. Langs deze portaalsite zou men kunnen
hyperlinken naar de datasets zelf of meer informatie kunnen bekomen over de bronnen zoals
de contactgegevens van de databeheerder van het project. Ook zou men te weten kunnen
komen onder welke voorwaarden gegevens en informatie verkregen kan worden. Bij deze
vorm van professionele centrale documentatie heeft iedereen toegang tot relevante informatie
over de datasets, en tot de voorwaarden voor het gebruik en de locatie ervan.
Een volgende stap leidt dan naar professionele (centrale) archivering, hierbij zouden de
datasets na een bepaalde periode doorgegeven worden naar een centrale locatie ter archivering
zodat alle verzamelde data op zen minst behouden wordt tegen verlies of schade. In verdere
stappen in dit stadium kan men denken aan het voorwaardelijk vrijgeven van deze dataset na
een vastgestelde termijn. Een mogelijke laatste stap is het uiteindelijk combineren en
analyseren van deze gecombineerde datasets.
Naast data verzamelen en documenteren besprak de groep ook een voorstel waarbij datasets
konden ingebracht worden voor identificatie. Het gevolg hiervan zou zijn dat er naar dataset
zou kunnen gerefereerd worden net zoals men nu naar artikels kan refereren. Voor
onderzoeksgroepen die datasets hebben die zeer arbeidintensief zijn, zou dit een extra
incentive zijn om de datasets beter te beheren, ook zou dit een appreciatie zijn voor geleverd
werk. Dit zou dan de waardering voor goede datasets verhogen, waar nu nog vooral resultaten
gewaardeerd en beloond worden. Een extra voordeel is dat deze vorm van refereren ervoor
zou kunnen zorgen dat datasets vlugger vrijgegeven worden, bij elke meerwaarde gerealiseerd
uit deze datasets wordt er dan namelijk gerefereerd naar de gebruikte dataset. Dit is echter nog
een denkoefening en duidelijke afspraken en definities moeten er nog geformuleerd worden.
Een voorbeeld, is een monitoringsproject van 20 jaar gelijk aan 20 datasets of is het maar 1
dataset?
Presentatie groepsdiscussie 4
•
•
•
Data beheer moet!
Duidelijke afspraken!
Hoe?
– 3 niveaus
1. Project databeheerder
2. Centrale documentatie
3. Uiteindelijk professioneel data archivering
• Mits voorwaarden
•
Project data beheerder
– Persoon geïntegreerd in project
– Communicerend
• Bij cluster met databeheerders andere projecten en cluster coördinator
• Bij andere databeheerders
–
•
•
•
Rol Professionals? (VLIZ, BMM, PRIVE)
Centrale documentatie & archivering
– Vb Portal site
Vanuit beleid?
– Methode/ standaardisatie /quality control
Bij cluster
– Vooraf vast leggen hoe data beheerd wordt
•
Dataset met referentie!
– Meer interesse naar datasets
– Waardering voor data verzameling
– Vlugger data vrijgeven
– Werk sommige huidige problemen weg
•
Overlappende competenties?
– Soms dubbel werk
– Soms controle
Subthema 4: De interactie tussen wetenschappen en beleid
1)
2)
3)
4)
5)
Wat is het belang en de meerwaarde van wetenschappelijke integratie voor het beleid?
Duidelijk en overzicht beeld van projectresultaten
Synthese van de projectresultaten
Relevantie voor duurzaam beheer van de Noordzee?
Andere?
Is er nood aan concrete beleidsvragen om het onderzoek te sturen?
Hoe moet er worden omgegaan met onzekerheid wanneer wetenschappers gevraagd worden naar beleidsadvies?
Wat is de grootste bezorgdheid mbt. de interactie van Noordzeewetenschappelijk onderzoek in de Noordzee en het beleid?
Hoe dient de vertaalslag van projectresultaten naar beleid te gebeuren?
Ontdaan van wetenschappelijke lading?
Presentatie
Visualisatie
...
