SUMANOS Workshop Woensdag 18 januari 2006 van 9u tot 18u Plaats: Het Pand, Onderbergen 1, 9000 Gent Deelnemers: Naam Benoit Beernaert Kathy Belpaeme Miguel Berteloot Dirk Bogaert Wendy Bonne Jan-Bart Calewaert Andre Cattrijse Jesse Coene David Cox Dirk De Brauwer Dino De Waen Peter De Wolf Steven Degraer Kevin Delecluyse Klaas Deneudt Jochen Depestele Michaël Fettweis Nancy Fockeday Alessio Giardino Stefaan Gysens Kris Hostens Colin Janssen Frank Maes Jérôme Mallefet Jan Mees Tina Mertens Erik Mink Jaak Monbaliu Cathy Plasman Hans Polet Jesus Portilla Jan Schrijvers Serge Scory Jan Seys Bart Slabbinck Karline Soetaert Eric Stienen Dries Van den Eynde Vera Van Lancker Jan Vanaverbeke Luc Vandekerckhove Helga Vandenreyken Els Verfailli Leen Vermeersch Willy Versluys Toon Verwaest Magda Vincx Annemie Volckaert Filip Volckaert Vincent Zintzen Edward Vanden Berghe Simon Claus Isabelle Du Four Els Cuveliers Instituut/organisatie Reder Coördinatiepunt Geïntegreerd Beheer van Kustgebieden AWZ Afdeling Kust Maritiem Instituut (UGent) Fundación AZTI Maritiem Instituut (UGent) Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) Maritiem Instituut (UGent) Federaal Wetenschapsbeleid Administratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ) Maritiem Instituut (UGent) AWZ Afdeling Kust Sectie Mariene Biologie (UGent) AWZ Afdeling Kust Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) Departement voor Zeevisserij (CLO-DvZ) Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) Laboratorium voor Hydraulica (KULeuven) AWZ Afdeling Kust Departement voor Zeevisserij (CLO-DvZ) Onderzoeksgroep voor Milieutoxicologie (UGent) Maritiem Instituut (UGent) Département de Biologie (UCL) Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) AWZ Afdeling Kust European Dredging Association Laboratorium voor Hydraulica (KULeuven) Kabinet Minister Landuyt Departement voor Zeevisserij (CLO-DvZ) Laboratorium voor Hydraulica (KULeuven) Maritiem Instituut (UGent) Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) Natuurpunt Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek Instituut voor Natuurbehoud Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) Renard Centre of Marine Geology (UGent) Sectie Mariene Biologie (Ugent) Zeegra vzw FOD Economie Fonds voor Zandwinning Renard Centre of Marine Geology (UGent) AWZ Afdeling Kust Reder AWZ Afdeling Waterbouwkundig Laboratorium en Hydrologisch Onderzoek Sectie Mariene Biologie (UGent) ECOLAS n.v. Laboratorium voor Aquatische Ecologie (KULeuven) Département de Biologie (UCL) Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) Renard Centre of Marine Geology (UGent) Laboratorium voor Aquatische Ecologie (KULeuven) Programma: 8u30-9u00 9u00-9u15 9u15-10u00 10u00u-10u45 10u45-11u00 11u00u-11u45 11u45-12u30 12u30-14u00 14u00-14u25 14u30-15u45 15u45-16u15 16u15-16u45 17u00-18u00 Registratie van de deelnemers Verwelkoming prof. dr. Maes - Maritiem Instituut (UGent) Cathy Plasman - Kabinet van Minister Landuyt (Minister van de Noordzee) Voorstelling MAREBASSE en commentaar/reacties van de eindgebruikers dr. Vera Van Lancker – Renard Centre of Marine Geology (UGent) Voorstelling TROPHOS en commentaar/reacties van de eindgebruikers dr. Jan Vanaverbeke - Sectie Mariene Biologie (UGent) Prof. dr. Filip Volckaert - Laboratorium voor Aquatische Ecologie (KULeuven) Koffiepauze Voorstelling GAUFRE en commentaar/reacties van de eindgebruikers mevr. Annemie Volckaert - Ecolas Voorstelling BALANS en commentaar/reacties van de eindgebruikers ir. Serge Scory, Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) Lunch Introductie namiddagdiscussie Maritiem Instituut (UGent) Federaal wetenschapsbeleid Discussie rond integratie van projectresultaten en de overkoepelende SUMANOS thema’s met de partners en eindgebruikers in groepen Koffiepauze Feedback groepsgesprekken en open discussie plenair Praktische afspraken verdere SUMANOS activiteiten met de partners Het voormiddagprogramma van de SUMANOS workshop stond grotendeels in het teken van de vier SUMANOS projecten en hun eindgebruikersvergadering. Zo kregen de coördinatoren of partners na een korte uiteenzetting van mevrouw Cathy Plasman (kabinet minister Landuyt) telkens 30 minuten om de stand van zaken van hun project uiteen te zetten, tussentijdse resultaten te rapporteren en enkele belangrijke punten aan te stippen die in het kader van de SUMANOS cluster van belang zijn. Zo werd de presentatoren vooraf gevraagd enkele punten te belichten met betrekking tot hun ervaringen in de communicatie met het beleid, de mogelijkheid voor publieke participatie bij het gebruik van de onderzoeksresultaten, en de raakvlakken en mogelijke synergieën tussen het project en andere gekende projecten. Na elke presentatie werden telkens 15 min vraag en antwoord voorzien. Een co-referee kreeg expliciet (vooraf) de opdracht om 2 à 3 vragen en een visie voor te bereiden voor een bepaalde presentatie (behalve voor BALANS). Deze co-referee was telkens een belangrijke eindgebruiker van het project en zette de 15 min vraag en antwoord in. Voor MAREBASSE ging het om de heer Luc Vandekerckhove (Zeegra n.v.), voor TROPHOS nam de heer Bart Slabbinck (Natuurpunt vzw.) deze taak op zich, terwijl Kathy Belpaeme van het Coördinatiepunt Geïntegreerd Beheer van Kustgebieden commentaar leverde bij de presentatie van het GAUFRE project. De presentaties van het voormiddagprogramma zijn afzonderlijk downloadbaar als pdf op de SUMANOS website (http://server.host2mpact.be/maritieminstituut.be/main.cgi?s_id=145) Na een verwelkoming door Prof. Maes (Maritiem