Verslag groepsdiscussies - SUMANOS workshop 18 januari 2006 Subthema 1: Het belang, doel en methodologie van wetenschappelijke integratie 1) 2) 3) 4) Wat is het belang en de meerwaarde van interdisciplinaire projecten voor onderzoekers? een beeld krijgen van het algemeen kader waarin hun onderzoek is te plaatsen een beter begrip van de andere elementen van het (sub)totaalsysteem opdoen van inspiratie voor nieuwe methoden, onderzoeksonderwerpen het onderzoek naar een hoger niveau tillen door informatie uit andere wetenschappen binnen de eigen kennis te integreren. Andere ? Als er tot integratie wordt overgegaan, hoe moet dit dan gebeuren? Hoe gebeurt het integratieproces nu? Hoe kan dit best aangepakt worden? Is er nood aan een wetenschappelijke benadering van het integratieproces op zich? Is er nood aan richtlijnen of een stappenplan voor wetenschappelijke integratie van (mariene gerelateerde) onderzoeksprojecten? Suggesties? Wat is uw grootste bezorgdheid mbt wetenschappelijke integratie met andere onderzoeksgroepen/projecten? Is het wenselijke om meer sociale, economische en ecologische factoren/indicatoren op te nemen in toekomstige onderzoeksprojecten? Deelnemers: Jan-Bart Calewaert (Maritiem Instituut - UGent) Els Verfailli (Renard Centre for Marine Geology – UGent) Erik Mink (European Dredging Association) Jaak Monbaliu (Laboratorium voor Hydraulica - KULeuven) Jan Vanaverbeke (Sectie Mariene Biologie - UGent) Alessio Giardino (Laboratorium voor Hydraulica - KULeuven) Dries Van den Eynde (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee - BMM) Vraag 1 Er bestaat binnen de groep weinig twijfel over het belang en de meerwaarde van interdisciplinaire projecten voor onderzoekers, zeker wat betreft het verrijken van het eigen onderzoek door informatie uit andere wetenschappen binnen de eigen kennis op te nemen. Ook de andere opgegeven argumenten worden beaamd. De centrale vraag blijft echter hoe dit dan precies moet gebeuren (vraag 2). Vraag 2 A. De Clusters Een algemene opmerking betreft het feit dat de timing bij het clusteren van projecten van groot belang is, zo kan voor de SUMANOS projecten moeilijk sprake zijn van werkelijke integratie van projectresultaten gezien het late stadium waarin de cluster werd gevormd. Ook is het voor enkele deelnemers niet duidelijk op basis waarvan de projecten werden weerhouden voor de cluster. Een veel ruimere cluster waarin een grotere reeks projecten zitten die nauw verwant zijn wordt eveneens gesuggereerd. Een beter overleg tussen de clusterfinanciers en de onderzoeksgroepen, en een betere timing bij het tot stand komen van de cluster is nodig. B. Algemeen Integratie om de integratie is een verkeerde aanpak. De behoefte aan bepaalde geïntegreerde projecten moet centraal staan. Erik Mink voegt hieraan toe dat de output onmiddellijk bruikbaar moet zijn voor de praktijk. Er is daarbij nood aan expertise op het gebied van integratie, maar dit vergt tijd. Er wordt opgemerkt dat precies omdat wetenschappers van verschillende disciplines niet altijd dezelfde ‘taal’ hanteren, deze ‘taal’ en de bijhorende vaardigheden om met elkaar te communiceren moeten aangeleerd of gestimuleerd worden. Dit kan gebeuren door ervaringen met interdisciplinaire projecten, maar ook via het onderwijs. Zo kan het Bachelor-Master systeem volgens een deelnemer zorgen voor een grotere flexibiliteit van de studenten waardoor een groter aantal ervan aan verschillende onderzoeksdisciplines of onderzoeksbenaderingen zullen blootgesteld worden. Vraag 3 Er werden twee belangrijke bezorgdheden naar voor geschoven. Een eerste bezorgdheid van de onderzoekers is de beperkte waardering (op academisch niveau) voor interdisciplinair onderzoek. Zo is het vaak erg moeilijk om de resultaten in gespecialiseerde vakliteratuur gepubliceerd te krijgen of om projecten via klassieke subsidiekanalen gefinancierd