Deelnemers:









Frank Maes (Maritiem Instituut)
Benoit Beenaert (Reder)
Andre Cattrijse (VLIZ)
Dirk De Brauwer (AWZ)
Steven Degraer (SMB)
Helga Vandenreyken (FOD Economie Fonds voor Zandwinning)
Willy Versluys (Reder)
Isabelle Du Four (RCMG)
Peter De Wolf (AWZ afdeling Kust)
Geen enkele deelnemer twijfelt aan het belang en de meerwaarde van de interactie tussen
wetenschap en beleid. Wetenschappelijke onderzoeksresultaten zijn direct of indirect relevant
ter ondersteuning van het beleid en het beleid kan relevante praktijksituaties inbrengen voor
de onderzoekswereld. Er is tevens nood aan concrete beleidsvragen om het onderzoek niet
zozeer te sturen, dan wel te schragen. Wetenschappers zijn ook vragende partij om TIJDIG
gevraagd te worden ter ondersteuning van het beleid.
De interactie tussen beiden verloopt niet altijd even vlot en als belangrijke reden wordt een
verschillende tijdsdimensie opgeworpen. Het beleid verwacht in veel gevallen op zeer korte
tijd antwoorden op prangende vragen die zich aandienen. Ondanks het feit dat veel van deze
vragen reeds voordien zijn aangebracht door wetenschappers, worden de vragen pas door het
beleid gesteld in het kader van een concrete zaak of dossier, waarna verwacht wordt dat het
antwoord onmiddellijk volgt. De wetenschapper daarentegen werkt op een veel langer
termijnperspectief waarbinnen zijn onderzoek wordt gepland en kan daardoor niet altijd
onmiddellijk een duidelijk antwoord geven. De wetenschapper is bereid antwoorden te geven
of te duiden bij beleidsvragen, voor zover dit zijn basisonderzoek en zijn lange
termijnplanning niet in het gedrang brengt. Er is tevens nood aan concrete beleidsvragen om
het onderzoek niet zozeer te sturen, dan wel te schragen.
Onder meer volgende suggesties werden naar voor gebracht:
1. er is nood aan een betere afstemming van financiële steun voor wetenschappelijk
onderzoek die wordt ingebracht of kan worden ingebracht in Europese
onderzoeksprojecten;
2. diverse financieringskanalen kunnen beter optimaal op elkaar worden afgestemd: b.v.
POD Wetenschapsbeleid en zandwinningsfonds. Naast projectgebonden financiering
moet meer aandacht wordt besteed aan de noodzaak voor continu basisonderzoek. De
groep is ervan overtuigd dat er continu basisonderzoek nodig is opdat de
wetenschapper soepel zou kunnen inspelen op beleidsvragen die zich onverwachts
aandienen;
3. de onafhankelijkheid van de wetenschapper t.a.v. het beleid blijkt een fundamenteel
element van de interactie tussen wetenschap en beleid te zijn;
4. bij bepaalde administraties leeft het eilandgevoel. Er worden veel studies op ad hoc
basis uitbesteed, maar de resultaten van deze studies worden nog te weinig zichtbaar
of toegankelijk gemaakt. M.a.w. de resultaten sneller en breder rapporteren naar de
onderzoekswereld en andere beleidsgeledingen;
5. wetenschappers zouden meer aandacht moeten hebben voor de stakeholders en de
belangengroepen;
6. de administratie zou samen met de wetenschappers het beleid meer moeten sturen.
Samen staan ze sterker om het beleid te sturen (het “samen staan we sterker gevoel”).
Een belangrijke nuance dat samen met deze suggesties door de deelnemers naar voor wordt
gebracht is de "drieledigheid van het wetenschappelijk onderzoek in het kader van de
beleidsondersteuning". Deze drieledigheid heeft betrekking op:
1. De noodzaak van continu basisonderzoek in functie van de beschikbaarheid van data
(noodzaak toegankelijkheid tot recente data) wanneer concrete richtlijnen aan de
wetenschap worden gevraagd. Dit wordt ook wel "(basis)monitoring" genoemd.
2. De noodzaak van het behoud van een fundamentele basis(wetenschappelijke)expertise
nodig voor het op korte termijn vertalen van de basisdata (zie punt 1) in functie van
een antwoord op beleidsvragen. Dit betekent substantiële, lange-termijn steun aan
fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.
3. De noodzaak vaan extra (financiële) stimulansen vanuit de overheid om de twee eerste
aspecten (in combinatie met aanvullend, ad hoc onderzoek) op korte termijn te
integreren in functie van (dringende) beleidsvragen.