Instituut) kreeg mevr. Cathy Plasman (Kabinet van minister Landuyt) het woord voor een korte uiteenzetting m.b.t. de ervaringen in communicatie tussen wetenschappers en beleidsmakers en de beleidsprioriteiten van het kabinet in de nabije toekomst. De belangrijkste accenten van deze uiteenzetting: Politieke realiteit De politieke realiteit gedurende een legislatuur kan veranderen, wat niet noodzakelijk wil zeggen dat tijdens een legislatuur directe koerswijziging ingesteld worden. Omdat vele projecten al lopen terwijl andere juist opstarten is het belangrijk dat een nieuwe regering zich flexibel opstelt. Ook de projecten zelf kunnen zich misschien flexibeler opstellen zodat bijvoorbeeld kleine wijzigingen kunnen ingevoerd worden nadat het project reeds werd opgestart. Communicatie onderzoekers en beleidsmakers Eerst en vooral dient de communicatie tussen de onderzoeksgroepen onderling beter te verlopen. Het zou ook nuttig zijn een mariene milieu-klimaat-as op te richten met frequent overleg tussen de betrokkenen. Op de vraag naar beleidsadvies van politici aan wetenschappers wordt veelal positief gereageerd, maar te vaak met de voorwaarde dat hiervoor extra geld op tafel moet komen. Vertaling van wetenschap naar het beleid Een vertaling van wetenschap naar beleid is nodig. Deze vertaling dient op verschillende niveaus te gebeuren. Zo moet het mogelijk zijn te verduidelijken waarom bepaalde onderzoeken nodig zijn en wat deze onderzoeken precies inhouden. Verder moet het ook vanzelfsprekend worden dat er gecommuniceerd wordt om beslissingen te onderbouwen. Een regelgeving of wet wordt op die manier veel beter aanvaard. Een voorbeeld: hoe leg je de implementatie van een habitatgebied uit? Waarom mogen bepaalde gebruikers wel in het gebied en andere niet? Simpele vragen blijven soms zonder antwoord. Een goed voorbeeld van een initiatief dat wetenschappelijke bevindingen toegankelijk maakte voor een breed publiek en daardoor ook een belangrijke publieke discussie opstartte is het MARE MEUM initiatief (cf. GAUFRE). Er is duidelijk nood aan meer van dergelijke initiatieven. Prioriteiten van het beleid naar de toekomst Een eerste belangrijke prioriteit betreft een ruimtelijk structuurplan Noordzee. Een structuurplan is flexibel en dat moet zo blijven, maar er blijven belangrijke vragen. Hoe wordt bijvoorbeeld de input vanuit de wetenschappelijke wereld geregeld en zal er een standaard methodologie opgezet worden? Daarnaast is ook de monitoring van vogel- en habitatrichijngebieden een belangrijke beleidsprioriteit. Voor de inhoud van de verschillende projecten wordt verwezen naar de dia’s van de presentaties (downloadbaar op de SUMANOS website). Hierna volgt een kort overzicht van de uiteenzettingen van de co-referaten en de discussies die erop volgden. MAREBASSE Volgens de heer Luc Vandekerckhove (Zeegra n.v.) is continuïteit erg belangrijk voor de zand- en grindwinningsector. De sector is een belangrijke leverancier van grondstoffen voor de bouw en men wenst deze activiteiten natuurlijk zo lang mogelijk vol te houden. Het is een professionele sector die zich bewust is van een zekere mate van verstoring die erdoor teweeg wordt gebracht. De sector heeft dus zelf belang bij een duurzaam gebruik van de grondstoffen. Daarom worden duidelijke richtlijnen gevraagd voor duurzaam beheer. Zeegra erkent ook de meerwaarde van MAREBASSE als ontwikkelaar van objectieve informatie en instrumenten voor de analyse en beheer van de aggregaten. Wel zou er nog een vervolg moeten op komen. Daarnaast wordt bij de partners van MAREBASSE gepolst naar de mogelijke invloed van de zand- en grindwinningindustrie op de kusterosie en naar de mate van detail van de bestaande modellen. Volgens een partner zijn sommige modellen gedetailleerd genoeg, maar zijn er meer gegevens nodig. Men moet namelijk over gegevens beschikken tot op -5m om kusterosie te kunnen voorspellen. TROPHOS De heer Bart Slabbinck (Natuurpunt vzw.) nam kennis van het project na de vraag om op te treden als co-referaat. De vraag was dan ook welke rol voor Natuurpunt is weggelegd in de context van het TROPHOS project en de SUMANOS cluster? Na nadere kennisneming van het TROPHOS project bleek dat Natuurpunt wel een belangrijke rol kan spelen in dit geheel. Dit is volgens de heer Slabbinck ook één van de verdiensten van SUMANOS, met name het onder de aandacht brengen van het web aan interacties in het Noordzeewetenschappelijk onderzoek en het beheer ervan. Daarenboven brengt de cluster heel wat van de actoren bijeen. Een verdere lezing van het TROPHOS project gaf aan dat de geofysische eigenschappen ware landschappen creëren in de zee, zoals men landschappen terugvindt op het land. Een kenmerk dat nog onvoldoende overgebracht werd op het brede publiek. Koppeling van gelijkaardige projecten naar het beleid is ook noodzakelijk. Op land probeert men uit te gaan van originele situaties, maar waar vindt men deze in zee? En welke invloed heeft de mens? Bij marine reservaten is het zo dat bepaalde gebruiken toegelaten zijn en andere niet. Ook hier moet de communicatie naar de bevolking verbeteren. Bij het onderzoek naar alternatieve boomkorvisserij moet ook opgelet worden dat dergelijk onderzoek niet dient als stok om de vissers mee te slaan, maar eerder als signaal naar de vissers dat er naar alternatieven wordt gezocht. Verder onderstreept ook de heer Slabbinck het belang van de vertaling van wetenschappelijke projectresultaten naar het beleid, het publiek en de eindgebruikers. Goede communicatie resulteert immers in een groter draagvlak. Een mooi initiatief in deze