te krijgen. Maar er is ook een kentering op gang. Zo komt er toch steeds meer geld vrij voor dergelijke projecten en dus ook meer mogelijkheden voor onderzoekers die zich hierin willen specialiseren. Hierdoor verwachten de deelnemers van het groepsgesprek ook een stijging van de kwaliteit van dergelijk onderzoek en een sterkere output waardoor ook de (academische) waardering zal toenemen. Het zal echter nog een hele tijd duren voor het zover is. Er wordt ook opgemerkt dat de eindgebruikers over het algemeen wel een heel sterke waardering voor dergelijk onderzoek tonen. Een tweede belangrijke bezorgdheid van de onderzoekers is de nood aan een evenwicht tussen fundamenteel vakspecifiek onderzoek en interdisciplinair onderzoek. Iedereen is het er over eens dat integratie van verschillende projecten of onderzoeksdomeinen veel tijd vergt. Dergelijk onderzoek mag zeker niet ten koste gaan van het zuiver disciplinair onderzoek, want zonder dit onderzoek is interdisciplinair onderzoek of integratie niet eens mogelijk. Vraag 4 Er wordt door de onderzoekers eerder afwijzend gereageerd op het opnemen van meer socio-economische factoren in toekomstig Noordzeewetenschappelijk onderzoek. Er wordt de suggestie geformuleerd dat dit bijvoorbeeld een taak zou kunnen zijn voor de clustercoördinatoren. Deze coördinator zou dan bij het integreren van de verschillende project(resultaten) een meerwaarde kunnen creëren door deze factoren in te brengen. Algemeen: Er werd in deze groep ook kort gesproken over de haalbaarheid en wenselijkheid om andere projecten (naast TROPHOS, MAREBASSE, BALANS en GAUFRE) op te nemen in de cluster. Er werd vastgesteld dat de integratie van projectresultaten omwille van de timing noodgedwongen beperkt zal zijn en dat de cluster hoofdzakelijk moet gezien worden als een instrument ter valorisatie en een oefening ter voorbereiding van toekomstige integratie initiatieven. Hiervoor is het wel nodig dat toekomstige clusters in een vroeg stadium en in samenspraak met de onderzoekers wordt ingericht. Dit wil ook niet zeggen dat er geen mogelijkheden zijn om de projecten op een interessante en ‘geïntegreerde’ manier voor te stellen. Er zijn immers voldoende raakvlakken en overlappingen. Er gaan bovendien stemmen op om ook andere nauw verwante projecten op de een of andere manier aan bod te laten komen. Subthema 2: Het kader waarin integratie gebeurt 1) 2) 3) 4) 5) Op basis van welke criteria dienen projecten opgenomen in een integratieproces? onderwerp geografische afbakening van het onderzoeksgebied multidisciplinariteit interdisciplinariteit complementariteit schaal (tijd en ruimte) dekking (sectoren / ecol-econ-socio / etc.) interacties met andere projecten andere? Wat zijn de gekende valkuilen van interdisciplinaire onderzoek en de integratie van projecten(resultaten) en hoe kan dit opgevangen worden? Is het wenselijk meer socio-economische aspecten te betrekken in multi/interdisciplinaire projecten? Is er nood aan bijkomende financiële middelen om de integratie van verschillende projecten te stimuleren? Hoe kan beleid en wetenschappelijk onderzoek beter afgesteld worden op gebied van timing? Deelnemers David Cox (Federaal Wetenschapsbeleid) Magda Vincx (SMB) Simon Claus (VLIZ) Kris Hostens (Dvz) Karline Soetaert (CEME) Dirk Leroy (Ecolas) Miguel Berteloot (AWZ) 1) Criteria voor integratie : onderwerp en multidisciplinariteit. Andere criteria zijn ook mogelijk, afhankelijk van de (beleids)vraag waarop men wenst te beantwoorden. Een cluster kan dus ook gefocust zijn op één geografisch gebied bijvoorbeeld. 