De groep wil niet besluiten dat een dergelijke visie bij het wetenschapsbeleid niet bestaat, wel
integendeel, maar eerder dat een dergelijke "drievuldigheid" zeker onder de aandacht moet
worden gehouden.
Subthema 5: Wetenschappelijk onderzoek en beslissingsondersteunende instrumenten
voor beleid
1)
2)
3)
4)
Nood aan wetenschappelijk onderzoek en beslissingsondersteunende instrumenten binnen beleid?
Ervaring?
Resultaat?
Verwachtingen?
Vergemakkelijken van beslissing?
Beslissingsbomen?
Relevantie ifv duurzaam beheer van de Noordzee?
Beslissingsondersteunende instrumenten versus publieke participatie binnen beleid?
Zuiver wetenschappelijke benadering?
Zuiver sociale benadering?

Belanghebbenden?

Het grote publiek?

Experts?
Een evenwichtige mix?
Soort wetenschappelijke instrumenten
GIS
DSS
Marine Valuation Methods
Cost Benefit Analysis
Score Card Method
Algemene problemen
Schaal?
Detail?
Doelpubliek?
Graad van complexiteit?
Graad van wetenschappelijke betrouwbaarheid?
Deelnemers:









Jan Schrijvers (Maritiem Instituut)
Kevin Delecluyse (AWZ Afdeling Kust)
Klaas Deneudt (VLIZ)
Wendy Bonne (Fundación AZTI)
Michaël Fettweis (BMM)
Tina Mertens (AWZ Afdeling Kust)
Hans Polet (DvZ)
Eric Stienen (Instituut voor Natuurbehoud)
Filip Volckaert (Laboratorium voor Aquatische Ecologie - KULeuven)
-
-
-
-
Nood?
o Fundamenteel onderzoek blijft nodig als basis en mag niet gestuurd worden
door beleidsvragen
o Beleidsadvies kan gegeven worden door wetenschappelijke experts maar met
de nodige reserve en met het aangeven van hiaten en onzekerheid => maar
afronden van onderzoek is uitdaging
o Communicatie tussen wetenschap en beleid
 Niet te grote verwachtingen vanuit beleid
 Omgaan met korte termijn planning
Publieke participatie?
o Rekening houden met wat er leeft bij belanghebbenden en publiek ook tijdens
wetenschappelijk onderzoek
o Buffer nodig tussen fundamentele wetenschappers en beleid => best binnen
wetenschappelijk onderzoek houden
Methode?
o Fundamentele wetenschappelijke methode blijft belangrijk
o De stap naar beleidsadvies kan een wetenschappelijke methode op zich worden
maar heeft niet absoluut nood aan eigen “neutrale” experts
o Het proces is moeizaam maar gebeurt al cfr. GAUFRE => eenmalig?
Eigen problemen binnen methodologie?
o Wie wordt buffer?
 Wetenschapper
 Beleid
 Liefst geen consultancy
o Omgaan met gaps – betrouwbaarheid – schaalproblemen kan eigen
wetenschappelijke inbreng zijn
Subthema 6: Onderwijs, communicatie, training en publieke participatie
1)
2)
3)
4)
5)
Is er nood aan richtlijnen of centraal aanspreekpunt voor communicatie tussen mariene wetenschappers en het beleid?
Is er nood aan een mechanisme om ervaringen van bepaalde vakgroepen in communicatie met het beleid over te brengen naar andere
vakgroepen?
Is er nood aan opleidingen voor wetenschappers in communicatietechnieken - naar beleid en breed publiek toe of naar de media?
Hoe dient de vertaling van resultaten te gebeuren naar andere wetenschappers, beleid, eindgebruikers en het brede publiek zodat een
maatschappelijke discussie met alle mogelijke betrokkenen mogelijk is?
Wat is het belang/noodzaak van (een bepaalde mate van) publieke participatie?
Deelnemers:






Jan Seys (Vliz)
Bart Slabbinck (Natuurpunt vzw)
Nancy Fockedey (Vliz)
Annemie Volckaert (Ecolas)
Leen Vermeersch (AWZ afdeling Kust)
Dirk Bogaert (Maritiem Instituut)
Vraag 1:
De nood aan centraal aanspreekpunt wordt niet direct ervaren. Vliz vervult deze nood
overigens voor een groot deel. Communicatie van wetenschappers naar beleid (en vice versa)
verloopt immers bilateraal.