context bijvoorbeeld is de installatie van webcams op het Sterneneiland. Dergelijke verhalen zijn ook nodig! Wat het beleid betreft moet er ook door een 3D gekeken worden en verder gegaan dan de landgrenzen, bijvoorbeeld op Europees niveau. Afbakening van bijvoorbeeld kraamkamers moet vanuit een groter perspectief aangepakt worden om effectief te zijn. Windmolenparken moeten ook een locatie toebedeeld krijgen maar dan wel vanuit een breder perspectief. Zo is het belangrijk dat wetenschappers de ruimte laten om een onderzoeksonderwerp vanuit verschillende hoeken te bekijken en meer internationaal ingesteld zijn. Een goed voorbeeld van een project dat op dat gebied reeds belangrijke stappen in de juiste richting wist te zetten is het GAUFRE project. Het streven naar samenwerking en naar een internationaal gesprek past eveneens binnen het SUMANOS project. Na de tussenkomst van de heer Slabbinck bleef verdere discussie uit. GAUFRE Volgens Mevrouw Kathy Belpaeme (Coördinatiepunt Geïntegreerd Beheer van Kustgebieden) is het GAUFRE project een voorbeeld van een interdisciplinair project en verruimt het project de kijk van wetenschappers op de problematiek. Volgens mevrouw Belpaeme was het binnenhalen van planologen één van de cruciale elementen van het project. In het kader van het project werden veel mensen samengebracht die in andere omstandigheden nooit samen zouden zitten. Als uitzondering op de normale gang van zaken, hebben de eindgebruikers in dit project actief deelgenomen en werd hun input ook zichtbaar teruggekoppeld. Ze werden zeer serieus genomen en hebben ook echt een deel uitgemaakt van het project. De communicatie van dit project, ondermeer via het MARE MEUM initiatief was eveneens voorbeeldig. Deze vorm van communicatie is echt onontbeerlijk. Vroeger bereikte dergelijke informatie nooit een breed publiek. Op de vraag of er bij andere projecten een dergelijk communicatie is voorzien, wordt door verschillende partners en eindgebruikers positief geantwoord. Zo bestaat volgens dr. Van Lancker (Renard Centre of Marine Geology) het plan om een DVD samen te stellen met informatie en kaarten van het MAREBASSE project. Dr. Vanaverbeke (Sectie Mariene Biologie – UGent) stipt aan dat voor het TROPHOS project posters en een website werden aangemaakt. Dr. Mees (VLIZ) stelt dat in het VLIZ hard wordt gewerkt aan communicatie en informatieverspreiding naar een breed publiek. Zo lopen er een reeks projecten met als doel de kennis van de biologische diversiteit van de Noordzee naar een breder publiek te brengen. Het gaat naast de TROPHOS posterreeks ondermeer om een atlas voor het macrobenthos. Ook zal bestaande informatie op de websites van het VLIZ worden aangepast en verspreid naar een breed publiek. Dr. Jan Seys (VLIZ) voegt hieraan toe dat het VLIZ filmpjes zal maken die de wetenschappelijke inspanningen van het Noordzeewetenschappelijk onderzoek vertalen naar de grote massa. Op dit moment zijn er ongeveer een 20-tal in de pijplijn, maar in de toekomst zullen dit er meer worden. Dr. Volckaert (KULeuven) onderstreept dat vele onderzoekers ook een educatieve taak hebben en dagdagelijks les geven aan heel wat studenten. De informatie die aan deze studenten wordt meegegeven duikt vroeg of laat op in de klaslokalen van middelbare- en hogescholen waar de voormalige studenten op hun beurt de opgenomen kennis verspreiden. Dr. Maes (Maritiem Instituut) merkt op dat niet alle projecten zich even goed lenen tot valorisatie of het vertalen naar een breed publiek. Ook valt de informatieve website van Federaal Wetenschapsbeleid zelf nogal tegen. Zo blijkt het soms onmogelijk voor de onderzoekers om de eigen rapporten terug te vinden via de zoekmotoren van de site (FEDRA). BALANS Voor BALANS werd er geen eindgebruiker gevonden die bereid was om een reactie te geven op de stand van zaken van het BALANS onderzoek. Dr. Mees (VLIZ) voegt aan deze mededeling toe dat het moeilijk is om op dit moment van het onderzoek feedback te geven omdat er nog geen resultaten zijn. Prof. Maes (Maritiem Instituut) en de heer Scory (BMM) verduidelijken een belangrijk eindproduct van het BALANS project: de ontwikkeling van een computersimulatie‘spel’. Dit ‘spel’ zou een belangrijke communicatietool van BALANS vormen en moet gezien worden als een soort interface waarbij de gebruiker kan ‘spelen’ met parameters en bepaalde scenario’s en zo de gevolgen kan zien van zijn beslissingen en ingrepen. Tot slot werd ook opgemerkt dat er tijdens het BALANS project toch wat problemen waren bij het verzamelen van de gegevens. Zo was de kwaliteit niet altijd wat het moest zijn terwijl ook de toelevering niet altijd vlekkeloos verliep. Het namiddagprogramma ging van start met een introductie door Jan-Bart Calewaert (Maritiem Instituut) over de SUMANOS thematiek en de organisatie van de namiddagdiscussie in groepen. Hierop volgde een kleine toelichting van de clusters door David Cox van Federaal Wetenschapsbeleid. Na deze presentaties werden de deelnemers verdeeld in kleinere groepjes volgens de SUMANOS subthema’s. De groepjes bespraken aan de hand van enkele concrete vragen enkele essentiële aspecten met betrekking tot de relatie wetenschap en beleid enerzijds en wetenschappelijke integratie anderzijds. De belangrijkste conclusies van deze groepsgesprekken werden als afsluiter van de workshop meegedeeld door de gespreksleiders van de groepjes: Subthema 1: Het belang, doel en methodologie van wetenschappelijke integratie 1) 2) 3) 4) Wat is het belang en de meerwaarde van interdisciplinaire projecten voor onderzoekers? een beeld krijgen