2) Valkuilen van integratie: - de manier van werken binnen een project: iedere partner blijft in zijn eigen vakdomein werken zonder interactie met de anderen. Binnen het project moeten dus manieren gevonden worden om de resultaten van de ene groep te laten doorstromen naar de andere groepen zodanig dat er een meerwaarde gecreëerd wordt van het netwerk (geen 1+1=2 maar 1+1=3) - tijd: tijdens de duur van een project moet er tijd worden vrijgemaakt voor integratie. Het integratieproces mag niet enkel op het einde van het project gebeuren maar moet op verschillende tijdstippen tijdens de hele duur van het project plaatsvinden. - mogelijke concurrentie tussen onderzoekers. Hoewel de samenwerking binnen een multidisciplinair project goed kan verlopen, staan de onderzoekers buiten het project, bijvoorbeeld bij het zoeken naar andere fondsen bij andere instellingen, in mogelijke concurrentie met elkaar. 3) ja, het is wenselijk maar communicatie tussen socio-economen en "natuurwetenschappers" is niet gemakkelijk 4) ja, maar belangrijker is de continuïteit in de middelen voor onderzoek 5) onderzoekers moeten anticiperen op de mogelijke toekomstige beleidsvragen en het beleid moet zich bewust zijn van het feit dat onderzoek tijd vraagt en moet via een interface hun mogelijke toekomstige noden communiceren aan de onderzoekers of financierende instelling Subthema 3: Databeheer, -uitwisseling en –gebruik 1) 2) 3) Hoe moet er worden omgegaan met gegevens? Blijven gegevens bij partners? Wat is het belang van centraal gegevensbeheer? Wat gebeurt er met de gegevens? Worden de geleverde gegevens wel in de juiste context gebruikt; zijn er garanties voor het gebruik van de geleverde gegevens? Wie beheert de gegevens van geïntegreerde projecten? Hoe wordt er omgegaan met concurrentie bij overlappende competenties? Hoe moeten wetenschappers omgaan met fouten in het onderzoek? Deelnemers: Dino De Waen (Maritiem Instituut) Jesse Coene (Maritiem Instituut) Stefaan Gysens (AWZ, cel kusthavens) Jan Mees (VLIZ) Ward Vandenberge (VLIZ) Serge Scory (BMM) Vera Vanlancker (RCMG) Toon Verwaest (AWZ) Een algemeen systeem voor databeheer is belangrijk maar goede op papier neergeschreven en onbetwistbare afspraken zijn nog belangrijker. Tegenwoordig blijkt dit nog altijd niet evident te zijn. Bovendien blijken veel academici problemen te ondervinden bij het nakomen van de gemaakte afspraken, iets dat door het BMM beaamd werd. Blijkbaar werden op dit moment minder dan de helft van de beloofde datasets ingediend. Een van de mogelijke redenen hiervoor zou liggen in het feit dat databeheer veel tijd en energie vergt maar niet bovenaan de prioriteitenlijst van de onderzoekers staat. Een mogelijke oplossing hiervoor zou zijn dat er een budgetlijn voor databeheer per project zou ontwikkeld worden. Aangezien dit bij sommige projecten al zo is en er toch problemen opduiken met databeheer is het misschien beter om een afzonderlijke budgetlijn voor databeheer te hebben die nauwer aansluit bij de budgetlijn voor projectbeheer dan bij het project zelf. Voor Belspo-projecten zou dit inhouden dat financiering voor databeheer deel zou uitmaken van de ondersteunende acties. Dit zou ervoor moeten zorgen dat het geld effectief voor databeheer wordt aangewend. Wie het beheer voor zich neemt blijkt niet zo belangrijk, dit kan een werknemer zijn van de vakgroep, het BMM, het VLIZ of desnoods een privé persoon of adviesbureau. Wel is het belangrijk dat deze databeheerder geïntegreerd is in het project en kennis bezit van zowel databeheer als dataverwerving en -verwerking. Een extra voordeel bij vaste databeheerders per project is dat deze databeheerders samen kunnen komen met bijvoorbeeld de clustercoördinator, wat synergieën kan bevorderen. Deze lijn kan dan verder doorgetrokken worden naar jaarlijkse of twee jaarlijkse databeheer vergaderingen, wat mogelijk onverwachte synergieën kan opleveren of de documentatie van de aanwezige datasets bevordert. Een belangrijke bezorgdheid die uit de discussie naar boven kwam betreft het risico op dataverlies. Minimaal moet het gedocumenteerd worden en daarna gearchiveerd. Iedereen rond de tafel was het