Er lijkt wel nood te zijn aan een regelmatig (b.v. 1 x per jaar) gecoördineerd overleg tussen
wetenschappers, beleid en middenveld waarbij zowel aandacht kan gaan naar de stand van
zaken van lopende projecten enerzijds en geplande projecten of projectaanvragen anderzijds.
Dit overleg komt vandaag vaak pas nadat projectaanvragen zijn gelanceerd of nadat projecten
reeds zijn aangevat.
Er lijken tevens kansen te schuilen in het ruimer interpreteren van wetenschap (meerder
disciplines) en beleid (meerdere bestuurlijke niveaus)
Vraag 2:
Dit lijkt een utopie te zijn. Beter lijkt het te zijn dat het beleid aandacht voor communicatie
aanstuurt zoals momenteel in Podo gebeurt of voorzien is. Een heikel punt blijft wel dat
communicatie niet de core-business is van de onderzoeksinstellingen/onderzoekers en dat het
mede hierdoor stiefmoederlijk behandeld wordt.
Vraag 3:
Deze opleidingen bestaan (cf. Wetenschapscommunicatie). Opleidingen hebben pas relevantie
als ze vervolgens worden ingebed in een communicatiebeleid passend in een breder
onderzoeksbeleid.
Abstractie nemend van de praktijk zouden hiervoor meer middelen moeten worden
vrijgemaakt (hetzij extra middelen, hetzij verschuivingen in onderzoeksbudget). Gezien de
precaire budgettaire praktijk lijkt dit echter weinig haalbaar en lijken meer haalbare pistes:
 Het meer aandacht besteden in bestaande opleidingen aan het belang van
communicatie en de vereiste methoden hiertoe
 Het aanpassen van de attitude van individuele onderzoekers en
onderzoeksinstellingen.
Een belangrijk aandachtspunt lijkt evenzeer te zijn dat bij communicatie meer inspanningen
moeten worden geleverd om onnodig complex jargon te vermijden. Eenvoudige
communicatie doet geen afbreuk aan wetenschappelijkheid van de boodschap en/of
boodschapper.
Vraag 5:
Participatie om de participatie heeft geen zin. Enkel weloverwogen en goed voorbereidde en
begeleidde participatie heeft zin.
De Noordzee is op heden de nog onbekende 11de provincie, waardoor participatie van het
grote publiek op dit ogenblik niet zo evident lijkt. Daarom lijkt het meer geschikt te starten
met participatie op een lager ambitieniveau, met name het verstrekken van informatie via
doelgroepengerichte communicatie.
Hiernaast is er uiteraard het grote belang van gebruikersvergaderingen voor direct betrokken
actoren en worden er wel mogelijkheden gezien voor interactieve beleidsvoering voor deze
actoren of voor overige belanghebbenden.
Na de groepsdiscussies werd nog de mogelijkheid geboden om belangrijke elementen te
bespreken. Ze werd in aanwezigheid van voltallige deelnemers de vraag gesteld of het al dan
niet wenslijk en haalbaar zou zijn om in dit stadium van de cluster nog meer nauw
aansluitende projecten te betrekken. Dr. Degraer (Sectie mariene biologie – UGent) pleit voor
de opname van deze projecten omdat er nood is aan een duidelijk en geïntegreerd beeld van
deze projecten ter ondersteuning van een duurzaam beheer van de Noordzee. Dr. Mees
(VLIZ) stelt dat dit in zekere mate afhangt van de looptijd van SUMANOS (tot november
2006). Dr. Maes (Maritiem Instituut) repliceert dat deze opdracht haalbaar moet blijven en dat
het betrekken van deze projecten niet volledig op de schouders van de clustercoördinator mag
komen te liggen. Zo dienen de projectcoördinatoren van de 4 hoofdprojecten zelf mee in te
staan voor het opnemen van de randprojecten tijdens de valorisatiefase van het SUMANOS
project. Er wordt besloten deze discussie verder te voeren tijdens de aansluitende
partnermeeting.
Download