van het algemeen kader waarin hun onderzoek is te plaatsen een beter begrip van de andere elementen van het (sub)totaalsysteem opdoen van inspiratie voor nieuwe methoden, onderzoeksonderwerpen het onderzoek naar een hoger niveau tillen door informatie uit andere wetenschappen binnen de eigen kennis te integreren. Andere ? Als er tot integratie wordt overgegaan, hoe moet dit dan gebeuren? Hoe gebeurt het integratieproces nu? Hoe kan dit best aangepakt worden? Is er nood aan een wetenschappelijke benadering van het integratieproces op zich? Is er nood aan richtlijnen of een stappenplan voor wetenschappelijke integratie van (mariene gerelateerde) onderzoeksprojecten? Suggesties? Wat is uw grootste bezorgdheid mbt wetenschappelijke integratie met andere onderzoeksgroepen/projecten? Is het wenselijke om meer sociale, economische en ecologische factoren/indicatoren op te nemen in toekomstige onderzoeksprojecten? Deelnemers: Jan-Bart Calewaert (Maritiem Instituut - UGent) Els Verfailli (Renard Centre for Marine Geology – UGent) Erik Mink (European Dredging Association) Jaak Monbaliu (Laboratorium voor Hydraulica - KULeuven) Jan Vanaverbeke (Sectie Mariene Biologie - UGent) Alessio Giardino (Laboratorium voor Hydraulica - KULeuven) Dries Van den Eynde (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee - BMM) Conclusies: Vraag 1 Er bestaat binnen de groep weinig twijfel over het belang en de meerwaarde van interdisciplinaire projecten voor onderzoekers, zeker wat betreft het verrijken van het eigen onderzoek door informatie uit andere wetenschappen binnen de eigen kennis op te nemen. Ook de andere opgegeven argumenten worden beaamd. De centrale vraag blijft echter hoe dit dan precies moet gebeuren (vraag 2). Vraag 2 A. De Clusters Een algemene opmerking betreft het feit dat de timing bij het clusteren van projecten van groot belang is, zo kan voor de SUMANOS projecten moeilijk sprake zijn van werkelijke integratie van projectresultaten gezien het late stadium waarin de cluster werd gevormd. Ook is het voor enkele deelnemers niet duidelijk op basis waarvan de projecten werden weerhouden voor de cluster. Een veel ruimere cluster waarin een grotere reeks projecten zitten die nauw verwant zijn wordt eveneens gesuggereerd. Een beter overleg tussen de clusterfinanciers en de onderzoeksgroepen, en een betere timing bij het tot stand komen van de cluster is nodig. B. Algemeen Integratie om de integratie is een verkeerde aanpak. De behoefte aan bepaalde geïntegreerde projecten moet centraal staan. Erik Mink voegt hieraan toe dat de output onmiddellijk bruikbaar moet zijn voor de praktijk. Er is daarbij nood aan expertise op het gebied van integratie, maar dit vergt tijd. Er wordt opgemerkt dat precies omdat wetenschappers van verschillende disciplines niet altijd dezelfde ‘taal’ hanteren, deze ‘taal’ en de bijhorende vaardigheden om met elkaar te communiceren moeten aangeleerd of gestimuleerd worden. Dit kan gebeuren door ervaringen met interdisciplinaire projecten, maar ook via het onderwijs. Zo kan het Bachelor-Master systeem volgens een deelnemer zorgen voor een grotere flexibiliteit van de studenten waardoor een groter aantal ervan aan verschillende onderzoeksdisciplines of onderzoeksbenaderingen zullen blootgesteld worden. Vraag 3 Er werden twee belangrijke bezorgdheden naar voor geschoven. Een eerste bezorgdheid van de onderzoekers is de beperkte waardering (op academisch niveau) voor interdisciplinair onderzoek. Zo is het vaak erg moeilijk om de resultaten in gespecialiseerde vakliteratuur gepubliceerd te krijgen of om projecten via klassieke subsidiekanalen gefinancierd te krijgen. Maar er is ook een kentering op gang. Zo komt er toch steeds meer geld vrij voor dergelijke projecten en dus ook meer mogelijkheden voor onderzoekers die zich hierin willen specialiseren. Hierdoor verwachten de deelnemers van het groepsgesprek ook een stijging van de kwaliteit van dergelijk onderzoek en een sterkere output waardoor ook de (academische) waardering zal toenemen. Het zal echter nog een hele tijd duren voor het zover is. Er wordt ook opgemerkt dat de eindgebruikers over het algemeen wel een heel sterke waardering voor dergelijk onderzoek tonen. Een tweede belangrijke bezorgdheid van de onderzoekers is de nood aan een evenwicht tussen fundamenteel vakspecifiek onderzoek en interdisciplinair onderzoek. Iedereen is het er over eens dat integratie van verschillende projecten of onderzoeksdomeinen veel tijd vergt. Dergelijk onderzoek mag zeker niet ten koste gaan van het zuiver disciplinair onderzoek, want zonder dit onderzoek is interdisciplinair onderzoek of integratie niet eens mogelijk. Vraag 4 Er wordt door de onderzoekers eerder afwijzend gereageerd op het opnemen van meer socioeconomische factoren in toekomstig Noordzeewetenschappelijk onderzoek. Er wordt de suggestie geformuleerd dat dit bijvoorbeeld een taak zou kunnen zijn voor de clustercoördinatoren. Deze coördinator zou dan bij het integreren van de verschillende project(resultaten) een meerwaarde kunnen creëren door deze factoren in te brengen. Algemeen: Er werd in deze groep ook kort gesproken over de haalbaarheid en wenselijkheid om andere projecten (naast TROPHOS, MAREBASSE, BALANS en GAUFRE) op te nemen in de cluster. Er werd vastgesteld dat de integratie van projectresultaten omwille van de timing noodgedwongen beperkt zal zijn en dat de cluster hoofdzakelijk moet gezien worden als een instrument ter valorisatie en een oefening ter voorbereiding van toekomstige integratie initiatieven. Hiervoor is het wel nodig dat toekomstige