eens dat dataverlies een zonde is, maar toch ijverde sommigen ervoor om de data bij de onderzoeksgroepen te houden. De databeheerders rond de tafel stipten hierbij wel aan dat indien data bij de onderzoeksgroepen blijft deze op lange termijn verloren blijkt te gaan, meestal bij het vertrek van de projectleider in kwestie of bij het vastlopen van de computers. Een ander punt dat naar voor werd gebracht was het feit dat sommige datasets niet konden doorgespeeld worden en enkel door universiteiten konden opgevraagd worden, het doorgeven van deze datasets kan in sommige gevallen gevoelig liggen bij de dataleveranciers en daardoor toekomstige projecten in het gedrang brengen. Hierbij werd gedacht aan projecten als ECOSONOS of BALANS waarbij data verkregen werd van bijvoorbeeld vissers en havenbesturen. Bij de vraag of het bij clusters misschien mogelijk was om de data centraal te beheren kwam ook hier een tegenstand, de databeheerder moet, en dit werd benadrukt, geïntegreerd zijn in het project en hiervan deel uitmaken, dus bij de sectie mariene biologie moet de databeheerder in principe een bioloog zijn of ten minste een professionele databeheerder met een stevige achtergrond in de biologie. Clusters zouden daarentegen wel het voordeel bieden om vooraf samen te komen om de methodiek van databeheer en de formaten van de data te bespreken. Hier werd er ook een oproep gelanceerd naar Belspo om een relatief vaste methodiek uit te werken voor databeheer en deze door te spelen naar de onderzoekers. De blokkeringperiode voor de datasets leek ook iets waar niets mag aan veranderen. Ook is het zo dat er soms vaste regels moeten zijn om data te archiveren. Een oplossing die werd geopperd betreft de documentatie van de datasets. Als alle datasets centraal zouden gedocumenteerd worden in een soort portaalsite, kunnen eenvoudig opgezocht worden welke data zich waar bevindt. Langs deze portaalsite zou men kunnen hyperlinken naar de datasets zelf of meer informatie kunnen bekomen over de bronnen zoals de contactgegevens van de databeheerder van het project. Ook zou men te weten kunnen komen onder welke voorwaarden gegevens en informatie verkregen kan worden. Bij deze vorm van professionele centrale documentatie heeft iedereen toegang tot relevante informatie over de datasets, en tot de voorwaarden voor het gebruik en de locatie ervan. Een volgende stap leidt dan naar professionele (centrale) archivering, hierbij zouden de datasets na een bepaalde periode doorgegeven worden naar een centrale locatie ter archivering zodat alle verzamelde data op zen minst behouden wordt tegen verlies of schade. In verdere stappen in dit stadium kan men denken aan het voorwaardelijk vrijgeven van deze dataset na een vastgestelde termijn. Een mogelijke laatste stap is het uiteindelijk combineren en analyseren van deze gecombineerde datasets. Naast data verzamelen en documenteren besprak de groep ook een voorstel waarbij datasets konden ingebracht worden voor identificatie. Het gevolg hiervan zou zijn dat er naar dataset zou kunnen gerefereerd worden net zoals men nu naar artikels kan refereren. Voor onderzoeksgroepen die datasets hebben die zeer arbeidintensief zijn, zou dit een extra incentive zijn om de datasets beter te beheren, ook zou dit een appreciatie zijn voor geleverd werk. Dit zou dan de waardering voor goede datasets verhogen, waar nu nog vooral resultaten gewaardeerd en beloond worden. Een extra voordeel is dat deze vorm van refereren ervoor zou kunnen zorgen dat datasets vlugger vrijgegeven worden, bij elke meerwaarde gerealiseerd uit deze datasets wordt er dan namelijk gerefereerd naar de gebruikte dataset. Dit is echter nog een denkoefening en duidelijke afspraken en definities moeten er nog geformuleerd worden. Een voorbeeld, is een monitoringsproject van 20 jaar gelijk aan 20 datasets of is het maar 1 dataset? Presentatie groepsdiscussie 4 • • • Data beheer moet! Duidelijke afspraken! Hoe? – 3 niveaus 1. Project databeheerder 2. Centrale documentatie 3. Uiteindelijk professioneel data archivering • Mits voorwaarden • Project data beheerder – Persoon geïntegreerd in project – Communicerend • Bij cluster met databeheerders andere projecten en cluster coördinator • Bij andere databeheerders – • • • Rol Professionals? (VLIZ, BMM, PRIVE) Centrale documentatie & archivering – Vb Portal site Vanuit beleid? – Methode/ standaardisatie /quality control Bij cluster – Vooraf vast leggen hoe data beheerd wordt • Dataset met referentie! – Meer interesse naar datasets – Waardering voor data verzameling – Vlugger data vrijgeven – Werk sommige huidige problemen weg • Overlappende competenties? – Soms dubbel werk – Soms controle Subthema 4: De interactie tussen wetenschappen en beleid 1) 2) 3) 4) 5) Wat is het belang en de meerwaarde van wetenschappelijke integratie voor het beleid? Duidelijk en overzicht beeld van projectresultaten Synthese van de projectresultaten Relevantie voor duurzaam beheer van de Noordzee? Andere? Is er nood aan concrete beleidsvragen om het onderzoek te sturen? Hoe moet er worden omgegaan met onzekerheid wanneer wetenschappers gevraagd worden naar beleidsadvies? Wat is de grootste bezorgdheid mbt. de interactie van Noordzeewetenschappelijk onderzoek in de Noordzee en het beleid? Hoe dient de vertaalslag van projectresultaten naar beleid te gebeuren? Ontdaan van wetenschappelijke lading? Presentatie Visualisatie ... Deelnemers: Frank Maes Benoit Beenaert (Reder) Andre Cattrijse (VLIZ) Dirk De Brauwer (AWZ) Steven Degraer (SMB) Helga Vandenreyken (FOD Economie Fonds voor Zandwinning) Willy Versluys (Reder) Isabelle Du Four (RCMG) Peter De Wolf (AWZ afdeling Kust) Geen enkele deelnemer twijfelt aan het belang en de meerwaarde van de interactie tussen wetenschap en beleid. Wetenschappelijke onderzoeksresultaten zijn direct of indirect relevant ter ondersteuning van het beleid en het beleid kan relevante praktijksituaties inbrengen voor de onderzoekswereld. Er is tevens nood aan concrete beleidsvragen om het onderzoek niet zozeer te sturen, dan wel te schragen. Wetenschappers zijn ook vragende partij om TIJDIG gevraagd te worden ter ondersteuning van het beleid. De interactie tussen beiden verloopt niet altijd even vlot en als belangrijke reden wordt een verschillende tijdsdimensie opgeworpen. Het beleid verwacht in veel gevallen op zeer korte tijd antwoorden op prangende vragen die zich aandienen. Ondanks het feit dat veel van deze vragen reeds voordien zijn aangebracht door wetenschappers, worden de vragen pas door het beleid gesteld in het kader van een concrete zaak of dossier, waarna verwacht wordt dat het antwoord onmiddellijk volgt. De wetenschapper daarentegen werkt op een veel langer termijnperspectief waarbinnen zijn onderzoek wordt gepland en kan daardoor niet altijd onmiddellijk een duidelijk antwoord geven. De wetenschapper is bereid antwoorden te geven of te duiden bij beleidsvragen, voor zover dit zijn basisonderzoek en zijn lange termijnplanning niet in het gedrang brengt. Er is tevens nood aan concrete beleidsvragen om het onderzoek niet zozeer te sturen, dan wel te schragen. Onder meer volgende suggesties werden naar voor gebracht: 1. er is nood aan een betere afstemming van financiële steun voor wetenschappelijk onderzoek die wordt ingebracht of kan worden ingebracht in Europese onderzoeksprojecten; 2. diverse financieringskanalen kunnen beter optimaal op elkaar worden afgestemd: b.v. POD Wetenschapsbeleid en zandwinningsfonds. Naast projectgebonden financiering moet meer aandacht wordt besteed aan de noodzaak voor continu basisonderzoek. De groep is ervan overtuigd dat er continu basisonderzoek nodig is opdat de wetenschapper soepel zou kunnen inspelen op beleidsvragen die zich onverwachts