clusters in een vroeg stadium en in samenspraak met de onderzoekers wordt ingericht. Dit wil ook niet zeggen dat er geen mogelijkheden zijn om de projecten op een interessante en ‘geïntegreerde’ manier voor te stellen. Er zijn immers voldoende raakvlakken en overlappingen. Er gaan bovendien stemmen op om ook andere nauw verwante projecten op de een of andere manier aan bod te laten komen. Subthema 2: Het kader waarin integratie gebeurt 1) 2) 3) 4) 5) Op basis van welke criteria dienen projecten opgenomen in een integratieproces? onderwerp geografische afbakening van het onderzoeksgebied multidisciplinariteit interdisciplinariteit complementariteit schaal (tijd en ruimte) dekking (sectoren / ecol-econ-socio / etc.) interacties met andere projecten andere? Wat zijn de gekende valkuilen van interdisciplinaire onderzoek en de integratie van projecten(resultaten) en hoe kan dit opgevangen worden? Is het wenselijk meer socio-economische aspecten te betrekken in multi/interdisciplinaire projecten? Is er nood aan bijkomende financiële middelen om de integratie van verschillende projecten te stimuleren? Hoe kan beleid en wetenschappelijk onderzoek beter afgesteld worden op gebied van timing? Deelnemers: David Cox (Federaal Wetenschapsbeleid) Magda Vincx (SMB) Simon Claus (VLIZ) Kris Hostens (Dvz) Karline Soetaert (CEME) Dirk Leroy (Ecolas) Miguel Berteloot (AWZ) 1) Criteria voor integratie : onderwerp en multidisciplinariteit. Andere criteria zijn ook mogelijk, afhankelijk van de (beleids)vraag waarop men wenst te beantwoorden. Een cluster kan dus ook gefocust zijn op één geografisch gebied bijvoorbeeld. 2) Valkuilen van integratie: - de manier van werken binnen een project: iedere partner blijft in zijn eigen vakdomein werken zonder interactie met de anderen. Binnen het project moeten dus manieren gevonden worden om de resultaten van de ene groep te laten doorstromen naar de andere groepen zodanig dat er een meerwaarde gecreëerd wordt van het netwerk (geen 1+1=2 maar 1+1=3) - tijd: tijdens de duur van een project moet er tijd worden vrijgemaakt voor integratie. Het integratieproces mag niet enkel op het einde van het project gebeuren maar moet op verschillende tijdstippen tijdens de hele duur van het project plaatsvinden. - mogelijke concurrentie tussen onderzoekers. Hoewel de samenwerking binnen een multidisciplinair project goed kan verlopen, staan de onderzoekers buiten het project, bijvoorbeeld bij het zoeken naar andere fondsen bij andere instellingen, in mogelijke concurrentie met elkaar. 3) ja, het is wenselijk maar communicatie tussen socio-economen en "natuurwetenschappers" is niet gemakkelijk 4) ja, maar belangrijker is de continuïteit in de middelen voor onderzoek 5) onderzoekers moeten anticiperen op de mogelijke toekomstige beleidsvragen en het beleid moet zich bewust zijn van het feit dat onderzoek tijd vraagt en moet via een interface hun mogelijke toekomstige noden communiceren aan de onderzoekers of financierende instelling Subthema 3: Databeheer, -uitwisseling en –gebruik 1) 2) 3) Hoe moet er worden omgegaan met gegevens? Blijven gegevens bij partners? Wat is het belang van centraal gegevensbeheer? Wat gebeurt er met de gegevens? Worden de geleverde gegevens wel in de juiste context gebruikt; zijn er garanties voor het gebruik van de geleverde gegevens? Wie beheert de gegevens van geïntegreerde projecten? Hoe wordt er omgegaan met concurrentie bij overlappende competenties? Hoe moeten wetenschappers omgaan met fouten in het onderzoek? Deelnemers: Dino De Waen (Maritiem Instituut) Jesse Coene (Maritiem Instituut) Stefaan Gysens (AWZ, cel kusthavens) Jan Mees (VLIZ) Ward Vandenberge (VLIZ) Serge Scory (BMM) Vera Vanlancker (RCMG) Toon Verwaest (AWZ) Een algemeen systeem voor databeheer is belangrijk maar goede op papier neergeschreven en onbetwistbare afspraken zijn nog belangrijker. Tegenwoordig blijkt dit nog altijd niet evident te zijn. Bovendien blijken veel academici problemen te ondervinden bij het nakomen van de gemaakte afspraken, iets dat door het BMM beaamd werd. Blijkbaar werden op dit moment minder dan de helft van de beloofde datasets ingediend. Een van de mogelijke redenen hiervoor zou liggen in het feit dat databeheer veel tijd en energie vergt maar niet bovenaan de prioriteitenlijst van de onderzoekers staat. Een mogelijke oplossing hiervoor zou zijn dat er een budgetlijn voor databeheer per project zou ontwikkeld worden. Aangezien dit bij sommige projecten al zo is en er toch problemen opduiken met databeheer is het misschien beter om een afzonderlijke budgetlijn voor databeheer te hebben die nauwer aansluit bij de budgetlijn voor projectbeheer dan bij het project zelf. Voor Belspo-projecten zou dit inhouden dat financiering voor databeheer deel zou uitmaken van de ondersteunende acties. Dit zou ervoor moeten zorgen dat het geld effectief voor databeheer wordt aangewend. Wie het beheer voor zich neemt blijkt niet zo belangrijk, dit kan een werknemer zijn van de vakgroep, het BMM, het VLIZ of desnoods een privé persoon of adviesbureau. Wel is het belangrijk dat deze databeheerder geïntegreerd is in het project en kennis bezit van zowel databeheer als dataverwerving en verwerking. Een extra voordeel bij vaste databeheerders per project is dat deze databeheerders samen kunnen komen met bijvoorbeeld de clustercoördinator, wat synergieën kan bevorderen. Deze lijn kan dan verder doorgetrokken worden naar jaarlijkse of twee jaarlijkse databeheer vergaderingen, wat mogelijk onverwachte synergieën kan opleveren of de documentatie van de aanwezige datasets bevordert. Een