aandienen; 3. de onafhankelijkheid van de wetenschapper t.a.v. het beleid blijkt een fundamenteel element van de interactie tussen wetenschap en beleid te zijn; 4. bij bepaalde administraties leeft het eilandgevoel. Er worden veel studies op ad hoc basis uitbesteed, maar de resultaten van deze studies worden nog te weinig zichtbaar of toegankelijk gemaakt. M.a.w. de resultaten sneller en breder rapporteren naar de onderzoekswereld en andere beleidsgeledingen; 5. wetenschappers zouden meer aandacht moeten hebben voor de stakeholders en de belangengroepen; 6. de administratie zou samen met de wetenschappers het beleid meer moeten sturen. Samen staan ze sterker om het beleid te sturen (het “samen staan we sterker gevoel”). Een belangrijke nuance dat samen met deze suggesties door de deelnemers naar voor wordt gebracht is de "drieledigheid van het wetenschappelijk onderzoek in het kader van de beleidsondersteuning". Deze drieledigheid heeft betrekking op: 1. De noodzaak van continu basisonderzoek in functie van de beschikbaarheid van data (noodzaak toegankelijkheid tot recente data) wanneer concrete richtlijnen aan de wetenschap worden gevraagd. Dit wordt ook wel "(basis)monitoring" genoemd. 2. De noodzaak van het behoud van een fundamentele basis(wetenschappelijke)expertise nodig voor het op korte termijn vertalen van de basisdata (zie punt 1) in functie van een antwoord op beleidsvragen. Dit betekent substantiële, lange-termijn steun aan fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. 3. De noodzaak vaan extra (financiële) stimulansen vanuit de overheid om de twee eerste aspecten (in combinatie met aanvullend, ad hoc onderzoek) op korte termijn te integreren in functie van (dringende) beleidsvragen. De groep wil niet besluiten dat een dergelijke visie bij het wetenschapsbeleid niet bestaat, wel integendeel, maar eerder dat een dergelijke "drievuldigheid" zeker onder de aandacht moet worden gehouden. Subthema 5: Wetenschappelijk onderzoek en beslissingsondersteunende instrumenten voor beleid 1) 2) 3) 4) Nood aan wetenschappelijk onderzoek en beslissingsondersteunende instrumenten binnen beleid? Ervaring? Resultaat? Verwachtingen? Vergemakkelijken van beslissing? Beslissingsbomen? Relevantie ifv duurzaam beheer van de Noordzee? Beslissingsondersteunende instrumenten versus publieke participatie binnen beleid? Zuiver wetenschappelijke benadering? Zuiver sociale benadering? Belanghebbenden? Het grote publiek? Experts? Een evenwichtige mix? Soort wetenschappelijke instrumenten GIS DSS Marine Valuation Methods Cost Benefit Analysis Score Card Method Algemene problemen Schaal? Detail? Doelpubliek? Graad van complexiteit? Graad van wetenschappelijke betrouwbaarheid? Deelnemers: Jan Schrijvers (Maritiem Instituut) Kevin Delecluyse (AWZ Afdeling Kust) Klaas Deneudt (VLIZ) Wendy Bonne (Fundación AZTI) Michaël Fettweis (BMM) Tina Mertens (AWZ Afdeling Kust) Hans Polet (DvZ) Eric Stienen (Instituut voor Natuurbehoud) Filip Volckaert (Laboratorium voor Aquatische Ecologie - KULeuven) Synthese: - - Nood? o Fundamenteel onderzoek blijft nodig als basis en mag niet gestuurd worden door beleidsvragen o Beleidsadvies kan gegeven worden door wetenschappelijke experts maar met de nodige reserve en met het aangeven van hiaten en onzekerheid => maar afronden van onderzoek is uitdaging o Communicatie tussen wetenschap en beleid Niet te grote verwachtingen vanuit beleid Omgaan met korte termijn planning Publieke participatie? o Rekening houden met wat er leeft bij belanghebbenden en publiek ook tijdens wetenschappelijk onderzoek o Buffer nodig tussen fundamentele wetenschappers en beleid => best binnen wetenschappelijk onderzoek houden - - Methode? o Fundamentele wetenschappelijke methode blijft belangrijk o De stap naar beleidsadvies kan een wetenschappelijke methode op zich worden maar heeft niet absoluut nood aan eigen “neutrale” experts o Het proces is moeizaam maar gebeurt al cfr. GAUFRE => eenmalig? Eigen problemen binnen methodologie? o Wie wordt buffer? Wetenschapper Beleid Liefst geen consultancy o Omgaan met gaps – betrouwbaarheid – schaalproblemen kan eigen wetenschappelijke inbreng zijn Subthema 6: Onderwijs, communicatie, training en publieke participatie 1) 2) 3) 4) 5) Is er nood aan richtlijnen of centraal aanspreekpunt voor communicatie tussen mariene wetenschappers en het beleid? Is er nood aan een mechanisme om ervaringen van bepaalde vakgroepen in communicatie met het beleid over te brengen naar andere vakgroepen? Is er nood aan opleidingen voor wetenschappers in communicatietechnieken - naar beleid en breed publiek toe of naar de media? Hoe dient de vertaling van resultaten te gebeuren naar andere wetenschappers, beleid, eindgebruikers en het brede publiek zodat een maatschappelijke discussie met alle mogelijke betrokkenen mogelijk is? Wat is het belang/noodzaak van (een bepaalde mate van) publieke participatie? Deelnemers: Jan Seys (Vliz) Bart Slabbinck (Natuurpunt vzw) Nancy Fockedey (Vliz) Annemie Volckaert (Ecolas) Leen Vermeersch (AWZ afdeling Kust) Dirk Bogaert (Maritiem Instituut) Vraag 1: De nood aan centraal aanspreekpunt wordt niet direct ervaren. Vliz vervult deze nood overigens voor een groot deel. Communicatie van wetenschappers naar beleid (en vice versa) verloopt immers bilateraal. Er lijkt wel nood te zijn aan een regelmatig (b.v. 1 x per jaar) gecoördineerd overleg tussen wetenschappers, beleid en middenveld waarbij zowel aandacht kan gaan naar de stand van zaken van lopende projecten enerzijds en geplande projecten of projectaanvragen anderzijds. Dit overleg komt vandaag vaak pas nadat projectaanvragen zijn gelanceerd of nadat projecten reeds zijn aangevat. Er lijken tevens kansen te schuilen in het ruimer interpreteren van wetenschap (meerder disciplines) en beleid (meerdere bestuurlijke niveaus) Vraag 2: Dit lijkt een utopie te zijn. Beter lijkt het te zijn dat het beleid aandacht voor communicatie aanstuurt zoals momenteel in Podo gebeurt of voorzien is. Een heikel punt blijft wel dat communicatie niet de core-business is van de onderzoeksinstellingen/onderzoekers en dat het mede hierdoor stiefmoederlijk behandeld wordt. Vraag 3: Deze opleidingen bestaan (cf. Wetenschapscommunicatie). Opleidingen hebben pas relevantie als ze vervolgens worden ingebed in een communicatiebeleid passend in een breder onderzoeksbeleid. Abstractie nemend van de praktijk zouden hiervoor meer middelen moeten worden vrijgemaakt (hetzij extra middelen, hetzij verschuivingen in onderzoeksbudget). Gezien de precaire budgettaire praktijk lijkt dit echter weinig haalbaar en lijken meer haalbare pistes: Het meer aandacht besteden in bestaande opleidingen aan het belang van communicatie en de vereiste methoden hiertoe Het aanpassen van de attitude van individuele onderzoekers en onderzoeksinstellingen. Een belangrijk aandachtspunt lijkt evenzeer te zijn dat bij communicatie meer inspanningen moeten worden geleverd om onnodig complex jargon te vermijden. Eenvoudige communicatie doet geen afbreuk aan wetenschappelijkheid van de boodschap en/of boodschapper. Vraag 5: Participatie om de participatie heeft geen zin. Enkel weloverwogen en goed voorbereidde en begeleidde participatie heeft zin. De Noordzee is op heden de nog onbekende 11de provincie, waardoor participatie van het grote publiek op dit ogenblik niet zo evident lijkt. Daarom lijkt het meer geschikt te starten met participatie op een lager ambitieniveau, met name het verstrekken van informatie via doelgroepengerichte communicatie. Hiernaast is er uiteraard het grote belang van gebruikersvergaderingen voor direct betrokken actoren en worden er wel mogelijkheden gezien voor interactieve beleidsvoering voor deze actoren of voor overige belanghebbenden.