belangrijke bezorgdheid die uit de discussie naar boven kwam betreft het risico op dataverlies. Minimaal moet het gedocumenteerd worden en daarna gearchiveerd. Iedereen rond de tafel was het eens dat dataverlies een zonde is, maar toch ijverde sommigen ervoor om de data bij de onderzoeksgroepen te houden. De databeheerders rond de tafel stipten hierbij wel aan dat indien data bij de onderzoeksgroepen blijft deze op lange termijn verloren blijkt te gaan, meestal bij het vertrek van de projectleider in kwestie of bij het vastlopen van de computers. Een ander punt dat naar voor werd gebracht was het feit dat sommige datasets niet konden doorgespeeld worden en enkel door universiteiten konden opgevraagd worden, het doorgeven van deze datasets kan in sommige gevallen gevoelig liggen bij de dataleveranciers en daardoor toekomstige projecten in het gedrang brengen. Hierbij werd gedacht aan projecten als ECOSONOS of BALANS waarbij data verkregen werd van bijvoorbeeld vissers en havenbesturen. Bij de vraag of het bij clusters misschien mogelijk was om de data centraal te beheren kwam ook hier een tegenstand, de databeheerder moet, en dit werd benadrukt, geïntegreerd zijn in het project en hiervan deel uitmaken, dus bij de sectie mariene biologie moet de databeheerder in principe een bioloog zijn of ten minste een professionele databeheerder met een stevige achtergrond in de biologie. Clusters zouden daarentegen wel het voordeel bieden om vooraf samen te komen om de methodiek van databeheer en de formaten van de data te bespreken. Hier werd er ook een oproep gelanceerd naar Belspo om een relatief vaste methodiek uit te werken voor databeheer en deze door te spelen naar de onderzoekers. De blokkeringperiode voor de datasets leek ook iets waar niets mag aan veranderen. Ook is het zo dat er soms vaste regels moeten zijn om data te archiveren. Een oplossing die werd geopperd betreft de documentatie van de datasets. Als alle datasets centraal zouden gedocumenteerd worden in een soort portaalsite, kunnen eenvoudig opgezocht worden welke data zich waar bevindt. Langs deze portaalsite zou men kunnen hyperlinken naar de datasets zelf of meer informatie kunnen bekomen over de bronnen zoals de contactgegevens van de databeheerder van het project. Ook zou men te weten kunnen komen onder welke voorwaarden gegevens en informatie verkregen kan worden. Bij deze vorm van professionele centrale documentatie heeft iedereen toegang tot relevante informatie over de datasets, en tot de voorwaarden voor het gebruik en de locatie ervan. Een volgende stap leidt dan naar professionele (centrale) archivering, hierbij zouden de datasets na een bepaalde periode doorgegeven worden naar een centrale locatie ter archivering zodat alle verzamelde data op zen minst behouden wordt tegen verlies of schade. In verdere stappen in dit stadium kan men denken aan het voorwaardelijk vrijgeven van deze dataset na een vastgestelde termijn. Een mogelijke laatste stap is het uiteindelijk combineren en analyseren van deze gecombineerde datasets. Naast data verzamelen en documenteren besprak de groep ook een voorstel waarbij datasets konden ingebracht worden voor identificatie. Het gevolg hiervan zou zijn dat er naar dataset zou kunnen gerefereerd worden net zoals men nu naar artikels kan refereren. Voor onderzoeksgroepen die datasets hebben die zeer arbeidintensief zijn, zou dit een extra incentive zijn om de datasets beter te beheren, ook zou dit een appreciatie zijn voor geleverd werk. Dit zou dan de waardering voor goede datasets verhogen, waar nu nog vooral resultaten gewaardeerd en beloond worden. Een extra voordeel is dat deze vorm van refereren ervoor zou kunnen zorgen dat datasets vlugger vrijgegeven worden, bij elke meerwaarde gerealiseerd uit deze datasets wordt er dan namelijk gerefereerd naar de gebruikte dataset. Dit is echter nog een denkoefening en duidelijke afspraken en definities moeten er nog geformuleerd worden. Een voorbeeld, is een monitoringsproject van 20 jaar gelijk aan 20 datasets of is het maar 1 dataset? Presentatie groepsdiscussie 4 • • • Data beheer moet! Duidelijke afspraken! Hoe? – 3 niveaus 1. Project databeheerder 2. Centrale documentatie 3. Uiteindelijk professioneel data archivering • Mits voorwaarden • Project data beheerder – Persoon geïntegreerd in project – Communicerend • Bij cluster met databeheerders andere projecten en cluster coördinator • Bij andere databeheerders – • • • Rol Professionals? (VLIZ, BMM, PRIVE) Centrale documentatie & archivering – Vb Portal site Vanuit beleid? – Methode/ standaardisatie /quality control Bij cluster – Vooraf vast leggen hoe data beheerd wordt • Dataset met referentie! – Meer interesse naar datasets – Waardering voor data verzameling – Vlugger data vrijgeven – Werk sommige huidige problemen weg • Overlappende competenties? – Soms dubbel werk – Soms controle Subthema 4: De interactie tussen wetenschappen en beleid 1) 2) 3) 4) 5) Wat is het belang en de meerwaarde van wetenschappelijke integratie voor het beleid? Duidelijk en overzicht beeld van projectresultaten Synthese van de projectresultaten Relevantie voor duurzaam beheer van de Noordzee? Andere? Is er nood aan concrete beleidsvragen om het onderzoek te sturen? Hoe moet er worden omgegaan met onzekerheid wanneer wetenschappers gevraagd worden naar beleidsadvies? Wat is de grootste bezorgdheid mbt. de interactie van Noordzeewetenschappelijk onderzoek in de Noordzee en het beleid? Hoe dient de vertaalslag van projectresultaten naar beleid te gebeuren? Ontdaan van wetenschappelijke lading? Presentatie Visualisatie ... Deelnemers: Frank Maes (Maritiem Instituut) Benoit Beenaert (Reder) Andre Cattrijse (VLIZ) Dirk De Brauwer (AWZ) Steven Degraer (SMB) Helga Vandenreyken (FOD Economie Fonds voor Zandwinning) Willy Versluys (Reder) Isabelle Du Four (RCMG) Peter De Wolf (AWZ afdeling Kust) Geen enkele deelnemer twijfelt aan het belang en de meerwaarde van de interactie tussen wetenschap en beleid. Wetenschappelijke onderzoeksresultaten zijn direct of indirect relevant ter ondersteuning van het beleid en het beleid kan relevante praktijksituaties inbrengen voor de onderzoekswereld. Er is tevens nood aan concrete beleidsvragen om het onderzoek niet zozeer te sturen, dan wel te schragen. Wetenschappers zijn ook vragende partij om TIJDIG gevraagd te worden ter ondersteuning van het beleid. De interactie tussen beiden verloopt niet altijd even vlot en als belangrijke reden wordt een verschillende tijdsdimensie opgeworpen. Het beleid verwacht in veel gevallen op zeer korte tijd antwoorden op prangende vragen die zich aandienen. Ondanks het feit dat veel van deze vragen reeds voordien zijn aangebracht door wetenschappers, worden de vragen pas door het beleid gesteld in het kader van een concrete zaak of dossier, waarna verwacht wordt dat het antwoord onmiddellijk volgt. De wetenschapper daarentegen werkt op een veel langer termijnperspectief waarbinnen zijn onderzoek wordt gepland en kan daardoor niet altijd onmiddellijk een duidelijk antwoord geven. De wetenschapper is bereid antwoorden te geven of te duiden bij beleidsvragen, voor zover dit zijn basisonderzoek en zijn lange termijnplanning niet in het gedrang brengt. Er is tevens nood aan concrete beleidsvragen om het onderzoek niet zozeer te sturen, dan wel te schragen. Onder meer volgende suggesties werden naar voor gebracht: 1. er is nood aan een betere afstemming van financiële steun voor wetenschappelijk onderzoek die wordt ingebracht of kan worden ingebracht in Europese onderzoeksprojecten; 2. diverse financieringskanalen kunnen beter optimaal op elkaar worden afgestemd: b.v. POD Wetenschapsbeleid en zandwinningsfonds. Naast projectgebonden financiering moet meer aandacht wordt besteed aan de noodzaak voor continu basisonderzoek. De groep is ervan overtuigd dat er continu basisonderzoek nodig is opdat de wetenschapper soepel zou kunnen inspelen op beleidsvragen die zich onverwachts aandienen; 3. de onafhankelijkheid van de wetenschapper t.a.v. het beleid blijkt een fundamenteel element van de interactie tussen wetenschap en beleid te zijn; 4. bij bepaalde administraties leeft het eilandgevoel. Er worden veel studies op ad hoc basis uitbesteed, maar de resultaten van deze studies worden nog te weinig zichtbaar of toegankelijk gemaakt. M.a.w. de resultaten sneller en breder rapporteren naar de onderzoekswereld en andere beleidsgeledingen; 5. wetenschappers zouden meer aandacht moeten hebben voor de stakeholders en de belangengroepen; 6. de administratie zou samen met de wetenschappers het beleid meer moeten sturen. Samen staan ze sterker om het beleid te sturen (het “samen staan we sterker gevoel”). Een belangrijke nuance dat samen met deze suggesties door de deelnemers naar voor wordt gebracht is de "drieledigheid van het wetenschappelijk onderzoek in het kader van de beleidsondersteuning". Deze drieledigheid heeft betrekking op: 1. De noodzaak van continu basisonderzoek in functie van de beschikbaarheid van data (noodzaak toegankelijkheid tot recente data) wanneer concrete richtlijnen aan de wetenschap worden gevraagd. Dit wordt ook wel "(basis)monitoring" genoemd. 2. De noodzaak van het behoud van een fundamentele basis(wetenschappelijke)expertise nodig voor het op korte termijn vertalen van de basisdata (zie punt 1) in functie van een antwoord op beleidsvragen. Dit betekent substantiële, lange-termijn steun aan fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. 3. De noodzaak vaan extra (financiële) stimulansen vanuit de overheid om de twee eerste aspecten (in combinatie met aanvullend, ad hoc onderzoek) op korte termijn te integreren in functie van (dringende) beleidsvragen. De groep wil niet besluiten dat een dergelijke visie bij het wetenschapsbeleid niet bestaat, wel integendeel, maar eerder dat een dergelijke "drievuldigheid" zeker onder de aandacht moet worden gehouden. Subthema 5: Wetenschappelijk onderzoek en beslissingsondersteunende instrumenten voor beleid 1) 2) 3) 4) Nood aan wetenschappelijk onderzoek en beslissingsondersteunende instrumenten binnen beleid? Ervaring? Resultaat? Verwachtingen? Vergemakkelijken van beslissing? Beslissingsbomen? Relevantie ifv duurzaam beheer van de Noordzee? Beslissingsondersteunende instrumenten versus publieke participatie binnen beleid? Zuiver wetenschappelijke benadering? Zuiver sociale benadering? Belanghebbenden? Het grote publiek? Experts? Een evenwichtige mix? Soort wetenschappelijke instrumenten GIS DSS Marine Valuation Methods Cost Benefit Analysis Score Card Method Algemene problemen Schaal? Detail? Doelpubliek? Graad van complexiteit? Graad van wetenschappelijke betrouwbaarheid? Deelnemers: Jan Schrijvers (Maritiem Instituut) Kevin Delecluyse (AWZ Afdeling Kust) Klaas Deneudt (VLIZ) Wendy Bonne (Fundación AZTI) Michaël Fettweis (BMM) Tina Mertens (AWZ Afdeling Kust) Hans Polet (DvZ) Eric Stienen (Instituut voor Natuurbehoud) Filip Volckaert (Laboratorium voor Aquatische Ecologie - KULeuven) - - - - Nood? o Fundamenteel onderzoek blijft nodig als basis en mag niet gestuurd worden door beleidsvragen o Beleidsadvies kan gegeven worden door wetenschappelijke experts maar met de nodige reserve en met het aangeven van hiaten en onzekerheid => maar afronden van onderzoek is uitdaging o Communicatie tussen wetenschap en beleid Niet te grote verwachtingen vanuit beleid Omgaan met korte termijn planning Publieke participatie? o Rekening houden met wat er leeft bij belanghebbenden en publiek ook tijdens wetenschappelijk onderzoek o Buffer nodig tussen fundamentele wetenschappers en beleid => best binnen wetenschappelijk onderzoek houden Methode? o Fundamentele wetenschappelijke methode blijft belangrijk o De stap naar beleidsadvies kan een wetenschappelijke methode op zich worden maar heeft niet absoluut nood aan eigen “neutrale” experts o Het proces is moeizaam maar gebeurt al cfr. GAUFRE => eenmalig? Eigen problemen binnen methodologie? o Wie wordt buffer? Wetenschapper Beleid Liefst geen consultancy o Omgaan met gaps – betrouwbaarheid – schaalproblemen kan eigen wetenschappelijke inbreng zijn Subthema 6: Onderwijs, communicatie, training en publieke participatie 1) 2) 3) 4) 5) Is er nood aan richtlijnen of centraal aanspreekpunt voor communicatie tussen mariene wetenschappers en het beleid? Is er nood aan een mechanisme om ervaringen van bepaalde vakgroepen in communicatie met het beleid over te brengen naar andere vakgroepen? Is er nood aan opleidingen voor wetenschappers in communicatietechnieken - naar beleid en breed publiek toe of naar de media? Hoe dient de vertaling van resultaten te gebeuren naar andere wetenschappers, beleid, eindgebruikers en het brede publiek zodat een maatschappelijke discussie met alle mogelijke betrokkenen mogelijk is? Wat is het belang/noodzaak van (een bepaalde mate van) publieke participatie? Deelnemers: Jan Seys (Vliz) Bart Slabbinck (Natuurpunt vzw) Nancy Fockedey (Vliz) Annemie Volckaert (Ecolas) Leen Vermeersch (AWZ afdeling Kust) Dirk Bogaert (Maritiem Instituut) Vraag 1: De nood aan centraal aanspreekpunt wordt niet direct ervaren. Vliz vervult deze nood overigens voor een groot deel. Communicatie van wetenschappers naar beleid (en vice versa) verloopt immers bilateraal. Er lijkt wel nood te zijn aan een regelmatig (b.v. 1 x per jaar) gecoördineerd overleg tussen wetenschappers, beleid en middenveld waarbij zowel aandacht kan gaan naar de stand van zaken van lopende projecten enerzijds en geplande projecten of projectaanvragen anderzijds. Dit overleg komt vandaag vaak pas nadat projectaanvragen zijn gelanceerd of nadat projecten reeds zijn aangevat. Er lijken tevens kansen te schuilen in het ruimer interpreteren van wetenschap (meerder disciplines) en beleid (meerdere bestuurlijke niveaus) Vraag 2: Dit lijkt een utopie te zijn. Beter lijkt het te zijn dat het beleid aandacht voor communicatie aanstuurt zoals momenteel in Podo gebeurt of voorzien is. Een heikel punt blijft wel dat communicatie niet de core-business is van de onderzoeksinstellingen/onderzoekers en dat het mede hierdoor stiefmoederlijk behandeld wordt. Vraag 3: Deze opleidingen bestaan (cf. Wetenschapscommunicatie). Opleidingen hebben pas relevantie als ze vervolgens worden ingebed in een communicatiebeleid passend in een breder onderzoeksbeleid. Abstractie nemend van de praktijk zouden hiervoor meer middelen moeten worden vrijgemaakt (hetzij extra middelen, hetzij verschuivingen in onderzoeksbudget). Gezien de precaire budgettaire praktijk lijkt dit echter weinig haalbaar en lijken meer haalbare pistes: Het meer aandacht besteden in bestaande opleidingen aan het belang van communicatie en de vereiste methoden hiertoe Het aanpassen van de attitude van individuele onderzoekers en onderzoeksinstellingen. Een belangrijk aandachtspunt lijkt evenzeer te zijn dat bij communicatie meer inspanningen moeten worden geleverd om onnodig complex jargon te vermijden. Eenvoudige communicatie doet geen afbreuk aan wetenschappelijkheid van de boodschap en/of boodschapper. Vraag 5: Participatie om de participatie heeft geen zin. Enkel weloverwogen en goed voorbereidde en begeleidde participatie heeft zin. De Noordzee is op heden de nog onbekende 11de provincie, waardoor participatie van het grote publiek op dit ogenblik niet zo evident lijkt. Daarom lijkt het meer geschikt te starten met participatie op een lager ambitieniveau, met name het verstrekken van informatie via doelgroepengerichte communicatie. Hiernaast is er uiteraard het grote belang van gebruikersvergaderingen voor direct betrokken actoren en worden er wel mogelijkheden gezien voor interactieve beleidsvoering voor deze actoren of voor overige belanghebbenden. Na de groepsdiscussies werd nog de mogelijkheid geboden om belangrijke elementen te bespreken. Ze werd in aanwezigheid van voltallige deelnemers de vraag gesteld of het al dan niet wenslijk en haalbaar zou zijn om in dit stadium van de cluster nog meer nauw aansluitende projecten te betrekken. Dr. Degraer (Sectie mariene biologie – UGent) pleit voor de opname van deze projecten omdat er nood is aan een duidelijk en geïntegreerd beeld van deze projecten ter ondersteuning van een duurzaam beheer van de Noordzee. Dr. Mees (VLIZ) stelt dat dit in zekere mate afhangt van de looptijd van SUMANOS (tot november 2006). Dr. Maes (Maritiem Instituut) repliceert dat deze opdracht haalbaar moet blijven en dat het betrekken van deze projecten niet volledig op de schouders van de clustercoördinator mag komen te liggen. Zo dienen de projectcoördinatoren van de 4 hoofdprojecten zelf mee in te staan voor het opnemen van de randprojecten tijdens de valorisatiefase van het SUMANOS project. Er wordt besloten deze discussie verder te voeren tijdens de aansluitende partnermeeting.